Thema 2: Voortplanting & ontwikkeling VWO 4 Biologie 1 Boek: Biologie voor jou deel VWO B1 Het voortplantingsstelsel van een man • Je moet in een afbeelding van.

Download Report

Transcript Thema 2: Voortplanting & ontwikkeling VWO 4 Biologie 1 Boek: Biologie voor jou deel VWO B1 Het voortplantingsstelsel van een man • Je moet in een afbeelding van.

Slide 1

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 2

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 3

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 4

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 5

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 6

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 7

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 8

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 9

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 10

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 11

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 12

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 13

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 14

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 15

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 16

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 17

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 18

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 19

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 20

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 21

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 22

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 23

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 24

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 25

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 26

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 27

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 28

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 29

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 30

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 31

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 32

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 33

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 34

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 35

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 36

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 37

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 38

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 39

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 40

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 41

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 42

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 43

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 44

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 45

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 46

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 47

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 48

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 49

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 50

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 51

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.


Slide 52

Thema 2: Voortplanting &
ontwikkeling
VWO 4
Biologie 1
Boek: Biologie voor jou deel VWO
B1

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een man alle onderdelen
kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Urineblaas, penis, eikel, voorhuid, zaadblaasje,
prostaat, zaadleider, zwellichaam, urinebuis,
bijbal, teelbal, balzak.

Het voortplantingsstelsel van een
man
• Spermatogenese: de vorming van
zaadcellen.
• Ook dit proces moet je kennen.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet in een afbeelding van het
voortplantingsstelsel van een vrouw alle
onderdelen kunnen benoemen.
• Je moet van alle onderdelen ook de functie
kennen!
• De onderdelen zijn:
• Baarmoeder, eileider, eierstok, trechter,
urineblaas, urinebuis, vagina.

Het voortplantingstelsel van een
vrouw
• Je moet ook de verschillende afbeeldingen
kennen op blz. 66 en 67 van je boek!

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de voortplanting spelen hormonen een
belangrijke rol.
• Hormonen zijn stoffen die via het bloed de
werking van bepaalde organen regelen.
Hormonen worden geproduceerd door
hormoonklieren.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• De hypofyse is een belangrijke hormoonklier.
• De hypofyse produceert o.a. Follikel Stimulerend
Hormoon (FSH) en het Luteiniserend Hormoon
(LH).
• Bij de man liggen in de teelballen tussen de
zaadkanaaltjes de cellen van Leydig, die
testosteron vormen (het mannelijk
geslachtshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Bij de vrouw produceren cellen in de wand
van de rijpende follikels in de eierstokken
oestrogenen (het vrouwelijk
geslachtshormoon). Hiertoe behoren
oestradiol en oestron.
• En het gele lichaam in een eierstok
produceert o.a. het hormoon progesteron
(het zwangerschapshormoon).

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Vanaf het begin van de puberteit produceert de
hypofyse FSH en LH.
• Bij een jongen komt onder invloed van FSH de
vorming van zaadcellen op gang.
• LH stimuleert de productie van testosteron door de
cellen van Leydig.
• Onder invloed van testosteron worden beenderen
en spieren zwaarder en wordt de ontwikkeling van
zaadcellen voltooid.
• Ook werkt testosteron remmend op de secretie van
LH door de hypofyse.

Hormonale regeling van de
voortplanting
• Testosteron zorgt ook voor de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken.

• Bij vrouwen worden oestrogenen geproduceerd
door de wand van de rijpende follikels. Dit
gebeurt onder invloed van LH en FSH.
• Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van de
secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De eerste dag van de menstruatie wordt meestal
beschouwd als het begin van de
menstruatiecyclus.
• De eerste 12 dagen produceert de hypofyse FSH
en LH. FSH stimuleert de rijping van follikels in
de eierstokken. FSH en LH stimuleren de
productie van oestrogenen door cellen uit de wand
van de rijpende follikels.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Onder invloed van oestrogenen wordt het
baarmoederslijmvlies dikker en gaat het
meer klieren bevatten.
• In de eierstokken bereikt een van de
follikels een voorsprong op de andere
follikels. De andere follikels sterven af.
• De productie van oestrogenen door de
rijpende follikel bereikt een hoogtepunt.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Dit stimuleert de hypofyse tot de secretie van veel
LH.
• De hoge concentratie van LH in het bloed
stimuleert de opname van veel vocht door de
rijpende follikel, waardoor deze openbarst en er
ovulatie (eisprong) optreedt.
• Na de ovulatie stimuleert LH de vorming van het
gele lichaam uit het in de eierstok achtergebleven
follikelweefsel.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Ook stimuleert LH de productie van oestrogenen
en progesteron door het gele lichaam.
• Progesteron zorgt ervoor dat het
baarmoederslijmvlies nog dikker wordt en dat de
klieren in het baarmoederslijmvlies stoffen gaan
afscheiden. Deze stoffen kunnen dienen als
voedsel voor het embryo.
• Progesteron remt de secretie van FSH en LH door
de hypofyse.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• Als de eicel niet wordt bevrucht, gebint het gele
lichaam ongeveer elf dagen na de ovulatie af te
sterven.
• Hierdoor wordt er onvoldoende progesteron
afgescheiden om het baarmoederslijmvlies in
stand te houden.
• Het baarmoederslijmvlies wordt dan gedeeltelijk
afgestoten en wordt via de vagina uit het lichaam
verwijderd. Dit heet menstruatie.

De menstruatiecyclus bij
vrouwen
• De afbeeldingen op blz. 70 en 71 zijn erg
belangrijk!

Zwangerschap
• Een eicel blijft na de eicel ongeveer 12 uur in
leven.
• Een zaadcel kan na een ejaculatie ongeveer 3
dagen in leven blijven in het lichaam van een
vrouw.
• Als er bevruchting optreedt, blijft het gele lichaam
ongeveer 3 maanden progesteron produceren.
• Daarna neemt de placenta de taak van het gele
lichaam over.

Zwangerschap
• Progesteron zorgt ervoor dat de zwangerschap in
stand blijft.
• Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies
dik en klierrijk en treedt er geen menstruatie op.
• De afgifte van FSH en LH door de hypofyse wordt
geremd.
• Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe
follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op.

Seksualiteit
• Vanaf de puberteit kan seksualiteit een
belangrijke rol spelen in iemands leven.
• Door voortplanting
• Door lustbeleving
• Om een relatie te onderhouden.

Seksualiteit
• Heteroseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van het andere geslacht.
• Homoseksueel: je voelt je aangetrokken tot
iemand van hetzelfde geslacht.
• Biseksueel: je voelt je aangetrokken tot
beide geslachten.

Verschillen tussen mannen en
vrouwen
• Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn
voor een deel erfelijk bepaald (denk aan
lichaamsbouw, stem e.d.)
• Er zijn verschillen die worden door de
cultuur bepaald (denk aan rolpatronen,
beroepen e.d.)

Seksueel geweld
• Van seksueel geweld is sprake wanneer:
iemand een andere persoon dwingt tot
seksueel contact. Het slachtoffer wordt dan
seksueel misbruikt.
• Voorbeelden hiervan zijn: ongewenste
intimiteiten, incest, aanrandingen en
verkrachting.

Seksueel Overdraagbare
Aandoening (SOA)
• SOA’s zijn infectieziekten die je oploopt
door intiem lichamelijk contact met een
besmet persoon.
• Je moet van de volgende SOA’s de
symptomen, de wijze van besmetting en de
genezing kunnen benoemen: Gonorroe,
syfilis, chlamydia, AIDS.

Geboorteregeling
• We spreken van geboorteregeling als een
vrouw, meestal samen met een man, bepaalt
of zij een kind wil of niet.
• Als een vrouw niet zwanger wil worden,
kan zijzelf of de man aan anticonceptie
doen.
• Er worden dan maatregelen genomen die de
bevruchting tegengaan.

Anticonceptiemiddelen
• Je moet de verschillende methoden van
anticonceptie kunnen beschrijven en de
betrouwbaarheid kunnen aangeven.
• Je moet dit kunnen van de volgende
methoden: periodieke onthouding met
temperatuurmeting, coïtus interruptus, de
‘pil’, condoom, pessarium, zaaddodende
middelen, spiraaltje, sterilisatie.

Noodmaatregelen tegen een
ongewenste zwangerschap
• Je moet de volgende methoden kunnen
beschrijven: morning-after pil,
overtijdbehandeling, abortus.

Embryonale ontwikkeling
• Bevruchting: de kern van een eicel smelt samen
met de kern van een zaadcel.
• Er ontstaat een zygote (bevruchte eicel).
• De zygote ondergaat een aantal delingen waarbij
geen groei plaatsvindt, de klievingsdelingen.
• 5 tot 7 dagen na de bevruchting komt de zygote
aan in de baarmoeder.
• Als het klompje in de baarmoeder aankomt bevat
het een holte gevuld met vocht.

Embryonale ontwikkeling
• Een deel van het klompje cellen vormt het begin
van het eigenlijk embryo: de embryoblast of
embryonaalknop.
• De trofoblast beschermt de embryoblast en zorgt
voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies.
• Tijdens de innesteling ontstaan in het
baarmoederslijmvlies rond het klompje cellen
holten, waar het bloed van de moeder door
stroomt.

Embryonale ontwikkeling
• De trofoblast vormt het chorion (buitenste
vruchtvlies). De holte die door het chorion wordt
omsloten heet chorionholte.
• Het chorion vormt uitstulpingen die tussen de
holten in het baarmoederslijmvlies door lopen. Via
deze chorionvlokken worden zuurstof en
voedingsstoffen opgenomen uit het
baarmoederslijmvlies. Hierdoor wordt groei
mogelijk.

Embryonale ontwikkeling
• Ook de embryoblast heeft zich ontwikkeld: in de
embryoblast zijn twee holten ontstaat de
amnionholte en de dooierzak.
• Uit de cellen tussen deze beide holten ontwikkelt
zich het embryo.
• De hechtsteel vormt de verbinding tussen embryo
en trofoblast.
• In de verdere ontwikkeling verdwijnt de dooierzak
spoedig.

Embryonale ontwikkeling
• De amnionholte breidt zich uit en de wand komt
tegen het chorion aan te liggen en vormt het
amnion (binnenste vruchtvlies).
• De beide vruchtvliezen omgeven de amnionholte,
die is gevuld met vruchtwater.
• De eerste weken van de zwangerschap produceren
de cellen van de trofoblast het hormoon HCG
(humaan Chorion Gonadotropine)
• Daarna neemt de placenta de productie van HCG
over.

Embryonale ontwikkeling
• Onder invloed van HCG blijft het gele
lichaam in stand en produceert het
oestrogeen en progesteron. Vooral
progesteron zorgt ervoor dat de
zwangerschap in stand blijft.

Ontwikkeling van de placenta
• Via de hechtsteel groeien bloedvaten vanuit het
embryo tot in de chorionvlokken.
• De holten in het baarmoederslijmvlies om de
chorionvlokken vloeien samen tot grotere
bloedruimten.
• De chorionvlokken en de hechtsteel vormen
samen het belangrijkste deel van de placenta.
• De hechtsteel groeit uit tot de navelstreng.

Ontwikkeling van de placenta
• In de navelstreng lopen drie bloedvaten:
• Het hart van het embryo pompt voortdurend bloed
door twee navelstrengslagaders naar de placenta
toe.
• Door een navelstrengader stroomt bloed van de
placenta terug naar het embryo.
• In de placenta blijft het bloed van de moeder
gescheiden van het bloed van het embryo door
dunne vliezen.

Ontwikkeling van de placenta
• Door deze vliezen heen vindt uitwisseling plaats
van stoffen door het tegenstroomprincipe.
• Moederbloed en embrybloed stromen in
tegengestelde richting langs deze vliezen. Door
diffusie en actief transport worden zuurstof en
voedingsstoffen vanuit het moederbloed
opgenomen in het embryonale bloed.
• Koolstofdioxide en afvalstoffen worden afgegeven
aan het moederbloed door het embryonale bloed.

Ontwikkeling van de placenta
• Aan het einde van de 2e maand zijn bijna
alle weefsels gevormd en zijn de organen in
aanleg. Het embryo weegt dan 1 gram.
• Vanaf de derde maand wordt het embryo
foetus genoemd.

Verstoorde embryonale
ontwikkeling
• Je moet de kenmerken van de volgende
verstoorde embryonale ontwikkelingen
kunnen noemen: miskraam, door
ziekteverwekkers, buitenbaarmoederlijke
zwangerschap, gebruik van DES door de
moeder.

Tweelingen
• Soms komen er bij een eisprong twee eicellen vrij.
Wanneer beide eicellen worden bevrucht, ontstaat
er een tweeling. We spreken dan van een tweeeiige tweeling. De leden van een twee-eiige
tweeling lijken vaak niet meer op elkaar dan bv.
broer en zus.
• Er kan ook een een-eiige tweeling ontstaan. Dat
gebeurt als tijdens de delingen het klompje cellen
wordt gesplitst. Elk deel groeit dan uit tot een
embryo. De leden van een een-eiige tweeling
lijken sterk op elkaar.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Wanneer een paar niet in staat is om binnen
een jaar een zwangerschap te realiseren
spreken we van een verminderde
vruchtbaarheid.
• Je moet de redenen kunnen noemen voor
verminderde vruchtbaarheid bij mannen en
vrouwen.

Nieuwe voortplantingstechnieken
• Kunstmatige Inseminatie (KI): Een arts brengt
sperma in van een andere man. Deze man heeft
sperma achtergelaten bij een sperma bank.Het
sperma noemen we donorsperma.
• In-Vitro Fertilisatie (IVF): Door toediening van
hormonen worden meerdere eicellen tot rijping
gebracht. Vlak na de ovulatie word de eicel uit het
lichaam van de vrouw gehaald, waarbij de eicel
buiten het lichaam wordt bevrucht. Tijdens de
implantatie wordt het klompje cellen in de
baarmoeder gebracht.

De geboorte
• De geboorte of de bevalling kan thuis
plaatsvinden of in het ziekenhuis.
• De moeder merkt dat de bevalling op komst
is aan weeën.
• De bevalling verloopt in drie fasen: de
ontsluiting, de uitdrijving en de nageboorte.

De ontsluiting
• De eerste weeën vinden gewoonlijk om de 15 tot
30 minuten plaats. Hierbij trekt de bovenste wand
van de baarmoeder zich samen. Het onderste deel
van de baarmoederwand en de baarmoederhals
worden daardoor rond het hoofdje van de foetus
getrokken. Dit wordt indaling genoemd.
• Na de indaling komen de weeën om de 3 tot 5
minuten. De slijmprop in de baarmoeder wordt
uitgestoten en de opening in de baarmoederhals
wordt groter. Dit wordt de ontsluiting genoemd.

De ontsluiting
• Hierbij breken meestal de vruchtvliezen,
waardoor het vruchtwater of een deel ervan
wegvloeit.
• Als de opening 10 cm is, is de ontsluiting
volledig. Het hoofdje van de foetus kan er
dan door.

De uitdrijving
• In de uitdrijvingsfase worden de weeën steeds
krachtiger en gaan ook de spieren in de buikwand
zich samentrekken (persweeën). De moeder mag
dan ook actief gaan persen.
• Door de spiersamentrekkingen wordt het hoofdje
van de foetus door de baarmoederhals geduwd.
Het hoofdje draait daarbij naar beneden, om onder
het schaambeen van de moeder door te kunnen.
Ook het rompje van de baby draait op deze
manier.

De uitdrijving
• Bij een stuitligging komt eerst het kontje of een
voetje naar buiten.
• Bij een dwarsligging kan het kind niet via de
vagina worden geboren. Door een operatie door de
buikwand (keizersnede) komt het kind ter wereld.
Dwarsliggingen komen niet vaak voor.
• De uitdrijving kan van enkele seconden tot wel
twee uur duren.

De nageboorte
• Als het kind is geboren is het vaak bedekt met een
laagje huidsmeer. De baby wordt niet meteen
gewassen, omdat deze laag bescherming geeft
tegen ziekteverwekkers.
• De arts of verloskundige verwijdert eerst slijm uit
de neus en mond van de baby. Soms wordt de
baby ondersteboven gehouden om mogelijk slijm
uit de longen te laten lopen.
• Vervolgens wordt de navelstreng afgeklemd en
doorgeknipt.

De nageboorte
• Doordat er geen bloed meer door de placenta kan
stromen stijgt het koolstofdioxidegehalte van het
bloed van de baby. Deze stijging vormt de prikkel
waardoor bij de baby de ademhaling op gang
komt. De baby geeft de eerste schreeuw.
• De placenta, resten van de navelstreng en de
vruchtvliezen worden door de samentrekking van
de baarmoederwand losgewoeld. Ze worden
ongeveer een kwartier na de baby uitgedreven. We
noemen dit de nageboorte.

Lactatie
• Vlak na de geboorte wordt de baby een zuigeling
genoemd. Een zuigeling wordt alleen met melk
gevoed. Het darmkanaal van de baby is nog niet
geschikt voor het verwerken van vast voedsel.
• De moeder kan ervoor kiezen om borstvoeding te
geven.
• Tegen het einde van de zwangerschap wordt het
hormoon prolactine gevormd. Dit komt vrij uit de
hypofyse. Dit hormoon stimuleert de afgifte van
melk door de melkklieren in de borst.

Lactatie
• Bij het zogen van de baby speelt het hormoon
oxytocine een rol. Dit hormoon komt vrij uit de
hypofyse als reflex op het zuigen aan de tepel.
Onder invloed van dit hormoon trekken spiertjes
in de wand van de afvoergang van de melkklier
zich samen, waardoor de melk naar buiten wordt
geperst.
• Moedermelk bevat wel antistoffen en flesvoeding
niet.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• De embryonale bloedsomloop bezit aanpassingen
waardoor er weinig bloed door de longen stroomt:
• Een opening tussen rechte- en linkerboezem
(ovale venster); hierdoor stroomt een gedeelte van
het bloed meteen van de rechter- naar de
linkerboezem.
• Een verbinding tussen de longslagader en de aorta
(ductus arteriosis); het grootste gedeelte van het
bloed dat door de rechterkamer wordt
weggepompt komt in de aorta terecht.

Veranderingen in de
bloedsomloop
• Veranderingen in de bloedsomloop van een
pasgeboren kind:
• De resten van de navelstrengslagaders en ader verschrompelen en verdwijnen.
• Het ovale venster wordt door een klep
gesloten
• De ductus arteriosis wordt nauwer,
verschrompelt en verdwijnt.

De levenscyclus van de mens
• Je moet de verschillende levensfasen van de
mens kunnen noemen en hierbij kenmerken
van groei, ontwikkeling en veroudering
kunnen geven.