HAVO 4 Boek: biologie voor jou deel: HAVO A Ordening in vier rijken  De taxonomie is de tak van de biologie die zich bezighoudt.

Download Report

Transcript HAVO 4 Boek: biologie voor jou deel: HAVO A Ordening in vier rijken  De taxonomie is de tak van de biologie die zich bezighoudt.

Slide 1

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 2

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 3

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 4

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 5

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 6

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 7

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 8

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 9

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 10

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 11

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 12

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 13

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 14

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 15

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 16

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 17

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 18

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 19

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 20

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 21

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 22

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 23

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 24

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 25

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 26

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 27

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 28

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.


Slide 29

HAVO 4
Boek: biologie voor jou
deel: HAVO A

Ordening in vier rijken
 De taxonomie is de tak van de biologie die zich

bezighoudt met het ordenen van organismen.
 Wij gaan uit van een vierrijkensysteem.
 Om deze organismen in te delen letten wij op
indelingscriteria.(kenmerken)

Ordening in vier rijken
 De vier rijken zijn:
 Bacterien
 Schimmels

 Planten
 Dieren

Ordening in vier rijken
 De indelingscriteria zijn:
 Het aantal cellen waaruit een organisme bestaat.
 De celgrootte

 Het bezit van organellen.
 Het bezit van celwanden.
 De voedingswijze (autotroof of heterotroof)

Ordening in vier rijken
 Als organismen eenmaal in rijken zijn geordend
kunnen we ze nog verder gaan indelen.
 Rijken verdelen we in afdelingen

 Afdelingen verdelen we in klassen.
 Klassen verdelen we in orden.
 Orden verdelen we in families

 Families verdelen we in geslachten.
 Geslachten verdelen we in soorten.

Virussen
 Virussen vallen buiten de ordening van organismen in

vier rijken.
 Een virus bestaat uit een omhulsel van eiwitten, met
daarbinnen een streng RNA of DNA.
 Een virus kan zich alleen via een gastheer
voortplanten.
 Afbeelding 7 op blz. 219 geeft dit weer.

Wat is een soort?
 Soort: organismen behoren tot een soort wanneer ze in

staat zijn zich onderling voort te planten en vruchtbare
nakomelingen voort te brengen.
 Populatie: een groep individuen van dezelfde soort in
een bepaald gebied die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.

Binaire naamgeving
 Soorten worden aangeduid met een wetenschappelijke

naam.
 De eerste naam is de geslachtsnaam.
 De tweede naam is de soortaanduiding.
 Linnaeus was de man achter deze naamgeving.

Bacterien
 Bacterien (bacillen)
 Bacterien bezitten geen kernmembraan, geen

mitochondrien, geen ER.
 Bij veel soorten bestaat het erfelijk materiaal uit een
kringvormig chromosoom.
 Bacterien planten zich voort door deling.
 Bacerien (pathogene) kunnen ziekten veroorzaken.

Schimmels





Schimmels kunnen een-of veelcellig zijn.
Gisten zijn eencellige schimmels.
Veelal bestaan schimmels uit schimmeldraden.
Schimmels planten zich geslachtelijk voort door
sporen.
 Bij veel schimmels ontstaan de sporen in speciale
organen: de paddestoel

Planten
 Het rijk van de planten verdelen we in vier afdelingen:
 De wieren (algen)
 De mossen

 De paardenstaarten
 De varens
 De zaadplanten

Planten
 Leren afb. 22 op blz. 226
 Zaadplanten kunnen we weer onderverdelen in twee

klassen:
 bedektzadigen
 naaktzadigen

Dieren
 Twee belangrijke indelingscriteria bij het indelen van

het dierenrijk zijn: skelet en symmetrie.
 Je moet afbeelding 32 op blz. 230 en 231 uit je hoofd

kennen!

Dieren
 We verdelen het dierenrijk in de volgende afdelingen:
 eencellige dieren
 sponzen

 holtedieren
 platwormen
 rondwormen

Dieren
 ringwormen
 weekdieren
 geleedpotigen

 stekelhuidigen
 gewervelden

Evolutie
 Evolutie: een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit

eenvoudige gebouwde organismen ingewikkelder
gebouwde organismen ontstaan.
 De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van
verscheidenheid in genotypen, natuurlijke selectie en
soortvorming door isolatie.

Evolutie
 Verscheidenheid in genotypen > door mutaties en

recombinatie verschillen individuen van een soort van
elkaar in genotype en in fenotype.

Evolutie
 Natuurlijke selectie:
 individuen met een betere aanpassing aan het milieu

hebben een betere overlevingskans.
 van individuen met een gunstig genotype zullen meer
nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten
dan van individuen met een ongunstig genotype.

Evolutie
 Soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke

selectie de mutanten blijven voortbestaan en
individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Evolutie
 Soortvorming door isolatie:
 isolatie: een deel van een populatie raakt gescheiden

en vormt een nieuwe populatie.
 Beide populaties ontwikkelen zich langdurig
gescheiden in verschillende milieus.

Evolutie
 Na verloop van tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan

dat individuen van de twee populaties zich niet meer
onderling kunnen voortplanten.
 Er zijn dan twee soorten ontstaan.
 Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.

Fossielen
 Fossielen zijn versteende overblijfselen van
organismen of afdrukken van organismen in
gesteenten.
 Fossielen ontstaan als resten van organismen van
de lucht worden afgesloten door sedimenten > de
resten vergaan niet.
 Gidsfossielen: fossielen van soorten die zich in een
relatief korte tijd over grote gebieden hebben
verspreid en daarna zijn uitgestorven.

Overeenkomsten in
embryonale ontwikkeling
 De embryonale ontwikkeling van verschillende

organismen vertoont overeenkomsten.
 Hierdoor wordt het aannemelijk dat ze een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Homologie
 Homologe organen vertonen overeen-komsten in
bouw en hebben een gelijke embryonale
ontstaanswijze.
 Homologie duidt op verwantschap van
organismen; de verschillen ontstaan door
aanpassing aan verschillende milieus.
 Analoge organen vertonen overeenkomst in
functie. Analogie berust niet op verwantschap;
overeenkomsten zijn ontstaan door dezelfde
aanpassing aan het milieu.

Rudimentaire organen
 Organen die geen functie meer hebben en niet of

nauwelijks tot ontwikkeling komen.
 Voorbeelden: bekken van een walvis, pootresten bij
een reuzenslang.
 Door rudimentaire organen wordt het aannemlijk dat
verschillende soorten organismen een
gemeenschappelijke voorouder hebben

Overeenkomsten in processen
en moleculen
 Mitose en meiose verlopen bij vrijwel alle organismen

op dezelfde manier
 Verschillende soorten organismen vertonen grote
overeenkomsten in samenstelling van stoffen zoals:
 DNA
 eiwitten

Biogenese
 Biogenese: het ontstaan van leven uit levenloze

materie
 Endosymbiosetheorie: vrijlevende bacterien zouden

als organellen in andere cellen zijn gaan leven.

Overig.
 Je moet een geologische tijdschaal kunnen aflezen.

(blz. 244 en 245)
 Je moet een stamboom kunnen aflezen.