Geschiedenis van het Nederlands

Download Report

Transcript Geschiedenis van het Nederlands

Geschiedenis van het Nederlands
A. Marynissen
Inleiding
• onderwerp, opzet:
– ontstaan en evolutie van het Ndl, van vroeger
tot nu
– externe geschiedenis: centraal
– interne geschiedenis: hoofdlijnen
– chronologische opzet
• referentiekader:
– de Lage Landen:
• bij de zee: Rijn, Maas, Schelde
• Nederland + België
– de Nederlanden:
• Zeventien Provinciën (Karel V)
• Koninkrijk der Nederlanden (Willem I)
– het Nederlandse taalgebied:
• Nederland + het Vlaamse gewest
• Nederlands was of is er moedertaal
1. Voorlopers en verwanten
• oudste Nederlands: 700-1150
• welke Germaanse stammen ? Welke
dialecten ? Wanneer differentiatie ?
1.1 Het raadsel van de oorsprong
der talen
•
•
•
•
3200 v. Chr.: Soemerisch spijkerschrift
35000 tot 100000 j. geleden: gesproken taal
ca. 6000 verschillende talen, Ndl: 37ste
welke taal is de oudste ?
–
–
–
–
–
toren van Babel
1. Hebreeuws, 2. Grieks/Latijn, 3. volkstalen
Chinees
Keltisch
Antwerps
• historisch-vergelijkende taalwetenschap:
taalfamilies:
–
–
–
–
–
Indo-Europees
Fins-Oegrisch
Hamito-Semitisch
Sino-Tibetaans
language isolates
• ontstaan van talen: monogenese/polygenese
1.2 Taalverwantschap: Ndl.,
Germ. talen, Indo-Europees
• klank- en vormovereenkomsten, bv. ‘vader’,
‘huis’, ‘bruin’, ‘uit’ in Ndl., Duits, Engels,
Zweeds, Deens, Gotisch: Germaanse talen:
alle ontstaan uit Proto-Germaans
• Proto-Germaans behoort tot Indo-Europese
taalfamilie
• Europa: slechts 6 talen behoren niet tot IE
1.3 Herkomst en verspreiding van
de Indo-Europeanen en het IE
• IE: gemeenschappelijke voorloper: ProtoIndo-Europees: hypothetische oertaal, 65002500 v. Chr.
• PIE: door wie gesproken ?
– ruiters-herders: Kurgancultuur, Zuid-Rusland
– landbouwersgemeenschappen uit CentraalAnatolië
• IE in Lage Landen ingevoerd rond 2500 v.
Chr.
• Germanen ontstaan uit versmelting IndoEuropeanen en Hunebedbouwers in NoordDuitsland, Denemarken, Zuid-Scandinavië
• Germaanse volk en taal ontstaan tussen
2000 en 1000 v. Chr.
1.4 Differentiatie van het IE en
ontwikkeling van het Germaans
• 1.4.1. Het uiteenvallen van de IE-se oertaal:
– migratie / gebrek aan contact
– taalvermenging door contacten met andere
vreemde volkeren
– andere taalontwikkelingen in isolement
• 1.4.2. Ontwikkeling van het Germaans:
klankverschuiving en accentverandering
– eerste klankverschuiving, bv. d > t: twee, two,
twai / duo, deux, dva ==> Proto-Germaans
– accentverandering ==> Gemeengermaans
• muzikaal > dynamisch
• wisselend > vast
• 1.4.3. Germaanse inscripties
– runentekens: futhark, 300-tal woorden
1.5 Verspreiding van de
Germanen
• geschiedschrijver Tacitus over de Germanen
• Zuid- of West-Germanen: ca. 750 v. Chr.
naar zuiden getrokken
• Oost-Germanen: ca. 0 naar zuidoosten,
Goten
• Noord-Germanen: ter plekke gebleven
1.6 Ontstaan van de verschillende
Germaanse talen
• 1.6.1. West-Germaans, Oost-Germaans,
Noord-Germaans
– Oer-Oost-Germaans: Gotisch, bijbelvertaling
van Wulfila
– Oer-Noord-Germaans: Oudnoorse Edda’s en
Saga’s
– Oer-West-Germaans: voorloper van moderne
West-Germaanse talen: Duits, Nederlands,
Fries, Engels
• 1.6.2. Dialectische differentiatie binnen het
West-Germaans na 500 v. Chr:
– Ingweonismen:
• he,him,her; hij,hem,haar,hun / er,ihn,ihr,ihnen
• fünf / five, monde / muide, uns,ons / us, Insel / eiland
– tweede klankverschuiving vanuit ZuidDuitsland: p > pf/f, t > ts/s, k > kch/ch,
• appel, apple / Apfel; pond, pound / Pfund
• twee, two / zwei; tijd, time / Zeit; tussen / zwischen
• maken, make / machen; ik / ich
• 1.6.3. De Oudwest-Germaanse dialecten, ca.
700 n. Chr.:
–
–
–
–
–
–
Oudhoogduits > Middelhoogduits > mod. Duits
Oudnederfrankisch > Oudnederlands
Ingweoons kustdialect
Angelsaksisch: Oudengels > Middelengels
Oudsaksisch > Nederduits
Oudfries > Fries
1.7 Volken en talen in de Lage
Landen vóór het oudste Ndl.
• 1.7.1. De prehistorie
– rendierjagers: 14000 tot 10000 v. Chr.
– jagers-vissers-verzamelaars, Hunebedbouwers
(trechterbekercultuur: ca. 3000-2000 v. Chr.),
half-nomadische landbouwers en veetelers
– ca. 2500 v. Chr.: IEs strijdhamervolk van
veetelers en landbouwers in Lage Landen en
Noordwest-Duitsland, hun taal is rond 1000 v.
Chr. verdrongen door Germaans (noorden) resp.
Keltisch (zuiden)
– ca. 500 v. Chr.: Germaanse landbouwers in
Noord-Nederland
– ca. 200 v. Chr.: Germanen bereiken zuiden van
de Lage Landen, ontmoeten daar de Kelten of
Galliërs (uit zuidoosten gekomen):
• overname van woorden uit hogere Keltische cultuur:
ijzer, rijk, ambacht
• Keltische riviernamen: Dender, Demer
• Kelten = Walhos: Walen, Wallonië
• 1.7.2. De Romeinse tijd
– 58-51 v. Chr.: Caesar verovert Gallië tot aan
Rijn in Nederland, De bello Gallico, Belgae:
fortissimi
– Romeinse bezetting tot 406: gevolgen:
• heerbanen, vici, villae, castellae, muntstelsel enz.
• Kelten geromaniseerd: Vulgair-Latijn wordt hun
moedertaal (Kelt. leenwoorden: camminus >
chemin, carrus > kar, char, camisva >chemise)
• Bretagne: 5de e.: Keltisch opnieuw ingevoerd door
Britse Kelten
– Nederland beneden de Rijn + noorden van
Vlaanderen: Germaanse stammen rond begin
jaartelling, Germaans gebleven, opname van
vele leenwoorden uit hogere Romeinse
beschaving: straat, wijn, peper, munt, muur,
poort, kelder, vrucht, boter, kaas, ketel, keuken
– Nederland ten noorden van de Rijn: vrije
Germania: Friezen en andere Germaanse
stammen, handelscontacten