Caputo & (post)-structuralisme - Filosofie & Religiositeit

Download Report

Transcript Caputo & (post)-structuralisme - Filosofie & Religiositeit

Filosofie & Religiositeit
Reflecties op religie in een
post-moderne wereld
Welkom!
http://filosofiereligiositeit.wordpress.com/
Linguistic Turn
begin 20e eeuw
in de 20e eeuw richt de filosofie zich meer op vragen over taal en betekenis,
dan vragen over absolute kennis en waarheid (hermeneutiek - Linguistic Turn)
 analytische filosofie & logisch positivisme (rationaliteit, empirie, verlichting)
 fenomenologie, existentialisme, hermeneutiek, structuralisme, deconstructivisme
(ervaring, historiciteit, romantiek)
• Logisch Positivisme (Wiener Kreis): taal als middel om de werkelijkheid weer te geven
• aanvaardt alleen empirische feiten & verwerpt metafysica, theologie & ethiek
• “Weten = voorspellen = beheersen” (kennis is macht)
Ludwig Wittgenstein (1889-1951):
1e periode: 1914-1922: Tractatus Logico-Philosophicus
 stelling 1: de wereld is alles wat het geval is
 stelling 2: wat het geval (een feit) is is een stand van zaken
 stelling 7: waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen
2e periode: 1929-1947: Philosophische Untersuchungen, postuum
taal is te complex om de wereld één-op-één mee te beschrijven
post-modernisme & deconstructivisme
post-modernisme = kritiek op modernisme, metafysica, rationaliteit, totalitair denken
westerse filosofie is niet nieuwsgierig, maar vooringenomen, imperialistisch en totalitair
de Waarheid is een gesloten systeem
• het andere wordt geïncorpereerd in het zelfde / eigene
• het vreemde wordt gereduceerd tot het bekende / begrepene
• de anti-these wordt opgeheven in de synthese
het denken laat het andere niet anders-zijn, maar eigent het toe, neemt er bezit van
er is geen plaats voor andersheid, vergankelijkheid, ambiguïteit, of onbeslisbaarheid
wetenschappelijke onderwerping van de wereld en zelf-beheersing van het IK centraal
de filosofie heeft het denken gebruikt als dwangbuis om de werkelijkheid in te vangen
filosofie is geschiedenis van het identiteitsdenken, vanaf Plato tot Hegel
Feuerbach stelde dat de mens God schiep naar zijn gelijkenis en evenbeeld
Nietzsche stelde dat de mens de Waarheid schiep naar zijn gelijkenis en evenbeeld
Nietzsche = ambiguïteit, onbeslisbaarheid, nodigt uit tot steeds hernieuwe interpretatie
Emmanuel Lévinas (1906-1995): de Ander centraal
Kritiek op het totaliserend denken:
• ontologie = subject onderworpen aan allesomvattende Zijn (Plato)
• egologie = subject als centrale instantie (Descartes)
de filosofie reduceert dat wat anders is tot iets beheersbaars:
Anders-zijn is een bedreiging en wordt ingelijfd (dialectiek)
• alteriteit = het on-ophefbaar anders-zijn van de Ander
de Ander = een weerloos schepsel dat een appel doet op mij
de Ander = oneindig = god = nooit in te sluiten in een systeem
• de relatie tot God = relatie tot de Ander
de Oneindige openbaart zich uitsluitend in de Ander
• God laat zich door het bewustzijn niet in kaart brengen
God is de Ongrijpbare die niet aanwezig / tegenwoordig is
God staat niet boven de mens (verticalisme) maar is in de Ander
Karl Barth (1886-1968): dialectische theologie
• ontstaan van de dialectische theologie: verbijstering over de slachtingen van WO1:
beide partijen hadden geclaimd dat God aan hun zijde stond
• Barth: het is niet mogelijk is dat mensen God claimen voor hun eigen opvattingen
God is geheel anders (‘totaliter aliter’) en de mens heeft geen greep op Hem
God identificeren met eigen opvattingen is een verabsolutering van eigen cultuur
• God moet begrepen worden zoals in de bijbel, niet zoals de filosofie hem construeert
God is een naam in de Bijbel, niet een begrip, in te vullen naar eigen believen
• de liefde van God is onvoorwaardelijk, vrij van iedere “Bedürfnis” (behoefte, eros)
in de menselijke liefde is altijd sprake van eros: het verlangen naar de ander t.b.v. mijzelf
genade = schenkende liefde zonder recht aan ontvangende kant
agape = onvoorwaardelijk: god heeft je geschapen, je mag er zijn
de liefde die wij hebben tot God is ook eros
deze vorm van liefde is voor God niet denkbaar
we zeggen niet: god heeft liefde, maar god = liefde (agape)
Schleiermacher (1768-1834): ervaringstheologie
• geloven is geen weten of doen, maar intuïtie en gevoel
• onmiddellijk bewustzijn van totale afhankelijkheid van God
is het meest fundamentele kenmerk van ons bestaan
• geloof staat geheel los van metafysica en rationaliteit
• hermeneutiek kan de innerlijke bedoeling reconstrueren
• interpretatie is reconstructie: creatieve herschepping
----------------------------------------religiositeit, filosofie & het godsbegrip:
• onto-theologie = metafysica, vraagt naar het bestaan van God
• positieve (katafatische) theologie = aanwezige, persoonlijke
Angelus Silesius
(1624-1677)
God, antropomorf, God beschrijven en bewijzen
• negatieve (apofatische) theologie = onpersoonlijk, mystiek,
God slechts beschrijven in termen wat hij niet is
Meister Eckhart (1260-1327): mystiek
• intellect en verstand zijn geen instrument om tot het ervaren van God te komen
“Boven het verstand dat zoekt, is nog een verstand, dat niet meer zoekt”
• er kan niet gesproken worden over het Zijn van God:
“hij is een zijn en niet-zijn, dat uitstijgt boven het zijn”
• niet-kennen = loslaten van alle beelden & kennis,
loslaten van je zelf & loslaten van de denk- en doestructuren,
gelatenheid, berusting: “de gelaten mens is zoon van God”
• zelfontlediging = ruimte voor God maken in de ziel om Hem geboren te laten worden
• verschil tussen God en Godheid: Godheid = eindeloos, onmetelijk en onbegrijpelijk
de Afgrond van het Niets, het verborgen duister dat onbekend is en nooit bekend wordt
• hoogste kennis is niet meer dan benadering en uiteindelijk niet helemaal juist en waar,
alleen daardoor kan het éénworden zich steeds opnieuw voltrekken:
in het “niet-kennende kennen” wordt de kennis van God een gebeuren van het moment
Martin Heidegger (1889-1976): wonen in de taal
• kritiek op invloed van technologie (maakbaarheids-denken)
• het westerse "ding-denken" = gecultiveerde Wil-tot-macht
Sein und Zeit: hermeneutische fenomenologie
• gaat uit van het concrete, alledaagse bestaan (Dasein)
• de eindigheid van de mens op de voorgrond (existentialisme)
• tegen de achtergrond van het Niets openbaart zich het Zijn
• Dasein = er-zijn, in-de-wereld-zijn, geworpen zijn
• bestaan (Dasein, in-de-wereld-zijn) = verstaan (verstehen)
• het voorstellende ding-denken leidt tot Seinsvergessenheit
• denken = Zijn = dichten (niet: voorstellen, identiteits-denken)
• waarheid is gelegen in het waar-nemen, voor-waar-aannemen (niet empirisch)
• het wezen van de waarheid is de vrijheid; de vrijheid van het laten zijn van een zijnde
• Gelassenheit = het in alle rust over je heen laten komen (gebeuren) van de waarheid
• dit gebeuren (geschieden) is gebonden aan een gemeenschap: het volk, de cultuur
• de Geschichtlichkeit van het Dasein = historiciteit van het bestaan: de traditie
Wilhelm Dilthey (1833-1911):
Verstehen vs. Erklären
• de geesteswetenschappen moeten niet verklaren (erklären),
taal en cultuur moeten in hun betekenis worden verstaan
• de ervaringsstructuur is niet tijdloos, maar historisch & dynamisch
• in de geesteswetenschappen geen scheiding subject-object
• ervaren werkelijkheid wordt altijd een op bepaalde wijze beleefd
met praktische doeleinden en (esth)etische waarderingbelevingen
deze vormen een belevingshorizon (subjectief ervaren tijdgeest)
zijn inherent verbonden aan tot uitdrukking gebrachte belevingen
• blijvende uitdrukkingen vormen de werkingssamenhang (cultuur, geobjectiveerde geest)
we verstaan deze omdat we in een domein van gemeenschappelijkheid opgroeien
• Verstehen is het nabeleven van een beleving middels de uitdrukking daarvan
• Verstehen is een reconstructie van betekenis, waardoor onze eigen horizon verruimt
• Verstehen is ook een belangrijk begrip bij Heidegger & Gadamer
Hans-Georg Gadamer (1900 -2002):
structuralisme
• bestaan = beleving, en dus een ervaringshorizon (wereldbeeld, paradigma) hebben
• taal is geen werktuig, evenmin een afbeelding van de werkelijkheid, maar een medium
• wij kunnen niet om de taal heen, niet buiten de taal denken : taal overstijgt de spreker
• wij beheersen niet de taal, maar we zijn er in opgenomen,
al voordat we haar tot onderzoeksobject kunnen maken
• de ontologische waarheid gaat vooraf aan waar / onwaar
• ons eigen interpreteren maakt deel uit van die werkelijkheid
• mens = cultuur = historische ervaring = taal = interpretatie
• hermeneutiek = dialoog met de traditie
• verstaan (verstehen) is geen objectieve reconstructie maar een gedachtewisseling, een
gesprek, integratie, horizonversmelting, een gebeuren waar nieuwe inzichten ontstaan
• Wirkungsgeschichte (werkingsgeschiedenis) = het ontstaan van nieuwe betekenissen
• op ieder moment van de werkingsgeschiedenis is slechts een gedeelte van de waarheid
bereikbaar: integratie in het verstaan is nooit volledig (radicale beperktheid van kennis)
• onbevooroordeeld (neutraal) verstaan is onmogelijk (iedere ervaringshorizon is per
definitie beperkt), dus verstaan is altijd een anders verstaan, nooit een beter verstaan
Roland Barthes (1915-1980):
(post)-structuralisme
Mythologieën (1957):
• cultuuruitingen (tekst & beeld) hebben verborgen betekenissen
• tekensystemen (taal & beeld) zijn dragers van sociale waarden
• door associatie worden waarden & mythes geproduceerd
• mythes bepalen wat als normaal, natuurlijk wordt beschouwd,
terwijl dit cultureel en historisch bepaald is, en dus willekeurig
“waarheden zijn illusies waarvan we vergeten zijn dat het illusies zijn”
• mythes zijn geconstrueerd & vastgelegd door dominante ideologie
• deze kunnen door een structuralistische analyse kunnen worden blootgelegd
La mort de l'Auteur (1968): “de auteur is dood!”
• de auteur legt niet de betekenissen in een tekst die de lezer er uit haalt
• betekenis is afhankelijk van de context (tijd, plaats, cultuur)
• de tekst ontstaat pas tijdens het lezen: de lezer geeft zelf betekenissen aan de tekst
• een tekst kan meerdere betekenissen kan hebben
• door de auteur dood te verklaren kan de lezer worden bevrijd van eenzijdige interpretatie
tekensysteem & verwijzingssamenhang
Jacques Derrida (1930-2004):
deconstructivisme
• taal & schrift (in brede zin) = de werkelijkheid waarin wij leven
onze werkelijkheid is een verwijzingssamenhang (orde),
begrippen verwijzen slechts naar andere begrippen (context)
dingen krijgen pas betekenis in hun onderling-verschillen
• betekenis is dus nooit definitief, maar steeds opgeschort
begrippen, ideeën, theorieen zijn altijd ontoereikend, voorlopig
be-tekenen veronderstelt afstand, verschil, niet-identiteit
• différance = een neologisme dat taal-als-een-spel-van-betekenaren mogelijk maakt
différance = verschil, maar ook uitstel; functie van het begrip is: deconstrueren
différance zoekt dat wat afwezig, onmogelijk en ongrijpbaar is: het ondeconstrueerbare
différance sluit de mogelijkheid uit om een transcendentale betekenaar te stellen:
• transcendentale betekenaar: gesloten metafysisch & hiërarchisch principe
dat bepaalt welke constructies of betekenissen natuurlijk, juist of geëigend zijn:
Waarheid, God, de Rede, het Zijn, of politieke ideologieën
Jacques Derrida (1930-2004):
“Hoe niet te spreken”
• hoe over God te spreken zonder een afgodsbeeld op te richten? (beeldverbod O.T.)
God = de Onuitsprekelijke, God is precies dat wat er in de betekenis ontsnapt
God = oorsprong van verwijzingssamenhang: het spoor, aanwezigheid van de afwezige
zwijgen is een poging af te rekenen met de taal; met onze menselijke situatie
• gebod & belofte is de kortst mogelijke aanduiding voor Gods spreken tot de mens
• zegen impliceert iets toekomstigs: belofte van heil, heelheid, voltooiing, vervulling
• ontologie van taal (onze werkelijkheid) is tegelijk een ethiek van de taal: zijn = moeten!
• het spreekgebod benadert ons in-de-wereld-zijn vanuit een appèl, een oproep:
gebiedt ons te antwoorden, te handelen, op te treden, te kiezen, te beslissen, te offeren
• geboren in de taal = appèl om verantwoordelijk zijn, deel te nemen aan de toekomst
er is toekomst, geen vicieuze cirkel, deze toekomst is open, onbepaald, oningevuld
• het gebeuren (événement) is belofte en voorwaarde voor openheid, perspectief
de toekomst is principieel open: ze vereist creativiteit, betrokkenheid en deelname
de belofte is er niet zonder gebod, en gehoor geven aan het gebod is er niet zonder offer
Jacques Derrida (1930-2004):
“Behoudens de naam”
“En de Engel zei tot hem: Waarom vraagt gij naar Mijn naam? Die is toch Wonderlijk?”
• om tot God te komen moeten we woorden en ideeën over hem loslaten: gelatenheid
“God is de naam van de grondeloze verzinking, de eindeloze verwoestijning van de taal.
Maar het spoor van dit negatieve proces schrijft zich in, in en op en als het gebeuren”
• God is de naam voor het gebeuren of aankomen (advent / événement) van de verwijzing,
voor de opening van de afgrond onder de taal: God is niet, Hij gebeurt…
• de naam 'God' is te beschouwen als de plek waar het gebeuren plaats heeft,
en is verbonden met het woord, het spreken, de taal (de verwijzingssamenhang);
om te kunnen verschijnen, moeten de dingen ter tale komen, een plek bekleden;
ze moeten de verwijzingssamenhang betreden om waarneembaar te worden
• wil er van het Andere sprake kunnen zijn in onze taal, denken en beleven, dan moet
het eerst onze gestalte aannemen, onze plek bekleden, om zich te kunnen voordoen
• door zijn mens-wording bekleedt Christus (het Woord!) een plek door hem vrij te maken;
door aan de mensen gelijk te worden neemt Hij de plek in die ook die van de mensen is,
en eigent die zichzelf niet toe, maar laat hem open, zodat iedereen die plek kan bekleden
John D. Caputo (1940):
Gods naam als gebeuren
• God is een andere naam voor bepaalde manifestaties van “ondeconstrueerbaarheid”
• “Gods eigen spreken, gaat aan het spreken van de mens over God vooraf, anders
spreekt de mens over een eigen constructie die per definitie niet God kan zijn”
• El of Eloah (Allah) verwijst naar de definitieve Waarheid
JHWH = “Ik zal zijn die ik zijn zal”: openheid naar de toekomst
• namen verwijzen naar een gebeuren, een groter geheel van
gebeurtenissen met een bepaalde betekenisvolle samenhang,
naar iets toekomstigs & ongedetermineerds, een belofte
• zonder naam (duiding) kan een gebeuren niet plaatsvinden
Het gebeuren wordt door 5 eigenschappen gekarakteriseerd:
 onbeheersbaar: de naam legt niet vast wat er gebeurt maar ontwikkelt zich altijd anders
 is nooit definitief afgesloten, maar onbepaald, altijd open naar de toekomst
 overtreft de naam in concreetheid; de inhoud is niet geheel be-grepen
 heeft het karakter van een advent (komst): dwingt ons om positie te kiezen
 de betrouwbaarheid van de naam ligt in de mogelijkheden van de toekomst
John D. Caputo (1940): Gods naam als gebeuren
• de naam God betekent iets als advent, als toekomst-openend verhaal van bevrijding
• Godsbevestiging is geen bevestiging van de waarheid, maar een morele keuze
• het gebed spreekt uit, gist naar wat het gebeuren te betekenen heeft
• een ‘zwakke’ theologie is bescheiden, met als uitgangspunt agnosticisme:
• “Ik weet niet of datgene waarin ik geloof wel God is [...] het is een innerlijke
oproep tot het leven [...] een mobilisatatie van de immanente energie van het leven”
• zwakke theologie stelt een verantwoordelijkheid om de vrijheid van de Ander te dienen,
is zwak omdat het een niet-dogmatische, perspectivische benadering tot het geloof heeft
• de dominante theologie is ideologisch, totaliserend, en militant
in tegenstelling drukt de zwakke theologie zich uit middels interpretatie
• het idee van God als een enorme fysische of metafysische kracht voldoet niet
de God-van-de-macht wordt vervangen door een onvoorwaardelijke claim zonder dwang
• nadruk op de verantwoordelijkheid van mensen om te handelen in het hier en nu
• God wordt beschouwd als een oproep, en legt de nadruk op zwakke deugden:
vergeving, gastvrijheid, openheid, respect voor de Ander: de macht der machtelozen
Filosofie & Religiositeit
Reflecties op religie in een
post-moderne wereld
tot volgende week
http://filosofiereligiositeit.wordpress.com/