Transcript Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2
Opdrachten
• Maak eerst H. 6 t/m H18
• 15 minuten
2.1. Betalen
• Giraal geld: geld op je bankrekening
• Chartaal geld: munten en bankbiljetten
• Een steeds groter deel van ons geld bestaat uit
giraal geld!!!!!!!!!!
• Creditsaldo: je staat positief op de bankrekening
• Debetsaldo: je staat negatief op je bankrekening
2.1. Betalen
• Directe ruil: goederen tegen goederen ruilen
• Indirecte ruil: goederen en diensten tegen
geld ruilen.
• Geldfuncties:
– Ruilfunctie: je ruilt goederen voor geld
– Rekenmiddel: je drukt de waarde van iets uit in
geld; je geeft aan hoeveel iets waard is
– Spaarmiddel; je spaart een deel van je geld
2.1. wisselkoers
• Wisselkoers: de prijs van vreemde valuta
• Hoeveel betaal ik of krijg ik voor vreemde
valuta
wisselkoers
• Filmpje: lemontube.nl
• JanZonjee/Ravelijn
• Schooltv: dollars voor euro’s
2.1. wisselkoers (1)
• Ik heb euro’s en ik wil vreemde valuta
• Ik koop dan vreemde valuta
• Formule: bedrag in euro’s x de koers van
kopen.
• B.v. ik heb € 100 en wil daarvoor dollars
2.1. wisselkoers (2)
• Ik heb vreemde valuta en ik wil euro’s
• Ik verkoop dan vreemde valuta
• Formule: bedrag in vreemde valuta : de koers
van verkopen.
• B.v. ik heb 100 dollars die ik wil omruilen in
euro’s
2.1. wisselkoers (3)
• Ik wil een bepaald bedrag aan vreemde valuta
kopen en wil weten hoeveel euro’s dat mij
kost
• Ik koop dan vreemde valuta
• Formule: bedrag in vreemde valuta : de koers
van kopen.
• B.v. ik wil voor 100 pond aan Britse ponden
kopen en wil weten hoeveel euro ik dan kwijt
ben.
Werken met echte wisselkoersen van
vandaag
1. Ik koop voor € 100 aan Amerikaanse dollars koop?
Hoeveel dollars krijg ik?
2. Ik heb € 25 en wil daarvoor Britse ponden kopen.
Hoeveel ponden krijg ik?
3. Ik wil 100 Amerikaanse dollar kopen. Hoeveel moet ik
betalen?
4. Ik ga naar Denemarken en ik koop voor € 200 aan
Deense Kronen. Hoeveel Kronen krijg ik
5. Ik kom terug uit Denemarken en heb 20 kronen over.
Die wissel ik in. Hoeveel euro’s krijg ik dan?
6. Ik heb 100 dollar en wissel die in voor euro’s. Hoeveel
euro’s krijg ik?
Werken met echte wisselkoersen van
vandaag
1.
2.
3.
4.
5.
6.
€ 100 x 1.31 = 131 (kopen)
€ 25 x 0,83 = 20,75 pond (kopen)
100/1.31 = € 76,34 (kopen)
€ 200 x 7,42 = 1484 kronen (kopen)
20/7.49 = € 2,67 (verkopen)
100/1.32 = € 75,75 (verkopen)
Banken
• Banken bemiddelen tussen vraag naar en
aanbod van geld: zij ontvangen geld van
spaarders en lenen dat weer uit.
• Zij verdienen daar geld mee omdat de rente
op sparen lager is dan op uitlenen.
• Banken letten op twee dingen bij het uitlenen
van geld:
– Kan de klant de rente betalen
– Kan de klant de lening terug betalen
Banken
• Banken verdienen ook met het omwisselen
van valuta’s omdat zij daar provisie voor in
rekening brengen. Provisie is vergoeding voor
transactiekosten.
Opdrachten
• 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 15
Opdrachten
9. € 50 x 0,79 = 39,50 pond (kopen)
10. € 350 x 1,74 = 609 pond
11. 15/0,93 = 16 euro
12. 90/2,24 = € 40,18 euro – € 3,50 = € 36, 68
Opdracht
• Opgave 1: klein bedrag, pinnen mag
2.2 Overzicht
• Inkomensvormen
– Inkomen uit arbeid
– Inkomen uit bezit (rente op spaargeld0
– Overdrachtsinkomen (zakgeld, kleedgeld,
kinderbijslag)
2.2
• Budgetteren: een overzicht maken van
inkomsten en uitgaven
• Begroting: en overzicht van inkomsten en
uitgaven
2.2.
• Een begroting bevat:
– Vaste lasten: verplichte uitgaven die regelmatig
terugkeren zoals huur
– Dagelijkse uitgaven zoals boodschappen
– Incidentele uitgaven: grote uitgaven die af en toe
voorkomen zoals de aanschaf van een nieuwe
wasmachine. Voor de grote incidentele uitgaven
moet je sparen.
2.2
• Opdracht 20 (pagina 46)
• Opdracht nibud.nl
• Ga naar nibud.nl/scholieren en ga naar
begrotingsformulier. Vul dit in en print het uit.
• Vergelijk jouw uitgaven en inkomsten met die
van jongeren van jouw leeftijd. Wat valt op?
Schrijf dat op.
Vandaag
•
•
•
•
Huiswerk bespreken
Uitleg sparen
Computeropdracht
Huiswerk volgende les: som 29, 31 en 32 van
paragraaf 2.3
2.3 Sparen
• Spaardoelen:
– Rente
– Voor een bepaald doel
– Voorzorg (als er iets kapot gaat)
2.3 sparen
• Heeft sparen wel zin?
– Je ontvangt weinig rente: hoeveel????
– De inflatie is hoog: 3%
– Je moet belasting over je spaargeld betalen
Voorbeeld
• Ik heb € 1.000 op een spaarrekening en
ontvang 2% rente. Ik krijg dan € 20 rente.
• Ik betaal belasting over mijn spaargeld. Dat is
€ 12
• Per saldo ontvang ik dus maar € 8
• Bij een inflatie van 3%, is de € 1.000 nog maar
€ 970 waard. Dat is dus € 30 minder
• Uiteindelijk ga je er dus € 22 op achteruit door
te sparen.
2.3 Sparen
• Rente (intrest) = de vergoeding voor het
beschikbaar stellen van geld.
• Dus als ik spaar, dan geef ik de bank beschikking
over mijn geld.
• De bank kan dan iets doen met mijn geld. Als
vergoeding wil ik dan rente
• Bij een spaardeposito zet ik mijn spaargeld voor
een langere tijd vast. Ik krijg dan een hogere
rente dan bij een gewone spaarrekening.
Overzicht
2% Rente over € 1.000
+ € 20
Belasting over € 1.000
+ € 12
Ik hou over
+ €8
Waardevermindering €
1.000 door 3% inflatie
- € 30
In hou over
- € 22
2.3 sparen
• Om de rente te berekenen die ik krijg, moet ik
drie dingen weten:
– Hoe hoog is het gespaarde bedrag
– Wat is het rentepercentage
– Over welke periode krijg je rente
2.3 sparen
• Voorbeeld. Je hebt € 1.000 op een
bankrekening staan met een rente van 1,6%.
Hoeveel rente ontvang je na vier maanden.
• Je hebt € 25.000 op een rekening met een
rente van 1,3%. Hoeveel rente ontvang je over
een jaar?
2.3 Sparen
• 1% van 1.000 = € 10
• 1,6% is dan 1,6 x € 10 = € 16 voor een heel
jaar
• Voor vier maanden is het dan 4/12 x € 16 = €
5,33
2.3 Beleggen
• In plaats van sparen kun je ook beleggen.
• Bij beleggen zet je geen geld vast op een
spaarrekening, maar koop je b.v. aandelen (of
goud of een huis)
• Als de aandelen meer waard worden, verdien
je dus geld. Maar als de aandelen minder
waard worden, verlies je geld
• Beleggen heeft dus meer risico dan sparen.
2.3
• Ga naar het computerlokaal
• Zoek op bij drie banken de rente
– van twee soorten gewone spaarrekeningen
– van een spaardeposito met een looptijd van tien
jaar
– van een deposito van vijf jaar
• Beantwoord de vragen en schrijf die op een
papier.
2.3
• Schrijf per bank de rentes van de gewone
spaarrekeningen en de spaardeposito’s op die
je hebt gevonden
• Welke bank biedt de hoogste rentes?
• Waarom is de rente van een spaardeposito
hoger dan van een gewone spaarrekening?
• Waarom de rente van een deposito van 10
jaar hoger dan die van een deposito van vijf
jaar?
Vandaag
•
•
•
•
•
Huiswerk bespreken
Uitleg lenen
Som maken in tweetallen
Computeropdracht sparen
Huiswerk volgende week
Huiswerk
Opdracht 29a
- E-rekening levert op: 1,55% van € 4.500 =
€ 69.75 (Op de rekenmachine: 0,0155 x €
4.500 of reken eerst 1% uit van € 4.500 en
vermenigvuldig dat met 1,55)
- Rente plus rekening levert op 2,5% van €
4.500 = € 112,50.
- Het verschil is € 42,75 (€ 112,50 - € 69,75)
Huiswerk
Bank of Scotland
2,4% van 250.000
€ 6.000
Rabobank
1,7% van € 250.000
€ 4.250
Verschil
€ 1.750
Huiswerk: 31
Opdracht 31
a. 2,3% van € 1.000 = € 23 per jaar. Per kwartaal
is dat € 23/4 = € 5,75
b. € 600 staat het hele kwartaal op de rekening.
Je ontvangt daarover 2,3% rente, dat is €
3,45. € 400 staat 2 maanden op de rekening.
Je ontvangt daarover 1,8% rente over twee
maanden. Dat is € 1,20
Huiswerk 32
Opdracht 32
a. 2% - 1,1% = 0,9%
b. 2008
c. 2006
Leenmotieven
• Waarom lenen we:
– Tijdelijk geldtekort
– Je wilt iets nu hebben en er niet voor hoeven
sparen
2.4
• Als je geld leent, moet je
– Het geleende bedrag weer terug betalen
(aflossen)
– Rente betalen
• Banken zijn in twee dingen geïnteresseerd:
kan de klant aflossen en kan hij de rente
betalen
• Daarom kijken banken naar je salaris en
vragen soms om een onderpand
rente
• De rente noemen we ook wel: kredietkosten.
• Stel ik leent € 10.000 en ik moet 60 maanden
elke maand € 200 betalen aan rente en
aflossing, dan zijn mijn kredietkosten € 2.000
• (60 x 200 = € 12.000) - € 10.000 = € 2.000
2.4
• Het bedrag dat je kunt lenen hangt af van je
salaris. Je salaris bepaalt dus het
maximumbedrag dat je kunt lenen. Dat
maximumbedrag noemen we de leenruimte
Soorten leningen
• Consumptief krediet: lening voor kopen van
een consumptiegoed (b.v. auto of computer)
• Hypotheek: lening voor aankoop van huis
Consumptief krediet
• Soorten consumptief krediet:
– Consumptief krediet bij een bank
• Persoonlijke lening: vast bedrag dat je in vaste termijnen
terugbetaalt. Je betaalt elke maand een vast bedrag aan
rente en aflossing terug.
• Doorlopend krediet: je mag tot een kredietlimiet lenen (rood
staan). Als je aflost, mag je vervolgens ook weer lenen tot
maximaal de kredietlimiet
– Consumptief krediet bij leverancier
• Koop op afbetaling: je betaalt in termijnen terug en je wordt
meteen eigenaar
• Huurkoop: je wordt pas eigenaar als je alle termijnen hebt
betaalt
Opdracht
• Ik heb € 10.000 op een spaarrekening op 1
januari 2013. De rente is 1,8%.
– Hoeveel rente ontvang ik op 31 december 2013?
– Ik haal op 1 juni € 5.000 van de spaarrekening af om
een auto te kopen. Hoeveel rente loop ik daardoor
mis?
– Ik koop een nieuwe auto en die betaal ik met een
lening van € 10.000 en door € 5.000 van mijn
spaarrekening af te halen. De lening betaal ik terug in
24 termijnen van € 480. Hoe hoog zijn de
kredietkosten?
Opdracht
– Hoe noem ik de hierboven beschreven vorm van
consumptief krediet?
– Noem nog twee andere vormen van consumptief
krediet
Opdracht
• € 180
• Ik loop de rente van 1,8% mis van € 5.000 over
7 maanden: 7/12 x € 90 (1,8% van € 5.000 = €
90) = € 52,50
• € 1.520
• Persoonlijke lening
• Doorlopend krediet, huurkoop, koop op
afbetaling.
Kredietkosten