Transcript 4 e naamval - Altena Duits

mit
in
voorzetsels met een naamval
3e
4e
3e / 4 e
aus
durch
an
bei
für
auf
mit
gegen
hinter
nach
ohne
neben
seit
um
in
von
bis
vor
zu
zwischen
außer
über
entgegen
unter
gegenüber
Om met voorzetsels en naamvallen te kunnen werken,
moet je uiteraard deze schema’s kennen !!
“der”
m
v
o
mv
1
der
die
das
die
2
des (+s)
der
des (+s)
der
3
dem
der
dem
den (+n)
4
den
die
das
die
“ein”
m
v
o
mv
1
ein
eine
ein
keine
2
eines (+s)
einer
eines (+s)
keiner
3
einem
einer
einem
keinen (+n)
4
einen
eine
ein
keine
voorzetsels met 3e naamval
Die Katze spielt mit d______ Ball (m)
em 3 Ball.
Die Katze / spielt / mit3 d____
Unser Auto steht bei d_______ Kirche (v)
er 3 Kirche.
Unser Auto / steht / bei3 d____
Oma hat von ihr_____ Enkelkinder___ (mv) schöne Blumen bekommen.
en 3 Enkelkinder__
n 3 / schöne Blumen / bekommen.
Oma / hat / von3 ihr___
voorzetsels met 4e naamval
Jochen schwimmt durch d_______ Wasser (o).
as 4 Wasser.
Jochen / schwimmt / durch4 d___
Ohne mein______ Handy(o) kann ich nicht leben.
-- 4 Handy / kann / ich / nicht / leben.
Ohne4 mein____
voorzetsels met 3e of 4e naamval
hoofdregel
3e
4e
waar?
waarheen?
rust
beweging: A  B
3e
waar?
rust
Ich liege in mein_______ Bett (o).
em Bett (o).
Ich / liege / in mein____
Hier kan je de vraag stellen: WAAR lig ik?
Antwoord: in mijn bed
 3e naamval
Er is sprake van ‘rust’.
3e
waar?
rust
Die Vase mit Blumen steht auf d_____ Tisch (m).
Die Vase mit Blumen / steht / auf d___
em Tisch.
Hier kan je vragen: WAAR staat de vaas met bloemen?
Antwoord: op de tafel
 3e naamval
Er is sprake van ‘rust’
4e
waarheen?
beweging: A  B
Meine Tante stellt die Vase auf d______ Tisch (m).
en Tisch (m).
Meine Tante / stellt / die Vase / auf d___
Hier kan je vragen: WAARHEEN zet mijn tante de vaas?
Antwoord: op de tafel
 4e naamval
Er is sprake van ‘beweging’. De vaas gaat van A naar B.
4e
waarheen?
beweging: A  B
Kann dein Bruder den Wagen nicht in d______ Garage (v) fahren?
ie Garage (v) /fahren?
Kann / dein Bruder / den Wagen / nicht / in d___
Je kan hier vragen: WAARHEEN rijdt jouw broer de wagen?
Antwoord: in de garage
 4e naamval
Er is hier sprake van ‘beweging’: De wagen gaat van A naar B.
3e
4e
waar?
waarheen?
rust
beweging: A  B
Wat is het verschil tussen:
Die Polizei springt zwischen den3 Demonstranten (mv).
Die Polizei springt zwischen die4 Demonstranten (mv).
3e
4e
waar?
waarheen?
rust
beweging: A  B
Wat is het verschil tussen:
Die Polizei springt zwischen den3 Demonstranten (mv).
WAAR ?  3e naamval
Die Polizei springt zwischen die4 Demonstranten (mv).
WAARHEEN ?  4e naamval
- Als je de vragen WAAR of WAARHEEN níet kunt stellen.
- Als er géén sprake is van ‘rust’ of ‘beweging’.
- Als er sprake is van TIJD / tijdsbepaling / WANNEER ?
7 / 2 – regel
3e
4e
an
auf
hinter
über
neben
in
vor
zwischen
unter
7 / 2 – regel
Auf dies____ Weise (v) geht es wirklich nicht.
e Weise (v) / geht / es / wirklich / nicht.
Auf dies__
Hier kan je niet vragen:
- WAAR gaat het niet?
Antwoord: op deze manier
- WAARHEEN gaat het niet?
Antwoord: op deze manier
Ook is er geen sprake van ‘rust’ of beweging’.
3e
4e
an
auf
hinter
über
neben
in
7/2-regel  4e naamval
vor
zwischen
unter
7 / 2 – regel
Vor ein_____ Woche (v) war der Junge noch krank.
er Woche (v) / war / der Junge / noch / krank.
Vor ein___
Hier is sprake van TIJD.
Je kan de vraag stellen: WANNEER was de jongen ziek?
Antwoord: een week geleden
7/2-regel 
3e
naamval
3e
4e
an
auf
hinter
über
neben
in
vor
zwischen
unter
Let op: door verschil van naamval kan je heel verschillende
betekenissen krijgen.
Er wartet auf dem3 Bus (m).
WAAR wacht hij?
- op de bus
 3e naamval
Er wartet auf den4 Bus (m)
De vragen WAAR en WAARHEEN kan
je niet stellen.
 7/2-regel  4e naamval
3e
4e
waar?
waarheen?
rust
beweging: A  B
Wat is het verschil tussen:
Er wartet auf seiner3 Freundin (v).
Er wartet auf seine4 Freundin (v).
3e
4e
waar?
waarheen?
rust
beweging: A  B
Wat is het verschil tussen:
Er wartet auf seiner3 Freundin (v).
WAAR ?  3e naamval
Er wartet auf seine4 Freundin (v).
7/2-regel  4e naamval
Hij wacht op haar… en maar wachten…. wachten…
Nog eentje om het af te leren.
Lene hat Geburtstag. Sie steht auf d____ Stuhl (m) und
wartet auf d_____ Musik (v).
em Stuhl (m) / und /
Lene / hat / Geburtstag. / Sie / steht / auf d____
wartet / auf d___
ie Musik (v).
WAAR staat Lene? Op de stoel
 WAAR / ‘rust’  3e naamval
Niet : WAAR / WAARHEEN wacht Lene?
Geen ‘rust’ of ‘beweging’
 7/2-regel  auf + 4e naamval