PowerPoint-presentatie

Download Report

Transcript PowerPoint-presentatie


OVP Lindenholt College 2001
Overzicht van : De tijden in het engels
De tijden in het engels kun je schematisch weergeven met een TIJDSLIJN. Hierop
kun je duidelijk zien hoe de tijden ten opzichte van elkaar liggen.
1. De onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
a)- bij gewoontes: bv.
Hij gaat altijd met de fiets naar school
He always goes to school by bike
LET OP! Bij HE, SHE en IT komt er een -s achter het werkwoord. Signaalwoorden voor
gewoontes zijn: always often, usually, sometimes, never, every day etc.
- bij algemene waarheden: bv.
Jongens zijn sterker dan meisjes
Boys are stronger than girls
- bij opeenvolgende handelingen: bv.
b)
Hij loopt naar de stoel en gaat zitten
He walks to the chair and sits down
duurvorm van de o.t.t. (= ing-vorm)
Deze vorm van de o.t.t. moet worden gebruikt als iets NU gebeurt of AAN DE GANG IS.
Deze vorm bestaat altijd uit een vorm van:
TO BE (dus AM, ARE, IS) + STAM v.h. WERKWOORD + ING
Signaalwoorden zijn:
now, at this moment, look!
bv. Kijk, het regent = Look, it is raining
Hij zit zijn huiswerk te maken = He is doing his homework
2. De onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
a)
wanneer iets in het verleden gebeurde en nu helemaal voorbij is.
bv.
Zij ging gisteren naar Londen = She went to London yesterday
Signaalwoorden zijn: yesterday, last night, in 1972, when 1 was voung etc.
LET OP!
In het Nederlands wordt vaak de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) gebruikt waar in het
Engels de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) moet worden gebruikt.
Mag je, net als in het Nederlands, zeggen:
Ik heb hem vorige week gezien = I have seen him last week ?
NEE, dit mag NOOIT, omdat er een verleden tijdsbepaling (= last week) in de zin staat. Dan moet je de
o.v.t. gebruiken, en die zin dus vertalen met: I saw him last week.
b)
duurvorm van de o.v.t. (= ing-vorm)
Deze vorm van de o.v.t. geeft aan dat iets in het verleden een tijd lang duurde of iemand ergens mee bezig
was.
Deze vorm bestaat altijd uit een vorm van:
TO BE in de o.v.t. (dus WAS, WERE) + STAM v.h. WERKWOORD + -ING
bv. Het regende, toen we de bioscoop verlieten = It was raining when we left the cinema
Ik zat een boek te lezen toen hij binnenkwam = I was reading a book when he came in
3. De voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
Deze tijd bestaat altijd uit: HAVE/HAS + VOLTOOID DEELWOORD
Voor ons Nederlanders is dit de moeilijkste tijd in het Engels. Waarom? Omdat in het Nederlands de
voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) gemaakt kan worden met de hulpwerkwoorden HEBBEN en ZIJN,
en in het Engels alleen maar met het hulpwerkwoord HAVE.
bv.
Het vliegtuig is geland = The plane has landed
Jij hebt de dozen geteld = You have counted the boxes
Deze tijd geeft aan dat IETS IN HET VERLEDEN BEGONNEN IS EN NU NOG STEEDS
VOORTDUURT OF DAT HET RESULTAAT DAARVAN ONS NOG STFEDS INTERESSEERT.
bv.
Hij woont al 15 jaar in Londen = He has lived in London for 15 years (van toen tot nu)
Let op: in het Nederlands gebruiken we vaak de o.t.t. + al.
Hij heeft de auto gewassen = He has washed the car (toen gedaan, nu schoon)
Bij de v.t.t. bestaat er in het Engels dus altijd een VERBAND tussen verleden en heden, dit in
tegenstelling tot de o.v.t., waarbij de handeling helemaal voorbij is.
Vervolg uitleg v.t.t.: volgende dia
De V.T.T. kan dus in het Engels NOOIT gebruikt worden samen met een VERLEDEN
TIJDSBEPALING:
bv.
Zij heeft die ring gekocht toen zij in Engeland was = She bought that ring when she was in
England
Belangrijk! Kijk altijd of er in de zin een tijdsbepaling staat die aangeeft dat er VERBAND
bestaat tussen het verleden en heden.
Deze signaalwoorden zijn bv:
just
= zojuist
ever
= ooit
never = nooit
already
= al
not yet
= nog niet
... yet?
= ... al...?
so far
until now
= tot nu toe
up till now
since = sinds
for
= gedurende
lately = de laatste tijd, onlangs
bv.
Hij is nu al 5 jaar metselaar = He has been a bricklayer for five years
Als je naar het schema van de tijdslijn op pg. 1 kijkt, dan zie je dat de v.t.t. niet een vast punt is
op die lijn. Dat komt omdat de v.t.t. ook een verband aangeeft tussen verleden en heden. De pijl
in het schema geeft aan dat iets in het verleden begint en tot op het moment van spreken nog
steeds belangrijk is en waarschijnlijk ook nog in de toekomst; dat is de reden waarom de pijl
overgaat in een stippellijn.
bv.
He has been a bricklayer for five years: 5 jaar geleden is hij metselaar geworden en dat is
hij nog steeds en zal hij waarschijnlijk ook nog wel een poosje blijven.
Vervolg uitleg v.t.t.: volgende dia
duurvorm van de v.t.t. (= ing-vorm)
Deze vorm van de v.t.t. geeft aan dat iets in het verleden begonnen is en dat dat tot nu toe
onafgebroken zo geweest is. Deze vorm bestaat altijd uit:
HAVE/HAS + BEEN + STAM v.h. WERKWOORD + ING
LET OP! Ook hier gebruiken we in het Nederlands vaak een o.t.t. + al.
bv.
bv.
Ze zitten al de hele avond televisie te kijken = They have been watching TV all evening
Hij is al sinds 2 uur aan het voetballen = He has been playing football since 2 o'clock
4. De voltooid verleden tijd (v.v.t.)
a) Net als bij de v.t.t. bestaat ook hier de moeilijkheid dat het Nederlands de v.v.t. vormt met
en ZIJN en het Engels uitsluitend met HAVE.
Dus altijd: HAD + VOLTOOID DEELWOORD
HEBBEN
bv.
Peter was thuis gebleven = Peter had stayed at home
Zij had de lamp laten vallen = She had dropped the lamp
De V.V.T. wordt ook gebruikt om een gebeurtenis aan te geven die eerder plaatsvond dan een andere
gebeurtenis die al in de O.V.T. staat (zie tijdslijn)
bv.
After I had drunk fifteen glasses of beer I went home.
Het bier drinken vindt eerder plaats dan het naar huis gaan.
b)
duurvorm van de v.v.t. (= ing-vorm)
Deze vorm van de v.v.t. wordt gebruikt om het voortduren van een in het verleden begonnen
handeling aan te duiden. (zie extra pijl v.v.t. tijdslijn)
LET OP! Nu gebruiken we in het Nederlands vaak de o.v.t. + al.
Deze vorm bestaat altijd uit:
HAD + BEEN + STAM v.h. WERKWOORD + ING
bv.
Toen ik Dick ontmoette, deed hij dat werk al twee jaar =
When I met Dick, he had been doing that work for two years
5. De onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (o.t.t.t.)
De toekomende tijd kan op verschillende manieren gebruikt worden in het Engels:
a)
SHALL of WILL + HELE WERKWOORD = stam
Let op ! Het hulpwerkwoord SHALL mag je alleen gebruiken bij I en WE.
WILL mag je altijd gebruiken en is dus nooit fout!
bv. I will/shall see you tomorrow = Ik zie je morgen
There will be snow tonight = Er komt vanavond sneeuw
Let op ! In het Nederlands vaak een O.T.T.
Wanneer gebruik je deze tijd? Je deelt mee dat iets in de toekomst zal gebeuren.
b) duurvorm van de o.t.t.t. (= ing-vorm)
Deze vorm van de o.t.t.t. moet je gebruiken wanneer je meedeelt dat iets in de toekomst enige tijd zal duren.
Deze vorm bestaat altijd uit:
SHALL/WILL + BE + STAM v.h. WERKWOORD + ING
bv. I will/shall be doing my homework tomorrow afternoon =
Morgenmiddag zit ik mijn huiswerk te maken (Nederlands o.t.t.)
c) BE GOING TO + HELE WERKWOORD
Deze vorm geeft aan dat er plannen zijn gemaakt voor de toekomst.
bv. I am going to visit my uncle tomorrow
Are you going to sell your house?
d) BE + STAM v.h. WERKWOORD + ING
Deze vorm geeft aan dat iets voor de nabije toekomst zo is afgesproken.
bv. l am seeing Pete this afternoon at 4 = Ik tref Pete vanmiddag om 4 uur.
Henry is leaving at 7 = Henry vertrekt om 7 uur. ( Nederlands o.t.t. !)
Wanneer je bij de volgende dia’s klikt komen de opgaven in beeld. Probeer deze eerst
te maken. Klik je een tweede keer, dan verschijnen de antwoorden. Succes.
Oefenzinnen o.t.t.
1. Gewoonlijk lees ik de krant na het eten.
I usually read the paper after dinner.
2. Wij kijken iedere avond televisie.
We watch TV every night.
3. Waar lach je om?
What are you laughing about ?
4. Het regent weer.
It is raining again.
5. Het regent hier zelden in de zomer.
It seldom rains here in summer.
6. Die jongen probeert altijd te winnen
That boy always tries to win. / irritatie: is always trying to win.
7. De leraar komt binnen en legt het boek op tafel.
The teacher enters / comes in and puts the book on the table.
8. Waar wacht je op?
What are you waiting for ?
Oefenzinnen : O.v.t.
1. Toen ik vanmorgen opstond, scheen de zon.
When I got up this morning, the sun was shining.
2. Zijn vader is in 1973 gestorven.
His father died in 1973.
3. Wanneer heb je dat boek gelezen?
When did you read that book ?
4. Zij heeft eergisteren de rekening betaald.
She paid the bill the day before yesterday.
5. Hij woonde in die tijd in Londen.
He lived in London at that time.
6. Toen ik aankwam, stond mijn vader op mij te wachten.
When I arrived, my father was waiting for me.
7. Ze vertelde me het hele verhaal.
She told me the whole story.
8. Terwijl ik mijn huiswerk zat te maken, zat mijn broer televisie te kijken.
While I was doing my homework, my brother was watching TV.
9. Ik ben gisteravond naar de bioscoop geweest.
I went to the cinema last night.
10. Wat heb je gedaan toen dit gebeurde?
What did you do when this happened ?
Oefenzinnen v.t.t.
1. Hij is gekomen.
He has come.
2. Het regent nu al de hele dag.
It has been raining all day long now.
3. Zij heeft haar horloge verloren.
She has lost her watch.
4. Ik zit al sinds 4 uur naar de radio te luisteren.
I have been listening to the radio since four o’clock.
5. Het vliegtuig is nooit geland.
The plane has never landed.
6. Ben jij wel eens in Parijs geweest?
Have you ever been to Paris ?
7. Ik wacht al uren.
I have been waiting for hours.
8. Heb je de laatste tijd nog goede films gezien?
Have you seen any good films lately ?
9. Hij slaapt nu al meer dan twintig uur.
He has been sleeping for more than twenty hours now.
10. Zij kennen elkaar al tien jaar.
They have known each other for ten years.
Oefenzinnen v.v.t.
1. Toen ik wakker werd was de regen opgehouden.
When I woke up the rain had stopped.
2. Ik vertelde hem gisteravond dat ik hem in de trein gezien had.
I told him last night that I had seen him on the train.
3. We woonden hier al tien jaar toen de oorlog uitbrak.
We had been living here for ten years when the war broke out.
4. Ik stond hier al twee uur te wachten toen ze eindelijk kwam.
I had been waiting here for two hours when she finally came.
5. Peter was thuis gebleven.
Peter had stayed (at) home.
6. Toen ze trouwden kenden ze elkaar al 5 jaar.
When they (got) married they had known each other for five years.
7. Hij zei dat hij een glas had laten vallen.
He said that he had dropped a glass.
8. De gasten waren allemaal op de fiets gekomen.
The guests had all come by car.
9. De dokter zei dat het kind gestorven was.
The doctor said that the child had died.
10. Zijn vader had hem aangeraden voorzichtiger te zijn.
His father had advised him to be more careful.