Transcript null

Raad van de
Europese Unie
Brussel, 8 maart 2017
(OR. en)
7107/17
Interinstitutioneel dossier:
2017/0046 (NLE)
AELE 31
EEE 10
N 12
ISL 7
FL 9
MI 202
ENER 105
VOORSTEL
van:
ingekomen:
aan:
de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie
3 maart 2017
de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de
Raad van de Europese Unie
Nr. Comdoc.:
COM(2017) 110 final
Betreft:
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de
Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt
betreffende een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de
EER-overeenkomst (derde energiepakket)
Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2017) 110 final.
Bijlage: COM(2017) 110 final
7107/17
gc
DG C 2A
NL
EUROPESE
COMMISSIE
Brussel, 3.3.2017
COM(2017) 110 final
2017/0046 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te
nemen standpunt betreffende een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EERovereenkomst (derde energiepakket)
NL
NL
TOELICHTING
1.
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•
Motivering en doel van het voorstel
Het ontwerp-besluit van het Gemengd Comité van de EER (in de bijlage bij het voorstel voor
een besluit van de Raad) voorziet in een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna de “EERovereenkomst” genoemd), teneinde het zogenoemde derde energiepakket erin op te nemen.
De betrokken rechtshandelingen zijn:
NL
1.
Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen
energieregulators,
2.
Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor
grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG)
nr. 1228/2003,
3.
Verordening (EG) Nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
13 juli 2009
betreffende
de
voorwaarden
voor
de
toegang
tot
aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005,
4.
Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie van 14 juni 2013 betreffende de
toezending en publicatie van gegevens inzake de elektriciteitsmarkten en houdende
wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees
Parlement en de Raad,
5.
Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009
betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot
intrekking van Richtlijn 2003/54/EG,
6.
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009
betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot
intrekking van Richtlijn 2003/55/EG,
7.
Besluit 2010/685/EU van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van
hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees
Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot
aardgastransmissienetten,
8.
Besluit 2012/490/EU van de Commissie van 24 augustus 2012 houdende wijziging
van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de
Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten.
2
NL
•
Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied
Met het hieraan gehechte ontwerp-besluit van het Gemengd Comité van de EER wordt het
reeds bestaande EU-beleid uitgebreid tot de EER-/EVA-staten (Noorwegen, IJsland en
Liechtenstein).
•
Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie
De uitbreiding van de EU-wetgeving tot de EER-/EVA-staten door de opname ervan in de
EER-overeenkomst geschiedt conform de doelstellingen en beginselen van deze
overeenkomst, met het oog op een dynamische en homogene Europese economische ruimte,
gebaseerd op gemeenschappelijke regels en gelijke concurrentievoorwaarden.
Deze inspanningen bestrijken alle beleidsgebieden op het vlak van het vrije verkeer van
goederen, personen en kapitalen, alsook flankerende en horizontale beleidsgebieden die in de
EER-overeenkomst worden genoemd.
2.
RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•
Rechtsgrondslag
De wetgeving die in de EER-overeenkomst moet worden opgenomen, is gebaseerd op artikel
53, lid 1, artikel 62 en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie.
Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad 1 houdende
bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst stelt de Raad met betrekking tot
dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.
De Commissie dient in samenwerking met de EDEO het ontwerp-besluit van het Gemengd
Comité van de EER bij de Raad in met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie.
De Commissie hoopt dit standpunt zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER
te kunnen uiteenzetten.
•
Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
De doelstelling van dit voorstel, namelijk te zorgen voor de homogeniteit van de interne
markt, kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan derhalve,
gezien de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie worden
verwezenlijkt.
De opname van de EU-wetgeving in de EER-overeenkomst geschiedt conform Verordening
(EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van
toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hetgeen een
bevestiging is van de gekozen aanpak.
1
NL
PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
3
NL
•
Evenredigheid
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel niet verder dan hetgeen nodig is
om deze doelstelling - te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt - te
verwezenlijken.
•
Keuze van het instrument
Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst is voor een besluit van het Gemengd
Comité van de EER gekozen. Het Gemengd Comité van de EER ziet toe op de doeltreffende
uitvoering en werking van de EER-overeenkomst. Het neemt besluiten in de gevallen waarin
deze overeenkomst voorziet.
3.
RESULTATEN VAN EVALUATIES ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN
BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
•
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid en effectbeoordeling
Bij de voorbereiding van het derde energiepakket voerde de Commissie een effectbeoordeling
uit met betrekking tot de beleidsopties voor de voltooiing van de interne markt voor gas en
elektriciteit. De effectbeoordeling omvatte ook een raadpleging van de belanghebbenden. Er
werden alles samen 339 vragenlijsten ingevuld door organisaties met een verankering in 19
landen. Bovendien werden 73 vragenlijsten ontvangen door organisaties die geen banden
hadden met een specifiek land.
Het hieraan gehechte besluit van het Gemengd Comité van de EER beoogt slechts het huidige
stelsel uit te breiden tot de EER-/EVA-staten.
4.
GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De EER-EVA-staten dragen financieel bij tot de begroting van het Agentschap voor de
samenwerking tussen energieregulators (ACER) 2. Hun financiële bijdrage strookt met artikel
82, lid 1, onder a), van de EER-overeenkomst, waarin wordt bepaald dat EER-EVA-staten een
proportionele financiële bijdrage leveren aan EU-activiteiten waaraan zij deelnemen. De
bijdragen van de EER-EVA-staten worden toegevoegd aan de respectieve EUbegrotingsonderdelen voor de desbetreffende activiteiten. Er wordt benadrukt dat aanvullende
inkomsten in deze context niet leiden tot aanvullende personele middelen voor het
agentschap.
5.
OVERIGE ELEMENTEN
Alle essentiële bepalingen van het derde energiepakket met wederzijdse rechten en plichten
moeten in de EER-overeenkomst worden opgenomen. De EVA heeft om de volgende
aanpassingen verzocht:
Deelneming in het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER)
2
NL
Hierna "agentschap” genoemd.
4
NL
De nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten nemen ten volle deel aan de
werkzaamheden van het agentschap en alle voorbereidende organen, met inbegrip van
werkgroepen, comités en taskforces van het agentschap, de raad van bestuur en de raad van
regulators, zonder stemrecht.
Aangezien de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten geen stemrecht zullen
hebben in de raad van regulators van het agentschap, dragen de EVA-staten de bevoegdheid
om besluiten goed te keuren, niet over aan het agentschap. Aangezien de EVA-staten niet
gehouden zijn aan een besluit van het agentschap, is een alternatief mechanisme nodig. De
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA moet bevoegd zijn om besluiten goed te keuren die
gericht zijn aan de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten in gevallen waarin
een of meerdere EVA-staten betrokken zijn.
De besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA moeten gebaseerd zijn op door
het agentschap voorbereide conceptversies. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en
het agentschap zorgen ervoor dat besluiten over soortgelijke kwesties consistent zijn via
samenwerking en uitwisseling van standpunten. Het agentschap en de Toezichthoudende
Autoriteit van de EVA hebben dan ook het recht ten volle deel te nemen aan elkaars
werkzaamheden.
Het algemene beginsel van het mechanisme is dat de Toezichthoudende Autoriteit van de
EVA bindende besluiten uitvaardigt ten aanzien van de nationale regulerende autoriteiten van
de EVA-staten in gevallen waarin het agentschap bevoegd is bindende besluiten uit te
vaardigen in de EU. Dit mechanisme biedt een evenwichtige oplossing.
Wat de EVA-staten betreft, staat het agentschap waar en wanneer nodig de Toezichthoudende
Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité, naargelang van het geval, bij in de
uitvoering van hun respectieve taken.
Als het agentschap in lijn met deze verordening een ontwerp voorbereidt voor de
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, brengt het de Toezichthoudende Autoriteit van de
EVA daarvan op de hoogte. Die Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bepaalt binnen
welke termijn de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten hun standpunt ter zake
kenbaar kunnen maken, daarbij rekening houdend met de dringendheid, de complexiteit en de
mogelijke gevolgen van de aangelegenheid.
Nationale regulerende autoriteiten van een EVA-staat kunnen de Toezichthoudende Autoriteit
van de EVA verzoeken haar besluit te heroverwegen. De Toezichthoudende Autoriteit van de
EVA stuurt dit verzoek door naar het agentschap. In dat geval overweegt het agentschap of
het een nieuwe conceptversie opstelt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en
antwoordt het onverwijld.
Indien het agentschap een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende
Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit, wijzigt, opschort of intrekt, stelt het agentschap
onverwijld een conceptversie met dezelfde doelstelling op voor de Toezichthoudende
Autoriteit van de EVA.
Indien tussen het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst
met betrekking tot de toepassing van deze bepalingen, roepen de directeur van het agentschap
en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de
spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus
NL
5
NL
tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de directeur van het
agentschap of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de
overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd
Comité van de EER, dat de aangelegenheid zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van
deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van
Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring
van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (PB L 85 van 30.3.1994,
blz. 60) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties
onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende
partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER
voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van de EER-overeenkomst.
Voorbeeld van motiveringen
rechtshandelingen:
en
voorgestelde
oplossingen
in
individuele
Richtlijn 2009/72/EG
Artikel 44, lid 2 - “kleine geïsoleerde systemen” en afwijkingen
Motivering:
IJsland: IJsland wordt momenteel beschouwd als een klein geïsoleerd systeem in de
zin van artikel 2, lid 26, van de vorige elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2003/54/EG). De
in artikel 15 van die richtlijn bepaalde afwijking is dus van toepassing op IJsland.
Ook in de zin van de nieuwe elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2009/72/EG) is IJsland
nog een geïsoleerd systeem, aangezien het geen grensoverschrijdende verbindingen
heeft. Het elektriciteitsverbruik in IJsland ligt momenteel hoger dan dat van een klein
geïsoleerd systeem in de zin van artikel 2, lid 26, van de vorige elektriciteitsrichtlijn
(Richtlijn 2009/72/EG). Momenteel wordt ongeveer 17 TWh verbruikt, terwijl de
drempel voor kleine geïsoleerde systemen in 1996 3 TWh bedroeg. Het aandeel dat
huishoudens en kleine industrie gebruiken, is vrij klein: ongeveer 320 000 inwoners
(124 000 huishoudens) verbruiken samen met de kleine industrie ongeveer 20% van
de totale elektriciteitsproductie. Het systeem bestaat daarom uit kleine
distributiesysteembeheerders met een relatief klein aantal werknemers en een even
klein netwerk, net zoals onder Richtlijn 2003/54/EG. Daarom geldt nog steeds de
overweging dat in geval van aanzienlijke problemen met de werking van dergelijke
systemen nadat de richtlijn in werking is getreden, er een mogelijkheid zou moeten
zijn om een afwijking aan te vragen van de desbetreffende bepalingen zoals die
krachtens Richtlijn 2003/54/EG wordt toegestaan voor IJsland. De mogelijkheid voor
een afwijking van de artikelen 26, 32 en 33, die aan Malta werd toegestaan, moet dan
ook aan IJsland worden toegestaan.
De transmissiesysteembeheerder in IJsland is momenteel wettelijk en functioneel
gescheiden overeenkomstig Richtlijn 2003/54/EG. In de huidige omstandigheden is de
scheiding (of ontvlechting) van eigendom van de transmissiesysteembeheerder in
IJsland problematisch. De mogelijkheid voor een afwijking van artikel 9 van Richtlijn
2009/72/EG, die aan Cyprus, Luxemburg en Malta werd toegestaan, moet dan ook aan
IJsland worden toegestaan.
Liechtenstein: Liechtenstein mag momenteel afwijken van de bepalingen over
scheiding (of ontvlechting) van Richtlijn 2003/54/EG, artikel 10. Dat komt omdat
Liechtenstein een uitermate klein land is met een hoge industrialiseringsgraad, met
NL
6
NL
ongeveer 36 000 inwoners, 14 000 huishoudens en 33 000 arbeidsplaatsen, en door de
bijzondere situatie van zijn elektriciteitsmarkt.
Liechtenstein heeft één elektriciteitsbedrijf, LKW, dat slechts toegang heeft tot één
110kV-connectie met Oostenrijk en drie 110kV-connecties met Zwitserland. LKW
bedient ongeveer 18 300 eindklanten en treedt op als een typische
distributiesysteembeheerder in de zin van Richtlijn 2009/72/EG.
In de huidige omstandigheden zou een scheiding (of ontvlechting) van de
transmissiesysteembeheerder in Liechtenstein buiten proportie zijn, in het bijzonder in
het licht van artikel 26, lid 4, van Richtlijn 2009/72/EG. Volgens deze bepaling moet
een
scheiding
(of
ontvlechting)
niet
worden
toegepast
voor
distributiesysteembeheerders die minder dan 100 000 aangesloten afnemers bedienen,
of die kleine geïsoleerde systemen bedienen. Daarom is artikel 9 van Richtlijn
2009/72/EG niet van toepassing op Liechtenstein.
Voorgestelde aanpassing:
Artikel 44, lid 2: “Artikel 44, lid 2, wordt vervangen door: “Artikel 9 is niet van
toepassing op Cyprus, Luxemburg, Malta, Liechtenstein en/of IJsland. De artikelen 26,
32 en 33 zijn niet van toepassing op Malta.
Als IJsland na de inwerkingtreding van dit besluit kan aantonen dat er aanzienlijke
problemen zijn voor de werking van zijn systemen, kan IJsland verzoeken om
afwijkingen van de artikelen 26, 32 en 33, die kunnen worden toegestaan door de
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. Voordat zij een beslissing neemt, brengt de
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de EVA-staten en de Commissie op de
hoogte van deze verzoeken, daarbij rekening houdend met de vertrouwelijkheid. Dit
besluit wordt bekendgemaakt in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de
Europese Unie.”
Artikel 7, lid 2, onder j) - EU-doelstellingen voor energie uit hernieuwbare bronnen
Motivering:
De doelstelling van 20% is een EU-doelstelling als bedoeld in Richtlijn 2009/28/EG
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Aangezien de
doelstelling van 20% een algemene doelstelling is voor de EU-lidstaten, behoort
artikel 7, lid 2, onder j), niet van toepassing te zijn op de EVA-staten.
Voorgestelde aanpassing:
“Artikel 7, lid 2, onder j), is niet van toepassing op de EVA-staten.”
Artikel 46 - deelname aan het elektriciteitscomité
Motivering:
Momenteel bevat de EER-overeenkomst een overeengekomen aanpassing aan de
eerdere grensoverschrijdende elektriciteits-verordening (Verordening (EG) nr.
1228/2003), waarin wordt bepaald dat de EVA-staten moeten worden uitgenodigd om
volledig deel te nemen aan de werkzaamheden van het elektriciteitscomité, maar geen
stemrecht hebben. Aangezien de rol van het in het derde energiepakket opgerichte
comité gelijkwaardig zal zijn aan de rol van het vroegere elektriciteitscomité, moet de
huidige aanpassing worden overgenomen in de nieuwe verordening.
Voorgestelde aanpassing:
NL
7
NL
“De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle
werkzaamheden van het bij artikel 46 ingestelde comité, maar hebben geen
stemrecht.”
Richtlijn 2009/73/EG
Afwijking voor IJsland
Motivering:
Er zijn geen aardgasbronnen in IJsland, het land heeft dus geen infrastructuur voor
aardgasdistributie. De Commissie is dan ook van mening dat de afwezigheid van
aardgas in IJsland en de geografische ligging van het land, waardoor de bouw van een
aardgasleiding te duur zou zijn, samen de “geografische reden” vormen zoals die is
bepaald in de rechtspraak van het Hof van Justitie (Zaak C-214/98). IJsland kan dus
worden vrijgesteld van de verplichting om Richtlijn 2009/73/EG om te zetten in zijn
nationale wetgeving.
Het niet-opnemen van Richtlijn 2009/73/EG in de EER-overeenkomst zou in ieder
geval geen gevolgen hebben voor IJsland aangezien er geen gasmarkt of gasbedrijf is.
De noodzaak van infrastructuurinvesteringen zou in een competitieve markt
economisch niet haalbaar zijn. IJsland gebruikt zijn geothermische potentieel als een
alternatieve en goedkope oplossing, er zijn dus niet eens economische vooruitzichten
voor een eventuele toekomstige gasmarkt.
Voorgestelde aanpassing:
“De richtlijn is niet van toepassing op IJsland.”
Artikel 11 - Certificering met betrekking tot derde landen
Motivering:
De betrekkingen van de EVA-staten met derde landen zijn niet relevant voor de EER.
Overweging 16 van de EER-overeenkomst stelt ook “dat deze Overeenkomst geen
beperkingen stelt aan de besluitvormingsautonomie van de overeenkomstsluitende
partijen noch aan hun bevoegdheid tot het sluiten van verdragen, behoudens het
bepaalde in deze Overeenkomst en de door het volkenrecht gestelde beperkingen”.
Een door de EU gesloten internationale overeenkomst kan evenmin bindend zijn voor
de EVA-staten.
Overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder b), weigeren de EU-lidstaten de certificering
van beheerders van derde landen indien niet is aangetoond dat het toekennen van de
certificering geen bedreiging vormt voor de energievoorzieningszekerheid van de
lidstaat en de Gemeenschap. Er moet rekening worden gehouden met de rechten en
verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten van de EU en de
lidstaten, en met andere specifieke omstandigheden van het betrokken derde land.
Aangezien de EER-overeenkomst niet van toepassing is op betrekkingen met derde
landen, zijn internationale overeenkomsten van de EU, de EU-lidstaten of de EVAlidstaten, of andere betrekkingen van deze staten met derde landen, niet relevant voor
de EER. De tekst moet dus worden aangepast zodat in het kader van de EERovereenkomst geen rekening wordt gehouden met de bepaling over
energievoorzieningszekerheid.
De vereiste tot scheiding (of ontvlechting) kan echter worden beschouwd als een
basisvereiste voor de interne energiemarkt. Voor de goede werking van de EERovereenkomst moet deze bepaling ook worden toegepast op beheerders van derde
NL
8
NL
landen die om certificering door een EVA-staat verzoeken. Het is echter belangrijk dat
de vereiste niet wordt toegepast op beheerders van derde landen in geografisch
beperkte gebieden die werden gespecifieerd in de aanpassing van artikel 49, leden 4 en
5, van Richtlijn 2009/73/EG vóór het verstrijken van de vastgestelde termijnen 3.
Als onderdeel van de in artikel 11 bepaalde procedures winnen de lidstaten het advies
van de Commissie in over het feit of aan de vereiste tot scheiding (of ontvlechting) is
voldaan en of de voorzieningszekerheid van de Gemeenschap wordt bedreigd als de
certificering wordt toegekend. Volgens paragraaf 4, onder d), van Protocol 1 bij de
EER-overeenkomst, worden functies van de Commissie in de context van procedures
voor verificatie of goedkeuring, informatie, kennisgeving of raadpleging en
soortgelijke zaken, wat betreft de EVA-staten, uitgevoerd volgens de door henzelf
vastgelegde procedures. Op het vlak van energie heeft de Toezichthoudende Autoriteit
van de EVA de taak de procedures bepaald in de EU-wetgeving uit te voeren.
Gezien de geplande aanpassing om de bepaling over energievoorzieningszekerheid
van artikel 11, lid 3, onder b), niet op te nemen in de EER-overeenkomst, kan de
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geen rekening houden met dit criterium als
zij haar advies uitbrengt aan de EVA-staten. Derhalve wordt een aanpassing in die zin
voorgesteld.
Voorgestelde aanpassing:
Artikel 11, lid 3, onder b), artikel 11, lid 5, onder b), en artikel 11, lid 7, zijn niet van
toepassing op de EVA-staten.
Artikel 49, leden 2, 4, 5 en 6 - Opkomende en geïsoleerde markten
Motivering:
Noorwegen: Het eerste punt van de voorgestelde aanpassing verduidelijkt dat met
betrekking tot de EVA-staten de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de taak van
de Commissie zal uitvoeren.
Het tweede punt van de voorgestelde aanpassing bevat een specifieke aanpassing voor
bestaande infrastructuur in Noorwegen. Deze aanpassing vloeit voort uit het feit dat
Noorwegen tot april 2014 een “opkomende markt” was volgens Richtlijn 2003/55/EG.
Hoewel Noorwegen niet langer deze status heeft, is de binnenlandse markt voor
aardgas klein en nog steeds “opkomend”. De aardgasinfrastructuur is slechts op een
aantal geografisch beperkte en niet onderling met elkaar verbonden gebieden
ontwikkeld.
Voor twee geografisch beperkte gebieden wordt overeenkomstig artikel 49, leden 4 en
5, een vrijstelling aangevraagd. In die twee gebieden werd geïnvesteerd in
infrastructuur terwijl Noorwegen de status van opkomende markt had; daardoor werd
dus niet om een afwijking verzocht. Bovendien worden nieuwe investeringen en
marktgroei in beide gebieden nog onderzocht. De volledige tenuitvoerlegging van de
richtlijn zou dus tot aanzienlijke problemen leiden doordat de stimulansen voor
verdere investeringen in nieuwe gasinfrastructuur zouden worden verminderd. Dankzij
de aanpassingen komen er voorspelbare en stabiele kadervoorwaarden voor nieuwe
investeringen in gasinfrastructuur. De ouderdom van de infrastructuur in deze
gebieden valt binnen de in artikel 49, lid 5, voor de afwijking vastgestelde termijnen.
3
NL
Zie blz. 16 van deze toelichting voor meer uitleg over artikel 49.
9
NL
In de twee gebieden blijven vrijstellingen van de bepalingen inzake distributie
noodzakelijk. Een afwijking op artikel 32 wordt voorgesteld aangezien volledige
toegang voor een derde partij de stimulansen voor investeringen in de verdere
ontwikkeling van de infrastructuur zou verminderen. Gezien de opkomende markt en
de ouderdom en beperkte omvang van de infrastructuur, in combinatie met de
onevenredige last van de regels die horen bij een distributiesysteembeheerder, wordt
een vrijstelling voorgesteld van de verplichting krachtens artikel 24 om een
distributiesysteembeheerder
aan
te
wijzen,
ook
al
omdat
de
distributiesysteembeheerder in kwestie volgens het voorstel zou werken in een
systeem zonder toegang voor derden. Door de afwijking van artikel 24 zijn de
verplichtingen die volgen uit de artikelen 25, 26 en 27, niet van toepassing. Door de
afwijking van artikel 32 wordt een afwijking voorgesteld van artikel 31.
De geografische gebieden waar afwijkingen nodig zijn, worden in de aangepaste tekst
opgenomen. De tijdelijke afwijkingen voor de in de lijst opgenomen gebieden hebben
betrekking op zowel bestaande als toekomstige projecten in de gebieden voor ten
hoogste 20 jaar vanaf de eerste gaslevering in het gebied via de betrokken
infrastructuur. Over de noodzaak voor een verdere afwijking wordt om de vijf jaar
beslist door de Noorse regulerende autoriteit, en Noorwegen brengt het Gemengd
Comité van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op de hoogte van
het besluit. Binnen twee maanden kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA
een besluit goedkeuren op grond waarvan de Noorse regulerende autoriteit haar besluit
moet aanpassen of intrekken. De Noorse regulerende autoriteit voert het besluit van de
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen één maand uit en stelt het Gemengd
Comité van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan op de
hoogte.
Omschrijving van de twee geografisch beperkte gebieden in Noorwegen:
Hordaland: in Hordaland is aardgas voor huishoudelijk gebruik beschikbaar in de
upstream verwerkingsinstallatie in Kollsnes. Gezien de status van Noorwegen als
opkomende markt volgens Richtlijn 2003/55/EG werd de infrastructuur die aan dit
toegangspunt is gekoppeld, ontwikkeld door het gasbedrijf Gasnor, dat ook de huidige
beheerder is. Een paar industriële klanten zijn aangesloten en gebruiken aardgas voor
hun activiteiten.
Jæren and Ryfylke: in Jæren and Ryfylke heeft het aardgasbedrijf Lyse Neo een
distributienetwerk ontwikkeld dat bestaat uit 620 km leidingen en waarop ongeveer
1 700 klanten zijn aangesloten. Het gas wordt geleverd door de upstream
verwerkingsinstallatie in Kårstø en wordt voornamelijk afgenomen door industriële
klanten en een aantal gebruikers in de dienstensector. Het distributienet werd
ontwikkeld in de periode dat Noorwegen een opkomende markt was in de zin van
Richtlijn 2003/55/EG. Lyse Neo is de netwerkbeheerder.
Liechtenstein: Liechtenstein mag momenteel afwijken van de bepalingen over
scheiding (of ontvlechting) van Richtlijn 2003/55/EG, artikel 9. Dat komt omdat
Liechtenstein een uitermate klein land is met een hoge industrialiseringsgraad, met
ongeveer 36 000 inwoners, 14 000 huishoudens en 33 000 arbeidsplaatsen, en door de
bijzondere situatie van zijn gasmarkt.
Liechtenstein heeft één gasbedrijf, LGV, dat slechts toegang heeft tot één 26 km lange
hogedruklijn (70 bar). Vanaf deze leiding bedient LGV via lokale leidingnetwerken
ongeveer 4 045 eindklanten. De activiteiten van LGV is strikt beperkt tot de handel in
NL
10
NL
gas en de bouw van een hoofdnet, aangezien Liechtenstein geen eigen aardgasbronnen
heeft.
In de huidige omstandigheden zou een scheiding van de transmissiesysteembeheerder
in Liechtenstein buiten proportie zijn, in het bijzonder in het licht van artikel 26, lid 4,
van Richtlijn 2009/73/EG. Volgens deze bepaling moet een scheiding (of
ontvlechting) niet worden toegepast voor distributiesysteembeheerders die minder dan
100 000 aangesloten afnemers bedienen. Daarom is artikel 9 van Richtlijn 2009/73/EG
niet van toepassing op Liechtenstein.
Voorgestelde aanpassing:
“In artikel 49, leden 4 en 5, wordt het woord “Commissie”, wat betreft de EVA-staten,
gelezen als “Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.”
Artikel 49, lid 5: “In artikel 49, lid 5, wordt het volgende toegevoegd:
“De volgende geografisch beperkte gebieden in Noorwegen worden vrijgesteld van de
artikelen 24, 31 en 32 voor ten hoogste 20 jaar na de inwerkingtreding van Besluit
nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER:
i)
Jæren en Ryfylke,
ii)
Hordaland.
Over de noodzaak voor een verdere afwijking wordt beslist door de Noorse
regulerende autoriteit, om de vijf jaar na de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van
…. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER, rekening houdend met de in dit
artikel bepaalde criteria. De Noorse regulerende autoriteit stelt het Gemengd Comité
van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op de hoogte van dit
besluit en van de beoordeling waarop het gebaseerd is. Binnen twee maanden na
ontvangst van het besluit kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit
goedkeuren op grond waarvan de Noorse regulerende autoriteit haar besluit moet
aanpassen of intrekken. Deze periode kan met de instemming van zowel de
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA als de Noorse regulerende autoriteit worden
verlengd. De Noorse regulerende autoriteit voert het besluit van de Toezichthoudende
Autoriteit van de EVA binnen één maand uit en stelt het Gemengd Comité van de
EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan op de hoogte.””
Artikel 49, lid 6: “Artikel 49, lid 6, wordt vervangen door: “Artikel 9 is niet van
toepassing op Cyprus, Luxemburg, Malta, Liechtenstein en/of IJsland.”
Artikel 51 - deelname aan het gascomité
Motivering:
Momenteel bevat de EER-overeenkomst een overeengekomen aanpassing aan de
eerdere grensoverschrijdende gas-verordening (Verordening (EG) nr. 1775/2005),
waarin wordt bepaald dat de EVA-staten moeten worden uitgenodigd om volledig deel
te nemen aan de werkzaamheden van het gascomité, maar geen stemrecht hebben.
Aangezien de rol van het in het derde energiepakket opgerichte comité gelijkwaardig
zal zijn aan de rol van het vroegere gascomité, moet de huidige aanpassing worden
overgenomen in de nieuwe verordening.
Voorgestelde aanpassing:
NL
11
NL
“De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle
werkzaamheden van het bij artikel 51 ingestelde comité, maar hebben geen
stemrecht.”
Verordening (EG) nr. 715/2009
Afwijking voor IJsland
Motivering:
Er zijn geen aardgasbronnen in IJsland, het land heeft dus geen infrastructuur voor
aardgasdistributie. De Commissie is dan ook van mening dat de afwezigheid van
aardgas in IJsland en de geografische ligging van het land, waardoor de bouw van
een aardgasleiding te duur zou zijn, samen de “geografische reden” vormen zoals die
is bepaald in de rechtspraak van het Hof van Justitie (Zaak C-214/98). IJsland kan
dus worden vrijgesteld van de verplichting om Richtlijn EG nr. 715/2009 om te
zetten in zijn nationale wetgeving.
Voorgestelde aanpassing:
“Deze verordening is niet van toepassing op IJsland.”
NL
12
NL
2017/0046 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te
nemen standpunt betreffende een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EERovereenkomst (derde energiepakket)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid
1, artikel 62 en artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 4 houdende
bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte, en met name artikel 1, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna "de EERovereenkomst" genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.
(2)
Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan bijlage IV (Energie) bij die
overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.
(3)
Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad 5 moet in de
EER-overeenkomst worden opgenomen.
(4)
Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad 6 moet in de
EER-overeenkomst worden opgenomen.
(5)
Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad 7 moet in de
EER-overeenkomst worden opgenomen.
4
PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting
van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de
voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking
van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15).
Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de
voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr.
1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36), zoals gerectificeerd bij PB L 229 van 1.9.2009, blz. 29 en
PB L 309 van 24.11.2009, blz. 87.
5
6
7
NL
13
NL
(6)
Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie 8 moet in de EER-overeenkomst
worden opgenomen.
(7)
Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad 9 moet in de EERovereenkomst worden opgenomen.
(8)
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad 10 moet in de EERovereenkomst worden opgenomen.
(9)
Besluit 2010/685/EU van de Commissie 11 moet in de EER-overeenkomst worden
opgenomen.
(10)
Besluit 2012/490/EU van de Commissie 12 moet in de EER-overeenkomst worden
opgenomen.
(11)
De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het
Europees Parlement en de Raad 13 wordt bij Verordening (EG) nr. 714/2009
ingetrokken en moet derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.
(12)
De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het
Europees Parlement en de Raad 14 wordt bij Verordening (EG) nr. 715/2009
ingetrokken en moet derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.
(13)
De in de EER-overeenkomst opgenomen Richtlijn 2003/54/EG van het Europees
Parlement en de Raad 15 wordt bij Richtlijn 2009/72/EG ingetrokken en moet derhalve
uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.
8
Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie van 14 juni 2013 betreffende de toezending en
publicatie van gegevens inzake de elektriciteitsmarkten en houdende wijziging van bijlage I bij
Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 163 van 15.6.2013,
blz. 1).
Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn
2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn
2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).
Besluit 2010/685/EU van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van hoofdstuk 3 van
bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de
voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 67).
Besluit 2012/490/EU van de Commissie van 24 augustus 2012 houdende wijziging van bijlage I bij
Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden
voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 231 van 28.8.2012, blz. 16).
Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende
de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (PB L 176
van 15.7.2003, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 28 september
2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 289 van
3.11.2005, blz. 1).
Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn
96/92/EG - Verklaringen met betrekking tot ontmantelings- en afvalbeheeractiviteiten (PB L 176 van
15.7.2003, blz. 37).
9
10
11
12
13
14
15
NL
14
NL
(14)
De in de EER-overeenkomst opgenomen Richtlijn 2003/55/EG van het Europees
Parlement en de Raad 16 wordt bij Richtlijn 2009/73/EG ingetrokken en moet derhalve
uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.
(15)
Het in de EER-overeenkomst opgenomen Besluit 2003/796/EG 17 van de Commissie
wordt bij Besluit 2011/280/EU 18 ingetrokken en moet derhalve uit de EERovereenkomst worden geschrapt.
(16)
Bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig
worden gewijzigd.
(17)
Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden
gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerp-besluit,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt
over de voorgestelde wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst is
gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerp-besluit van het Gemengd Comité van de
EER.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter
16
17
18
NL
Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van donderdag 26 juni 2003 betreffende
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 98/30/EG
(PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57).
Besluit van de Commissie van 16 mei 2011 houdende intrekking van Besluit 2003/796/EG tot
oprichting van de Europese Groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (PB L 129 van
17.5.2011, blz. 14).
Besluit van de Commissie van 11 november 2003 tot oprichting van de Europese groep van
regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (PB L 296 van 14.11.2003, blz. 34).
15
NL