Nieuwsbrief Pensioen maart 2017PDF

Download Report

Transcript Nieuwsbrief Pensioen maart 2017PDF

Nieuwsbrief Pensioen
Vakmensen
maart 2017 | editie 10
Toeters en bellen!
Pensioenrichtleeftijd verhoogd
68
Toeters en bellen! De pensioenrichtleeftijd is verhoogd naar 68 jaar. Als redactie van de nieuwsbrief veerden we even op: het zàl toch niet? Nóg later met pensioen…… (leest u even door alstublieft).
De geruststelling kwam al snel – heerlijk als je zoveel pensioendeskundigen in je organisatie hebt. Het gaat niet om de pensioenleeftijd, maar om de richtleeftijd die met een jaar omhoog gaat.
Dit in sync met de gestegen levensverwachting.
De pensioenrichtleeftijd wordt gebruikt voor de berekening van de
jaarlijks maximaal toegestane fiscale pensioenopbouw. Voor middelloonregelingen gold een jaarlijkse maximale pensioenopbouw
van 1,875 procent van de pensioengrondslag. Hierdoor is in 40
dienstjaren 75 procent van het middelloon als pensioen mogelijk.
Met 68 als richtleeftijd blijft de maximale fiscale opbouw gelijk voor
eind- en middelloonregelingen. Maar omdat de totale opbouw een
jaar langer vergt daalt het jaarlijks percentage actuarieel tot
1,75 procent.
Uitholling
En daarmee wordt de arbeidsvoorwaarde pensioenopbouw uitgehold. Compensatie is toegestaan, bijvoorbeeld door bonussen
pensioengevend te maken. Voor aanpassing van de pensioenovereenkomst met het uitvoerende fonds is instemming van vakbonden
en ondernemingsraad vereist. Aan de cao-tafels kan weer een
onderwerp aan de to do-lijstjes worden toegevoegd.
Battle
Deze eerste pensioennieuwsbrief van 2017 meldt veel meer wetenswaardige zaken over pensioen. Het is en blijft een lastig thema.
Een constante battle tussen alfa’s en bèta’s. Cijfers die botsen met
logica en dito omgekeerd. Had ik nou tóch maar wiskunde in het
pakket gehouden!
Maar voor iedereen die zich wil verdiepen in zijn verdiensten later,
en de inspanningen daarvoor nu, durven we het lezen toch weer
aan te raden.
Wouter de Jong
Lage rente zegen of bedreiging voor premiedekkingsgraad?
“Niet n
nerveus
veeuuss worden helpt erg”
neerrv
Nederlanders leven over het algemeen in een zegenrijk land. En, anno 2017, ook
weer in een gezegende economische omstandigheid. De rente is laag. Wie het
zich kan veroorloven hypothekeert zich helemaal suf om de onafwendbare rentestijging vóór te blijven. Dat onze bult spaarcenten nu ook minder snel toeneemt
nemen we graag even voor lief. Ons huis is nu immers weer onze grootste spaarvarken?
Voor ons ouderdomspensioen heeft die
lage rente ook effect. Een negatief effect.
Al proberen pensioenfondsbesturen uit
alle macht dat te dempen. Pensioenfondsbestuurders John Koudys en Aart van den
Brink leggen het uit. Die uitleg is nodig,
want hier gaat het toch wel om de hogere
wiskunde van de pensioenbesturing.
Dekking
Dekkingsgraden van pensioenfondsen is
onderhand een begrip dat steeds meer
mensen wel een plekje kunnen geven:
het totaal aan bezittingen en beleggingen van een pensioenfonds tegenover
de waarde van de verplichtingen. Door
overheid verplichte reserves en buffers
bepalen mede of de dekking afdoende is.
Dit systeem moet mogelijk maken dat
er ook echt pensioenen kunnen worden
uitgekeerd bij fonds X en Y. Het zijn deze
dekkingsgraden die maandelijks opduiken in de nieuwsrubrieken en krantenkolommen: moet er worden gekort of kan
de teugel worden gevierd?
Premiedekking
Maar er is nóg een dekkingsgraad die
pensioenfondsbestuurders dagelijks
hoofdbrekens bezorgt: de premiedekkingsgraad. Dit betreft het verschil
tussen verkregen pensioenpremies (van
werkgevers en werknemers) en de kostprijs voor de inkoop van de afgesproken
verplichting, de pensioenuitkering.
De hoogte van de pensioenpremie wordt
voor een deel bepaald door de cao-partijen afgesproken pensioenregeling.
Deels hangt de premiehoogte af van de
economische omstandigheden. Bij een
lage rente moet er voor de inkoop van
hetzelfde pensioen meer betaald worden
dan bij een hoge rente. De premie kan
afhankelijk van de rentestand flink variëren. Daar houden cao-partijen niet van.
De pensioenwet biedt mogelijkheden om
de premie voor een periode van minstens
vijf jaar vast te pinnen. Zo’n afspraak tussen pensioenfonds en deelnemers biedt
evenwicht.
Aan zo’n afspraak kleven wel risico’s.
Door de rente-ontwikkeling kan de afgesproken premie voor vijf jaar lager zijn
dan eigenlijk nodig is voor de jaarlijkse
inkoop van het pensioenrecht. In feite
wordt er dan te weinig betaald. Dat leidt
tot een premiedekkingsgraad onder de
100 procent.
Onbalans
Dus dat evenwicht levert aan de andere
kant van de ‘deur’, binnen bij de pensioenfondsen, soms allesbehalve evenwicht op. De boel is dan flink in onbalans
en dat is een forse bedreiging voor een
pensioenfonds.
daalt, en tot overmaat van ramp ook nog
lang laag blijft? Kortom, de situatie die
we nu hebben… Die had echt niemand
voorzien. Toen we de afspraken maakten
waren de rentes een stuk hoger dan nu.
Maar omdat we voor een stabiele premie
kozen hebben veel werkgevers en vakbonden met het sluiten van de cao-akkoorden pensioenfondsen gevraagd een
rekenperiode van 5 jaar aan te houden
voor de berekening van de premiehoogte. Dat gaf ruimte voor loonsverhoging
voor de meeste werknemers. Minder
ingehouden pensioenpremie levert immers ook een hoger netto maandbedrag
op? Het leverde mooie cao-resultaten
op, die de werkgevers en werknemer
graag omarmden.”
John Koudys vult aan:
“Maar die lage
pensioenpremies
baseerden we
met z’n allen op
een rente die
ons gespaarde
geld alleen liet
toenemen. En niet
op een groei van nul.
Of zelfs een afnemende waarde door een
“Links en rechts van de streep
moet het gewoon kloppen.”
Aart van den Brink: “Als pensioenfondsbestuurder ben je continu bezig de zaak
in balans te houden. Links en rechts van
de streep moet het gewoon kloppen.
Inkomsten en uitgaven moeten matchen.
Dat is best lastig als er zo’n afspraak ligt
dat je vijf jaar lang niets verandert. Als
pensioenfondsbestuurder is het je taak
om die twee belangen tegen elkaar af
te wegen. Het gaat er dan om dat je als
fondsbestuurder een evenwichtige belangenafweging maakt over de premie.”
Onvoorzien
”Maar wat nu als de rente daalt, verder
negatieve rente. Toch is dat de situatie
van nu. Wat dat betekent? Er is dus te
weinig premie betaald door werkgevers
en werknemers. We hebben niet een
premiedekking van 100 procent, maar
slechts van 90, 80 of zelfs 70 procent!
Een voorbeeld: voor een pensioen van
1.000 euro per maand is berekend dat
je per jaar 2.500 euro aan premie nodig
hebt. Die premie betalen werkgever en
werknemer samen. Met de aangenomen
rente op het ingelegde geld tijdens alle
premiejaren (de gewerkte jaren dus)
weet je als pensioenfonds die 1.000 euro
veilig te stellen. Als het zover is krijgt de
gepensioneerde keurig zijn geld. Iedereen tevreden.
Helaas, door de lage rente is er nu een
deuk in die berekening. Dat bedrag van
1.000 euro krijgt een pensioenfonds
alleen nog bij elkaar door geld uit het
rendement van aandelen en obligatie te
peuren. Dat geld was echter oorspronkelijk bedoeld om de pensioen en opgebouwde pensioenrechten van werknemers te indexeren. Zodat de koopkracht
overeind blijft. De gepensioneerde merkt
dat zijn pensioen niet stijgt, maar de
prijzen wel. En voelt het dus direct in zijn
of haar portemonnee.”
4 waarden
“Als pensioenfondsbestuurder zit je dus
voortdurend aan knoppen te draaien”,
schetst Van den Brink het beeld van
zijn werk als pensioenfondsbestuurder.
“Grootste uitdaging daarbij is misschien
niet eens zozeer om weer voldoende geld
paraat te hebben.
Maar vooral om bij
al die handelingen
niemand te kort te
doen.
Als pensioenfondsbestuurder namens
CNV vakmensen wil je namelijk rekening
houden met vier waarden: continuïteit, solidariteit, effectiviteit en proportionaliteit.
Er moet continuïteit in je beslissingen
zitten. Dat levert namelijk een pensioenpremie op die langer op hetzelfde peil
blijft. En dat is weer in het belang van de
deelnemer en de werkgever.
De besluiten moeten solidair zijn met
alle groepen deelnemers in het pensioenfonds. Je wilt niet jongeren benadelen tegenover oudere deelnemers, of
andersom. Net zo min als je pensioenverkrijgers wilt bevoordelen tegenover
Lees verder op de volgende pagina >
Leren besturen
Pensioenfonds besturen kun je leren. Het beheren is ook een leerproces, zo
blijkt. Want sommige afgesloten pensioencontracten tussen fondsen, werkgevers en vakbonden - we laten hier in het midden welke dat waren - bleken
te vrijblijvend. Afspraken golden ‘op lange termijn‘ en effecten moesten ‘beperkt blijven’. Maar ja, wat is lange termijn? En wat is ‘beperkt’ nou precies?
Premiedekkingsgraad en algehele dekkingsgraad kwamen in de gevarenzone. Toen de eerste bleef hangen op 70 procent (in plaats van de beoogde
100) moest het fonds geld aanboren voor herstel van het evenwicht. En dat
uit potjes die daarvoor niet waren bedoeld. Als totaal bleef er daardoor minder geld over. De dekkingsgraad van het fonds daalde jaarlijks met 1 procent
zonder dat daar dalende aandelen of in waarde verminderende obligaties aan
te pas kwamen.
Nu zijn afspraken vergrendeld. ‘Beperkt effect’ bijvoorbeeld is afgegrendeld
op 90 procent premiedekkingsgraad en het maximale effect op de dekkingsgraad mag maar 0,5 procent per jaar zijn. Maar dat levert werkgevers en
vakbonden wel een pittige keuze op bij de cao-onderhandelingen. Om daaraan te voldoen moeten de pensioenpremies omhoog of de pensioenopbouw
(lees toekomstige uitkering) omlaag. En wie betaalt dat? Beide partijen van
de onderhandelingstafel evenveel?
Nieuwsbrief Pensioen
Vakmensen
maart 2017 | editie 10
Vervolg van vorige pagina >
werkenden die nog volop hun premies
inleggen per maand.
Je wilt dat het effect van je beslissing als
pensioenfondsbestuur zo groot mogelijk
is en eerlijk. Je kunt wel de pensioenpremies met een half procent verhogen,
maar heeft zo’n verhoging ook echt als
resultaat dat anderen er beter uitkomen?
Want het vermogen van je fonds neemt
een pensioenfondsbestuur moet ervoor
zorgen dat ieder een eerlijk deel krijgt.
Of eerlijk deel draagt van de lasten. Maar
ook dat de hoogte van de premie bijvoorbeeld een realistisch deel is van het
maandinkomen. Bij jongere, net begonnen werknemers net zo goed als de bijna
afzwaaiende werknemer.”
Loonstrook
John Koudys: “Dat laatste, die proportionaliteit is best ingewikkeld aan het
worden. Omdat met de huidige lage
“Evenwichtige besluiten nemen is
bijzonder uitdagend.”
daardoor nooit zoveel toe dat je over de
drempelwaarden van 110 of 130 procent
dekkingsgraad komt. Die hoge drempels
bepalen of je de pensioenuitkering of
-toezegging mag aanpassen aan de inflatie (indexeren). Gevolg is dat alle werkenden extra betalen en er toch niemand
profiteert qua uitkering.
De proportionaliteit in alle afwegingen van
rekenrente de premiedekkingsgraad
eigenlijk veel te laag is, zou je de premie
moeten verhogen.
Maar die premie kán in heel veel cao’s en
ondernemingen amper hoger. Want als
je de pensioenpremies voor werknemers
met 2 procent verhoogt in een cao, dan
betekent dit voor de werkgever een loonstijging met 2, 3 of zelfs 4 procent. Die
moet immers ook het werkgeversdeel
afdragen. Bovendien, zo’n verhoging van
de loonsom biedt minder speelruimte
voor andere, minstens zo belangrijke afspraken in de cao. Denk aan salarisverhoging en aan ontwikkeling en scholing
van werknemers.
Bij veel fondsen blijft dus sprake van een
te lage premiedekkingsgraad. Dit heeft
jaarlijks een negatief effect op de dekkingsgraad van het fonds. Het indexeren
van pensioenen en opgebouwde pensioenrechten verdwijnt verder achter de
horizon. Soms leidt dit zelfs tot korten op
de pensioenen.
Als de negatieve premiedekkingsgraad
langer aanhoudt dan kan dit zowel deelnemers als gepensioneerden schaden.
De ene kant van een ‘goedkope’ pensioeninkoop, heeft schaduw van de andere
kant, die van minder kans op indexatie en
een grotere kans op korting. De gepensioneerden voelen dus het meeste nadeel.
Evenwichtig besluiten nemen is in deze
periode van lage rente voor pensioenfondsbestuurders en sociale partners
bijzonder uitdagend.”
Rust en kalmte redden altijd
Geduld bewaren en blik op de horizon houden helpt volgens pensioenfondsbestuurders Koudys en Van den Brink. “Rust en kalmte bewaren helpt altijd.
Overhaaste beslissingen daarentegen niet. Dat geldt voor pensioenfondsbestuurders, maar ook voor werknemers. Bij een lage rentestand kun je beslissen om de premie fors te verhogen om toch bij het gekozen doel uit te komen.
Maar wat doe je dan in een opvolgende periode, als de rente weer stijgt? De
premie weer verlagen of zelfs opschorten? Dat laatste is al eens gedaan en
leverde ongewenste schokbewegingen en schrikmomenten op. Beter is het
om een beleid te voeren waar zaken in kleine stappen weer recht worden
getrokken. Pech- en gelukgeneraties probeer je zo te dichter bij elkaar te
brengen. De overschotten die je in goede tijden opbouwt, gebruik je voor de
tekorten die er op andere momenten zijn.
Maar dat maakt het vertrouwen van de werknemer en de gepensioneerden
echter onmisbaar. Die moet in die goede tijden goed vinden dat zijn geld apart
wordt gezet voor slechtere tijden. Als beiden willen dat de spaarpot aan diggelen wordt geslagen om meteen leuke dingen van te kunnen doen, dan gaat het
niet goed.”
John Koudys
Aart van den Brink
Wouter de Jong
Deeltijdpensioen blijkt verdeeld genoegen
De gemiddelde leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan stijgt. Die stijging
zal naar verwachting ook niet stoppen. Want de AOW-leeftijd - het staatspensioen
- wordt tot aan 2021 in stappen verhoogd van 65 naar 67 jaar. Ondertussen staat
de teller al op 65,5 jaar. Omdat na 2021 de gemiddelde levensverwachting ook een
rol gaat spelen is de AOW-leeftijd na 2021 inmiddels verhoogd naar 67 jaar en 3
maanden. In sommige scenario’s is een leeftijd van 71 jaar al geschetst als ultieme
staatspensioengerechtigde leeftijd.
“Er ligt een brok werk te doen voor zowel
vakbond als pensioenfondsbestuurders.”
Als het staatspensioen steeds later wordt
uitgekeerd wordt het steeds interessanter om te weten of daaraan nog iets is te
doen. Wat kan is een arrangement voor
iedereen, langs politieke weg (zie elders
in deze nieuwsbrief). Of afspraken maken
voor groepen mensen (bedrijfstak) of
individuen (persoonlijke vroegpensioenafspraken met het pensioenfonds of
bank). Voor aangepaste afspraken met
pensioenfonds en bedrijfstak ligt er een
rol voor de vakbonden.
Fitter en leuker
Naast dat er een financiële aanleiding
is tot vertraging of vervroeging speelt
natuurlijk vooral de individuele gezondheid een belangrijke rol. Plat gezegd,
pensioen wordt leuker als je er ook nog
van kunt genieten.
Alarmerend
Pensioenfondsbestuurder Frans van de
Veen van CNV Vakmensen deed onderzoek naar de mogelijkheden en bekend-
heid van deeltijdpensioen onder leden van
de bond. De uitkomst van dat onderzoek
was veelzeggend. Licht alarmerend zelfs,
als je voorrang wilt geven aan het kunnen
stoppen met werken op een moment dat
je nog fit bent, fysiek en financieel.
Onbekende mogelijkheid
Deeltijdpensioen betekent niets anders
dan minder uren in de week werken. Als
een soort voorpost van het totale pensioen. Dit in combinatie met een gedeeltelijke pensioenuitkering. Wat blijkt? Zeven
op de tien werknemers zijn niet, of slecht
op de hoogte van de mogelijkheden van
deeltijdpensioen.
Daarin valt nog veel te verbeteren. Vooral
door de pensioenuitvoerders. Vakbondsleden vinden dat ook de eigen vakbond een
rol heeft in voorlichting over deeltijdpensioen. Want onbekend maakt onbemind.
Bij het pensioenfonds slagers zijn bijvoorbeeld geen gebruikers van deeltijdpensioen. Bij het pensioenfonds voor het
Openbaar Vervoer (SPOV) wordt juist veel
gebruik gemaakt van deeltijdpensioen.
Deeltijdpensioen is geen wettelijk recht,
maar kan een keuzemogelijkheid zijn
in het eigen pensioenreglement. De
voorwaarden verschillen per pensioenuitvoerder. Bijvoorbeeld de toegestane
startleeftijd voor het vroegpensioen verschilt. Meestal is dat vijf jaar voorafgaand
aan de AOW-leeftijd. Ook verschillen de
afspraken per pensioenfonds over wel of
geen AOW-overbrugging bij deeltijdpensioen.
Graag korter werken
Veel oudere werknemers hebben wel behoefte om minder te werken voorafgaand
aan volledige pensionering, zo blijkt uit
het onderzoek. 30 procent van de oudere
CNV-leden wil zelfs langer dan twee jaar
vóór het ‘AOW-moment’ meer dan 4 uur
per week korter werken. Overigens heeft
een zelfde groep ondervraagden juist
geen behoefte om minder te werken.
Die wens om langjarig kortere werkweken te hebben vervul je niet simpel met
het verpatsen van extra opgebouwde
vakantiedagen. Zeker nu de ‘stuwmeren’ met vakantiedagen - die sommige
werknemers in hun loopbaan hebben
gebouwd – langzaam maar zeker opdrogen als gevolg van wetgeving.
Er wel klaar mee zijn
Naast slijtage aan het lijf kan ook het
gevoel ‘er wel klaar mee te zijn’, of naast
het werk meer andere leuke dingen te
willen doen, de aandrang tot vroegpensioen verhogen. Opmerkelijk hierbij is dat
werknemers vooral denken aan eerder
gedeeltelijk stoppen met het huidige
werk. Een tandje minder zetten, door een
iets eenvoudiger taak uit te voeren, komt
bijna bij niemand op als goed middel de
pensioenleeftijd gerieflijk te bereiken.
Demotie - want daar gaat het dan om wordt door de ondervraagden niet als
optie gezien.
De werknemer betaalt deeltijdpensioen
uit zijn eigen opgebouwde pensioen.
Deeltijdpensioen blijkt vooral een optie
bij werknemers die fulltime werken.
Mensen in ploegendienst hebben de blik
veel minder gericht op deze mogelijkheid. Die ook iets lastiger is in te vullen
vanwege de noodzaak om de ploegendienst wel klokje rond gevuld te houden
met mensen. Een hoger opleidingsniveau
blijkt ook een rol te spelen.
Het merendeel van de werknemers die
deelnamen aan het onderzoek van Frans
van de Veen vindt dat ook de werkgever
financieel moet bijdragen aan de mogelijkheid om minder te werken. Voor menig werknemer ontspruit hier de gedachte aan diverse seniorenregelingen.
‘Voorpensioen’
Frans van de Veen verwacht dat het aantal deeltijdgepensioneerden de komende jaren zal toenemen. “Dit onderzoek
maakt duidelijk dat een verschuiving in
AOW-gerechtigde leeftijd, en het beperken van overige alternatieven, ertoe leidt
dat werknemers meer en meer behoefte
hebben aan goede afspraken met hun
eigen pensioenfonds en werkgever over
een gedeeltelijk ‘voorpensioen’. Er ligt
dus een brok werk te doen voor zowel
vakbond als pensioenfondsbestuurders.”
Voor vragen over het CNV-onderzoek
en de scriptie kun je terecht bij Frans
van de Veen, bestuurder bij CNV Vakmensen.
Een samenvatting van het onderzoek is te
zien achter deze link [naar pdf]
Frans van de Veen
Wouter de Jong
Vanuit CNV Vakmensen deed CNV Vakmensen- en pensioenfondsbestuurder Frans van de Veen aan de Erasmus Universiteit onderzoek
naar de behoefte aan deeltijdpensioen. Dit in het kader van een
pensioenopleiding.
Het onderzoek liep in het voorjaar 2016 onder CNV Vakmensen-leden
van 60-65 jaar. Aan het onderzoek namen 711 werkende leden deel.
31 daarvan waren al deeltijdgepensioneerd. De respons was hoog met
27,8 procent. Van de Veen selecteerde leden die onder 16 cao’s vielen
waarbij deeltijdpensioen een optie was. Het grootste deel van de
deelnemers was werkzaam in de bedrijfstakken Metaaltechniek,
Metalelektro, Bouw en Openbaar vervoer.
Nieuwsbrief Pensioen
Vakmensen
maart 2017 | editie 10
rij? Klik hier
Alle politieke beloftes op een
er).
(of doe de snelle scan hierond
Pensioenen
Politieke partijen, wat doen ze met uw pensioen?
VVD
PVV
CDA
SP
PvdA
D66
GroenLinks
50PLUS
ChristenUnie
• werkgever niet verplicht bij bedrijfstakpensioen-fonds
• pensioenpremie
vast percentage van
salaris
• flexibele AOW-leeftijd
• persoonlijke potjes
• ‘aanvullend’ mag in
een keer opgenomen
worden
• AOW op 65 jaar
• pensioenen
in-dexeren
• pensioen verplicht
voor alle
werknemers
• persoonlijker
pensioen, flexibeler
uit te geven
• AOW op 65 jaar
• AOW-uitkering
omhoog
• AOW verhogen met
gemiddelde
loonstijging
• AOW-leeftijd flexibel
• geen kostendelersnorm
• collectieve pensioenen
• franchise verlagen
• individuele
pensioenen
• geen vaste
AOW-leeftijd
• hogere AOWuitkering
• fiscaliseren AOW
• individueel sparen,
collectief beleggen
• geen mantelzorgboete
• AOW op 65 jaar
• pensioenen
indexeren
• koopkrachtverlies
herstellen
• pensioenaanspraken
individualiseren
• pensioen breder
inzetbaar maken
• gemakkelijker
toetreden tot fonds
mogelijk maken
Politieke drukte rondom pensioenen en koopkracht
In de verkiezingsprogramma’s rond de Tweede Kamerverkiezingen is duidelijk te merken: pensioenen en koopkracht gaven en geven veel
stof tot discussie. Het kabinet Rutte verhoogde versneld de AOW-leeftijd naar 67 jaar. Het waarderen van de verplichtingen van pensioenfondsen moest voldoen aan scherpere richtlijnen. Veel pensioenfondsen bevroren in de afgelopen jaren noodgedwongen de uitkeringen en
korten deze zelfs vanwege de lage rente.
Op gebied van zorg en huur verzwaarde
dit kabinet de lasten van burgers behoorlijk. Bestrijding van de economische
crisis en de verbetering van de balans
tussen inkomsten en uitgaven van de
overheid voerden de boventoon bij alles.
Dit betekende tevens een behoorlijke
inbreuk op koopkracht van gepensioneerden. Het stelde
bovendien het aanpassingsvermogen
van bijna-gepensioneerden behoorlijk op de proef.
Scherpe randjes
bijvijlen
Nu het economisch
beter gaat willen veel politieke
partijen de scherpe randen van het
kabinetsbeleid toch
weer aanpassen.
Meest in het
oog springt
de terugkeer naar
de (AOW-)
pensioenleeftijd van
65 jaar. Veel
partijen pleiten daarvoor. Dat
doen ze via een flexibele uittredingsdatum óf door de leeftijd te verlagen van 67
naar 65 jaar.
In het eerste geval betalen gepensioneerden zelf de rekening van die eerdere
pensionering. Zij krijgen een lagere uitkering als ze eerder dan 67 met pensioen
gaan.
In het tweede geval betaalt de overheid
voor de verlaging. Dit door de eigen uitgaven aan AOW te verhogen.
Het leidt tot stevige politieke discussie.
Is dit betaalbaar? En, zo niet, wat moeten
we er dan voor laten? Wellicht moet er
dan worden gekozen om de AOW voor de
komende jaren weer te bevriezen. Het
blijven lastige dilemma’s.
Keuze
CNV Vakmensen was in 2011 al voor een
flexibele uittreding tussen 65 en 67 jaar
met een zogenoemde actuariële korting.
In gewoon Nederlands: eerder stoppen
levert een lagere uitkering op. Zodat
mensen zelf de keuze kunnen maken om
eerder te stoppen.
Er zitten overigens wel haken en ogen
aan dat plan. Omdat vooral mensen met
lage inkomens en lage pensioenopbouw
er gebruik van zouden willen maken. Zij
hebben vaak zware beroepen, dus eerder
stoppen met werken is aantrekkelijk of
zelfs noodzakelijk. Maar het inkomen uit
arbeid en dus de pensioenopbouw is zo
laag dat een lage AOW-uitkering en laag
aanvullend pensioen echt onvoldoende is
om van te leven.
Vutloos prepensioen
Overigens wordt dit probleem nog groter
als de VPL vervalt in 2020. Dit was de
overgangsregeling die vanaf tussen 2005
en 2020 mag worden gehanteerd als vervanging van vut en vroegpensioen bij de
invoering van de nieuwe pensioenwet.
Vanwege deze VPL kunnen de bouwsector en metaalsector nu nog regelingen
aanbieden met een fatsoenlijk pensioen
op 62-jarige leeftijd. Dat stokt na 2020.
Er moeten dan andere afspraken komen
over duurzame inzetbaarheid, deeltijdpensioen en andere constructies om
werknemers op gezonde wijze naar hun
pensioen toe te laten werken.
Koopkrachtige AOW
Een tweede belangrijke trend in politieke programma’s is dat een aantal
partijen wil dat er koopkrachtreparatie
komt via de AOW. Dat zou dan moeten
gebeuren door structurele verhoging of
door allerlei toeslagen. CNV Vakmensen
heeft vanwege de langdurige bevriezing
van aanvullende pensioenen ook gepleit
voor tijdelijke koopkrachtreparatie via de
AOW.
Belastinginkomsten
Beleid ten aanzien van aanvullende pensioenen bestaat vooral uit verlaging van
de fiscale grens voor pensioenopbouw
van 100.000 euro per jaar naar 50, 60
of 70.000 euro. Deze maatregel wordt gevoed door ervaringen van Rutte c.s. met
de verlaging van deze grens naar 100.000
euro. Dit soort verlagingen verhóógt de
grondslag voor loonbelasting. En daarmee de belastingopbrengst voor de staat.
De verlaging heeft ook te maken met
opvattingen over de mate waarin de staat
mensen moet verplichten om zoveel
mogelijk pensioen te sparen, dan wel om
daarin vanaf een bepaalde grens meer
vrijheid in toe te staan.
Boven de nieuwe grens staan de meeste
partijen nog wel netto pensioensparen
toe. Dit is sparen op vrijwillige basis uit
het nettoloon, waarbij in de opbouwfase
een vrijstelling van vermogensrendementsheffing geldt en in de uitkeringsfase een vrijstelling van belasting en
premie.
Een eventuele werkgeversbijdrage voor
netto pensioensparen wordt ook verstrekt aan werknemers die er niet voor
kiezen.
Voor CNV Vakmensen betekent dit dat
met werkgevers wordt onderhandeld
over de besteding van de vrijval van de
pensioenpremie boven de nieuwe fiscale
grens. En tevens met leden wordt besproken welke besteding dat vrijvallende
geld moet krijgen.
Het betekent in ieder geval dat de zogenaamde vervangingsratio voor mensen
met een hoger inkomen in de toekomst
fors kan dalen. Deze ratio is de verhouding tussen het inkomen voor pensionering en het inkomen na pensionering.
Met de maatregel wordt fors genivelleerd
in de aanvullende pensioenen en wordt
een groter beroep gedaan op de eigen
verantwoordelijkheid van werknemers
voor hun eigen inkomen na pensioenleeftijd. Dat vergt veel kennis en inzicht in
financiële planning, iets wat niet vanzelfsprekend is voor veel werknemers,
ongeacht hun inkomen.
Keuzevrijheid
Hiermee hangt de keuzevrijheid samen
die sommige partijen bieden om een deel
van het pensioen eerder op te nemen dan
de voorziene pensioendatum. Dit past in
het beeld om mensen meer eigen verant-
woordelijkheid te geven
over de wijze waarop zij
hun inkomen na hun pensionering regelen. Maar ook hier
geldt: keuzevrijheid geeft keuzestress.
En die leidt wellicht tot verkeerde, of
onverantwoorde keuzes die deels weer
bij de samenleving terecht komen als
mensen het vervolgens zelf niet meer
redden met hun inkomen.
Doorsneepremie
De discussie over de afschaffing van de
doorsneepremie is nogal onduidelijk
aanwezig in de verkiezingsprogramma’s.
Wellicht is dit omdat het huidige kabinet
hierover al een standpunt heeft ingenomen. Maar onduidelijkheid is wie hiervoor de rekening moet betalen.
Op dit moment betalen jongeren te veel
voor hun pensioeninleg en ouderen te
weinig. Bij afschaffing van de doorsneepremie ontstaat er te weinig pensioenopbouw voor werknemers rond de 45 jaar.
Weinig politieke partijen geven helderheid over hoe dit moet worden gecompenseerd.
Zzp’ers
Tot slot komt er, gezien de standpunten,
geen harde pensioenplicht voor zzp’ers.
Het lijkt er op dat zzp’ers hun fiscale
voordelen kwijt raken als ze niet een
fatsoenlijke pensioenvoorziening treffen.
Dat vindt CNV Vakmensen een goede
zaak. Enerzijds om te voorkomen dat in
de toekomst armoede onder gepensioneerde zzp’ers wordt afgewenteld op de
samenleving. Maar ook om te
voorkomen dat echte werknemers te veel oneerlijke
concurrentie op arbeidsvoorwaarden blijven ondervinden door zzp’ers.
De Sociaal Economische
Raad (SER) probeert nog voor
de kabinetsformatie te bepalen welke
pensioenvariant uit eerdere SER-adviezen het best onderdeel kan worden van
nieuw kabinetsbeleid.
Grote of kleine veranderingen
Voor CNV Vakmensen is duidelijk dat
grote veranderingen in het huidige
pensioenstelsel niet tot betere resultaten leiden. Kleine stappen kunnen ook
helpen. Het opkoopbeleid van de Europese Centrale Bank, waardoor de rente
kunstmatig laag is gehouden, moet zo
snel mogelijk worden gestopt. Want als
de rente laag blijft is de kans groot dat er
in 2019 opnieuw moet worden gekort op
aanvullende pensioenen, en dat is rampzalig voor het vertrouwen in een systeem
dat nog steeds tot de beste van de wereld
behoort.
Marcel Hulsegge
Wouter de Jong
Nieuwsbrief Pensioen
Vakmensen
maart 2017 | editie 10
Persoonlijke spaarpot helder in beeld in Uniform Pensioen Overzicht?
Het levert vooral troebele blik op
“Het is heel erg verwarrend.” Pensioenfondsbestuurder René Lahoye heeft geen goed woord over voor de plannen om pensioenfondsen in het jaarlijks pensioenoverzicht van werknemers te laten aangeven hoeveel het fonds apart heeft gezet voor de uiteindelijke persoonlijke pensioenuitkering.
“De suggestie wordt gewekt dat dit werknemers - vooral jonge - meer bij het eigen pensioen betrekt. Ik durf te beweren dat juist het tegendeel waar
is. En hoop van harte dat het CNV dit argument ook zo in de Pensioenfederatie op tafel houdt.”
Ieder actief persoon in pensioenland kent het UPO, het Uniform Pensioen Overzicht. Menig werknemer (en deelnemer in een pensioenregeling) kent het ook. Of zou het moeten kennen. Want het kondigt aan
welk pensioen er zal zijn na pensioendatum. Dit als aanvulling op een
AOW. Of hoeveel nabestaandenpensioen er zal zijn in het nare geval
van overlijden vóór pensioendatum. Het UPO maakt zelfs duidelijk of
het mogelijk is eerder te stoppen met werken, met toch voldoende
inkomen.
Geen idee
De werkelijkheid is weerbarstiger. Menig werknemer heeft geen idee
bij het UPO, en nog minder bij wat hij er precies aan heeft. Vaak omdat het amper is te begrijpen wat er stáát in dat UPO.
Aan dat laatste wordt volop gewerkt. Pensioenfondsen hebben afgesproken dat ze een pensioenoverzicht presenteren dat voor leken
leesbaar is. Dat kwam overigens niet zomaar. Ze werden er per wet
toe verplicht.
Het CNV heeft zich als geen ander ingespannen om het thema pensioenen dichter bij mensen te krijgen, inclusief een leesbaarder uniform pensioenoverzicht. Ondanks die inspanning wordt dat UPO vaak
gewoon niet gelezen, zo blijkt uit onderzoek.
Van onbekend naar geliefd
Om die werknemer nog meer betrokken te maken bij zijn/haar pensioen zou het UPO voor werknemer X of werknemer Y duidelijk moeten
maken welke som geld er ‘groeit’. Dat zou ook in een apart overzicht
mogen. Het defined benefit, de vooraf toegezegde pensioenuitkering,
komt zo wel heel erg fraai in beeld.
“Niet waar”, stelt René Lahoye. “Eerder het tegendeel. Want aan die
afspraak vooraf hangt ook die ene voorwaarde: ‘afhankelijk van behaalde resultaten’. En dat wringt. Want er is immers ook die andere
voorwaarde. Nou ja, voorwaarde … het is meer een waarschuwing:
‘In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de
toekomst’.”
“Pensioenfondsen proberen ingelegd
vertrouwen optimaal te beheren”
En precies daar gaat het fout, maakt Lahoye duidelijk. “Juist om ongeveer uit te komen bij het ooit voorspelde resultaat is een pensioenfonds continu bezig met het behalen van rendement. Soms valt dat
tegen. Soms zit het mee. Dat is prachtig voor het totaal van het fonds.
Maar dramatisch als je dat op individuele basis presenteert aan jouw
deelnemers.
Schatrijk
Want wat moet een werknemer nu denken als hij ziet dat zijn pensioenreserve - bij het fonds - in een jaar tijd groeit van 135.000 euro
naar 168.000 euro? Ik kan je wel vertellen wat die man of vrouw
denkt. Die denkt dat hij schatrijk is en op pensioendatum goudstukken krijgt uitgereikt.
Of toch niet
Maar niets is minder waar! De uiteindelijke pensioenuitkering is nog
altijd een bedrag per maand of jaar dat zo dicht mogelijk in de buurt
zal liggen van wat ooit is voorgeschoteld. Zéker niet meer dan dat.
Dus, in plaats van een helder overzicht bied je de werknemer een
troebele blik. Met je jaarlijkse vermelding van de persoonlijke pensi-
oenreservering bereik je precies wat je niet wilt: een pensioenoverzicht waarin niets is wat het lijkt. Werknemers die zich rijk rekenen.
Of juist werknemers die zich een hoedje schrikken. En dat moet dan
de mensen warmer laten lopen voor hun pensioen en het pensioenfonds? Ik dacht het niet.”
Verwarring
Volgens de pensioenbestuurder is een uitgespit reserveoverzicht ook
verwarrend. “Zowel voor DB- als DC-regelingen. Bij die laatste is de
inleg vooraf bepaald en wordt pas gescoord op pensioendatum: is
de rente hoog dan bof je. Staat de rente laag dan heb je pech. Daar
verandert jouw veranderende pensioenreservering in de pensioenfondsboeken niets aan.
“Maar voordat het zover is stijgt en daalt het gereserveerde geld ook
met de rendementen van onderliggende beleggingen. Dus ook in zo’n
pensioenafspraak zouden ineens forse bedragen op het jaaroverzicht
verschijnen. Een inzicht waar de aspirant-gepensioneerde niets aan
heeft: een rendement hoger dan 4 procent mag de pensioenverzekeraar niet eens uitkeren volgens de wet!
Het idee bij sommigen is dat een individueel rendementsoverzicht
het vertrouwen van pensioenfondsdeelnemers doet groeien. Ik denk
eerder dat het een beeld creëert van instituten die goochelen met andermans geld. Terwijl pensioenfondsen juist proberen het ingelegde
vertrouwen optimaal te beheren.”
René Lahoye
Wouter de Jong
Slagerspensioenfonds
wint van DNB
Het Slagerspensioenfonds kreeg enige tijd geleden van de Rotterdamse Rechtbank gelijk in de procedure tegen De Nederlandsche Bank (DNB). DNB had onterecht verboden dat geld uit het bedrijfstakpensioenfonds mag worden gereserveerd voor een vut/prepensioen of levensloopvoorziening. DNB ging bij de
bestuursrechter in beroep tegen de uitspraak. Dat beroep is 16 februari
verworpen.
De zaak draaide om de financiering van de zogenaamde VPL-regeling. Deze regeling kent aan werknemers in de slagersbranche
extra pensioenrechten toe omdat zij na 1950 geboren zijn en daarom niet meer voor vut in aanmerking komen. Naast een bijdrage
van werkgever en werknemer via de pensioenpremie werd/is
een deel van deze regeling gefinancierd uit het vermogen van het
pensioenfonds.
“Het is geen kwestie van
zwart of wit”
Dat was tegen het zere been van De Nederlandsche Bank. Die oordeelde dat er geoormerkt geld was benut voor de financiering van
de VPL-regeling en eiste terugstorten van dat geld in het fonds.
Omdat het pensioenfondsbestuur in het gelijk is gesteld hoeft
voor deze VPL-regeling de pensioenpremie niet te worden verhoogd noch de rechten van de betreffende werknemers te worden
gekort.
Frans van de Veen zit in het pensioenfondsbestuur van de slagers.
Hij vond het best spannend om als pensioenfondsbestuur(der) de
degens te kruisen met DNB. “Het is ook geen kwestie van zwart of
wit. De bestuursrechter toetst marginaal. Maar uiteraard wil je als
pensioenfondsbestuur niet in de krant komen met het verwijt dat
je de belangen van deelnemers en gepensioneerden niet evenwichtig zou hebben afgewogen. Als pensioenfondsbestuur vinden
wij dat in 2007 en in de jaren daarna steeds een afgewogen besluit
is genomen over de financiering van de VPL-voorziening. DNB was
het daarmee oneens. Maar is dus nu opnieuw opgedragen hiermee akkoord te gaan.”
Wouter de Jong
Colofon
Samenstelling en redactie: Wouter de Jong | Bijdragen: de pensioenbestuurders | Fotoredactie: Bernadine de Mooij / Wouter
de Jong Vormgeving: Bernadine de Mooij | Maart 2017
Tiberdreef 4 / 3561 GG Utrecht | Postbus 2525 / 3500 GM Utrecht
T 030 75 11 007 | e-mail redactie [email protected] |
website www.cnvvakmensen.nl