volledige tekst van zijn lezing

Download Report

Transcript volledige tekst van zijn lezing

Jan Hus
Al meer dan honderd jaar geleden,in 1912, waarschuwde Johan Huizinga ervoor dat alle
geschiedschrijving, maar zeker die van oude en eerbiedwaardige gemeenschappen en instellingen,
het gevaar loopt het heden af te schilderen als de logische uitkomstvan een lange, noodzakelijke
ontwikkeling, als een sluitend verhaal waarin alles klopt en het latere onvermijdelijk uit het eerdere
voortvloeit, meer ideologie dan geschiedenis: 'Het is zoo verleidelijk, wanneer wij de historische
feiten gerangschikt hebben tot een perspectief, zoodat wij er een begrijpelijk verband in zien, dat
begrijpelijk verband te houden voor een als onvermijdelijk bewezen oorzakelijkheid.'1 Goede,
onafhankelijke geschiedschrijving, aldus Huizinga, laat de grilligheid van het verleden intact, laat zien
dat toeval de geschiedenis bepaalt en niet een of andere hogere lotsbeschikking. Dat laatste is
volgens Huizinga histoire de porode.2
Het allersterkste is deze gewoonte om het verleden te beschrijven als een onherroepelijke,
onontkoombare ontwikkeling die in het hier en nu haar logisch einde vindt bij twee soorten
geschiedenis: de geschiedenis van kerk en christendom en de geschiedenis van de nationale staat.
Zoals wij zullen zien vallen die beide in de persoon van Jan Hus samen. Kort gezegd:Jan Hus was de
eerste protestant en de eerste Tsjech, dat is zo ongeveer het beeld dat wij van hem hebben.
Nationale geschiedenis beschrijft de onherroepelijke triomf van de natie, kerkhistorici hebben de
onbedwingbare neiging de geschiedenis te beschrijven als de al even onherroepelijke triomf van de
waarheid. ln de katholieke geschiedschrijving is de geschiedenis van de pausen, van Petrus tot
Franciscus, daareen prachtigvoorbeeld van. Maarookonder protestanten ontwikkelde zich al in de
zestiende eeuw een geschiedschrijving waarin het heden tevoorschijn komt als het logische einde
van een lange ononderbroken geschiedenis.
Op meesterlijke wijze gebeurde dit in de eerste protestantse kerkgeschiedenis, de Moagdenburger
centuriën (1559-1574), een werk in dertien delen, samengesteld door een commissie onder leiding
van Matthias Flacius lllyricus. Het katholieke argument was - Flacius vatte het in de inleiding van de
Centuriën zelf samen - dat de continuiteit van de kerk, en daarbinnen de gestage opvolging van
pausen en bisschoppen, de apostolische successie, het beste bewijs was dat in de zestiende eeuw in
de katholieke kerk dezelfde waarheid verkondigd werd als in de tijd van Christus en de apostelen.3
Die continuiteit kon Flacius niet ontkennen, hij kon er alleen mee aan het werk gaan. ln de eerste
plaats liet hij zien dat die continuiteit een aaneenrijging was van valsheid en leugens, een steeds
erger wordende degeneratie van kerk en pausschap die door niets te stuiten leek, Maar onder al dat
bederf zag hij ook een continuiteit in de waarheid. Nooit was het licht van het evangelie helemaal
uitgedoofd: in iedere generatie opnieuw waren er enkelen geweest die de fakkel hadden
doorgegeven, totdat in de tijd van Luther de waarheid weer openlijk gepredikt kon worden.4
Volgens Flacius was het de taak van de historicus om te laten zien dat God zijn volk in al die jaren
nooit verworpen had, maar dat er altijd een kleine groep van getrouwen was geweest die de woeker
van de dwaling niet alleen in woord en geschrift weerstaan had, maar die bereid geweest was
l
Johan Huizinga, 'Uit de voorgeschiedenis van ons nationaal besef', in: Verzamelde werken (9 dln. Haarlem,
1948-1953), ii. 97 -t58, 97 .
2 Jo Tollebeek, De togo van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederlond sinds í860 (Amsterdam, L9962), p.
237.
3 Peter Meinhold, Geschichte der kirchlichen Historiogrophie,2 dln., (Mtinchen 1967),i.269.
4 Pontianus Polman, L'élément historique dons la controverse religieuse du XVle siècle, p.152; Martina
Hartmann, Humonismus und Kirchenkritik: Mathios Flocius Illyricus als Erforscher des Mittelalters, (Stuttgart
2001), pp. 16, 199.
getuigenis af te leggen van de waarheid met hun bloed.5 Die getuigen waren juist diegenen die door
de katholieke kerk als ketters veroordeeld waren: in de elfde eeuw Berengarius van Tours met zijn
opvattingen over de Eucharistie, in de twaalfde Pierre Valdès en zijn 'armen van Lyon' die de
priesterkerk verworpen hadden en hadden gekozen voor een leven van prediking, en rond 1400, als
directe voorlopers van de Hervorming, John Wycliffe, die de Bijbel in het Engels vertaald had, en Jan
Hus uit Bohemen, die in 1415 op de brandstapel voor de waarheid gestorven was. De geschiedenis
van de Míddeleeuwen liet zien dat ertussen de dagen van de eerste gemeente en de Hervorming er
een aanhoudende stroom geweest was van waarheidszoekers die zich tegen de heersende kerk
teweer hadden gesteld, en dat Luther niets nieuws verkondigde, maar alleen openlijk predikte wat
eeuwenlang in het verborgene was doorgegeven. Zo werd Jan Hus tot voorloper van Luther, een van
de velen die in de loop der eeuwen in opstand gekomen waren tegen de verrotting en het bederf van
de Roomse kerk en dat met hun leven hadden moeten bekopen. Wie Jan Hus zelf was en waar hij nu
eigenlijk voor stond, verdween helemaal uit het zicht, hij moest zich tevreden stellen met de rol van
voorloper, of in de woorden van een recente biograaf: 'Hus became a hero with a dozen faces, and in
each of these images a hollow man whose name is remembered but whose meaning is either
unknown or manipulated to suit an agenda'.6
Die manipulatie ging zover dat zelfs katholieken in de zestiende eeuw Hus voor hun karretje gingen
spannen en betoogden dat Hus eigenlijk een katholiek was en dat het volkomen nonsens was dat
Luther in hem een voorloper van de Reformatie had gezien. De man die deze verbazingwekkende
wending maakte was Johannes Cochlaeus (1479-1552) die vanaf het allereerste begin van Luthers
optreden een van zijn felste opponenten was. ln zijn vroegere werken ging Cochlaeus, overigens net
zoals Luther en de andere hervormers, ervan uit dat Hus een ketter was en inderdaad en voorloper
van de Reformatie. Maar laterging hij zich werkelijkvoor Hus interesseren en ging hij als eerste
onafhankelijk historisch onderzoek doen. ln 1534 werd hij door zijn beschermheer hertog Georg van
Saksen als gezant naar Praag gestuurd en daarvond hij drie en geschriften van Hus zelf. Nu had hijde
gelegenheid om de man zelf aan hetwoord te laten en dat resulteerde inde Historio Hussitarum,een
boek dat in 1549 verscheen. Daarin vergeleek hij op grond van Hus' eigen woorden diens inzichten
met die van Luther en hij kwam tot de conclusie dat Hus' opvattingen in fundamentele tegenstand
stonden tot die van Luther. Hus geloofde in de leervan de transsubstantiatie, hijwas een
voorstander van de biecht, en vast overtuigd van het bestaan van het vagevuur. Hij was een
voorstander van de verering van heiligen, en hij verdedigde kloosters en kloosterlingen. Ook meende
hij dat goede werken noodzakelijk waren om gered te worden. Cochlaeus' conclusie is dat Hus vóór
alles wenste dat de geestelijkheid terugkeerde naar een sobere en heilige manier van leven. Zijn
scherpe kritiek was ethisch en niet theologisch, gericht tegen de kerk en haar leer. Daartegenover
stond dat Luther de kerk en haar geestelijkheid kapot wilde maken en helemaal opnieuw wilde
beginnen. Cochlaeus gaf toe dat Hus te fel en onverstandig geweest was, maar dat plaatste hem niet
buiten de kerk. Hij raadde de kerkelijke overheid dan ook aan toenadering tot de gematigde
Hussieten te zoeken, zoals al eerder gebeurd was op het Concilie van Basel in'J.432 en in 1436 in
Jihlava (Compactata). Cochlaeus had grondig onderzoek gedaan - en de meeste moderne historici
geven hem gelijk wat de ideeën van Hus betreft-, maar natuurlijk gebruikte hij zijn inzichten
onmiddellijk om weer een nieuwe polemiek te starten. Nu kon hij Luther ervan beschuldigen dat er
geen enkel historisch precedent was voor de Reformatie, dat Luther zichten ten onrechte beriep op
5 Meinhold, Geschichte der kirchlichen Historiographie, i.275
6 Ïhomas A. Fudge, Jon Hus. Religious Reform ond Social Revolution in Bohemia (London, N.Y. 2010), p. 209
Hus en dat hij alles zelf verzonnen had, dat alles wat hij zei nieuw was, op geen enkele traditie
gebaseerd en dus volstrekt veroordeeld moest worden.T
ln de negentiende eeuw, na het revolutiejaar 1848, klonk in Bohemen steeds meer de roep dat de
Tsjechen een eigen nationale staat moesten gaan vormen, al dan niet binnen het Habsburgse rijk.
Daartoe moesten de Tsjechen ook een eigen nationale geschiedenis gaan creëren en het zal u niet
verbazen datJan Hus daarin een hoofdrolgingvervullen. Hij was immers, zo redeneerden de
nationalisten, de eerste die in het Tsjechisch gepreekt had en hij had de Bijbel in het Tsjechisch
vertaald. Bovendien was hij actief betrokken geweest bij het grote Tsjechisch-Duitse conflict aan de
universiteit van Praag dat in 1409 geëindigd was met de verdrijving van de Duitse professoren en
studenten van de universiteit. Het was duidelijk voor de nationalisten dat Jan Hus aan de oorsprong
stond van de Tsjechische natie. Vooral de historicus FrantiËek Palacky (1798-L896), die ook politiek
actief was, schoof Hus naar voren als de belichaming van het Tsjechische verzet tegen de Duitse
overheersing. Dat Hus in het Tsjechisch gepreekt en geschreven had om zijn religieuze boodschap
dichter bij de gelovigen te brengen interesseerde Palacky niet, hem ging het er alleen om te laten
zien dat Hus de Tsjechen was voorgegaan in de strijd om een eigen nationale staat.8
Dat roept de vraag op wie Hus nu eigenlijk was, cje eerste protestant, een trouwe katholiek of een
nationale held? Waarschijnlijk geen van drieën, maar het blijft eigenaardig dat de vraag wie Hus nu
werkelijk was pas zeer recent onder de aandacht gebracht is en nog niet tot eensluidende
antwoorden heeft geleid. Zo,heeft een recente biograaf vijf pagina's nodig om de vraag te
beantwoorden in hoeverre Hus is beïnvloed doorWycliffe en hijkomt niettot een duidelijk
antwoord. Wel zijn alle historici het erover eens dat Hus veel meer geplaatst moet worden in zijn
middeleeuwse omgeving en dat hij niet langer als argument gebruikt moet worden om zestiende- of
negentiende-eeuwse conflicten uit te vechte n.
De kerk in het laatmiddeleeuwse Bohemen was katholiek, zoals in de rest van Europa, maar op één
punt vormde zij een uitzondering: de Boheemse gelovigen gingen heel vaak, een keer per week of
zelfs een keer per dag, te communie. De communie stond centraal in hun vroomheid, daarom gaven
zij ook communie aan kinderen en rees de vraag of de communie niet onder twee gedaanten moest
worden uitgereikt. Die eucharistische devotie bestond al lang voordat Hus op het toneel verscheen
en hij nam er van harte aan deel. ln tegenstelling tot Wycliffe geloofde hij rotsvast in de
transsubstantiatie en in zijn Bethlehemkapelging een plechtige gezongen Mis altijd aan de preek
vooraf. De praktijk om de communie in twee gedaanten (het utraquisme) uit te reiken is niet door
Hus bedacht, zijwerd pas ingevoerd in de jaren1.41.4-L5, toen Hus algevangen zat in Konstanz. Dat
neemt niet weg dat latere Hussieten er vast van overtuigd waren dat hun grote leraar het utraquisme
had ingevoerd, een vroeg en mooivoorbeeld van legendevorming.
Hus is er ook vaak van beschuldigd, zo ook in Konstanz, dat hij een Donatist was, maar hij was ervan
overtuigd dat ook de missen van onwaardige priesters geldig waren, wat niet wegnam dat hij even
vast van mening was dat deze priesters zo snel mogelijk een leven moesten gaan lijden dat in
overeenstemming was met de hoge waardigheid die zij bekleedden. En daar komen wij bij de vraag
waar het Hus nu eigenlijk om ging. Hij was een hartstochtelijk hervormer, maar in theologie was hij
niet zo geïnteresseerd, in tegenstelling tot Wycliffe, het ging hem om verandering van de ethische
praktijk. Steeds feller begon hij erop aan te dringen dat alle priesters van de paus tot de
eenvoudigste pastoor moesten voorleven, wat zij leerden: zij moesten het Evangelie prediken, de
7 Philip N. Haberkern , Potron Saint ond Prophet. Jan Hus in the Bohemion ond German Reformation (Oxford
2016), pp. 239-243
8 Fudge, Jan Hus, pp.2t4-216.
sacramenten bedienen, de Schrift bestuderen en het goede voorbeeld geven. Zo sterk was Hus' roep
om hervorming dat hij niet aarzelde om in gevallen waarin de bisschoppen en de paus tekort schoten
op dit punt, hij de wereldlijke overheid, de koning en de Boheemse adel, te hulp riep om ervoor te
zorgen dat de kerk zich weer van haar oorspronkelijke roeping bewust werd (Luther!). En het was
dankzij deze steun van leken dat de beweging van Hus voortleefde en die van Wycliffe, die dergelijke
steun niet gezocht had, ten onder ging.9
Ofschoon, zoals ik zei, Hus vooral geïnteresseerd was in de ethische praktijk, had die praktijk wel
degelijk een theologisch fundament. Voor Hus was Augustinus de theoloog bij uitstek, op hem greep
hij altijd terug, zo ook in zijn visie op de kerk. Augustinus had een onderscheid gemaakt tussen de
kerk zoals zij nu is (ecclesia qualis nunc est)en de kerk zoalszij eens aan het eind dertijden zalzijn
(ecclesia qualis tunc erit). Om zijn hervormingsdrift te onderbouwen nam Hus dat onderscheid over
en verscherpte het nog. Augustinus had zich erbij neergelegd dat de kerk zoals zij nu is, vele
zwakheden en veel bederf bevat en dat zij pas op het einde der tijden echt de kerk van Jezus Christus
zal worden. Hus legde zich daarbij niet neer, maar hij hield vol dat ook in het hier en nu naast de
officiële kerk een echte geestelijke kerk bestond, die gevormd werd door de rechtvaardigen, dat wil
zeggen de christenen die leefden op de manier dre hij hen in zijn preken voorhield. Dat was precies
het punt waarop zijn vijanden hem in Konstanz aanvielen, zij beschuldigden hem ervan een volgeling
van Wycliffe te zijn. Maar hij was minder radicaal dan Wycliffe, die verkondigd had dat de ambtskerk
geen enkel bestaansrecht had, dat alleen de door God uitverkorenen de echte kerk vormden.L0 Dat
ging Hus te ver, zoals wij zagen. Wel meende hij dat bisschoppen en priesters, die niet volgens de wet
van Christus leefden, niet gehoorzaamd hoefden te worden. Toen de bisschop van Praag hem in 1409
eenpreekverbodoplegde,negeerdehijdatvolkomen,hijginggewoondoortot hijint4t2uitPraag
verbannen werden de gang naar de brandstapel begon.
Het meeste heeft mij verbaasd hoe weinig wij van Hus weten, hij blijft wat zijn recente biograaf een
'hollow man' noemt, er is te weinig naar de man zelf gekeken en teveel naar de brede verbanden
waarin hij was opgenomen. Dat blijkt alleen al uit het feit dat zijn werken nog steeds niet volledig zijn
uitgegeven, maar daar wordt nu wel aan gewerkt. Tot dan toe blijven alle antwoorden op de vraag
wie Jan Hus nu eígenlijk was tastend en voorlopig.
9 Diarmaid MacCulloch, Reformotion. Europe's House Divided (London) 2003), p.37.
10 Fudge, Jan Hus, p. 36, Haberkern, Potron Soint and Prophet, p.8, McCulloch, Reformation p.35.