Liturgie zondag 12 februari 2017

Download Report

Transcript Liturgie zondag 12 februari 2017

Liturgie zondag 12 februari 2017
Openingsgebed
Heer, onze God,
Zie ons aan zoals wij hier zijn,
samengekomen voor uw aangezicht.
Wie zal precies zeggen waarom
en wat ons naar uw goede huis dreef.
De wereld is vol van meningen en overtuigingen
maar iets doet ons op zoek gaan naar woorden van leven.
Woorden die het houden in ons weerbarstig en weersproken bestaan.
Wees Gij onze God.
Dat wij hier woorden en liederen horen
die de lofzang gaande houden
die hoop en vertrouwen mobiliseren
tegenover alles wat ons verlamt en ontmoedigt.
Amen.
1
Verkondiging
Gemeente van de Heer Jezus Christus,
Laten wij nu bij voorbaat vaststellen dat de gelijkenis van de arbeiders in de
wijngaard iets fundamenteel onrechtvaardigs heeft. Zoiets – denk je dan –
lukt je als eigenaar maar één keer; de arbeiders van het eerste uur hetzelfde
loon uitbetalen als de arbeiders van het elfde uur, ondanks het feit dat de
eersten het de hele dag onder de brandende zon hebben uitgehouden. Het is
op het eerste gezicht dan ook volkomen terecht dat de arbeiders van het
eerste uur zich met diezelfde woorden bij de landeigenaar komen beklagen.
We moesten aan dit beklag maar niet te snel voorbijgaan. Het is niet
rechtvaardig wat hier gebeurt. Wij hebben zo onze principes. En die zijn
niet willekeurig. Die hebben oude wortels en zijn tenminste op de klassieke
Grieks-Romeinse leest van verdelende rechtvaardigheid geschoeid. Zo is het
geformuleerd vanaf Aristoteles tot en met John Rawls. Ieder heeft recht op
het zijne en krijgt loon naar werken. Dat is een verworvenheid. Daarmee
zijn wij ontheven aan de willekeur. En willekeur, dat is nou precies wat ons
in deze gelijkenis tegenstaat. Ja, de landheer heeft een akelig formeel gelijk.
Hij is met de werkers van het eerste uur, het loon van één schelling, één
denarie, overeengekomen. Dat heb ik even voor u nagezocht. Maar dat was
keurig het salaris van een dagloner destijds. Daar waren tien tot twaalf
platte broden voor te koop. Het was het normale loon en niemand wordt
onderbetaald of uitgeknepen. Het was niet veel. Het was precies voldoende
om de dag mee door te komen. Maar dagloners kregen ook nooit veel. De
dagloner – zo zegt reeds in profetische tijden het spreekwoord, zoals we
2
dat bij Haggaï vinden – ontvangt zijn loon in een doorboorde buidel. En
tegen de dagloners drie uur later, heeft hij het over een rechtvaardig loon
maar dat zal wel hetzelfde geweest zijn. En de werkers van het elfde uur
krijgen uiteindelijk eveneens hetzelfde. Formeel is deze landeigenaar dus
niets te maken. En zo verdedigt hij zich ook met een vriendelijkheid die ons
tot razernij drijft: ‘Vriend, ik behandel toch niemand onrechtvaardig?
Hadden wij met elkaar niet het loon van één denarie afgesproken?’ Ja, zo
was het. En knarsetandend moeten wij hier deze spitsvondige landeigenaar
gelijk geven.
Ooit was ik als student getuige van een hooggeleerd gesprek tussen mijn
hoogleraren Van Gennep en Ter Schegget. Van Gennep zou in de Dorpskerk
van Zoeterwoude voorgaan tijdens een door de IKON uit te zenden
kerstnachtdienst op televisie. Hij was daar apetrots op en blijkbaar al
weken bezig met de voorbereiding ervan. En eindelijk had hij gevonden
waar hij die nacht over zou preken. En dat was verrassend, want het zou
niet over het Kerstevangelie gaan zoals ik als brave student dacht en zoals
ik het als al even brave predikant al jarenlang doe. Nee, hij wilde preken
over de gelijkenis van de verloren zoon. Dat was werkelijk Kerstevangelie
en pas achteraf realiseerde ik mij hoezeer in die bewuste gelijkenis voor
hem belangrijke thema’s als Vader en Zoon in die gelijkenis bij elkaar
kwamen. Zijn preek was zo ongeveer al klaar. Zoals die wachtende vader, zo
is God. Altijd bereid tot vergeving en om in de armen te vallen wie verloren
is geraakt. Ter Schegget zal het daar niet mee oneens zijn geweest maar
hield zijn collega wel voor dat hij in zijn preek wel moest denken aan het
gelijk van de oudste zoon. En zo is het natuurlijk ook. Voor de oudste zoon
die zich nooit uitspattingen heeft veroorloofd en altijd voor zijn vader heeft
3
gewerkt, wordt geen groot feest aangericht. Van Gennep was natuurlijk veel
te eigenwijs om iets met deze opmerking te doen. Het werd overigens een
prachtige preek maar mij is dit bezwaar toch altijd bijgebleven.
Is God niet eerlijk? Is God partijdig? Misschien moeten we dat inderdaad
niet uitsluiten. God is partijdig en trekt partij voor de armen, de
ongelukkigen en de misdeelden. Het landvolk. Matteüs laat daar weinig
misverstand over bestaan. De Heer, en in datzelfde spoor, zijn zoon, is een
partijganger. Een partijganger der armen. Een kompaan van de nuttelozen
van de nacht. De uitgerangeerden van de samenleving vormen het gehoor
van de Bergrede van Jezus en voor hen lijken deze gelijkenissen over het
Koninkrijk van de hemel ook bedoeld. Daar komt bij dat je je kunt
voorstellen dat de dagloners die er later bij komen – en zeker de werkers
van het elfde uur – niet de eerste keus van de werkgever waren.
Ongetwijfeld werden de sterksten en meest capabelen er het eerst
uitgepikt. Daarna de middengroepen en wat uiteindelijk overbleef moeten
de ‘losers’, de risee van de samenleving geweest zijn; een samenraapsel van
ouden, zwakken en andere arbeidsongeschikten. De werklozen en
uitkeringsgerechtigden, als daar destijds sprake van zou zijn geweest. Maar
deze gelijkenis graaft nog een spade dieper. Want eerlijk gezegd, komen we
niets te weten van de motieven en de omstandigheden van de werkers van
de latere uren. Het enige wat zij de landeigenaar kunnen vertellen als hij wil
weten waarom ze nog op het plein staan, is dat niemand ze gevraagd heeft.
Maar mogelijk hadden ze ook actiever kunnen zijn. Zich wat proactiever
opstellen op de arbeidsmarkt, zo heet dat tegenwoordig. Opnieuw, dat is
geen onterechte vraag. We weten het niet. Als we aannemen dat deze latere
werknemers zwak, ziek en misselijk waren, dan snappen we het weer. Dan
4
is de werkgever in zekere zin weer rechtvaardig. Dan slaat hij acht op de
minsten van de samenleving en dat is goed. Dat is rechtvaardig. Maar dan
halen we ook de angel uit deze gelijkenis. Er moet iets in deze gelijkenis
blijven dat ons dwars zit. Dat ons blijft ergeren. Dat ons gevoel voor
rechtvaardigheid blijft storen. Want pas dan doet deze gelijkenis over het
Koninkrijk van de hemel zijn werk.
Want dat is het. Dit is een gelijkenis over het Koninkrijk van God. Daar
verwijst ook het beeld van de wijngaard naar. En het Koninkrijk van God is
de wereld op zijn kop. Een wereld waarin de laatsten de eersten zijn en wie
nakomt, voorop gaat. Het is deze, onze wereld omgekeerd. En de Heer is
daar altijd duidelijk in geweest. Vanaf het moment dat hij terdege het
geschreeuw en gehuil hoorde van zijn volk dat in Egypteland als slaven
werden afgebeuld. Deze Heer is niet grillig of wispelturig. Maar zijn
gerechtigheid en goedheid zijn van een andere orde dan de onze. Ons recht
en onze goedheid wordt uitgedaagd en bevraagd door de zijne. Zijn
gerechtigheid en goedheid die ook echt de zijne en niet de onze is. Want zo
wordt het ook in onze gelijkenis uitdagend geformuleerd: ‘Vriend, staat het
mij niet vrij met het mijne te doen wat ik wil. Of is uw oog boos omdat ik
goed ben’?
Er is veel woede in de samenleving vandaag. Veel ogen zijn boos. Wij doen
op ongeveer alles ons absoluut recht gelden. Wij hebben recht op geluk, op
onmiddellijke zorg, op veiligheid, op geld en goed. Als de tekenen mij niet
bedriegen, floreren momenteel politieke partijen bij het woedend insisteren
op dat recht. En heeft dat in één van de machtigste landen van de wereld
een president aan de macht gebracht die met een woedende mantra tot
vervelens toe herhaalt: ‘America first, America first’. Het is het beroep op
5
het recht op alles dat wij niet wensen te delen met anderen. Zeker niet met
nieuwkomers, laatkomers en gelukzoekers. Maar hebben wij recht op God?
Hebben wij recht op Gods goedheid? Nee, dat hebben wij niet. Maar God
heeft ons zijn goedheid geschonken. Daar hebben wij geen recht op. Dat is
ons geschonken. Dat wordt ons geschonken. Door God. Omdat hij goed is.
En die goedheid kunnen wij niet afdwingen. Wij kunnen God niet dwingen
om goed te zijn. Wij kunnen daar geen dwingende afspraken over maken.
Het goede van God valt ons toe. Als een geschenk uit de hemel. Maar God
wil goed zijn. Hij heeft daarvoor gekozen. Maar het is en blijft zijn goedheid
die hij geeft aan wie hij dat verkiest. Vanaf deze zondag lezen wij in het jaar
van de reformatie volgens het Lutherse leesrooster. En bij uitstek Luther
heeft hier iets van ontdekt: van de vrijmachtige genade Gods. Maar altijd en
eeuwig klinkt hiertegen steeds weer ons menselijk protest. De werkers van
het eerste uur murmureren. Een woord dat ons terugbrengt naar dat
allereerste murmureren van een volk dat nota bene net van haar slavernij
bevrijd was in de woestijn. Of er geen graven waren in Egypte dat gij ons
hier doet sterven. Wat dat toch is met de Heer die ons steeds daar brengt
waar wij niet willen zijn. Deze Heer die zijn oor te luisteren legt bij anderen.
Bij wie het zacht klinkt, zoals het dezer dagen op hilarische wijze door de
wereld gaat in satirische filmpjes van diverse kleine, Europese landen: can
we at least be second? En de Heer is er zo een die naar die stemmen luistert.
Hij die zijn goedheid schenkt aan hen die geen goedheid hebben gekend.
Aan inderdaad de nuttelozen van de nacht. Het landvolk. Zij, die maar
moeten zien wat de morgen hen brengt. Zijn voorkeursstem gaat naar hen
uit. Zij gaan voorop. Deze laatsten worden de eersten.
6
Deze gelijkenis wordt uitgesproken in de context van een lopende discussie
wie nu de eersten en wie nu de laatsten zullen zijn in het Koninkrijk der
hemelen. Welbeschouwd begint Petrus deze discussie en wie verder leest
zal ontdekken dat met deze gelijkenis het gesprek hierover nog niet is
beëindigd. Petrus wil weten wat zijn loon is als navolger van het eerste uur
en na deze gelijkenis zal de moeder van de zonen van Zebedeus opkomen
voor hun recht ter linker – en rechterzijde van de Mensenzoon te mogen
zitten. Het is niet helder welke historische omstandigheden de evangelist
Matteüs voor ogen had toen hij deze gelijkenis van de Heer doorgaf. Een
gelijkenis die wij alleen bij hem vinden. Sommigen menen dat het op de
verhouding tussen Israël, als eerstelingen van de Heer en de er later
bijgekomen gemeenteleden uit de heidenen gaat. Anderen wijzen op de
meer universele situatie tussen oudgedienden en nieuwkomers in de
gemeente. Duidelijk is dat wij ons doorgaans in de positie van de eersten en
de oudsten bevinden. En wij hebben gelijk, zoals ook het gelijk van de
oudste zoon in die andere gelijkenis blijft staan. Maar ook aan ons wordt
iets gevraagd. Ons wordt gevraagd hoe lang wij nog blijven volharden in ons
gelijk? De grootste woede van de werkers van het eerste uur wordt
welbeschouwd gewekt door het feit dat zij gelijk aan de laatsten worden
gemaakt omdat zij een en hetzelfde loon krijgen. Maar dat is uiteindelijk
ook waar: hij is als jij. Dat jij uiteindelijk ergens anders terecht bent
gekomen, als eerste bent geëindigd maar wie achterop is geraakt niet
fundamenteel anders. Hij, zij is je naaste. Hij is als jij! En de open en vrolijke
uitnodiging van de gelijkenis is om dat in te zien. Niet te volharden in je
woede, zelfs al zou je daar alle reden toe hebben. Misschien wordt het voor
jezelf en de wereld om ons heen veel aardiger om je te voegen in Gods
gerechtigheid. Sterker nog, met psalm 92, op harp en citer zijn
7
goedertierenheid te bezingen. Te menen dat het goed is de Heer te loven en
rondom zijn Naam psalmen te zingen. Het te houden bij zijn waarachtigheid
en gerechtigheid en menen dat in hem geen onrecht is. Het zou de woede
tegengaan die ook ons verteert. Het nodigt uit tot vreugde en vrolijkheid.
Tot verbondenheid met de naaste. Wiens lot ook het jouwe had kunnen zijn.
Maar van wie bovenal geldt, dat hij, net als jij, van zijn lot is bevrijd met als
bestemming het Koninkrijk der hemelen waarin iedereen zijn lot te boven is
gekomen.
Amen.
Dankgebed
Heer, onze God,
Wij danken U
voor het geschenk van uw goedheid.
En wij realiseren ons
dat uw goedheid te groot is
voor ons geluk alleen.
Gij hoopt en roept ons op
door uw goedheid gul te worden
en anderen in uw goedheid te laten delen.
Wij bidden U
geeft ons dan een open oog, een open oor
en een open hart om anderen te zien,
juist in hun kwetsbaarheid en aarzelingen
en niemand in woede en wrok tegemoet te treden
maar te zien en te ervaren hoe ruim en goed
het land is dat Gij ons hebt toebedeeld
en hoe goed het is daar uw schepping te vieren,
niet alleen met wie ons dierbaar is,
met hen ook natuurlijk,
maar ook met wie door u aan ons gegeven is.
Want zij zijn onze broeders en zusters
en zo zien wij elkander aan
8
als één die ruim voor mag gaan
Zo bidden wij…
Wij bidden u
Weer de woede in ons eigen hart,
dat wij ons verbonden weten
met anderen.
Hen onze vrienden weten
die dat niet onmiddellijk zijn.
Zo bidden wij…
Wees met wie in benauwdheid zijn
wie de rouw nog lang niet te boven is,
wie de pijn kent van het gemis
en het leven van alle vrolijkheid weet beroofd.
Wees hen nabij, Heer,
dat zij langzaam en te zijner tijd
weer leven gaan en vrolijk zijn.
Zo bidden wij…
9