Wijzigingsplan Norschoterweg I

Download Report

Transcript Wijzigingsplan Norschoterweg I

Wijzigingsplan Norschoterweg I
(februari 2017)
wijzigingsplan
Plannr. 1382
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Inhoudsopgave
Toelichting
Hoofdstuk 1
3
Inleiding
3
Hoofdstuk 2
BESTAANDE SITUATIE
2.1
Begrenzing plangebied
2.2
Geldende bestemmingen
4
4
4
Hoofdstuk 3
7
PLANBESCHRIJVING
Hoofdstuk 4
BELEIDSKADER
4.1
Inleiding
10
10
Hoofdstuk 5
RANDVOORWAARDEN
5.1
Bodem
5.2
Cultuurhistorie
5.3
Ecologie
5.4
Externe veiligheid
5.5
Geluid
5.6
Geur
5.7
Ladder voor duurzame verstedelijking
5.8
Leidingen
5.9
Luchtkwaliteit
5.10
Milieueffectrapportage
5.11
Milieuzonering
5.12
Natuur en landschap
5.13
Veiligheid
5.14
Verkeer
5.15
Water
11
11
11
12
14
16
17
18
18
18
19
21
21
22
23
23
Hoofdstuk 6
JURIDISCHE ASPECTEN
6.1
Inleiding
6.2
Inleidende regels
6.3
Bestemmingsregels
6.4
Algemene regels
6.5
Overgangs- en slotregels
24
24
24
24
25
25
Hoofdstuk 7
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
7.1
Grondexploitatie
26
26
Hoofdstuk 8
OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
8.1
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
8.2
Zienswijzen
27
27
27
Bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1
Notitie Geur
Bijlage 2
berekening fijn stof
29
30
43
2
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Toelichting
Hoofdstuk 1
Inleiding
Voor het perceel aan de Norschoterweg 5, te Barneveld, is een verzoek ingediend om een uitbreiding van
het agrarische bedrijf mogelijk te maken. De uitbreiding betreft de bouw van een extra schuur voor het
houden van kalveren. Daarnaast is gevraagd om de op de percelen Norschoterweg 5 en 7 gevestigde
agrarische bedrijven planologisch te splitsen.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende
wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: ligging plangebied (grote cirkel) met daarbinnen het te vergroten bouwvlak (kleine cirkel) ten
oosten van de kern Barneveld.
Voorliggend wijzigingsplan van het bestemmingsplan "Buitengebied 20012" voorziet in een beperkte
aanpassing van de verbeelding. Verder is een toelichting op de aanpassingen van de regels
en verbeelding opgenomen. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk
beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van de
randvoorwaarden gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de juridische aspecten. Het vijfde hoofdstuk
gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 gaat in op de resultaten van de procedure ten
behoeve van dit wijzigingsplan.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
3
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Hoofdstuk 2
2.1
BEST AANDE SIT UAT IE
Begrenzing plangebied
Het plangebied ligt aan de Norschoterweg 5 en 7 nabij de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan alle
zijden begrensd door gronden die in agrarisch gebruik zijn. Op kortere en langere afstanden liggen andere
agrarische bedrijven. Ten noorden langs de Wesselseweg zijn enkele niet-agrarische bedrijven gevestigd.
Aan de westzijde ligt op ruim 350 meter afstand de kern Barneveld. Onderstaande afbeelding geeft de
ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: luchtfoto nabije omgeving met aangegeven plek van de gevraagde uitbreiding binnen het
plangebied (grote cirkel).
2.2
Geldende bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", vastgesteld door de gemeenteraad van
Barneveld d.d. 28 mei 2013, en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de
raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad en zijn te
vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aan het perceel is de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'intensieve veehouderij' ('iv') toegekend.
Realisatie van de uitbreiding en splitsing is binnen deze bestemming niet bij recht toegestaan.
4
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Afbeelding: geldende bestemming 'Agrarisch',
gewijzigde bestemming Norschoterweg 5 (link s) en 7
(rechts) binnen gesplitste bouwvlakken.
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die uitvoering van
voorliggend verzoek mogelijk maken. In de geldende agrarische bestemming is een wijzigingsbevoegdheid
opgenomen, dat onder voorwaarden een agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare mag worden vergroot
(artikel 3.7, lid 1). Omdat er sprake is van een vergroting van het bouwvlak die beneden de 1,5 hectare blijft
is deze wijziging van het bestemmingsplan mogelijk. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid, onder
voorwaarden, opgenomen voor het splitsen van één bouwvlak in twee bouwvlakken van een agrarisch
perceel (artikel 3.7, lid 13).
In de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak zijn de volgende voorwaarden opgenomen
waaraan moet worden voldaan:
de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
er wordt gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan
een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, al dan niet door het nemen van passende
maatregelen;
aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen
van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de
instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
voor de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak saldo beschikbaar is binnen de component
'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie.
In de wijzigingsbevoegdheid voor het splitsen van het bouwvlak zijn de volgende voorwaarden opgenomen
waaraan moet worden voldaan:
er sprake is van twee volwaardige agrarische bedrijven die gevestigd zijn binnen het betreffende
bouwvlak;
er twee vergunde bedrijfswoningen aanwezig zijn binnen het betreffende bouwvlak, waarbij ieder
afzonderlijk functionerend agrarisch bedrijf over een eigen bedrijfswoning beschikt;
er voor elk van de bedrijven sprake is van een situatie die vanuit milieuoogpunt volledig aanvaardbaar
is, waarbij elk van de bedrijven zelfstandig wordt beoordeeld;
de twee afzonderlijke bedrijven toekomstbestendig kunnen functioneren binnen het aan hen
toegekende bouwvlak zonder dat daarvoor een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is;
de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden
geschaad.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
5
Wijzigingsplan Norschoterweg I
In de toelichting op dit wijzigingsplan wordt op deze onderwerpen een antwoord en onderbouwing gegeven
waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan.
6
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Hoofdstuk 3
PLANBESCHRIJVING
Voor de realisatie van het verzoek moet voor het vaststellen van een wijzigingsplan worden voldaan aan de
voorwaarden zoals deze in paragraaf 2.2 zijn genoemd. In dit hoofdstuk wordt de wijziging ten opzichte van
het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" beschreven en gemotiveerd dat kan worden voldaan
aan de genoemde voorwaarden.
Bestaande situatie
Het bedrijf is oorspronkelijk onstaan als familiebedrijf. Het het stoppen met de actieve bedrijfsvoering van
de oorspronkelijke eigenaar hebben twee zoons het bedrijf vortgezet. Met deze reden zijn er in de huidige
situatie binnen het planologische bouwvlak meerdere schuren en woningen aanwezig. Fijtelijk gaat het om
twee bedrijven met bijbeorende woningen. Daarnaast is er nog een derde woning aanwezig waar de
oorspronkelijke eigenaar (vader) met het gezin woondt.
Uitbreiding
Voor het bedrijf Norschoterweg 5, (zie afbeelding uitbreiding), het bedrijf ligt links op het perceel, is
verzocht om het bouwvlak te vergroten zodat er een nieuwe veeschuur bij het bedrijf gebouwd kan worden.
Deze veeschhuur is een uitbreiding van het bedrijf en is bedoeld voor het houden van 550 vleeskalveren
Met de uitbreiding van het bouwvlak is ongeveer 1.700 m2 gemoeid. Deze uitbreiding past binnen de
wijzigingsbevoegdheid volgens artikel 3.7, lid 1 bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
Afbeelding: gevraagde uitbreiding.
Afbeelding: gewenste splitsing.
Splitsing
Op de rechter afbeelding is de planologische splitsing van het agrarische bouwvlak vebeeld. Deze splitsing
ligt voor de hand, omdat er al sinds 2007 per bedrijf een milieuvergunning is afgegeven. Zowel op het
perceel Norschoterweg 5 als op het perceel Norschoterweg 7 is een zelfstandig bedrijf met bedrijfswoning
gevestigd. Voor elk bedrijf afzonderlijk is een milieuvergunning afgegeven voor het houden van
vleeskaleveren. Uit de nu volgende onderbouwing blijkt dat het planologisch splitsen van het agrarisch
bouwperceel gemotiveerd kan plaatsvinden.
Onderbouwing splitsing
In de onderbouwing van de splitsing van het agrarisch bouwvlak wordt ingegaan op de voorwaarden zoals
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
7
Wijzigingsplan Norschoterweg I
deze zijn opgenomen in artikel 3.7, lid 13 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
Er moet sprake zijn van twee volwaardige agrarische bedrijven die gevestigd zijn binnen het huidige
agrarische bouwvlak. Uit de afgegeven milieuvergunningen blijkt dat er op basis van de vergunde
dieraantallen sprake is van twee volwaardige zelfstandige bedrijven. In de huidige vergunde situatie zijn
op het bedrijf Norschoterweg 5 1.330 vleeskalveren (na bouw nieuwe stal) en bij Norschoterweg 7 998
vleeskalveren;
Er zijn op het perceel twee vergunde bedrijfswoningen aanwezig, Norschoterweg 5 en Norschoterweg
7. De bedrijfswoningen zijn binnen het huidige agrarische bouwvlak gelegen. Na splitsing zijn binnen
elk afzonderlijke bouwvlak een bedrijfswoning aanwezig is. Elk afzonderlijk functionerend agrarisch
bedrijf beschikt over een eigen bedrijfswoning die legaal tot stand is gekomen;
Voor beide bedrijven geldt dat er sprake is van een situatie die vanuit milieuoogpunt volledig
aanvaardbaar is. De bedrijven zijn hiervoor zelfstandig beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt op deze
aspecten dieper ingegaan;
De twee afzonderlijke bedrijven zijn toekomstbestendig en kunnen binnen het aan hen toegekende
bouwvlak zelfstandig functioneren zonder dat daarvoor een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is.
Het iets vergroten van het bouwvlak voor het bedrijf Norschoterweg 7 is nodig vanuit oogpunt van
dierenwelzijn. Bij dergelijke vergrotingen gaat het om het vergroten van de huisvesting zodat er per dier
meer ruimte komt, het aantal dieren blijft dan nagenoeg gelijk;
Binnen de kaders van dit wijzigingsplan moet worden aangetoond dat er sprake is van een zorgvuldige
afweging waarbij de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet
onevenredig worden geschaad. Verder moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Met de
toelichting in dit wijzigingsplan wordt onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Onderbouwing uitbreiding
In de onderbouwing van de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak wordt ingegaan op de voorwaarden zoals
deze zijn opgenomen in artikel 3.7, lid 1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
Het verzoek betreft de uitbreiding van 780 naar 1.330 kalveren op het perceel Norschoterweg 5. Deze
groei is nodig om ook op termijn een volwaardig gezinsinkomen te behouden, zodat werken
buitenshuis niet nodig is. Met deze vergroting wordt invulling gegeven aan het gestelde dat er sprake
is van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
De stal wordt aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd zodat er sprake blijft van een
compact bouwvlak. Daarmee wordt voldaan aan het criterium dat er sprake moet zijn van een
compacte en stedenbouwkundig verantwoorde bouwvlakvorm. Positionering haaks op de huidige
bebouwing is stedenbouwkundig niet gewenst;
In paragraaf 4.12 wordt verder op de landschappelijke inpassing ingegaan. De landschappelijke
inpassing is in het wijzigingsplan met een voorwaardelijke verplichting worden vastgelegd. Daarnaast
is ook een waarborgsom gekoppeld aan ondertekenende verklaring;
De toename aan vrachtwagenbewegingen bij het bestaande agrarische bedrijf wordt geschat op 18
voor het vervoer van dieren op jaarbasis en 1 extra beweging per week voor de afvoer van mest. Deze
geringe toename op jaarbasis wordt als acceptabel beoordeeld;
Uit de beoordeling van het verzoek is gebleken dat er geen aanvullende flora- en fauna onderzoek voor
de uitbreiding nodig is. Er vindt geen significante aantasting plaats van de ecologische waarden en er
treden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura
2000-gebied;
Voor de milieusituatie is naar de aspecten geur, ammoniak en fijn stof gekeken:
Geur: Met name het aspect geur is van belang vanwege de geringe afstand tot de bebouwing van de
kern Barneveld. Uit onderzoek is gebleken dat de achtergrondbelasting van 10 ou/m3 niet wordt
overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de norm volgens de Geurverordening zoals deze in de
gemeente Barneveld van toepassing is;
Ammoniak: Het plangebied bevindt zich niet in of binnen een zone van 250 meter van een Natura
2000-gebied, de werkelijke afstand is 6,5 km tot het Natura 2000-gebied de Veluwe. Door de provincie
is aan het bedrijf, gevestigd op de Norschoterweg 5, een NB-wet vergunning afgegeven;
Fijn stof: uit de uitgevoerde berekening blijkt dat de norm van maximaal 35 keer per jaar niet wordt
overschreden. De berekende overschrijding betreft 22 keer per jaar en blijft daarmee onder de norm
(zie verder pargraaf 5.10);
8
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Bij de uitbreiding van agrarische bedrijven moet worden gekeken of er nog voldoende saldo
beschikbaar is. De beschikbare saldo gaat uit van het principe dat de totale oppervlakte van de
aanwezige agrarische bouwvlakken niet groter wordt (Reconstructieplannen Veluwe en Gelderse
Vallei/Utrecht-Oost). Het saldo wordt aangevuld door stoppende bedrijven. Op dit moment is er nog
voldoende oppervlakte beschikbaar in de salderingsregistratie, ongeveer 19 hectare. Het saldo zal door
de gevraagde uitbreiding met ongeveer 1.700 m2, nauwelijks afnemen. De salderingsregistratie binnen
de gemeente Barneveld is bedoeld voor het in beeld houden dat de oppervlakte van het totaal van de
agrarische bouwvlakken niet groter wordt.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
9
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Hoofdstuk 4
4.1
BELEIDSKADER
Inleiding
In het hoofdstuk 'Beleidskader' wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en
beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de
bestemmingsregelingen. Omdat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in het vastgestelde
bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is opgenemen en de toepassing van het overige beleid, in zover van
toepassing, in het hoofdstuk 'Randvoorwaarden' is uitgewerkt. Met deze redenen wordt in dit hoofdstuk
verder niet dieper op het beleidskader ingegaan.
10
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Hoofdstuk 5
RANDVOORWAARDEN
5.1
Bodem
5.1.1
Bodemkwaliteit
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter
plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van
volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde
bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische
zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect bodem vormt de ontwikkeling geen belemmeringen.
5.2
Cultuurhistorie
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om
bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar
het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie.
Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn.
Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische
(steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het
gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele
objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
5.2.1
Archeologie
5.2.1.1
Archeologie lage verwachting
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek
nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan
worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de
gemeente blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad
heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is
bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden
aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de
minister (namens deze de RCE) verplicht.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
11
Wijzigingsplan Norschoterweg I
5.2.2
Historisch-geografische waarden
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het
cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder
waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn
in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische
landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een
cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Het plangebied ligt in het door de provincie Gelderland begrenste Belvoirgebied 'Gelderse Vallei'. Binnen
het plangebied en de nabije omgeving zijn geen waardevolle, karakteristieke landschappen aangeduid.
Afbeelding: Belvoirgebied 'Gelderse Vallei'.
Conclusie
Vanwege de afwezigheid van landschappelijke historische karakteristieken wordt de ontwikkeling niet als
belemmerend omschreven.
5.3
Ecologie
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1
januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze
wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de
Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
5.3.1
5.3.1.1
Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter
uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Een dergelijke speciale beschermingszone wordt
aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in een dergelijke Natura
2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de
Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als
speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting,
12
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied
Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied waarvoor een nadere
onderzoeksplicht geldt. Feitelijk beslaat de afstand tot het Natura 2000-gebied de Veluwe ruim 6,5
kilometer.
Op 8 december 2015 hebben gedeputeerde staten van de provincie Gelderland een
Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven. In de aanvraag van deze vergunning is aangegeven dat de
aanvraag ziet op een kalverhouderij bedoeld voor het houden van 1.330 vleeskalveren. De aanvraag betreft
een uitbreiding met 550 kalveren. De aanvraag past binnen de genoemde beleidsregels en is derhalve ter
toetsing aangeboden aan AERIUS Register.
Artikel 5, vijfde en zesde lid van de Regeling PAS vormt de grondslag voor de bepaling van de feitelijk
veroorzaakte stikstofdepositie. Uit de Register-bijlage blijkt dat er voldoende ontwikkelingsruimte (onder de
PAS) beschikbaar is om de aangevraagde situatie te verlenen. Er is voor onderliggende aanvraag
ontwikkelingsruimte vastgelegd in AERIUS Register. De vergunning is in bijlage 2 bij de regels
opgenomen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande vormt de Wet natuurbescherming geen belemmering voor onderhavige
planherziening.
5.3.1.2
Soortenbescherming
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura
2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes,
te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a.)
Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere
(nationale) soorten.
Om te beoordelen of er besschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door
de flora- en faunacontroleur. Voor het plangebied waar de uitbreiding moet plaatsvinden, de locatie waar de
stal gebouwd moet gaan worden, is op dit moment in gebruik als intensief bewerkt grasland. Buiten een
eventueel broedgeval van een weidevogel (in het voorjaar) wat niet waarschijnlijk is zo dicht naast de
bestaande bebouwing op dit intensief bewerkte stuk, zijn hier geen beschermde Flora-en faunawetsoorten
te verwachten.
Door het huidige gebruik van de locatie, en de open ruimte welke hier omheen blijft bestaan, worden geen
beschermde vaste rust of verblijfplaatsen van zwaarder beschermde fauna bedreigd.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun
broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode.
Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en
dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de
broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen
vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale
natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
13
Wijzigingsplan Norschoterweg I
5.3.1.3
Houtopstanden
Een herplantplicht in verband met het moeten verwijderen van houtopstanden is niet aan de orde. Wel
geldt een heraanplant van inmiddels verdwenen beplanting op de erfgrens. Maar dit valt niet binnen de
werkingssfeer van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, voor de onderdelen gebiedsbescherming,
soortenbescherming en Houtopstanden, de uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
5.3.2
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk
Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het
beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de
doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie
worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie
uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in
de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 1
'Omgevingsvisie' en § 2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.
Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Afbeelding: Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelzones.
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van het dichtst bijgelegen gebied dat onderdeel uitmaakt van
het Gelders Natuurnetwerk en gebieden aangemerkt als Groene Ontwikkelzone, de afstand is ongeveer
600 meter. Vanwege de ligging buiten de genoemde gebieden vormt dit aspect geen beperking voor het
plangebied.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor het Gelders Natuurnetwerk en/of Groene
Ontwikkelingszone.
5.4
Externe veiligheid
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de
omgeving door:
14
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen).
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een
minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te
bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet
milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen.
Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het
plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg
van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een
miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als
richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico
moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers;
10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers;
enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het
plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde
voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied
weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet
er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen
beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de
risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk
vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit
externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport
van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
15
Wijzigingsplan Norschoterweg I
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van
de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een
verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en
hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn
beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de
gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Afbeelding: ligging LPG tankstation Wesselseweg 48 en propaantank Krumselaarseweg 45 ten opzichte
van de locatie uitbreiding binnen het plangebied (rode rechthoek).
Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid
aanwezig zijn. Het plangebied valt namelijk niet in het invloedsgebied van het LPG tankstation
Wesselseweg 48 en de propaantank op de Krumselaarseweg 5. Externe veiligheid is derhalve geen
relevant milieuaspect.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
5.5
Geluid
Bij het opstellen van een wijzigingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden
genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor
nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor
deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en
woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en
het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de
bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek
worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden
kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde /
hogere waarden worden vastgesteld.
Voorliggend plan ligt niet binnen een zone waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Met het plan worden geen
nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een
akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
16
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
5.6
Geur
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied
een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het
plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en
veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de
wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De
Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal
aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld.
Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van
toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene
milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv
vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen
ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en
inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor
permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen meerdere veehouderijen. Omdat het hier om een uitbreiding en
planologische splitsing van een bestaande veehouderij gaat, vormt het aspect geur geen
onderzoeksaspect.
Afbeelding: geur.
Daarnaast ligt het bedrijf op een afstand van ruim 350 meter van de kern Barneveld. Voor deze situatie
geldt een achtergrondnorm met een streefwaarde van 10 ou/m3. Deze norm mag volgens de
Geurverordening gemeente Barneveld op de grens met de bebouwde kom niet worden overschreden.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
17
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat na realisatie van de gevraagde situatie de geurbelasting ter plaatse
van de bebouwde komgrens uit komt op 8,7 ou/m3. Hiermee wordt voldaan de streefwaarde van 10 ou/m3
niet overschreden.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
5.7
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke
ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe
stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame
verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door
benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan
plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die,
gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden
ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
De ontwikkeling van een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf maakt geen extra stedelijke
ontwikkeling mogelijk. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarom
is de ladder voor duurzame verstedelijking hiet niet van toepassing.
5.8
Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van
leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er
geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.
5.9
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is
opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te
bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop
gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de
luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de
luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
18
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
De ontwikkelingen in het plangebied zijn zo kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het
Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet
in beeld te worden gebracht omdat de activiteit geen belemmering ondervindt of geeft op de omgeving.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan
voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen
(luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn
op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van
een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige
bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit
besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
5.10
Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de
m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER)
hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke
nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor
besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de
besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit
milieueffectrapportage;
2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet
natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve
gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste
kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt
eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan
genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en
voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden. Het totaal aantal dieren dat met de uitbreiding op
het perceel Norschoterweg 5 mogelijk wordt gemaakt is ongeveer 1.330 vleeskalveren. Dit aantal ligt boven
de plan-m.e.r. drempel. Verder is aan het perceel de aanduiding 'iv' toegekend. Deze aanduiding maakt het
mogelijk een 'niet grondgebonden bedrijf', voorheen intensieve veehouderij, uit te oefenen met diersoorten
die in onderdeel C en D in kolom 2 worden genoemd.
Het verzoek gaat met betrekking tot de m.e.r.-beoordeling om een uitbreiding met 550 vleeskalveren tot
een totaal van 1.330 vleeskalveren. Met dit aantal is de activiteit plan m.e.r.-plichtig want de activiteit komt
voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, de omvang van de activiteit ligt boven
de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 14, 10o (Rav categorie A.4., het houden van 1.200
stuks vleesrunderen).
Een milieueffectrapport dient opgesteld te worden wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk)
leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze milieugevolgen zijn afzonderlijk van elkaar onderzocht
en beoordeeld. in deze toelichting is op de onderzoeken ingegaan. Kortheidshalve worden deze Hoewe het
plan onder de drempelwaarden blijft welke genoemd zijn in onderdeel D van het Besluit
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
19
Wijzigingsplan Norschoterweg I
milieueffectrapportage (D 14), moet voor het plan wel beoordeeld worden of een plan-MER moet worden
opgesteld. Deze beoordeling is vormvrij en nagegaan wordt of het plan wel of niet m.e.r.-plichtig is.
Voor de gewenste situatie zijn er voor de onderwerpen geur en fijn stof berekeningen uitgevoerd en wordt
er voor stalsystemen gekozen die de emissie van ongewenste stoffen binnen de normen houdt.
Geur
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 350 meter van de kern Barneveld. Voor deze situatie geldt een
achtergrondnorm met een streefwaarde van 10 ou/m3. Deze norm mag volgens de Geurverordening
gemeente Barneveld op de grens met de bebouwde kom niet worden overschreden. Uit de uitgevoerde
berekening blijkt dat na realisatie van de gevraagde situatie de geurbelasting ter plaatse van de bebouwde
komgrens uit komt op 8,7 ou/m3. Hiermee wordt voldaan de streefwaarde van 10 ou/m3 niet overschreden.
Voor geurgevoelige objecten geldt hier een geurnorm van 3 ou/m3. Uit de berekening blijkt dat deze
geurnorm nergens wordt overschreden.
Fijn Stof
De belangrijkste lokale bronnen voor de emissie van fijn stof (PM10) zijn het wegverkeer en lokale
puntbronnen. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 in de lucht ter hoogte van de
blootstellingsconcentraties is 40 ug/m3. De dagnorm voor PM10 bedraagt 50 ug/m3. Deze norm mag niet
meer dan 35 keer per jaar worden overschreden. Voor de gemeente Barneveld geldt een zeezoutcorrectie
van 2 ug/m3. In de uitgevoerde berekening is geen rekening gehouden met deze correctie. uit de berekeing
blijkt dat voor de gevoelige objecten de overschrijding in dagen op 22,1 uitkomt. Hiermee blijft de
overschrijding binnen de gestelde norm van 35 dagen.
Ammoniak
Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij geldt dat veehouderijen die in een kwetsbaar gebied liggen
(natuur) of binnen een zone van 250 meter daaromheen, rekening houden met een zogenaamd
ammoniakemmissieplafond (artikel 6 in samenhang met artikel 7, lid1 sub a van de Wet ammoniak en
veehouderij. Geen van de stallen, het plangebied of een deel van het plangebied ligt in en kwetsbaargebied
of in de genoemde zone van 250 meter. De werkelijke afstand tot een als kwetsbaar aangemerkt gebied is
ruim 500 meter. Het betreft het Schaffelaar bos dat in het Gelders Natuurnetwerk ligt.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben,
dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8,
eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende
beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig omdat voor de uitbreiding in het kader van de aanvraag
van de NB-wet vergunning dit is beoordeeld en er door de provincie Gelderland een vergunning is afgegeven
(datum besluit: 8 december 2015, zaaknummer: 2015-009956) met de bijbehorende ontwikkelingsruimte
dat is vastgelegd in het AERIUS Register (kenmerk: 2DgWFiybLV).
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en
besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig
zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van
de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én
conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten
aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat op basis van de gevoerde onderzoeken en de verleende vergunning op basis van
de Wet natuurbescherming (voor 01-01-2017 NB-wet vergunning) en aan de hand van de getoetste criteria
de uitbreiding van het bedrijf geen milieubelemmeringen veroorzaakt. Derhalve is er geen aanleiding voor
het uitvoeren van een afzonderlijk m.e.r.-onderzoek.
20
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
5.11
Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige
milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie
´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in
verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven
tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In de nabijheid van plangebied zijn geen bedrijven gevestigd waarvoor een minimale afstand in acht moet
worden genomen.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. De in het
Activiteitenbesluit opgenomen veiligheidsafstanden (4-6 meter) is daarom niet relevant.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
5.12
Natuur en landschap
Het plangebied is gelegen in een gebied dat is omrigt door gronden die voor agrarische doeleinden in
gebruik zijn. Het gebruik is overwegend grasland. Los van de beplanting op de erven is het landschap erg
open. Zo her en der komen wat rafelige lijnbeplantingen voor langs de perceels- en kavelgrenzen.
Voor het landschappelijk inpassen is een beplantingsvoorstel opgesteld. In het voorstel is aangegeven hoe
de huiskavel van het bedrijf landschappelijk wordt ingepast en begrenst. Naast het bestaande groen is
aangegeven waar de afschermende nieuwe beplanting komt. Naast de aanplant van de nieuwe beplanting
moet ook de inmiddels verdwenen "bestaande" beplanting worden aangeplant. Voor de beplanting wordt
zomereik (Quercus robur) aangeplant.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
21
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Afbeelding: landschappelijke inpassing.
5.13
Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal
aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid
van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en
bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate
hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen
gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw
en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van
Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de
gemeente Barneveld hoofd- en sub aanrijroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van
de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven
worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet
veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn
de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en
Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en sub
aanrijroutes. Het betreft in dit plan om een uitbreiding bij een bestaand agrarisch bedrijf. Van toepassing is
dat voor een adequate brandbestrijding dient de brandweer tijdig over voldoende bluswater te kunnen
beschikken. Op het perceel Norschoterweg 7 is een geboorde put aanwezig met een opbrengst van 60m³
per uur. Als deze put vrij toegankelijk is, en voor nummer 5 ook te gebruiken is, dan is er voldoende
bluswater om een branduitbreiding naar belendingen te voorkomen. Mocht deze bluswatervoorziening niet
22
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
toegankelijk of te gebruiken zijn dan moet er een bluswatervoorziening worden gerealiseerd met een
waterlevering van tenminste 60 m³ per uur.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.
5.14
Verkeer
De ontsluiting van het perceel blijft gehandhaafd via de aanwezige bestaande wegen. De uitbreiding
verlangt geen aanpassingen van de wegen. De ontsluiting voldoet in de huidige situatie en zal de geringe
toename van het aantal verkeersbewegingen vanwege het houden van meer dieren goed kunnen
afhandelen.
De situatie voor parkeren blijft onveranderd, omdat het er sprake is van een uitbreiding van een bestaande
bedrijfssituatie waarvoor geldt dat het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden
Conclusie
Er zijn voor wat betreft verkeer geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.
5.15
Water
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het
vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de
totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt
beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante
waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf
beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de
waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Norschoterweg 5/7 ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Barneveld en bestaat uit
twee agrarische bedrijven, waar kalveren worden gehouden. Op het perceel staan de bedrijfsbebouwing
compact en geconsentreerd bijeen. Verder staan er nog de bedrijfswoningen en enkele bijgebouwen op het
perceel. Ten noorden en oosten van het perceel liggen tertiaire watergangen op enige afstand van de
bebouwing.
Het vuilwater wordt afgevoerd via een hoge druk riolering richting de kern Barneveld. Het hemelwater dat op
het verhard oppervlak (daken en terreinen) valt, wordt via het perceel afgevoerd naar de aangrenzende
watergang ten noord-oosten van het perceel.
Dit bestemmingsplan zorgt ervoor dat er een kalverschuur op het perceel kan worden bijgebouwd. met het
bouwen van de kalverschuur wordt het verhard oppervlak vergroot. Het van het verhard oppervlakte
afkomstige regenwater wordt op het perceel opgevangen en via de aangranzende watergangen afgevoerd.
Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit
wijzigingsplan.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
23
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Hoofdstuk 6
6.1
JURIDISCHE ASPECT EN
Inleiding
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer
NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in
werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een
intrekkingsbesluit van de raad.
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 3.7, lid 1 en lid 13 - zoals deze luidt na
de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college
van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden de vergroting het splitsen van een
agrarische bouwperceel kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die
bevoegdheid.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene
afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van
een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen
dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd
bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
6.2
Inleidende regels
Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen "plan" en "bestemmingsplan Buitengebied 2012"
gedefinieerd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er
geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het
bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel
geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten
worden gemeten.
6.3
Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin
opgenomen bepalingen over de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'
worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard,
evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad ingetrokken
intrekkingsbesluit. Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie
gewijzigd in die zin dat het bouwvlak is vergroot en enkele gebiedsaanduidingen met betrekking tot
voorwaardelijke verplichtingen zijn toegevoegd.
24
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere
uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van het wijzigingsplan.
6.4
Algemene regels
Voor de regels in hoofdstuk 3 geldt dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan
"Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad
herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn
gewijzigd. Wel zijn in dit wijzigingsplan twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.
6.4.1
Algemene aanduidingsregels
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot
het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor
bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om
zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen
zijn toegepast:
'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
6.4.1.1
Voorwaardelijke verplichting
In artikel 2.1.1 van het onderhavige wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die
verband houdt met de realisatie van de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing beoogt
de uitbreiding van de bebouwing en het bestaande deel van de bebouwing aan de oostelijke zijde van het
agrarische perceel met groen af te schermen naar het naastgelegen bedrijf. Hiervoor is een
beplantingsplan opgesteld. De voorwaardelijke verplichting legt een koppeling tussen de aanleg van het
groen en het mogen bouwen en van de nieuwe stal.
In artikel 2.1.2 van het wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen vanwege de
voorwaarde uit artikel 3.7, eerste lid van bestemmingsplan "Buitengebied 2012" dat 'geen significante
aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de
wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van
Natura 2000-gebieden. Bovendien is bepaald dat geen onevenredige aantasting van de milieusituatie mag
plaatsvinden ten gevolge van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Binnen het bouwvlak zijn door
het opnemen van de voorwaardelijke verplichting nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan voor
zover de maximale ammoniakemissie daardoor niet wordt overschreden.
6.5
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht. Het laatste artikel van de
regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
25
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Hoofdstuk 7
7.1
ECONOM ISCHE UIT VOERBAARHEID
Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een
exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening
(Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een stal (zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is
opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft
er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van
tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke
overeenkomst gesloten.
26
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Hoofdstuk 8
OVERLEG EN M AAT SCHAPPELIJKE
UIT VOERBAARHEID
De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is
door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig
overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden.
Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de
gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van
het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).
8.1
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede
een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere
situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het
voeren van vooroverleg met het Rijk.
Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie
Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de
provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van
de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het
geding komen door een (bestemmings)plan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen
vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
8.2
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van … tot en met … ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft
een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn …
reacties ingediend.
Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit wijzigingsplan is de
Nota Zienswijzen bijgevoegd.
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
27
Wijzigingsplan Norschoterweg I
28
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Bijlagen bij de toelichting
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
29
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Bijlage 1 Notitie Geur
30
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
Notitie Geur t.b.v. verzoek wijziging bestemmingsplan
i.v.m. nieuwbouw kalverenstal aan Norschoterweg 5
1. Inleiding
Op 15 mei 2015 diende ik, namens cliënt Kalverhouderij Maatschap Brouwer-Hardeman, een
principeverzoek in voor het wijzigen van het bouwvlak aan de Nieuwe Norschoterweg 5 te Barneveld.
Cliënt wil een nieuwe stal realiseren voor het houden van 550 vleeskalveren. Daarmee groeit het bedrijf
van 780 naar 1.330 vleeskalveren (witvlees).
Op 8 september 2015 werd een positieve ambtelijke reactie verzonden en werd cliënt uitgenodigd om
een formeel standpunt te vragen aan het College van Burgemeester en Wethouders. Op 14 september
heeft u dit verzoek ontvangen. Tijdens de verdere ambtelijke bestudering van de aspecten is gebleken dat
één punt nader onderzoek behoeft, te weten: geur. Dit is dan ook als zodanig verwoord in het schrijven
van 23 mei 2016. In het schrijven wordt benoemd dat de geur van het gehele volgens het
bestemmingsplan Buitengebied 2012 aangegeven bedrijf betrokken te worden. Er is hier een dissonantie
tussen het bestemmingsplan en de feitelijke situatie op basis van de Wet milieubeheer. De bedrijven zijn
fysiek gescheiden van elkaar door het gebruik van erfafscheiding (schuttingen), ze functioneren los van
elkaar, maken geen gebruik van elkaars machines, voerinstallaties, stroom, noch van elkaars arbeid. Toen
het bestemmingsplan in 2012 werd opgesteld zijn verschillende vergelijkbare bedrijven binnen de
gemeente Barneveld aangeschreven waarbij werd aangeboden om de bouwvlakken te scheiden van
elkaar, dat aanbod is niet gedaan aan cliënt. Het is daarom wellicht verstandig om bij een eerstvolgende
herziening deze bedrijven bestemmingsplantechnisch te scheiden van elkaar (de Wet geurhinder en
veehouderij staat dit niet in de weg). De bedrijven zijn overigens eigendom van twee broers, die in goede
harmonie met elkaar omgaan. De situatie is besproken met de broer van cliënt en deze heeft aangegeven
geen enkele behoefte te hebben aan verdere groei. Cliënt heeft er dan ook geen moeite mee dat
bijvoorbeeld de dieraantallen worden vastgelegd als extra planregel in het wijzigingsplan.
In een telefonisch onderhoud met de heer J.J. Bol werd duidelijk dat er gekeken moet worden naar
toepassing van verdergaande technieken om geur te reduceren, waarbij werd benadrukt dat nieuwe
technieken niet geschuwd moeten worden in deze overweging. Er werd verwezen naar de proeven die
gedaan worden bij het proefbedrijf voor de kalverhouderij aan de Scherpenzeelseweg (Beekzicht).
Hieronder treft u de uiteenzetting van deze oriëntatie.
2. Oriëntatie alternatieve systemen
De enige erkende emissiereducerende technieken die beschikbaar zijn, betreffen zogenaamde “end of
pipe technieken”, zijnde luchtwassers. Dit kan een chemische, biologische of een combiwasser zijn. Van
deze technieken is bekend dat voor kalverhouderij eigenlijk alleen de chemische wassers werkzaam zijn.
Dit heeft te maken met het feit dat een biologisch luchtwassysteem optimaal werkt bij een constante
aanvoer van stallucht, zoals bij grote vleesvarkens- of zeugenstallen zonder all-in all-out. Bij kalveren komt
de stal eenmaal per 6 maanden geheel leeg te staan, bij het gebruik van een biologische (combi) wasser
zouden de zuiverende bacteriën afsterven. Bij het opzetten van jonge kalveren is de luchtbehoefte laag en
wordt er minimaal geventileerd, het opstarten van het biologische zuiveringsproces kost dan veel moeite
(om het optimale biologisch evenwicht weer terug te krijgen). Vaak gaat dit gepaard met het opnieuw
moeten aanschaffen van bacteriestammen (bacteriecultuur). Een biologische luchtwasser kost circa
2
€ 170,- / € 200,- per dierplaats, voor een stal van deze omvang (bron: Kwantitatieve Informatie
Veehouderij)1, de jaarkosten bedragen € 45,- € 55,- per dierplaats. Een biologische luchtwasser is
kostbaarder dan een chemische luchtwasser. Er zijn ondernemers die hiervoor kiezen, omdat zij gelet op
de ligging van hun bedrijf geen andere keus hebben, maar vaak ook omdat zijn niet met een chemische
luchtwasser willen werken. Het is echter dus een bewerkelijk systeem. De andere optie is een chemisch
luchtwassysteem. Kostentechnisch is deze iets interessanter dan een biologisch luchtwassyteem. Een
chemische wasser werkt met zwavelzuur, dit levert een chemische reactie op met de stallucht waardoor
een deel van de ammoniak en een deel van de stallucht worden verwijderd. De aanschafkosten voor een
dergelijk systeem zijn, conform KWIN, € 140,- / € 170,- per dierplaats en de jaarkosten bedragen circa
€ 40,- / € 45,- per dierplaats.
Cliënt heeft zich verdiept in bovenstaande materie. Het nadeel van deze technieken is dat de forse
investering geen enkele winst voor de ondernemer oplevert, noch in stalklimaat, noch in groeiresultaten,
noch in werkcomfort . Dit heeft ervoor gezorgd, mede op basis van het eerder aangehaalde telefonisch
overleg met de heer Bol, dat cliënt zich is gaan oriënteren op nieuwe technieken.
Op de proeflocatie van Van de Beek stalinrichting, gelegen aan de Scherpenzeelseweg te Barneveld
worden meerdere technieken getest. Zoals bijvoorbeeld het toepassen van mestbanden voor regelmatige
afvoer van mest en het scheiden van dikke en dunne fractie. Cliënt is echter tijdens de oriëntatie het
meest geïnteresseerd geraakt in het systeem met mestschuiven onder de rooster, dit systeem is minder
bewerkelijk als de mestbanden, maar heeft vergelijkbare voordelen. Zo wordt de dikke en de dunne
fractie van de mest van elkaar gescheiden. Op dit moment levert dit niet direct een groot voordeel op,
maar gelet op de toekomst waar mest verwerken een “hot item” zal gaan worden zal hier voordeel in te
behalen zijn ten opzichte van gangbare mestopslag. Dit stalsysteem heeft op dit moment nog een
proefstalstatus en wordt getest bij het toonaangevende proefbedrijf van Denkavit op de Gruttoweg 7a in
Stroe. Het systeem is opgenomen in de RAV onder A 4.7, met de voetnoot over de proefstalstatus. De
officiële testresultaten zijn nog niet bekend gemaakt, maar de ervaringen met het systeem zijn positief.
Door de frequente afvoer van dikke mest met de mestschuiven en het direct wegvloeien van de urine
naar een afgesloten ruimte is er sprake van een andere ervaring van het klimaat in de stal. De
investeringskosten van dit systeem worden ingeschat op €150,- tot €200,- per dierplaats, de investering is
dus zeker niet goedkoper dan een luchtwasser. De jaarkosten zijn nog moeilijk aan te geven, gelet op het
feit dat het systeem nog maar net geïnstalleerd is op enkele bedrijven. De jaarkosten zijn een som van
rente, afschrijving, onderhoud (slijtage onderdelen) en variabele kosten als energie en arbeid. Verwacht
wordt dat dit lager zal uitvallen dan de kosten van een chemische luchtwasser. Verwacht wordt dat de
lagere mestafzetkosten in de toekomst het verschil in jaarkosten tussen een luchtwasser en mestschuiven
groter moet maken in het voordeel van de mestschuiven (sterker nog, het systeem moet zijn geld gaan
opbrengen).
De eerste testresultaten zijn (binnen de proef) bekend en, volgens Gerard van Beek (mede initiatiefnemer
van de metingen), is er sprake van een flink lagere ammoniakemissie. Lager dan de in de proefstalstatus
opgenomen emissiereductie van 30% (witvlees)2. De testresultaten zijn niet openbaar en mogen conform
protocol nog niet naar buiten gebracht worden. Gerard van Beek geeft aan dat de geuremissie
1
In de KWIN gaat men uit van nieuwbouw voor 800 vleeskalveren, de prijs per kalverplaats is indicatief aangepast.
2
In de proefstalstatus wordt gesproken over een ammoniakemissie van 1,5 kg voor rosévleeskalveren en 1,8 kg voor witvleeskalveren, dit
is gebaseerd op de oude ammoniakemissiefactoren. In de RAV van 1 juli 2015 wordt aan dit systeem (A 4.7) een ammoniakfactor gegeven
van 2,5 kg ongeacht of het rosé- of witvlees betreft. Klaarblijkelijk gaat men van “worst-case” uit, aangezien 2,5 kg een reductie van ca 30%
is ten opzichte van 3,5 kg ammoniak.
3
waarschijnlijk lager zal zijn, in de beschikking op de proefstalstatus is aangegeven dat het wenselijk is om
ook geurmetingen te doen. Gelet op de belangen die er waren bij aanvang van de testen (mestscheiding
en ammoniakreductie) is er nog geen officiële rapportage gemaakt op dit vlak. Gerard van Beek ziet in dat
dit punt een belangrijk argument kan zijn om een dergelijk systeem goed in de markt te kunnen zetten en
zal zich in de komende tijd inzetten om daar ook, conform protocollen, gedegen meetresultaten van te
krijgen. Vooralsnog zullen we het enkel moeten doen met de feitelijke waarneming die men heeft gedaan,
waarbij geconstateerd wordt dat de geurbeleving anders (minder geur) is dan bij traditioneel gehouden
vleeskalveren. In de toekenning van de proefstalstatus waarbij de voorlopige ammoniakfactor is
vastgesteld is het vergelijk gemaakt met primaire mestscheiding bij vleesvarkens, in dat opzicht kan ook
een verband gelegd worden qua geur. In de Regeling geurhinder en veehouderij worden voor
vleesvarkens en biggen een lagere geuremissie toebedeeld als de dieren emissiearm worden gehuisvest.
Een reductie van 1 kg ammoniak levert bij vleesvarkens een reductie van 5,1 oue op. De 30%
emissiereductie zou in dit geval ook leiden tot 1 kg ammoniakreductie. Hypothetisch zouden we dan uit
kunnen gaan van een geurfactor van 30,5 oue per vleeskalf. Een waarde die in de buurt komt van de een
chemische luchtwasser. Een chemische luchtwasser, 70% ammoniakreductie, heeft een emissiewaarde
van 24,9 oue. Verhoudingsgewijs lijkt die aangenomen geurreductie in lijn hiermee. Hoewel, gelet op de
proefstalstatus, er niet officieel gerekend mag worden met deze factor heb ik toch een berekening
gemaakt met de aangepaste factor. De geuremissie neemt 2.805 oue af. Hieronder treft u de V-stacks
vergunning berekening.
Naam van het bedrijf: Brouwer, Norschoterweg 5, Barneveld beoogd
Berekende ruwheid: 0,20 m
Meteo station: Eindhoven
Brongegevens:
Volgnr. BronID
1
stal I links
2
stal I rechts
3
nieuwe stal
X-coord.
170 491
170 496
170 507
Geur gevoelige locaties:
Volgnummer
GGLID
4
Heestereng 49
5
Heestereng 51
6
Heestereng 63
7
Heetveld 5
8
Heetveld 7
9
Heetveld 9
10
Heetveld 11
11
Heetveld 13
12
Heetveld 15
13
Geerstuk ongen. 1
14
Geerstuk ongen. 2
15
Geerstuk ongen. 3
16
Heetveld 17
17
Geerstuk 25
18
Geerstuk 23
19
Geerstuk 21
20
Geerstuk 19
21
Geerstuk 17
22
Geerstuk 15
23
Geerstuk 13
24
Geerstuk 18
25
Barnseweg 63 bis
Y-coord.
461 820
461 837
461 864
EP Hoogte
8,0
8,0
11,0
Xcoordinaat
170 113
170 134
170 127
170 171
170 189
170 213
170 225
170 244
170 273
170 307
170 326
170 345
170 258
170 264
170 276
170 288
170 313
170 318
170 329
170 335
170 357
170 405
Gem.geb. hoogte
4,8
4,8
5,1
Ycoordinaat
461 684
461 648
461 609
461 578
461 565
461 552
461 536
461 528
461 523
461 477
461 465
461 452
461 483
461 441
461 430
461 423
461 409
461 407
461 399
461 395
461 384
461 342
4
EP Diam.
0,50
0,50
2,00
Geurnorm
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
14,0
EP Uittr. snelh.
4,00
4,00
9,00
Geurbelasting
2,8
2,9
2,6
2,4
2,3
2,4
2,4
2,6
2,8
2,4
2,2
2,0
2,4
2,0
2,0
1,9
1,8
1,7
1,6
1,5
1,4
1,3
E-Aanvraag
12 816
14 952
16 775
Uit de berekening volgt dat de geurbelasting niet meer precies op 3 oue uitkomt, maar er nu onder blijft.
Overigens moet worden gesteld dat de gehanteerde hogere luchtsnelheid, uitvoerig besproken met Boon
Agrosystems, een grote bijdrage levert aan het verlagen van de geurbelasting. Tot slot moet vermeld
worden dat bovenstaande berekening gebaseerd is op een aanname. Gelet op de bevindingen van Van
Beek stalinrichting is het zeer wel mogelijk dat de daadwerkelijke geuremissiefactor lager zal uitvallen.
3. Keuze stalsysteem
Gelet op de beoogde bestemmingsplanwijziging en zijn gevoel voor maatschappelijk verantwoordelijkheid
heeft cliënt alles overwogen en besloten om te investeren in het mestschuivensysteem in zijn stal. De
biologische luchtwasser is wat cliënt betreft geen optie gelet op de nadelen qua bewerkelijkheid en het
hoge waterverbruik. De chemische luchtwasser is wat cliënt betreft eveneens geen optie gelet op de
chemische stof waarmee gewerkt moet worden, maar bovenal vanwege het ontbreken van enige
toegevoegde waarde voor zijn eigen bedrijfsvoering.
Naar verwachting zal het toepassen van het mestschuivensysteem resulteren in lagere geurbelasting op
de omgeving, wat voor het College een belangrijk argument is om -in deze situatie- mee te kunnen
werken aan dit plan: initiatiefnemer spant zich maximaal in voor een zo laag mogelijke geurbelasting op
de omgeving.
Bijlage:
 Proefstalstatus Denkavit
5
Wijzigingsplan Norschoterweg I
Bijlage 2 berekening fijn stof
"Wijzigingsplan Norschoterweg I" (ontwerp)
43
~
VANWESTREENEN
ADVISEURS VOOR HET BUITENGEBIED
Fijn stof
De luchtkwaliteit wordt in hoge mate bepaald door de achtergrondconcentraties.
zorgen voor een extra bijdrage aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit.
Lokale bronnen kunnen
De belangrijkste lokale
bronnen voor de emissie van fijn stof (PM10)zijn het wegverkeer, het scheepvaartverkeer en lokale
puntbronnen. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PMlO in de lucht ter hoogte van
blootstellinglocaties is 40 ug/rn", De dagnorm voor PM10bedraagt 50 ug/rn", Deze norm mag niet meer
dan 35 keer per jaar worden overschreden. Met behulp van het ISL3a-model is de PM1o-concentratie
berekend.
Voordat toetsing aan de luchtkwaliteitseisen
plaatsvindt moet de berekende fijn stof concentratie
handmatig worden gecorrigeerd voor de natuurlijke aanwezigheid van fijne zeezoutdeeltjes in de lucht.
Door het ministerie van VROM zijn er lijsten opgesteld waarin per gemeente is bepaald met hoeveel
microgram de jaargemiddelde PM10concentratie mag worden verlaagd. Aan de kust is de
zeezoutbijdrage hoger dan verder landinwaarts, zodat ook de zeezoutcorrectie verloopt). Blijkens bijlage
)
5 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit
bedraagt de zeezoutcorrectie voor gemeente Barneveld 2
ug/rn". Omdat de natuurlijk aanwezigheid van zeezout eveneens een bijdrage vormt voor het aantal
overschrijdingsdagen mogen de berekende aantallen overschrijdingsdagen altijd met 2 dagen worden
gereduceerd.
Hieronder treft u de uitslag van de berekening EXCLUSIEFbovengenoemde correctie en exclusief
t>
dubbeltelcorrectie.
Te beschermen
De volledige berekening is als bijlage geüpload in het omgevingsloket.
object
RD X Coord.
RD Y Coord.
Concentratie
Overschrijding
rml
[microgram/m3)
[dagen)
Heestereng 51
170134
461648
27.45
22.1
Norschoterweg 1
170213
461772
27.45
22.1
Norschoterweg 7
170470
461773
27.47
22.2
Wesselseweg 72bis
170624
461954
27.46
22.2
Krumselaarseweg 4
170701
461545
27.45
22.1
Naam:
rml
)
Uit de berekening blijkt dat ruimschoots voldaan aan de eisen deze zijn opgenomen in de Wet
luchtkwaliteit.