Groen is poen, maar wel Rijksregie nodig In het CobouwCafé

Download Report

Transcript Groen is poen, maar wel Rijksregie nodig In het CobouwCafé

Groen is poen, maar wel Rijksregie nodig
In het CobouwCafé tijdens de Bouwbeurs in Utrecht was er op 8 februari jl. een geanimeerde
discussie met Kamerleden en bestuurders over duurzaamheid in de bouw. Opvallend hierbij was de
eensgezindheid over het belang van duurzaamheid anno 2017. Van hobby van Groen Links tien jaar
geleden is het duurzaamheidsdenken vandaag de dag zelfs omarmt door VNONCW-MKB, dat toch
echt niet als een progressief bolwerk bekend staat. ‘Groen is poen’, aldus VVD kamerlid Remco
Dijkstra. Niemand is tegen duurzaamheid zoals ook niemand tegen meer bewegen of gezonder leven
is. En terecht. HOE we de ambities gaan realiseren is een kwestie die lastiger te beantwoorden blijkt
te zijn.
Na de vraag hoe de overheid en het bedrijfsleven meer richting kunnen geven aan de belangrijke
ambities (van ‘nul op de meter’, ‘90% minder CO2’ en ‘over 20 jaar 30% van de woningen van het gas
af’) stokte de discussie tussen (aankomend) Kamerleden Remco Dijkstra (VVD), Maya van der
Steenhoven (Groen Links), bestuurder Doekle Terpstra (UnetoVNI) en co-host Maxime Verhagen
enigszins. Op hoofdlijnen is iedereen het eens met zaken als ‘meer regie’, ‘ruimte voor
ondernemers’, ‘het ontzorgen van de burgers’ en ‘zorgen voor urgentiebesef’. Hetgeen logisch klinkt.
Maar weinig concreet is. Het beste voorbeeld dat we hebben op dit vlak de afgelopen vijftig jaar is
niet aan de orde gekomen in de discussie. Om deze omissie recht te zetten de onderstaande
opsomming. De vier ‘lessons learned’ van het dossier ‘waterveiligheid’ waarmee duurzaamheid zeer
gebaat kan zijn.
1. Zorg voor centrale coördinatie
Het aanstellen van de voormalig secretaris-generaal van Algemene Zaken, Wim Kuijken, als de
Nationale Deltacommissaris heeft een enorme stimulans gegeven aan waterveiligheid in Nederland.
Onder zijn regie zijn centrale normen op gesteld (welke dijken zijn veilig en welke niet), maar nog
belangrijke is de coördinerende rol over de departementen heen die hij heeft. Als de ‘gelijke onder
zijn gelijken’ weet de Deltacommissaris alle betrokken Ministers op één lijn te houden op basis van
een ruim bestuurlijk mandaat. Hij zorgt niet alleen voor bestuurlijke daadkracht. Maar ook voor
realisatiekracht. En stimuleert daarbij (semi) overheden als (autonome) waterschappen om hun
verantwoordelijkheid te nemen.
2. Maak een fonds
Wat betreft waterveiligheid is er ‘boter bij de vis’ gedaan. De Rijksoverheid is met een fonds over de
brug gekomen dat meerjarig miljarden euro’s bevat. Het Deltafonds is ingevoerd om zeker te stellen
dat er ook op de lange termijn voldoende middelen beschikbaar zijn voor noodzakelijke maatregelen
voor de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening van Nederland. Nederland is hiermee de best
beveiligde delta ter wereld geworden. Het Deltafonds heeft een eigen begroting die een zelfstandig
onderdeel is van de rijksbegroting en zit niet ‘verstopt’ in bijvoorbeeld het MIRT. Over het MIRT
wordt jaarlijks tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van I & M gesteggeld. Dat is bij
het Deltafonds nog nooit het geval geweest.
3. Ruimte voor innovatie; geef het bedrijfsleven perspectief
Geld en centrale regie heeft gezorgd voor een enorme kennisontwikkeling wat betreft
waterveiligheid. Kennis in de waterketen zit (nog meer dan in de droge bouw) veel meer in de gehele
keten en niet meer bij één eigenaar. Meer samenwerking tussen opdrachtgevers, opdrachtnemers en
onderzoekers is het resultaat. Door meerjarig (tot 2028!) de beschikking te hebben over een fonds is
er een markt voor de komende jaren, waarbij op basis van innovatieve inzichten er opdrachten
gegund worden. De directeur van het Hoogwaterbeschermingprogramma (Richard Jorissen) heeft
het kernachtig samengevat: ‘tot 2028 moet er meer dan 700 km dijk versterkt worden. Dat kost nu
tussen de 12 en 16 miljoen per km. Dat is te duur en moet voor de helft van dat bedrag gerealiseerd
worden om de hele opgave te kunnen doen’. Het is aan de markt om deze opgave te realiseren. Zoals
dit er nu uit ziet gaat dit lukken. Momenteel wordt gekeken of de in Nederland opgedane kennis in
het buitenland kan worden toegepast. De overheid als ‘launching customer’.
4. Draagvlak en het betrekken van omwonenden
Urgentiebesef bij alle partijen heeft er toe geleid dat NIMBY gedrag (‘windmolens is best, maar niet
in mijn achtertuin’) wat waterveiligheid betreft minder voorkomt. Rijk, provincies, gemeenten en
waterschappen hebben dezelfde ambitie en spreken elkaar niet tegen. Door gemeenschappelijk
(bestuurlijk en ambtelijk) draagvlak èn ruime financiën om waar mogelijk mensen financieel te
compenseren, hebben grote ingrepen in het landschap plaatsgevonden. Denk aan het ‘Ruimte voor
de Rivieren’ programma. Omwonenden hebben op het definitieve ontwerp veel invloed gehad zodat
er perspectief (meer leefbaarheid, ruimte voor natuur en waterveiligheid) voor iedereen is ontstaan.
Indien we waterveiligheid verruilen voor ‘duurzaamheid’ tekenen wellicht de contouren zich af van
een duurzaamheidstransformatie waar de bouw de zo gewenste grote sprong voorwaarts mee kan
maken. Centrale regie, een meerjarig fonds, ruimte voor innovatie, bestuurlijk draagvlak en heldere
verwachtingen voor en door omwonenden. Wellicht dat dit niet alleen de bouw maar ook Nederland
verder kan helpen, waardoor we de opgedane kennis ook weer kunnen toepassen in het buitenland.
Edwin Lokkerbol,
Directeur Vereniging van Waterbouwers