Blanche - Aad Verhoef

Download Report

Transcript Blanche - Aad Verhoef

Blanche
- Donderdag 10 november 1960 -
Kort nadat de laatste woorden van de aftiteling op
het witte doek waren verschenen en de muziek niet
langer uit de immense luidsprekers galmde, schoot
de zaalverlichting rigoureus aan. Na de donkerte tijdens de film moesten mijn ogen even aan het felle
licht wennen. Ik masseerde mijn stijve knieën, boog
iets naar voren en gluurde nieuwsgierig naar links.
Aan het eind van de rij ontdekte ik in het gangpad
het knappe gezicht van de ouvreuse die ons eerder
op de avond onze plaatsen had gewezen. Zoals zij
daar stond, in een donkergrijs, nauwsluitend mantelpakje, vormde ze een welkome aanvulling op de
mooie art-decowandschildering met vrouwenfiguren op de muur achter haar, een fraai werk van de
Rotterdamse kunstenaar Pieter den Besten. Ik voelde een irritant klopje op mijn rechterschouder.
‘Ben je klaar met het bewonderen van die aantrekkelijke dame, Herman? Dan kunnen we gaan,’ zei
mijn oom dwingend.
Ik keek opzij. Hij was inmiddels opgestaan en
knoopte zonder ernaar te kijken handig zijn lange
winterjas dicht.
‘Of blijf je liever tot de middagvoorstelling van
morgen? In dat geval wil ik er graag even langs.’
9
Ongeduldig en met een bedenkelijke frons op zijn
gezicht keek hij langs mij heen naar zijn vriend notaris Van Duinen, die zich naar het gangpad wurmde en zijn korte gestalte behendig tussen de mensen
schuifelde die haastig de bioscoopzaal probeerden
te verlaten.
‘Waarom zo’n haast?’ vroeg ik. ‘In het gangpad is
het een gedrang van jewelste.’
Mijn oom keek mij met een geërgerde blik aan en
fluisterde: ‘Ik heb tabak van dit muffe theater en zin
in een Elisabeth Bas. Trouwens, Van Duinen schijnt
nogal haast te hebben.’
We schuifelden langs de stoeltjes naar het gangpad, waarbij mijn oom terloops de restanten van
een zakje chips plette en binnensmonds vloekte. In
de foyer vroeg ik: ‘En, hoe vond u de film?’
Hij haalde zijn brede schouders op. ‘Laat mij voortaan thuis naar een film op tv kijken. Wat een ergernis, zo’n bioscoop. Eerst zit er iemand onophoudelijk te kuchen en dan zijn er die op een onmogelijk
moment moeten lachen. Steeds een knie in de rug
van je stoel, iemand die zo nodig chips moet eten...
om al dat geflikflooi van die jongeren maar niet te
noemen.’ Hij wees met een gestrekte arm voor zich
uit. ‘Daar staat Van Duinen trouwens, bij de uitgang.’
‘Wanneer bent u eigenlijk voor het laatst naar een
bioscoop geweest?’ vroeg ik nieuwsgierig.
‘Dat was de avond voor het bombardement, jongen. In een tijd dat men zich nog wist te gedragen.
Ik was net dertig en herinner het me nog als de dag
van gisteren. Ik was samen met mijn beste vriend
Hendrik naar het Scala aan de Kruiskade gegaan.
Een dag later werden we door de nazi’s beroofd van
onze naïviteit. Hendrik heeft het bombardement helaas niet overleefd. Maar kom, Van Duinen wordt
een beetje ongeduldig.’
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog
was ik een dreumes van bijna twee jaar. Gelukkig
woonde ik met mijn ouders in Den Haag en waren
10
zij geen getuigen van het bombardement op Rotterdam.
‘Waar bleven jullie?’ vroeg Van Duinen. Hij wipte
ongedurig op zijn tenen en verborg zijn handen
diep in de zakken van zijn wijd uitlopende, mosterdgele winterjas.
Mijn oom keek hem verbaasd aan. ‘Wat nou,
Maarten, heb je soms het brandalarm gehoord, dat
je ineens zo’n haast hebt?’
‘Oscar, je weet dat ik altijd probeer het gedrang
zoveel als mogelijk te vermijden,’ luidde zijn verklaring. ‘Maar laten we alsjeblieft naar buiten gaan, die
dompige lucht hier begint me tegen te staan.’
Het was net alsof ik mijn oom hoorde praten. We
stapten de frisse avondlucht in en lieten het Rex
Theater voor wat het was. We sloegen de kragen van
onze jassen hoog op en gingen even verderop dicht
tegen de gevel staan. Smachtend zocht ik naar een
sigaret.
Van Duinen hield mijn oom een sigaar voor en
keek hem vermakelijk aan. ‘Wil je misschien een
Duc George proberen, Oscar, of prefereer je een Elisabeth Bas van jezelf?’
Mijn oom loensde naar de kloeke corona die hem
werd voorgehouden. ‘Kijk aan, een Duc George,’ zei
hij enthousiast. ‘Die heb ik na de oorlog niet meer
gerookt.’ Met zijn dikke vingers nam hij de sigaar
gretig maar voorzichtig aan.
‘Kost een veertig cent per stuk,’ zei Van Duinen
trots, ‘maar de Duc George is het meer dan waard.
Uitstekend van smaak, mild en fijn van aroma. Een
sigaar voor mannen met de moed het nieuwe te ontdekken. Voor mannen die willen breken met de alledaagse sleur en gewoonten. Volgens de makers
dan.’
Aan zijn glimlach te zien kreeg ik het gevoel dat
Van Duinen mijn oom uitdaagde tot het geven van
een reactie. En die kreeg hij dan ook. Mijn oom
richtte zijn kin op, stak omzichtig de brand in zijn
Duc George en blies met getuite lippen de eerste
11
rookwolk uit.
‘Wel, Maarten, jouw filmkeuze voor vanavond
was anders niet zo moedig. Ik vond het maar een
gewone film met een alledaags verhaal, oftewel een
alledaagse film met een gewoon verhaal.’
Van Duinen keek hem teleurgesteld aan. Zijn gezicht verried dat hij spijt had zo’n dure sigaar te
hebben weggegeven. ‘Wat! Ik dacht toch werkelijk
dat jij een liefhebber bent van romantische films.’
‘Schei toch uit, man, ik ben geen oud wijf. Ik dacht
dat we naar een actiefilm gingen, maar de titel van
de film zei eigenlijk al genoeg.’
‘”Green Mansions” is anders een meer dan vermakelijke film,’ ging Van Duinen plagend verder.
‘Met Audrey Hepburn en Anthony Perkins een uitstekende cast, een interessant verhaal, mooie setting...’
‘Zoals ik al zei,’ onderbrak mijn oom hem, ‘een gewone film met een alledaags verhaal.’
‘Nou, de film doet anders niet onder voor het
boek.’
Mijn oom keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘O, er is ook een boek van? En die heb jij
gelezen?’
‘Ja, in het Engels. Het is geschreven door William
Henry Hudson en met een leren omslag in 1904 verschenen. Ik heb het opgescharreld bij De Slegte. Je
zou het ook eens moeten lezen.’
‘Ik leen het graag van je,’ zei mijn oom met een
glimlach, ‘maar dan lees jij een Jo Durand van mij.’
Van Duinen keek opnieuw verbaasd. ‘Wat, wil je
mij vertellen dat jíj Jo Durand lees?’
‘Ja, vind je dat zo gek? Jo Durand, Avonturier. Alleen voor volwassenen.’
Van Duinens mond viel open van verbazing. ‘Wel,
als jij die ondeugende boekjes leest, moet ik je misschien eens meeneem naar een meer gewaagde film.
Bij Rex ben je aan het juiste adres voor een seksfilm.’
Hij boog naar mijn oom en fluisterde: ‘In augustus
ben ik naar “Straat der geverfde lippen” geweest.
12
Volgende maand draait “Verboden vruchten”. Iets
voor jou?’
‘Ja hoor, voor seks gaat Van Duinen naar Rex.
Man, denk toch om je reputatie,’ zei mijn oom met
een opgestoken wijsvinger. ‘Wat als één van je clientèle je ziet? Maar ja, je moest en zou er natuurlijk
heen om gelijkgestemden te ontmoeten.’
Van Duinen haalde zijn schouders op. ‘Denk jij
maar om je eigen stemming en reputatie, met je Jo
Durand.’ Van opzij keek hij mijn oom met pretoogjes
aan en zoog uitgebreid aan zijn Duc George.
Als door een magneet aangetrokken ging mijn
aandacht opeens naar een jonge vrouw bij de stoeprand. Ze stond een meter of tien schuin van ons
vandaan, recht voor het Rex Theater. Ik had haar ook
al in de bioscoop gezien, vier rijen achter ons. Ze
had goudblond, halflang haar, een lieflijk gezicht
met felrood gestifte lippen en droeg een donker gemêleerde kokerrok onder een camelkleurig, kort jasje met konijnenbont. Ik schatte haar rond de dertig.
Ze deed me denken aan het blondje van de Miss
Blanche sigaretten, alleen het bolhoedje en de sigaret
ontbraken.
Ze keek om en zag dat ik haar observeerde. Ze
glimlachte verlegen en richtte haar aandacht vervolgens op mijn oom. Op haar gezicht verscheen iets
van herkenning. Even leek ze te twijfelen, maar ineens draaide ze zich volledig naar ons toe en stapte
kakkineus op ons af. Voor mijn oom bleef ze staan.
‘Mijn excuses dat ik u zomaar aanspreek, meneer,’
begon ze, ‘maar u komt me zó bekend voor.’
Mijn oom keek geamuseerd op haar neer en zei:
‘Dat heb ik vaker gehoord, jongedame.’
‘Bent u misschien een bekend persoon?’
‘In bepaalde kringen zeker, maar níét bij deurwaarders.’
Ik schoot half in de lach en zag dat ook Van Duinen met moeite een glimlach onderdrukte. Hij verslikte zich in de rook van zijn Duc George en wendde
snel zijn gezicht af.
13
‘Als u op de tram wacht, lijn 4 komt er juist aan,’
zei ik en keek op mijn horloge. ‘Het zou weleens de
laatste van de avond kunnen zijn.’
‘Nee, ik word door mijn vader opgehaald.’ Ze
draaide haar hoofd links en rechts en speurde ingespannen de nagenoeg verlaten 1e Middellandstraat
af. ‘Mijn vader had er eigenlijk allang moeten zijn.
Ik snap er niets van.’
‘U bent ook naar de bioscoop geweest, mevrouw?’
vroeg Van Duinen.
‘Ja, ik zat een paar rijen achter u. Maar noemt u
mij toch geen mevrouw. Mijn naam is Blanche.
Blanche Huszár.’
Ik schrok. ‘Wat zeg je! Blanche! Ik vond al dat je
op de beeltenis van de vrouw op het pakje sigaretten lijkt.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik lijk inderdaad op Miss
Blanche, maar dat is net als haar naam toeval. Ik ben
toch écht iemand anders en niet de jonge vrouw die
op de pakjes sigaretten staat afgebeeld.’
‘En uw vader is geen Turk,’ zei mijn oom.
‘Turk?’
‘Ja, het merk is in 1916 vernoemd naar de dochter
van de Turkse directeur van de sigarettenfabriek.
Jouw leeftijd klopt niet met die van de dochter, die
volgens mij ook in het geheel niet op Miss Blanche
lijkt.’
‘Ik ben van Hongaarse afkomst, meneer. En die
directeur is inderdaad niet mijn vader.’
Mijn oom stak een hand uit. ‘Geen meneer, Blanche. Oscar Hilarius. Het is aangenaam om kennis
met je te maken.’
Blanche drukte weifelend de uitgestoken hand.
‘En dit zijn mijn neef Herman en goede vriend notaris Van Duinen. Maar goed,’ ging mijn oom verder, ‘de vraag is... hoe kom je thuis als je vader niet
komt opdagen. Woon je in de buurt?’
‘Ik woon aan de Slotlaan, in Kralingen.’
Mijn oom trok verbaasd zijn wenkbrauwen op.
‘Maar dat is ook toevallig... zelf woon ik aan de Hof14
laan. Vlakbij dus.’ Hij dacht kort na en wreef onder
zijn kin. ‘Er staan niet veel panden aan de Slotlaan...’
‘Ik woon met mijn vader in “Het Oude Slot”. Dat
is het pand met de jongenskopjes aan de gevel. We
kijken uit over de slotvijver.’
‘Wel, het is dat er zoveel bomen staan, anders
konden we in elkaars achtertuin kijken. Gek dat wij
elkaar nooit eerder zijn tegengekomen.’
‘De wereld is soms klein en vaak zijn dingen onbereikbaar,’ zei ze wijs.
‘Ben jij onbereikbaar, Blanche?’ vroeg Van Duinen.
Let op je woorden, Van Duinen, dacht ik.
Ze rommelde in de zakken van haar bontjasje en
keek Van Duinen strak in het gezicht aan. ‘Sinds de
dood van mijn moeder wel, zegt men. Ze is gestorven in Kamp Westerbork, vlak voordat ze op transport naar Duitsland zou worden gezet.’
‘Je moeder was joodse?’ vroeg ik weifelend.
Blanche knikte. Nu pas zag ik dat blond niet haar
eigen haarkleur was.
‘Hoe hebben jij en je vader de oorlog weten te
overleven?’ vroeg mijn oom nieuwsgierig.
‘In het begin door te betalen met kunst en geld,
daarna zaten we ondergedoken.’ Opnieuw speurde
ze links en rechts de straat af. Ze haalde haar schouders op en zei: ‘Dat wordt vanavond dus een taxi.’
‘Je mag wel met ons meerijden,’ zei mijn oom.
‘Onze wagen staat in een zijstraat hier even verderop. Misschien wil je eerst naar huis bellen? Dan
zoeken we een telefooncel voor je.’
Haar gezicht betrok. ‘Als mijn vader niet op tijd
kan zijn, zie ik geen reden om verantwoording aan
hem af te leggen. Ik ben trouwens zevenentwintig,
dus meerderjarig.’
Ze nam ons nauwkeurig op en leek te overwegen
of het veilig was om met drie vreemde mannen in
een auto te stappen.
‘Ach, wat kan het mij ook schelen, ik doe het,’ zei
ze ineens enthousiast. ‘Ik rij met jullie mee. Maar...
15
Oscar... je hebt me nog niet verteld waarom je mij
bekend voorkomt.’
‘Ik zou het niet weten, kind. Misschien dat we elkaar toch een keer in Kralingen tegen het lijf zijn
gelopen, zonder het ons te herinneren.’
Blanche schudde beslist haar hoofd. ‘Nee, dat is
het niet.’
‘Dan doe ik je vast denken aan Meneertje Jacques.
Dat heb ik namelijk vaker gehoord.’
‘Meneertje Jacques?’
‘De zelfvoldane burger,’ hielp ik haar.
Met rode wangen van de novemberkou keek ze
ons om beurten aan. ‘Ik begrijp niet wie jullie bedoelen.’
‘Het bronzen beeld op de Coolsingel,’ ging mijn
oom verder. ‘De man met de spottende mond, het
hoofd iets omhoog geheven en de armen met de
hoed in de handen op de rug.’
Hij deed de pose voor en ineens herinnerde Blanche het zich. ‘Ach, natuurlijk.’ Ze schoot in de lach.
‘U bent ’m ook precies. En het buikje komt ook aardig in de buurt.’
Mijn oom produceerde een zure glimlach en stootte Van Duinen aan. ‘De dame wordt vrijpostig, vind
je niet?’
Vanuit de verte naderde een auto. Blanche draaide
zich half om en tuurde ingespannen naar de naderende wagen. ‘Nee, dat is ’m ook niet. Zullen we
dan maar gaan?’ zei ze met opgeheven hoofd. ‘Welke kant op?’
Ik wees naar links, in de richting van het centrum.
‘Mijn ooms wagen staat even verderop in de Duivenvoordestraat, meteen links om de hoek.’
‘Kom, Maarten, laten wij voorop lopen,’ stelde
mijn oom voor. ‘De jongelui kunnen zich wel met
elkaar onderhouden.’
Blanche keek mij een beetje zielig aan en vroeg: ‘Is
het goed als ik mijn arm in de jouwe haak? Ik ril
namelijk van de kou.’
Ik glimlachte en bood mijn arm gewillig aan. Bin16
nen vijf minuten stapten we in mijn ooms hagelwitte Mercedes 220S, maar niet voordat mijn oom en
Van Duinen hun sigaren hadden gedoofd. Mijn oom
posteerde mij met Blanche achterin. Voordat hij
wegreed, keek ik haar van opzij aan. Ze was mooi
en had me in korte tijd een gevoeld bezorgd, dat ik
niet eerder had meegemaakt. En dat kwam niet alleen door haar verschijning. Haar stem, haar houding, haar spontaniteit en de levensvreugde die ze
uitstraalde, waren daar ongetwijfeld ook debet aan.
Toch had Blanche iets mysterieus en ook dat trok
mij aan. Eén ding stond voor mij vast: ik wilde haar
graag beter leren kennen. Mijn oom leek dat van
mijn gezicht af te lezen. Via de achteruitkijkspiegel
gaf hij een knipoog.
17
Rynbende
- Donderdag 10 / Vrijdag 11 november 1960 -
Met Blanche naast mij in de auto voelde deze kille
novemberavond een stuk aangenamer aan. En ondanks haar eerdere twijfel om bij drie wildvreemde
mannen in een auto te stappen, kreeg ik de indruk
dat ze zich helemaal op haar gemak voelde.
Mijn oom zette de wagen in beweging. Blanche
keek me van opzij met haar whiskeybruine ogen
aan en zei: ‘Wat een geluk dat ik jullie ben tegengekomen, anders had ik misschien nog lang bij die
stoeprand in de kou gestaan en had ik wellicht een
taxi moeten nemen.’
Ik keek haar bezorgd aan. ‘Er zal toch niets met je
vader gebeurd zijn? Een aanrijding of pech onderweg?’
‘Hij is waarschijnlijk op de sofa gaan liggen en in
slaap gevallen. Dat gebeurt vaker. Mijn vader wordt
pas wakker als ik straks voor zijn neus sta.’
Ze keek in het zijraampje en schikte met een hand
haar geblondeerde haar. Ik schrok van de smalle,
gouden ring met ingezette diamant die ze droeg en
die mij niet eerder was opgevallen. Was ze verloofd... getrouwd? Ze woonde bij haar vader en had
niet over een vriend of echtgenoot gesproken. Maar
waarom zou ze ook.
18
‘Wat een mooie ring draag je.’
Met een weemoedige trek op haar gezicht keek ze
naar haar hand. ‘Die was van mijn moeder. Een geschenk van mijn vader. Gelukkig droeg ze hem niet
toen ze door de nazi’s werd opgepakt. Op mijn
twintigste verjaardag heb ik ’m van mijn vader gekregen en sindsdien niet meer afgedaan.’
Het was me duidelijk, er was nog geen indicatie
dat Blanche verloofd of getrouwd was.
Aan het eind van de lange, boomrijke Henegouwerlaan sloeg mijn oom rechtsaf het Weena op.
Even later passeerden we het door architect Sybold
van Ravesteyn ontworpen en ruim drie jaar geleden
geopende Centraal Station. Een handvol reizigers
verliet haastig de stationshal om op deze miezerige
avond nog juist op tijd een tram te pakken. De
straatverlichting weerspiegelde haar gloed op het
natte wegdek en even verderop in het bruisende
water van het fontein aan het Hofplein.
‘Wat gaan we doen, Oscar? Nemen we bij jou
thuis nog een afzakkertje?’ vroeg Van Duinen toen
we na het Pompenburg de Goudsesingel opreden.
‘Graag, Maarten,’ antwoordde mijn oom gniffelend en hij keek Van Duinen vluchtig aan. ‘Ik heb
nog wel een staartje van iets in de kast staan. Maar
laten we eerst de jongedame thuisbrengen.’
Uit mijn jaszak diepte ik een PEZ-dispenser op. Ik
stootte Blanche voorzichtig met een elleboog aan en
presenteerde haar een pepermuntje.
‘Ach, wat leuk,’ zei ze verrast. ‘Er zit een kopje
van Mickey Mouse op. Zo’n ding heb ik nooit eerder gezien.’
‘Eens een kind, altijd een kind,’ merkte mijn oom
op.
Voorzichtig pakte Blanche met twee vingers het
platte, witte snoepje dat uit de mond van Mickey
Mouse stak en legde het op haar tong.
‘Iemand voorin ook een pepermuntje?’ vroeg ik
met enig sarcasme in mijn stem.
‘Nee, dank je,’ zei mijn oom. ‘Van Duinen en ik
19
blijven liever gewoon stug doorroken, ondanks alle
goede bedoelingen van meneer Eduard Haas, die
het onding in de markt heeft gezet om ons van de
tabak af te krijgen.’
Bij het Oostplein, waar eens de molen De Noord
had gestaan, nam mijn oom de lange Oostzeedijk
Beneden. Bijna aan het eind lag links de Hoflaan.
Daarachter de Vijverweg, die uitkwam op de Slotlaan. Mijn oom stopte zijn Mercedes precies voor
“Het Oude Slot”. Blanche was thuis.
‘Gelukkig, de wagen van mijn vader staat voor de
deur,’ zei Blanche met enige opluchting.
‘Dan is hij vast en zeker thuis,’ merkte mijn oom
bijdehand op.
Blanche boog zich naar voren en zei: ‘Bedankt
voor het thuisbrengen.’
‘Geen dank, kind. Kom eens langs voor een kop
thee. Je bent altijd welkom op nummer zesentachtig.’
‘Dat zal ik zeker een keer doen.’ Ze legde een
hand op Van Duinens schouder. ‘Dag, meneer.’
Van Duinen draaide zijn hoofd glimlachend opzij
en stak een hand op.
‘Ik loop even met Blanche mee,’ zei ik tegen mijn
oom. ‘U hoeft niet te wachten.’
We hadden nauwelijks de portieren gesloten of
mijn oom zette de Mercedes in beweging. Geïnteresseerd keek ik naar het pand waar Blanche samen
met haar vader woonde. De historische villa was
keurig onderhouden. Dat gold trouwens voor alle
herenhuizen in deze buurt. ‘Het Oude Slot’ telde
twee bouwlagen onder een zadeldak en was opgetrokken in rode baksteen. Aan weerszijden van de
voordeur zaten twee ramen. Op de eerste verdieping, recht boven de voordeur, zat een klein balkon
met aan beide zijden een raam en twee naar binnen
openslaande deuren met een Frans balkon. Vanaf de
bovenverdieping moest het uitzicht over de grote
slotvijver adembenemend zijn.
Vanuit een ooghoek zag ik dat Blanche mijn taxa20
tie van het pand nauwlettend gadesloeg. Ze fröbelde aan het konijnenbont van haar jas en besteeg de
natuurstenen trap naar de voordeur. Daar draaide
ze zich om en glimlachte.
Ik keek naar de jongenskopjes en druiventrossen
boven de met glas-in-lood ingelegde bovenlichten.
Vooral de jongenskopjes gaven het pand een markant uiterlijk. In de architraaf stond in kapitale letters de naam van het pand. De grote, ronde klok in
het deels witgepleisterde timpaan vertelde me dat
het bijna middernacht was. Ik keek Blanche aan.
‘En, wat vind je van het pand?’ vroeg ze met een
armzwaai.
‘Ik ben hier vaak langsgelopen, maar het valt me
nu pas op wat een fraai herenhuis dit is. Hoe lang
woon je hier al?’
‘Mijn vader heeft het vijf jaar geleden gekocht.’ Ze
ontsloot de voordeur en deed een stap naar binnen.
Op de tast knipte ze het ganglicht aan. ‘Kom gerust
verder,’ zei ze met een innemende glimlach, ‘je
hoeft niet buiten in de kou te blijven staan.’
Toen ik de voordeur had gesloten en me omdraaide, had ze haar jas uitgetrokken en aan een
staande kapstok gehangen. In haar donker gemêleerde kokerrok en zwarte naadkousen zag ze er
nog lieflijker uit. Voorzichtig opende ze de deur aan
haar linkerhand. Ze omklemde met een hand de
deursponning, boog naar voren, waarbij één van
haar benen zich gestrekt van de vloer losmaakte, en
gluurde naar binnen. Even snel kwam haar mooie
gezichtje weer tevoorschijn.
‘Precies zoals ik dacht, mijn vader ligt te slapen op
de sofa,’ zei ze op fluistertoon. Voorzichtig deed ze
de deur weer dicht. ‘Ik laat hem altijd liggen. Meestal wordt hij ’s nachts wakker en zoekt dan zijn bed
op, om ’s morgens aan het ontbijt zijn excuses te
maken.’
Ze draaide soepel naar de antieke Franse passpiegel met donker houten ornament naast haar aan de
wand en schikte, net als ze eerder in de Mercedes
21
had gedaan, haar goudblonde haar.
‘Je hebt een goede band met je vader?’ vroeg ik
aarzelend.
‘Ja, we kunnen het uitstekend met elkaar vinden.
Mijn vader heeft een zacht en begripvol karakter.
Wat dat betreft lijken we op elkaar. En we hebben
duidelijke afspraken over onze taken in huis gemaakt, dus van enige wrijving is zelden of nooit
sprake.’ Ze produceerde opnieuw een innemende
glimlach en vroeg: ‘Jij overnacht bij je oom, of moet
je nog naar je eigen huis?’
‘Nee, ik woon bij mijn oom en zijn vriendin. Zij is
eerder dit jaar bij ons ingetrokken.’
‘Ze zijn niet getrouwd?’
‘Nee. In het voorjaar zijn we naar Sicilië geweest.
Daar heeft hij Antonella ontmoet.’
‘En is aan haar blijven plakken.’
‘Wel, het was eerder andersom.’
‘En waarom woon jij bij je oom?’
‘Hij heeft mij na het overlijden van mijn ouders,
nu drie jaar geleden, onder zijn hoede genomen.’
‘Ach...’
Ze leek verder te willen vragen, maar een klok die
middernacht sloeg ving haar aandacht.
‘Ik moet maar eens gaan,’ zei ik.
Ze knikte. ‘Heb je zin om zaterdagavond te komen
eten? Of heb je iets anders?’
‘Graag,’ zei ik misschien té enthousiast.
‘Hou je van Hongaarse goulash?’
‘Als het niet té pittig is.’
Ze glimlachte. ‘Ik zal er wat meer zoete in plaats
van pittige paprika in doen. En als aperitief trakteer
ik je op een barack pálinka.’
‘Een bajack pálinka?’
‘Nee, een barack pálinka. Dat is een vruchtenbrandewijn die op jenever lijkt, alleen met meer alcohol
en sterker van smaak. Gestookt uit abrikozen. Er
zijn ook pálinka’s die bereid worden uit kersen, appels, peren of kweeën. Je mag ze zaterdagavond
allemaal proberen.’
22
Ik moest ineens aan mijn oom denken en schoot in
de lach.
‘Waarom lach je?’ vroeg Blanche en ze schoot zelf
ook in de lach. Maar ineens bracht ze een wijsvinger
naar haar getuite lippen en fluisterde. ‘Sstt... mijn
vader.’
Ik loerde vluchtig naar de deur waarachter haar
vader zich op de sofa in een diepe slaap bevond en
fluisterde: ‘Als ik mijn oom over de pálinka vertel,
komt hij vast en zeker mee. Hij is bezeten van
drankjes die ook maar iets met kruiden of vruchten
te maken hebben.’
Ze reageerde er niet op maar zei: ‘Je moet nu gaan,
Herman.’
Ik knikte en wilde me omdraaien, maar ze deed
snel een stap in mijn richting, pakte me bij mijn
schouders en gaf een kus op mijn wang.
‘Bedankt voor het thuisbrengen... en tot zaterdagavond. Is half zeven oké?’
‘Ja, half zeven is oké. Ik kijk er naar uit.’ Naar jou
en de goulash... en in deze volgorde, dacht ik bij
mezelf.
Ik trok de voordeur voorzichtig achter me dicht en
hoorde hoe Blanche het nachtslot omdraaide. Blijmoedig huppelde ik de natuurstenen trap af. Tot
mijn plezier voelde de kille, nachtelijke buitenlucht
verkwikkend aan. Ik keek omhoog naar de dreigende wolkenlucht boven de slotvijver en vervolgens
naar de donkere vijver zelf. Het inktzwarte, mysterieus aandoende water deed me denken aan Blanche, waarover ik nog zo weinig wist. Ik glimlachte.
Je hebt mijn hart gestolen, Blanche. Maar is het wederzijds?
Binnen een paar minuten stond ik in de kleine hal
aan de Hoflaan 86. Ik duwde de met glas-in-lood
ingelegde binnendeur open en stapte de smalle
gang in. Met een hand op de lichtknop bleef ik staan.
Vanuit de achterkamer klonken de gedempte stemmen van mijn oom en van Van Duinen. Ik rook
23
boenwas. Bij ons vertrek naar de bioscoop was die
er niet geweest. Antonella had haar tijd dus nuttig
besteed en al het houtwerk een flinke beurt gegeven.
Zoals altijd met de geur van boenwas voelde ik
een prikkeling in mijn neus opkomen. Gelukkig
wist ik een niesbui te voorkomen. Ik haalde mijn
hand van de lichtknop en liet mij door de lichtstreep
onder de deur naar de achterkamer aan het eind
van de gang leiden. Opeens liep ik ergens tegenaan.
Om te voorkomen dat het ding, wat het ook was,
zou omvallen, graaide ik in het wilde weg en voelde
iets in mijn handen dat ik herkende als een stofzak.
Het was onze Hoover steelstofzuiger. Antonella was
vergeten het ding op te bergen. Ik kreeg een binnenpretje over wat mijn oom een keer had gezegd:
‘Als Hoover niet aan het werk is, is het maar een
slappe zak.’
Ik opende de deur naar de achterkamer. Mijn oom
en Van Duinen hadden het zich gemakkelijk gemaakt in de elegante, bruin lederen Chesterfield fauteuils, die schuin tegenover elkaar bij de openslaande tuindeuren stonden opgesteld. De zware,
tot aan de vloer hangende overgordijnen zaten
dichtgeschoven. Op de bijpassende salontafel stonden een fles Rynbende bessenjenever, een sifon met
spuitwater en twee gebruikte longdrinkglazen. Ik
haalde mijn neus op. Naast de Elisabeth Bas die mijn
oom rookte, rook het ook hier naar boenwas.
‘Ah, daar heb je onze romanticus. Alles goed met
Blanche? Je hebt haar heel gelaten?’ luidde het welkom van mijn oom.
Hij kon altijd zo direct en zonder enige gêne uit de
hoek komen.
‘Je ziet, jongen,’ ging hij verder, ‘Rynbende heit de
klok. Schenk jezelf in en als je dan toch bezig bent,
onze glazen staan leeg op tafel.’
‘Antonella is zeker al naar bed?’ vroeg ik.
Mijn oom knikte. ‘Ja, ze droomt vast over boenwas of ligt te kruiswoordraadselen. Frisse lucht, die
boenwas, alleen bederft het de smaak van je sigaar.’
24
Terwijl ik de drankjes bereidde, keek ik Van Duinen terloops aan. Hij begon al behoorlijk kleine oogjes te krijgen. Ik zette de volle glazen op tafel en
ging zitten in één van de twee rookstoelen, die tegenover de Chesterfield fauteuils aan de andere kant
van de salontafel stonden. Ik nam een ferme slok en
stak een Chief Whip op. In het gedempte licht van de
staande schemerlamp achter hem, zag ik dat ook
mijn oom tekenen van vermoeidheid begon te vertonen.
‘En, was de vader van Blanche thuis?’ vroeg mijn
oom.
‘Zoals zij al verwachtte, lag hij op de sofa te slapen.’
Mijn oom knikte, trok aan zijn Elisabeth Bas en
boog naar voren. ‘Heb je nog iets kunnen afspreken?
Ze lijkt me een aardige partij.’
Ik schoot in de lach. ‘Ik ben uitgenodigd om zaterdagavond te komen eten. Hongaarse goulash. En
vooraf krijg ik de kans om verschillende pálinka’s te
proeven.’
Mijn oom zette grote ogen op. ‘Pálinka’s! Hmm,
wel een beetje sterk, maar de vruchtensmaak... Jammer dat ik niet ben uitgenodigd.’
Hij stootte Van Duinen, die half in slaap was gedommeld, met de punt van een schoen aan. ‘Kom,
Maarten, wakker worden. Je had ons nog groot
nieuws te vertellen.’
25