Besluit (zonder bijlagen)

Download Report

Transcript Besluit (zonder bijlagen)

Omgevingsvergunning U1 20160090
Aanvraag
Op 10 juni 2016 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het veranderen van
een pluimveehouderij op het adres Reutskamerdijk 2 te Ospel. De aanvraag is geregistreerd onder
nummer U1 20160090. We hebben aanvullende gegevens ontvangen op 18 juli 2016, 19 juli 2016 en
1 augustus 2016. De volgende stukken maken onderdeel uit van de aanvraag:
- Aanvraagformulier, ingekomen op 10 juni 2016;
- Besluit MER-plicht, ingekomen op 10 juni 2016;
- Bijlage Aanvraag Omgevingsvergunning, ingekomen op 19 juli 2016;
- Milieutekening, werknummer 4654-2 versie 4, ingekomen op 10 juni 2016;
- Stalsysteembeschrijving BWL 2011.02.V2, ingekomen op 10 juni 2016;
- Luchtfoto emissiepunten, ingekomen op 10 juni 2016;
- X- en Y- coördinaten emissiepunten pluimveestallen JoVee, Reutskamerdijk, ingekomen op
10 juni 2016;
- Overzicht uitgangspunten berekeningen V25042016, ingekomen op 10 juni 2016;
- Infomil blad “Hoe ga ik in V-Stacks om met combiventilatie cascade geschakelde en verticale
uitstroming?”, ingekomen op 10 juni 2016;
- V-Stacks berekening, “Geurbelasting nieuwe situatie V3 Reutskamerdijk 2 te Ospel”,
ingekomen op 10 juni 2016;
- Geur berekening Geomilieu V3.11, ingekomen op 10 juni 2016;
- Fijn stof berekening genaamd “Jovee Isl3a versie 2016”, ingekomen op 1 augustus 2016;
- Vragenlijst energie pluimveehouderij, ingekomen op 10 juni 2016;
- IPPC-omgevingstoets ammoniak en veehouderij, ingekomen op 18 juli 2016;
- Toetsing Besluit emissiearme huisvesting, ingekomen op 18 juli 2016;
- Toelichting fijn stof, ingekomen op 18 juli 2016;
- Ontvangstbevestiging NB-wet vergunningaanvraag, ingekomen op 18 juli 2016.
Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven:
- Aanpassen van het ventilatiesysteem middels het installeren van twee warmtewisselaars en
twee luchtmengkasten bij vier bestaande kuikenstallen;
- De stallen 4 en 5 vervangen door een nieuwe stal voor 67.000 vleeskuikens, deze nieuwe stal
wordt voorzien van een (inpandige) warmtewisselaar;
- De stallen 6 en 7 worden eveneens voorzien van stuwbakken waarmee de uittredende
ventilatielicht uit de achtergevels omhoog gestuwd wordt (verticale uitstroom).
Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo
omschreven omgevingsaspecten:
- Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een
inrichting of mijnbouwwerk (artikel 2.1 lid 1 e Wabo).
Gefaseerde aanvraag
De aanvrager heeft ervoor gekozen om de omgevingsvergunning, voor dit project, gefaseerd aan te
vragen. De overig benodigde activiteiten worden in de tweede fase aangevraagd.
Bevoegd gezag
Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit
omgevingsrecht (Bor) en de daarbij horende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de integrale
omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk
dat in ons besluit alle relevante aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke
leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en
brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning
verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
1
Ontvankelijkheid
Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor (Ministeriële regeling
omgevingsrecht) getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak.
De aanvrager is hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. We hebben
de aanvullende gegevens ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere
aanvulling daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de
activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling
genomen.
Procedure
De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide procedure).
Verklaring van geen bedenkingen
De Natuurbeschermingswet (Nbw) vergunning is voorafgaand aan de omgevingsvergunning
aangevraagd. Er vindt daarom geen coördinatie plaats tussen beide vergunningstelsels als bedoeld in
artikel 2.27 Wabo en hoofdstuk 9 Nbw. Dit betekent dat beide aanvragen apart van elkaar door de
bevoegde gezagen worden behandeld en de Nbw-vergunning in dit geval niet aanhaakt bij de Wabo.
Het vragen van een verklaring van geen bedenkingen is dan ook niet van toepassing.
Overwegingen
De aanvraag is beoordeeld aan de artikelen van de Wabo. Voorts is de aanvraag getoetst aan het
Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Gebleken is dat de aanvraag
voldoet en daarom verlenen wij de gevraagde omgevingsvergunning.
In de bijlage zijn de nadere inhoudelijke overwegingen opgenomen.
Ter inzage legging
Van 12 augustus 2016 tot en met 22 september 2016 heeft een ontwerp van deze beschikking ter
inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van
deze gelegenheid is wel gebruik gemaakt.
Voor de behandeling van de zienswijzen verwijzen we naar de bijlage “Zienswijzenrapportage met
beantwoording”.
Geen van de ingediende zienswijzen geeft aanleiding om de beschikking te wijzigen.
Nadere ambtshalve overwegingen
Op 1 oktober 2016 is de gewijzigde Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) in werking getreden.
Hierdoor is de geurfactor, bij deze specifieke aanvraag, gewijzigd van 0,24 OU per dier naar 0,33 OU
per dier. In het definitieve besluit zijn paragraaf 1.1.2.1 onderdelen “huidige situatie “en
“aangevraagde situatie” en paragraaf 1.1.2.3 onderdeel “Geur” aangepast aan deze nieuwe factoren.
De aangepaste berekeningen laten zien dat er nog steeds wordt voldaan aan de geldende norm. De
nieuwe berekeningen zorgen niet voor een ander besluit dan reeds in ontwerp is verleend.
Besluit
Burgemeester en wethouders besluiten in hun vergadering van 24 januari 2017, besluitkenmerk B&W17-01196, gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en
bovenstaande overwegingen de omgevingsvergunning te verlenen.
De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de aanvraag en gewaarmerkte
stukken deel uitmaken van de vergunning en onder de in bijlage opgenomen voorschriften. De
omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteit:
-
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een
inrichting of mijnbouwwerk (artikel 2.1 lid 1 e Wabo).
Overige bijgevoegde documenten
De volgende documenten worden meegezonden met het besluit en zijn als gewaarmerkte stuk
bijgevoegd:
- Reactie op zienswijzen aanvraag Omgevingsvergunning, Ingekomen op 3 november 2016.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
2
Beroepsclausule
Tegen het besluit kan binnen zes weken na de dag van terinzagelegging beroep worden
aangetekend. Het beroepsschrift moet in tweevoud worden ingediend bij de sector bestuursrecht van
de Rechtbank Limburg locatie Roermond. De beschikking treedt in werking nadat de termijn voor het
indienen van een beroepschrift is verstreken.
Indien de omgevingsvergunning in fasen wordt verleend, treedt de gehele omgevingsvergunning pas
in werking op de dag dat de laatste fase in werking is getreden. Dit is meestal het moment waarop de
beschikking met betrekking tot de tweede fase in werking treedt.
Het indienen van een beroepschrift schorst de werking van het besluit niet. Hebben u of derde
belanghebbenden er veel belang bij dat dit besluit niet in werking treedt, dan kan een voorlopige
voorziening worden gevraagd bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Roermond. Wanneer een
voorlopige voorziening wordt aangevraagd treedt de beschikking pas in werking nadat hierover een
beslissing is genomen.
U kunt ook digitaal beroep instellen of voorlopige voorziening vragen bij genoemde rechtbank via
http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische
handtekening (DigiD). De rechtbank brengt voor het behandelen van een beroepschrift en ook van
een verzoek om een voorlopige voorziening kosten (griffierecht) in rekening. Meer informatie kunt u
inwinnen bij de rechtbank in Roermond. Voor meer informatie over deze clausule verwijzen wij u naar
de bijlage.
Nederweert, 30 januari 2017
Burgemeester en wethouders van Nederweert,
Namens dezen,
Afdeling Dienstverlening,
H. Laveaux
Bijlagen:
• Overwegingen en voorschriften
• Zienswijzenrapportage met beantwoording
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
3
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
Inhoudsopgave
1
Overwegingen ................................................................................................................................. 2
1.1
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een
inrichting. ................................................................................................................................................. 2
1.1.1 Procedureel ................................................................................................................................ 2
1.1.2 Inhoudelijk................................................................................................................................... 4
2
Voorschriften ................................................................................................................................. 15
2.1
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een
inrichting. ............................................................................................................................................... 15
2.1.1 ALGEMEEN .............................................................................................................................. 15
2.1.2 HET HOUDEN VAN DIEREN ................................................................................................... 15
2.1.3 KADAVERPLAATS/KADAVERAANBIEDVOORZIENING ....................................................... 15
2.1.4 OPSLAG DIERGENEESMIDDELEN ....................................................................................... 16
2.1.5 ENERGIE.................................................................................................................................. 16
2.1.6 GELUID .................................................................................................................................... 17
3
Zienswijzen ................................................................................................................................... 19
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
1
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
1 Overwegingen
Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag:
1.1
1.1.1
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van
een inrichting.
Procedureel
1.1.1.1 Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen
vinden algemene voorschriften opgenomen. Met het Activiteitenbesluit wordt de vergunningplicht
vanwege het onderdeel milieu voor de meeste inrichtingen opgeheven. Alleen IPPC-installatie
(Integrated Pollution Prevention and Control) en inrichtingen die zijn aangewezen als
vergunningplichtig in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) blijven vergunningplichtig op grond
van de Wabo. Deze inrichtingen worden aangemerkt als type C-inrichtingen.
De vergunningaanvraag heeft betrekking op een IPPC- installatie. De inrichting wordt dan ook
aangemerkt als een type C inrichting. De inrichting is daarmee vergunningplichtig met dien verstande
dat een aantal voorschriften uit het Activiteitenbesluit rechtstreeks, dus zonder dat deze in deze
vergunning expliciet zijn opgenomen, mogelijk van toepassing zijn. Voor zover dit het geval is, is dit
elders in deze beschikking (paragraaf Activiteitenbesluit) aangegeven.
Op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient de wijziging van de inrichting te worden
gemeld. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding.
1.1.1.2 Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER)
Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) behandelt het milieueffectrapport (MER). De Wm maakt
onderscheid tussen activiteiten waarbij het opstellen van een MER verplicht is (MER-plicht) en
activiteiten waarbij het bevoegd gezag moet beoordelen of een MER nodig is (MERbeoordelingsplicht). Het gaat bij veehouderijen volgens het Besluit milieueffectrapportage (Besluit
MER) dan om activiteiten in de vorm van het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor
het fokken, mesten of houden van dieren. In de bijlage bij het Besluit MER ligt in de vorm van een
drempelwaarde per diercategorie vast wanneer voor een initiatief de MER-plicht (onderdeel C van de
bijlage) of de MER-beoordelingsplicht (onderdeel D van de bijlage) geldt. Bij de voorliggende
aanvraag blijkt dan de volgende situatie:
diercategorie
pluimvee (E, F, G en J)
drempelwaarde
onderdeel C
geen
drempelwaarde
onderdeel D
> 40.000 dieren
gevraagde oprichting/
wijziging/uitbreiding
68.500 dieren
De aanvraag resulteert in een overschrijding van de drempelwaarde van onderdeel D en een
onderschrijding van de drempelwaarde van onderdeel C. Er geldt dus een MER-beoordelingsplicht.
Als startpunt heeft de initiatiefnemer daarom een mededeling als bedoeld in artikel 7.16 Wm
ingediend. Na een inhoudelijke beoordeling van de mededeling hebben wij op 17 mei 2016 besloten
dat de aangevraagde activiteiten geen aanleiding geven een MER te laten opstellen. De MERbeoordelingsplicht staat behandeling van de voorliggende aanvraag niet meer in de weg. Voor meer
informatie verwijzen wij naar de bijlagen behorende bij dit besluit.
1.1.1.3 Richtlijn industriële emissies
Vanaf 1 januari 2013 is de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) in de Nederlandse
milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 2010/75/EU, PbEU L334). De RIE geeft milieueisen voor
de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn horende bijlage I. Wanneer een installatie daar
genoemd is, spreken we van een IPPC-installatie. Binnen de inrichting waar deze beschikking
betrekking op heeft, bevinden zich één of meer IPPC-installaties. Het gaat hier om:
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
2
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
-
Intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee
(categorie 6.6 a).
Bij het bepalen van wat de beste beschikbare technieken zijn voor een IPPC-installatie, moeten wij
rekening houden met Europese referentiedocumenten (BREF-documenten). Deze documenten geven
een overzicht van de beschikbare milieutechnieken en wijzen de technieken aan die de beste
milieuprestaties leveren en daarnaast economisch en technisch haalbaar zijn. Deze aanwijzingen
worden BBT-conclusies genoemd. De procedure tot vaststelling en bekendmaking van BBTconclusies vindt op Europees niveau plaats. Gedurende de periode dat nog geen (nieuwe) BBTconclusies via die procedure zijn vastgesteld, gelden de BBT-conclusies, die voor 1 januari 2013
vermeld stonden in de bijlage bij de Mor. Deze BBT-conclusies worden via internet bekend gemaakt,
totdat deze zijn vervangen door actuele conclusies. Voor de nieuwe BBT-conclusies zorgt de
Europese Commissie zelf voor publicatie op internet.
Bij het nemen van deze beschikking hebben wij rekening gehouden met de volgende BBT-conclusies:
Categorie in bijlage 1 RIE
Primair relevante BBTOok van belang zijnde BBTconclusies / BREF
conclusies / BREF’s
6.6a: Intensieve pluimvee- of
BREF Intensieve pluimveeBREF op- en overslag
varkenshouderij met meer dan
en varkenshouderij (BREF
bulkgoederen (BREF ESB)
40.000 plaatsen pluimvee
IV)
BREF Energie-efficiëntie
Naast de BBT-conclusies hebben wij rekening gehouden met de volgende in de bijlage bij de Mor
aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken:
• Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR), juli 2012;
• Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB), 2012;
• Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij;
• Oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij, juli 2007;
• Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, december
2011.
Voor een verdere beschouwing van de beste beschikbare technieken, verwijzen wij naar de
afzonderlijke toetsing aan de relevante milieucompartimenten.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
3
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
1.1.2
1.1.2.1
Inhoudelijk
Algemeen
Algemeen
De aanvraag heeft betrekking op het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in
werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e en artikel 2.6, lid
1 van de Wabo. De Wabo legt in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag
vast. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Wij beperken ons in het navolgende tot
die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed zijn.
Huidige vergunningsituatie
Ten behoeve van deze inrichting is op 10 september 2009 een revisie vergunning op grond van de
Wet milieubeheer verleend voor een pluimveehouderij. Deze vergunning moet krachtens
overgangsrecht aangemerkt worden als een omgevingsvergunning.
In de tabel “Huidige vergunde situatie” wordt het aantal vergunde dieren en huisvesting per stal, de
ammoniak-, geur- en fijn stofemissie weergegeven. Het maximaal aantal te houden dieren is gelijk aan
het aantal dierplaatsen.
Tabel: Huidige vergunde situatie
Ammoniakemissie
Diercategorie (RAVStal code)
1
4 Vleeskuikens (E5.100)
1
5 Vleeskuikens (E5.100)
1
6 Vleeskuikens (E5.100)
1
7 Vleeskuikens (E5.100)
2
8 Vleeskuikens (E5.6)
2
9 Vleeskuikens (E5.6)
Totaal
1.
2.
Aantal
dieren
17.500
17.500
29.800
29.800
41.250
41.250
Geuremissie
Fijn stofemissie
Totale
emissieemissie- Totale emissie Totale
ammoniak factor
factor
factor
geur
fijn stof
Ammoniak emissie
geur
emissie fijn stof emissie
(kg/jr)
(kg/jr)
(OUE/s) (OUE/s) (gr/jr)
(kg/jr)
0,080
1.400
0,33
5.775
22
385
0,33
0,080
1.400
5.775
22
385
0,33
0,080
2.384
9.834
22
656
0,33
0,080
2.384
9.834
22
656
0,33 13.613
0,037
1.526
22
908
0,33 13.613
0,037
1.526
22
908
10.621
58.443
3.896
Diercategorie vleeskuikens overige huisvestingssystemen;
Diercategorie vleeskuikens stal met mixluchtventilatie (BWL 2005.10.V4).
Aangevraagde situatie
Het aantal dieren waarvoor vergunning wordt gevraagd, de ammoniak-, geur- en fijn stofemissie zijn in
de tabel “Aangevraagde situatie” weergegeven. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan
het aantal dierplaatsen.
Tabel: Aangevraagde situatie
Ammoniakemissie
Diercategorie (RAVStal code)
5 Vleeskuikens
1
(E5.11+E7.6)
2
6 Vleeskuikens (E5.100)
2
7 Vleeskuikens (E5.100)
8 Vleeskuikens
1
(E5.11+E7.6)
9 Vleeskuikens
1
(E5.11+E7.6)
Totaal
Geuremissie
Fijn stofemissie
emissieTotale
emissie- Totale emissie Totale
factor
ammoniak factor
geur
factor
fijn stof
Aantal Ammoniak emissie
geur
emissie fijn stof emissie
dieren
(kg/jr)
(kg/jr)
(OUE/s) (OUE/s) (gr/jr)
(kg/jr)
67.000
0,021
1.407
0,33
22.110
15
1.005
29.800
29.800
0,080
0,080
2.384
2.384
0,33
0,33
9.834
9.834
22
22
656
656
42.000
0,021
882
0,33
13.860
15
630
42.000
0,021
882
0,33
13.860
15
630
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
7.939
69.498
3.577
4
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
1.
2.
Diercategorie vleeskuikens stal met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag (BWL 2010.13.V5) in combinatie
met een warmtewisselaar warmtewisselaar; 31% emissiereductie fijn stof (BWL 2011.02.V2);
Diercategorie vleeskuikens overige huisvestingssystemen.
1.1.2.2 Activiteitenbesluit
Binnen de inrichting vindt een aantal activiteiten plaats waarvoor het Activiteitenbesluit en de
bijbehorende ministeriële regeling direct werkende regels stelt. Het gaat hier om de onderstaande
activiteiten, welke in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zijn opgenomen.
•
•
•
•
•
•
•
Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie (§ 3.2.1
met de bijbehorende ministeriële regeling);
In werking hebben van een koelinstallatie (§ 3.2.6 met de bijbehorende ministeriële regeling);
Opslaan en overslaan van goederen (§ 3.4.3 met de bijbehorende ministeriële regeling);
Opslaan van agrarische bedrijfsstoffen (§ 3.4.5 met de bijbehorende ministeriële regeling);
Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank (§ 3.4.9
met de bijbehorende ministeriële regeling);
Waterbehandeling voor agrarische activiteiten (§ 3.5.4);
Houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven (§ 3.5.8 met de bijbehorende ministeriële
regeling).
Wij merken op dat deze activiteit(en) moet(en) plaatsvinden overeenkomstig de voorschriften uit het
Activiteitenbesluit en de daarop gebaseerde ministeriële regeling. Vanwege de rechtstreekse werking
van dit besluit en de bijbehorende ministeriële regeling kunnen in deze vergunning geen voorschriften
worden opgenomen die betrekking hebben op de daarin geregelde activiteiten en aspecten, tenzij dit
besluit of bijbehorende regeling de mogelijkheid biedt tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Wij
zien geen aanleiding om maatwerkvoorschriften te stellen.
Dit betekent dat de betreffende paragrafen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriele
regeling geraadpleegd moeten worden om te zien welke regels hierop van toepassing zijn.
Op de activiteiten die verricht worden binnen de inrichting waarop hoofdstuk 3 van het
Activiteitenbesluit van toepassing is, zijn ook afdeling 2.1 “Zorgplicht”, afdeling 2.2 “Lozingen” en
afdeling 2.3 “Lucht” van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing. Op alle activiteiten die
verricht worden binnen de inrichting is ook afdeling 2.4 “Bodem” van het Activiteitenbesluit
rechtstreeks van toepassing, met uitzondering van artikel 2.11, eerste lid.
In deze vergunning zijn met betrekking tot de zorgplicht, lozingen, lucht en bodem voor deze
activiteiten geen (aanvullende) voorschriften gesteld. Dit betekent dat de betreffende afdelingen uit het
Activiteitenbesluit geraadpleegd moeten worden om te zien welke regels hierop van toepassing zijn.
Ook is hoofdstuk 6 “Overgangs- en slotbepalingen” van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van
toepassing.
1.1.2.3 Toetsing aan milieucriteria aangaande agrarische bedrijven
Geur
Geur dierenverblijven
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het exclusieve toetsingskader voor geurbelasting, als
gevolg van de dierenverblijven, op gevoelige objecten. Artikel 3, lid 1 van de Wgv bevat geurnormen
voor gevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom in een concentratiegebied (de gemeente
Nederweert is gelegen in het concentratiegebied zuid). Voor de bebouwde kom geldt een norm van 3
OUE/m³ en voor het buitengebied geldt een norm van 14 OUE/m³.
De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) schrijft voor dat de geurbelasting berekend moet worden
met het model V-Stacks vergunning. In afwijking van deze systematiek bepaalt artikel 3, lid 2 van de
Wgv dat voor een gevoelig object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij, of sinds 19 maart
2000 geen deel meer uitmaakt van een andere veehouderij, een minimale afstand geldt. De afstand
wordt gemeten vanaf het dichtst bij het gevoelig object gelegen emissiepunt en bedraagt 100 meter
binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom.
Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wgv kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat
andere normen van toepassing zijn dan de normen uit artikel 3, lid 1 van de Wgv. De gemeenteraad
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
5
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
van Nederweert heeft op 7 mei 2013 een dergelijke verordening (hierna de verordening) vastgesteld,
zoals bedoeld in dit artikel. De verordening is op 17 mei 2013 in werking getreden.
De verordening geldt voor het grondgebied van de gemeente Nederweert. Op grond van de
verordening is voor een aantal gebieden nabij onderstaande inrichting een afwijkende norm
opgenomen.
Geurnormen relevante gebieden volgens verordening:
Op de bij de gemeentelijke verordening behorende kaart is aangegeven welke geurnormen gelden
voor de betreffende gebieden. In afwijking van de wettelijk vastgestelde normen, zijn de volgende
normen vastgesteld.
3
• Invloedsgebied kernen Nederweert, Ospel en Nederweert-Eind: 1,5 OUE/m .
• Invloedsgebied plangebieden voor woningbouw Leiverse Velden en Tiskeswej en
3
bedrijfsterrein Pannenweg: 3,0 OUE/m .
3
• Invloedsgebied plangebied voor woningbouw Ospel: 6,0 OUE/m .
• Invloedsgebied plangebieden voor woningbouw Merenveld, Hoebenakker, Hoebenakker fase
3
4 en 5 en Anselberg: 8,0 OUE/m .
3
• Invloedsgebied bedrijfsterreinen Ketelaarsweg en Aan Veertien: 14 OUE/m .
3
• Invloedsgebied zone 1.500 meter om Nederweert en Ospel: 10 OUE/m .
In afwijking van de wettelijk vereiste afstand bedraagt de vereiste afstand tot bestaande (tweede
bedrijfs) woningen bij melkveehouderijen en paardenhouderijen 25 meter. Het emissiepunt van
nieuwe stallen mag niet binnen een afstand van 50 meter gerealiseerd worden en bestaande stallen
mogen niet uitbreiden richting een woning binnen 50 meter. Bij het bepalen of een woning als
bestaand aangemerkt kan worden, geldt dat de bouwvergunning uiterlijk op 22 april 2008 moet zijn
verleend.
Bij de aanvraag is een berekening gevoegd van de geuremissie (bijlage “Geurbelasting nieuwe
situatie V3 Reutskamerdijk 2 te Ospel”). Met behulp van het programma V-stacks vergunning, versie
2010, is een berekening gemaakt van de geurbelasting op de in de directe omgeving gelegen
geurgevoelige objecten. De uitkomsten hiervan zijn weergegeven in de volgende tabel:
Tabel: Geurbelasting geurgevoelige objecten
geurgevoelig object
bebouwde
(voormalig)
kom
onderdeel andere
veehouderij
Hagelkruisbaan 11
Nee
Nee
Caseweg 8b
Nee
Nee
Caseweg 8
Nee
Nee
Hagelkruisbaan 13
Nee
Nee
Korenbloemstraat 69
Ja
Nee
Caseweg 5
Nee
Nee
Caseweg 10
Nee
Nee
Caseweg nieuw 1
Nee
Nee
Caseweg nieuw 2
Nee
Nee
Caseweg nieuw 3
Nee
Nee
Hagelkruisbaan 10
Nee
Nee
geurnorm
geurverordening
3
(ouE/m )
10,0
10,0
10,0
10,0
1,5
10,0
10,0
10,0
10,0
10,0
10,0
geurbelasting
3
aanvraag (ouE/m )
9,6
10,2
9,2
13,3
0,5
8,8
12,0
7,0
7,2
7,8
9,7
Uit de tabel blijkt dat niet bij alle gevoelige objecten wordt voldaan aan het toetsingskader van de
Wgv. Dit zou betekenen dat de aangevraagde vergunning geweigerd zou moeten worden. Artikel 3, lid
4 van de Wgv bevat een voorziening (de 50%-regeling) voor aanvragen zoals deze, waarin het aantal
vleeskuikens toeneemt ten opzichte van de vergunde situatie en de geurbelasting in de vergunde
situatie al hoger is dan de wettelijk toegestane norm.
Voorwaarde van de 50%-regeling is dat ten minste één geurreducerende maatregel wordt toegepast,
zodat de geurbelasting vermindert. Maximaal de helft van dit effect mag worden gebruikt voor
uitbreiding van het veebestand, de andere helft komt ten goede aan het geurgevoelig object
(vermindering geurbelasting). Volgens de aanvraag is sprake van geurbelastingreducerende
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
6
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
maatregelen in de vorm van nieuwe emissiepunten, gebouwhoogten, uitreedsnelheden, diameters en
emissiepunthoogten. De onderstaande tabel verduidelijkt de werking van de 50% regeling:
Tabel: Toetsing aan artikel 3, lid 4 van de Wgv (50% regeling)
geurgevoelig
Geurbelast.
Geurbelast. vergunde Plafond
Geurbelast.
Voldoet aan
object
vergunde situatie
situatie na
geuraanvraag
artikel 3, lid 4
3
3
3
(ouE/m )
maatregelen (ouE/m ) belasting
(ouE/m )
van de Wgv ?
aanvraag
(50% regeling)
14,6
9,0
11,8
10,2
Ja
Caseweg 8b
18,3
10,6
14,4
13,3
Ja
Hagelkruisbaan
13
Caseweg 10
15,3
10,4
12,8
12,0
Ja
Uit de tabel blijkt dat artikel 3, lid 4 van de Wgv verlening van de aangevraagde vergunning niet in de
weg staat.
In aanvulling op het hiervoor behandelde toetsingskader volgt uit artikel 5, lid 1 van de Wgv een norm
voor de afstand van de buitenzijde van het dichtstbijzijnde dierenverblijf tot de buitenzijde van een
gevoelig object. De minimale afstand is 25 meter als het gevoelig object buiten de bebouwde kom ligt
en 50 meter als het gevoelig object binnen de bebouwde kom ligt. De afstandsnormen uit artikel 5, lid
1 van de Wgv wijken af van de andere afstandsnormen uit de Wgv, omdat deze uitgaan van de
afstand van het dichtstbijzijnde emissiepunt van de veehouderij tot de buitenzijde van een
geurgevoelig object. Artikel 5, lid 1 van de Wgv bevat dus een aanvullende afstandseis waaraan ook
moet worden voldaan. Uit de aanvraag blijkt dat in de aangevraagde situatie voldaan wordt aan de
hiervoor genoemde afstanden. Artikel 5, lid 1 van de Wgv staat verlening van de aangevraagde
vergunning niet in de weg.
Onvolkomenheden V-Stacks
Op 18 april 2014 heeft Witteveen en Bos in opdracht van de provincie Noord-Brabant een notitie
opgesteld over de betrouwbaarheid van het geur rekenprogramma (V-Stacks).
Uit de notitie blijkt dat de geurberekeningen op basis van V-stacks zowel naar boven als naar
beneden aanzienlijke verschillen vertonen met de ‘realiteit’ (lees: een ander rekenprogramma).
Op 18 februari 2015 heeft ons college beslist om in gevallen dat de met V-stacks berekende
geurbelasting dicht bij de norm zit, aanvragen omgevingsvergunning of aan te houden of aanvullend
te laten onderbouwen met een uitgebreid rekenprogramma.
Bij de aanvraag is een aanvullende berekening ingediend (Nieuwe situatie 22 november 2016). Uit
deze berekening blijkt dat er wordt voldaan, ook indien er gerekend wordt met het uitgebreide
rekenprogramma Geomilieu.
Conclusie
Wij stellen vast dat de aangevraagde situatie voldoet aan de Wgv indien er gerekend wordt met het
uitgebreide rekenprogramma Geomilieu.
Eindconclusie
Wij stellen vast dat de Wgv verlening van de aangevraagde vergunning niet in de weg staat.
Ammoniak
Algemeen
De ammoniakemissie vanuit de veehouderij wordt beoordeeld op de volgende onderdelen:
• Wet ammoniak en veehouderij (Wav), ligging ten opzichte van zeer kwetsbare gebieden;
• Besluit emissiearme huisvesting voor landbouwhuisdieren (Besluit emissiearme huisvesting);
• beste beschikbare technieken (BBT) en maximale ammoniakemissiewaarden;
• technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie alsmede de plaatselijke
milieuomstandigheden (IPPC-omgevingstoets);
• gevolgen van directe ammoniakschade aan gewassen.
Wet ammoniak en veehouderij (Wav)
De Wav stelt regels voor de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven.
Onder de Wav worden uitsluitend de zeer kwetsbare gebieden beschermd. Gebieden zijn zeer
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
7
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
kwetsbaar als zij voor verzuring gevoelig zijn en binnen de (door de provincie begrensde) ecologische
hoofdstructuur (EHS) gelegen zijn. De Provinciale staten van Limburg hebben op 18 april 2008 de
zeer kwetsbare gebieden aangewezen.
De Wav bepaalt dat binnen een zone van 250 meter rond zeer kwetsbare gebieden geen oprichtingen
van veehouderijen zijn toegestaan en dat uitbreidingen van het aantal dieren van één of meer
diercategorieën uitsluitend toegestaan zijn, indien het (gecorrigeerd) maximaal emissieplafond voor
ammoniak wordt gerespecteerd.
Het meest dichtbij gelegen zeer kwetsbaar gebied “De Groote Peel” ligt, uitgaande van de
aangevraagde situatie, op ongeveer 1.400 meter van de dierenverblijven. Het bedrijf ligt niet in een
250 meter zone om een zeer kwetsbaar gebied. Voor dit bedrijf geldt dan ook geen beperking in de
vorm van een gecorrigeerd maximaal ammoniakemissieplafond. De Wav staat verlening van de
aangevraagde vergunning niet in de weg.
Beste beschikbare technieken (BBT) en maximale ammoniakemissiewaarde
Zoals in bovenstaande paragraaf Richtlijn industriële emissies aangegeven, hebben wij bij het nemen
van deze beschikking onder andere rekening gehouden met de volgende documenten over BBT:
• BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij;
• de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij;
• de Oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij.
De BREF gaat in op de volgende activiteiten:
• management van het bedrijf;
• bereiding van voer en voedingsstrategie;
• veeteelt;
• verzamelen en opslaan van mest;
• verwerking van mest binnen de inrichting;
• uitrijden van mest en afvalwaterzuivering.
De meeste aandacht gaat uit naar ammoniak, de voornaamste luchtverontreinigende stof, omdat deze
stof in grote hoeveelheden wordt uitgestoten. De BREF geeft de technieken die in het algemeen op
Europees niveau tot de beste beschikbare technieken worden gerekend.
Nederland heeft ervoor gekozen om vanwege de ernst van de ammoniakproblematiek voor
huisvestingssystemen de voorschriften ten aanzien van de emissie van ammoniak vast te stellen in
een ‘algemene maatregel van bestuur’ en niet in de vergunningvoorwaarden. Het Besluit emissiearme
huisvesting stelt voor de huisvesting van verschillende diercategorieën maximale emissiewaarden
voor fijn stof en -ammoniakemissie per dierplaats en geeft aan wanneer hieraan uiterlijk moet zijn
voldaan.
Rekening houdend met afschrijvingstermijnen en de beschikbare informatie zijn in de oplegnotitie een
aantal data opgenomen die belangrijk zijn voor de beoordeling van BBT. Aan de hand van deze
beoordeling is in de oplegnotitie per diercategorie aangegeven welke huisvestingssystemen als BBT
voor het aspect ammoniak kunnen worden aangemerkt. Daarbij wordt het voorbehoud gemaakt dat
die systemen BBT zijn, tenzij dat vanwege andere milieuaspecten niet het geval is.
Toetsing van de aanvraag aan het Besluit emissiearme huisvesting levert de volgende tabel op:
Tabel: Aangevraagde huisvestingssysteem en maximale emissiewaarde
Stal
diercategorie
emissiewaarde Stal
maximale
nummer
Rav (kg)*
- nieuw
emissiewaarde
- bouw
(kg)
vergunning
verleend
- bestaand
5
Vleeskuikens
0,021
Nieuw
0,035
6
Vleeskuikens
0,080
Bestaand
0,045
7
Vleeskuikens
0,080
Bestaand
0,045
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
voldoet aan
Besluit
emissiearme
huisvesting
Ja
Nee
Nee
8
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
8
9
Vleeskuikens
Vleeskuikens
0,021
0,021
Bestaand
Bestaand
0,045
0,045
Ja
Ja
Uit de tabel blijkt dat niet alle stallen voldoen aan de maximale emissiewaarden uit het Besluit
emissiearme huisvesting. In de Wav en in het Besluit emissiearme huisvesting is echter de optie voor
intern salderen opgenomen. Onder intern saldering wordt verstaan: de mogelijkheid om binnen een
veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen geen BBT toe te passen, op
voorwaarde dat de daardoor gemiste ammoniakreductie wordt gecompenseerd door het toepassen van
verdergaande technieken dan BBT in de overige huisvestingssystemen. Voorwaarde is wel dat een
huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 nog niet in de veehouderij aanwezig was, wel afzonderlijk
moet voldoen aan de maximale emissiewaarde. Dat intern salderen is toegestaan, is door de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd (zie bijvoorbeeld uitspraak van 15 oktober 2008,
zaak 200708807).
In onderstaande tabel zijn de emissiewaarden van de aangevraagde stalsystemen en de maximale
emissiewaarden weergegeven.
Tabel: Toegestane ammoniakemissie op basis van maximale emissiewaarde
emissie/jaar
maximale
Huisvestings
aantal
emissie- maximale
emissievolgens
emissie/jaar
systeem
dieren
waarde
aanvraag (kg)
(kg)
Rav (kg) waarde
(kg)
E5.11+E7.6
67.000
0,021
0,035
1.407
2.345
E5.100
29.800
0,080
0,045
2.384
1.341
E5.100
29.800
0,080
0,045
2.384
1.341
E5.11+E7.6
42.000
0,021
0,045
882
1.890
E5.11+E7.6
42.000
0,021
0,045
882
1.890
7.939
8.807
Totaal
Huisvestingssysteem
aanwezig
op 1-1-2007
Nee
Ja
Ja
Nee
Nee
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de totale aangevraagde emissie per jaar lager is dan de maximale
emissie per jaar. Hiermee wordt voldaan aan het Besluit emissiearme huisvesting.
IPPC
De Wav legt in artikel 3, lid 3 een aanvullende toets op bij IPPC-installaties. Deze toets betekent dat een
vergunning moet worden geweigerd als niet kan worden voldaan aan voorschriften, welke nodig zijn
vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie of de plaatselijke
milieuomstandigheden, maar niet met toepassing van de in aanmerking komende BBT kunnen worden
gerealiseerd.
Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij (Beleidslijn)
De Wav en de RIE schrijven niet voor op welke wijze rekening moet worden gehouden met de
technische kenmerken en geografische ligging van de veehouderij. Ook ontbreekt een omschrijving van
wat onder plaatselijke milieuomstandigheden moet worden begrepen. Om deze leegte te vullen heeft het
ministerie van VROM in 2007 de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij
(Beleidslijn) vastgesteld. Met behulp van de Beleidslijn kunnen wij bepalen of en in hoeverre strengere
emissie-eisen nodig zijn vanwege de technische kenmerken, geografische ligging of plaatselijke
milieuomstandigheden. Deze emissie-eisen worden in de Beleidslijn aangemerkt als “strenger dan BBT
(BBT+)” en “veel strenger dan BBT (BBT++)”. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
heeft uitgesproken dat de beleidslijn niet in strijd is met de IPPC-richtlijn (zie bijvoorbeeld uitspraak van
18 maart 2009, zaak 200800463/1).
Omdat de voorgenomen ammoniakemissie bij toepassing van BBT boven 5.000 kg uitkomt, moet op
grond van de Beleidslijn een strengere emissie eis worden vastgesteld. In de inrichting vindt een
uitbreiding plaats van het aantal dieren en de ammoniakemissie bedraagt na de verandering 7.939 kg.
De uitbreiding heeft betrekking op een nieuwe stal (nummer 5) en het wijzigen van de bestaande stallen
8 en 9. Alle drie de stallen worden uitgevoerd met een luchtmengsysteem voor droging strooisellaag
(BWL 2010.13.V5) in combinatie met een warmtewisselaar; 31% emissiereductie fijn stof (BWL
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
9
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
2011.02.V2); en voldoet aan >BBT (strengere eis). Bovendien moeten bestaande rechten
gerespecteerd worden. In dit specifieke geval is er een daling van 2.2682 kg (van 10.621 kg naar 7.939
kg). Er wordt voldaan aan de Beleidslijn.
Directe ammoniakschade aan gewassen
Directe ammoniakschade is de schade die ammoniak uit stallen kan veroorzaken aan gewassen die
verbouwd worden nabij een stal. In het Activiteitenbesluit worden geen voorschriften gesteld aan
directe ammoniakschade omdat ammoniakschade wordt gezien als bedrijfsschade en niet meer als
milieuschade. Aan de vergunning worden daarom ook geen voorschriften gesteld aan directe
ammoniakschade.
Eindconclusie
Uit voorgaande blijkt dat de aanvraag gelet op ammoniak voldoet aan de wettelijke eisen.
Luchtkwaliteit
Wabo en Wet milieubeheer
Op grond van de Wet milieubeheer gelden de bepalingen van artikel 5.2 en de daarbij behorende
bijlage 2 van de Wet milieubeheer voor de luchtkwaliteitseisen. Op grond van artikel 5.16, lid 1 van de
Wet milieubeheer houdt het bevoegd gezag bij het uitoefenen van de bevoegdheid tot het verlenen
van de omgevingsvergunning rekening met de in bijlage 2 genoemde grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide
en benzeen en de richtwaarden voor ozon, nikkel, arseen, cadmium en benzo(a)pyreen.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 staat beschreven op welke plaatsen er getoetst moet
worden. Het toepasbaarheidsbeginsel en blootstelling speelt hierbij een grote rol. Volgens het
toepasbaarheidsbeginsel hoeft op een aantal locaties de luchtkwaliteit niet vastgesteld te worden.
Deze locaties betreffen terreinen van andere inrichtingen, wegen en plaatsen waar het publiek in de
praktijk niet zal verblijven (zoals natuurgebieden met een hek erom, terreinen van het Ministerie van
Defensie, akkers en spoorwegen). Voor de blootstellingstijd geldt dat deze significant moet zijn ten
opzichte van een etmaal. Een plaats met significante blootstelling kan bijvoorbeeld een woning,
school, winkel, loods of sportterrein zijn. Op plaatsen waar geen sprake is van significante blootstelling
hoeft de luchtkwaliteit niet beoordeeld te worden.
Uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 blijkt dat de emissie van fijn stof bij agrarische
bedrijven met standaard rekenmethode 3 (SRM3) berekend moeten worden. Het luchtkwaliteitsmodel
ISL3a (welke voldoet aan SRM3) is specifiek bedoeld om de gevolgen van (agrarische en industriële)
puntbronnen op de luchtkwaliteit in de omgeving te bepalen.
Fijn stof komt vooral vrij vanwege de emissie van huid-, mest-, voer- en strooiseldeeltjes uit de stallen.
De beoordeling richt zich dan ook met name op de concentratie fijn stof afkomstig van het houden van
dieren.
Emissiefactoren fijn stof
Op grond van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 moet voor de berekening van concentraties
van fijn stof gebruik worden gemaakt van de meest actuele emissiegegevens die zijn gepubliceerd
(voor het laatst in maart 2016) op de website van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Besluit emissiearme huisvesting
In het Besluit emissiearme huisvesting is bepaald dat in een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1
juli 2015 geen huisvestingssystemen worden toegepast met een emissiefactor voor zwevende deeltjes
(PM10) die hoger is dan de maximale emissiewaarde voor zwevende deeltjes (PM10) die voor de
desbetreffende diercategorie is opgenomen. Alleen voor pluimvee zijn in het Besluit emissiearme
huisvesting maximale emissiewaarden opgenomen voor zwevende deeltjes (PM10).
De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de luchtkwaliteit
Onderhavige inrichting betreft een veehouderij. Bij veehouderijen is in het kader van de genoemde
luchtkwaliteitseisen met name de emissie van zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), ofwel fijn
stofemissie van belang.
Voor zwevende deeltjes (PM10) gelden de volgende grenswaarden:
• 40 microgram per m3 (µg/m3 ) als jaargemiddelde concentratie;
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
10
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
•
50 microgram per m3 (µg/m3 ) als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat
deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
Voor zwevende deeltjes (PM2,5) gelden de volgende grenswaarden:
3
• 25 microgram per m , gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie.
Toetsing fijn stof (PM10) afkomstig van dieren
Bij de aanvraag is een berekening gevoegd (Bijlage “Jovee Isl3a versie 2016”) van de emissie van
zwevende deeltjes als gevolg van de activiteiten waarvoor deze vergunning wordt aangevraagd. Aan
de hand van de emissiefactoren is met behulp van het rekenprogramma ISL3a versie 2015-1 een
berekening gemaakt van de luchtkwaliteit ter plaatse. Uit de berekening, zie onderstaande tabel, blijkt
dat de immissie van zwevende deeltjes ter plaatse van relevante beoordelingspunten niet boven de 40
microgram per m3 komt en dat er minder dan 35 maal per jaar een overschrijding is van de
vierentwintig-uurgemiddelde concentratie.
Tabel 4: Toetsing Luchtkwaliteit (fijn stof PM10) aangevraagde situatie
Jaargemiddelde concentratie
Dagen met overschrijding van de
24-uurgemiddelde concentratie
Beoordelingspunt
Aangevraagd
Norm
Aangevraagd
Norm
Hagelkruisbaan 11
26
40
17
35
Caseweg 8b
29
40
29
35
Caseweg 8
29
40
27
35
Hagelkruisbaan 13
26
40
18
35
Korenbloemstraat 69
24
40
14
35
Caseweg 5
29
40
28
35
Caseweg 10
26
40
18
35
Caseweg nieuw 1
29
40
28
35
Caseweg nieuw 2
29
40
28
35
Caseweg nieuw 3
29
40
28
35
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er overal voldaan wordt aan de norm. De bepalingen van de Wet
milieubeheer voor de luchtkwaliteitseisen staan verlening van de aangevraagde vergunning niet in de
weg.
Toetsing aan Besluit emissiearme huisvesting
Toetsing van de aanvraag aan het Besluit emissiearme huisvesting levert de volgende tabel op:
Tabel: Aangevraagde huisvestingssystemen en maximale emissiewaarde
Stal
diercategorie
emissiewaarde PM10
Maximale
nummer
(gram/dierplaats/jaar)
emissiewaarde PM10
(gram/dierplaats/jaar)
5
Vleeskuikens
(E5.11+E7.6)
15
voldoet aan
Besluit
emissiearme
huisvesting
16
Ja
Uit bovenstaande tabel blijkt dat wel wordt voldaan het Besluit emissiearme huisvesting.
Toetsing fijn stof (PM2,5) afkomstig van dieren
Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een grenswaarde voor de
bescherming van de gezondheid van de mens van 25 microgram per m³, gedefinieerd als
jaargemiddelde concentratie. Er zijn al wel commerciële rekenprogramma's op de markt waarmee de
verspreiding van PM2,5 berekend kan worden. Er zijn echter nog geen emissiefactoren voor PM2,5
vastgesteld, dus het is op dit moment niet mogelijk om de blootstelling te bepalen. De fractie PM2,5
bevat vooral de deeltjes die ontstaan door condensatie van verbrandingsproducten of door reactie van
gasvormige luchtverontreiniging. Ook stof dat, bijvoorbeeld in de vorm van roet en rook, rechtstreeks
vrijkomt bij verbrandingsprocessen zoals bij transport, industrie en consumenten, bestaat vooral uit
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
11
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
kleinere deeltjes. Stof dat vrijkomt bij mechanische bewegingen, zoals wegdekslijtage en stalemissies,
betreft vooral deeltjes die groter zijn dan PM2,5. Veehouderijen vormen voor zover bekend geen
belangrijke bron van PM2,5 emissies.
In de monitoringsrapportage Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL) 2014 zijn berekeningen
uitgevoerd voor de fijnere fractie van fijn stof, PM2,5. Daaruit blijkt dat er in 2015 geen overschrijding
van de jaarnorm PM2,5 geconstateerd wordt. Dit bleek overigens ook al uit de monitoringsrapportage
NSL 2013.
Volgens informatie van Infomil is de PM10 bepalender dan PM2,5. Het PM2,5 maakt als lichtere fractie
onderdeel uit van het PM10. De grenswaarden voor PM10 liggen daarbij erg dicht bij die van PM2,5. Een
overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal in de praktijk eerst optreden voor het toegestane
aantal overschrijdingsdagen voor PM10. Dit gebeurt doorgaans bij een jaargemiddelde PM10
concentratie van rond de 32-33 microgram per m³. Nu de berekende jaargemiddelde PM10
concentratie in de aangevraagde situatie maximaal 30 microgram per m³ is, kan gesteld worden dat er
geen overschrijding van de grenswaarde van PM2,5 plaats zal vinden.
In de bijlage “toelichting fijn stof” staat beschreven dat:
“Voor de vergunningverlening van veehouderijen is alleen de jaargemiddelde grenswaarde
van belang. Deze geldt vanaf 1 januari 2015. Ze geldt naast de grenswaarden voor PM10. De
grenswaarde bedraagt op dit moment 25 microgram per m3, gedefinieerd als jaargemiddelde
concentratie. De nieuwe grenswaarde voor PM2,5 gaat niet voor problemen in de agrarische
sector zorgen. De veehouderijen zijn geen belangrijke bron van fijn stof uitstoot. Zo bedraagt
het aandeel PM2,5 binnen de uitgestoten hoeveelheid PM10 bij volière pluimveestallen
ongeveer 6% (zie ASG Rapport). Als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dan geldt
dit ook voor de PM2,5 normen. Daarbij ligt de achtergrondconcentratie voor PM2,5 in
Nederland ruimschoots onder de grenswaarde (InfoMil d.d. 22 juli 2015).”
Toetsing fijn stof en stikstofdioxide afkomstig van verkeersbewegingen
Ook verkeersbewegingen zorgen voor emissies van fijn stof en daarnaast ook voor de emissie van
stikstofdioxide. De fijn stof emissie afkomstig van de verkeersbewegingen zijn, in vergelijking met de
emissies afkomstig van dieren, echter zeer beperkt. Ook de emissie van stikstofoxide is zeer beperkt.
Dit blijkt uit de berekening met de NIBM tool van Infomil. NIBM staat hierbij voor Niet In Betekenende
Mate. Uit deze berekening is gebleken dat de emissie van fijn stof en stikstofdioxide afkomstig van
verkeersbewegingen NIBM is, en niet relevant bijdraagt, en derhalve als niet significant aan te
merken is.
1.1.2.4
Toetsing aan overige aan WABO verbonden milieucriteria
Afvalstoffen
Er vindt geen wijziging plaats in de aard en omvang van het afval van de onderhavige veehouderij.
(Externe) veiligheid
Er vindt geen wijziging plaats in de aard en omvang in de opslag van gevaarlijke stoffen van de
onderhavige veehouderij.
Geluid
De geluidbelasting van de aangevraagde activiteiten op geluidgevoelige objecten in de omgeving is
beoordeeld met behulp van de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening” d.d. 21 oktober
1998 van het Ministerie van VROM (de Handreiking). Hierbij zijn met name hoofdstuk 3 (paragraaf
3.2) en hoofdstuk 4 van de Handreiking van belang.
Representatieve bedrijfssituatie (RBS)
Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij
de inrichting gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. In de
representatieve bedrijfssituatie worden het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, de maximale
geluidniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting beoordeeld.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT)
Binnen de gemeente Nederweert is geen gemeentelijke nota industrielawaai vastgesteld.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
12
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
Daarom is voor de bepaling van de maximaal toegestane gemiddelde geluidbelasting aansluiting
gezocht bij hoofdstuk 4 van de Handreiking, waarbij gebruik wordt gemaakt van richtwaarden
gerelateerd aan de woonomgeving.
Tabel: Richtwaarden voor woonomgevingen
Aanbevolen richtwaarden in de woonomgeving in dB(A)
Dag
Avond
Nacht
Landelijke omgeving
40
35
30
Rustige woonwijk, weinig verkeer
45
40
35
Woonwijk in de stad
50
45
40
Overschrijding van deze richtwaarden kan toelaatbaar zijn op grond van een bestuurlijk
afwegingsproces. Bij bestaande inrichtingen is overschrijding van de richtwaarden in ieder geval
mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
Onderhavige inrichting ligt in het buitengebied van Ospel. Gelet op de omgeving van de inrichting
geldt een richtwaarde van 40 dB(A)-etmaalwaarde (landelijke omgeving).
Indien de omgeving van de inrichting echter nader wordt bekeken, kan worden geconcludeerd dat er
diverse (agrarische) bedrijvigheden plaatsvinden. De omgeving, waarin zowel het bedrijf als de
geluidsgevoelige objecten liggen, kan worden getypeerd als een landelijke omgeving, die qua
geluidniveau vergelijkbaar is met het type woonomgeving “Rustige woonwijk, weinig verkeer”. Met
inachtneming van deze gebiedstypering, wordt het aanvaardbaar geacht om de richtwaarden voor het
langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) te stellen op 45 dB(A)-etmaalwaarde.
Gezien de aard en omvang van de (akoestisch relevante) werkzaamheden en activiteiten en de grote
afstand tot de omliggende woningen kan/mag in alle redelijkheid worden aangenomen dat aan deze
richtwaarden kan worden voldaan. Deze richtwaarden zijn dan ook als voorschrift bij deze vergunning
opgenomen.
Maximale geluidniveau (LA,max)
Voor het maximale geluidniveau (LA,max) moet volgens § 3.2 van de handreiking ter plaatse van
geluidgevoelige objecten worden gestreefd naar het voorkomen van geluidsniveaus die meer dan 10
dB boven het aanwezige gemiddelde geluidsniveau uitkomen. In gevallen waarbij niet aan deze
waarden kan worden voldaan, kunnen normen worden gehanteerd die het maximum van 70 dB(A), 65
dB(A) en 60 dB(A) niet overschrijden voor dag-, avond- en nachtperiode. Laatstgenoemde waarden
zijn volgens vaste jurisprudentie regelmatig als aanvaardbaar aangemerkt.
Gezien de aard en omvang van de (akoestisch relevante) werkzaamheden en activiteiten en de grote
afstand tot de omliggende woningen kan/mag in alle redelijkheid worden aangenomen dat aan deze
normen kan worden voldaan. Deze waarden zijn dan ook als voorschrift bij deze vergunning
opgenomen.
Indirecte hinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting
De beoordeling van het aspect `indirecte hinder´ (het verkeer van en naar de inrichting dat nog niet is
opgenomen in het heersende verkeersbeeld) heeft plaatsgevonden op basis van de circulaire van
VROM d.d. 29 februari 1996. In deze circulaire is een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)etmaalwaarde opgenomen.
Verkeersbewegingen van en naar de inrichting kunnen indirecte hinder met zich meebrengen. De
afstand waarbinnen er sprake kan zijn van indirecte hinder blijft beperkt tot de afstand waarbinnen de
herkomst van het verkeer aan het bedrijf kan worden toegerekend en/of waarbinnen de voertuigen
van en naar het bedrijf voor het gehoor nog herkenbaar zijn ten opzichte van de andere voertuigen op
de openbare weg. Gelet op de afstand tussen het bedrijf en de woningen die het meest dichtbij liggen
is dit hier niet het geval en is indirecte hinder daarom niet aan de orde.
Ontbreken akoestisch onderzoek
Gezien de aard en omvang van de (akoestisch relevante) werkzaamheden en activiteiten en de grote
afstand tot de omliggende woningen kan/mag in alle redelijkheid worden aangenomen dat aan de in
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
13
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
deze vergunning opgenomen geluidnormen wordt voldaan. Daarom wordt het op dit moment niet
noodzakelijk geacht dat een akoestisch onderzoek onderdeel dient uit te maken van de aanvraag.
Trillingen
Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige
bestemmingen is trillinghinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom
niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen.
Energie
Bij de beoordeling van vergunningaanvraag is rekening gehouden met aspect zuinig omgaan met
energie. De voorschriften met betrekking tot energie zijn gebaseerd op de circulaire “Energie in de
milieuvergunning” (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ) en het informatieblad E.11
Veehouderijen t.b.v. energie in de milieuvergunning voor niet-MJA inrichtingen. (Infomil, december
1997). In verband met de aanwezigheid van een kadaverkoeling is ook het informatieblad Faciliteiten
(Infomil oktober 1999) van belang.
In de circulaire “Energie in de milieuvergunning” wordt er vanuit gegaan dat energiebesparende
3
maatregelen in beginsel haalbaar zijn als het jaarlijkse verbruik hoger is dan 25.000 m aardgas,
3
respectievelijk 23 m propaangas, en 50.000 kWh aan elektriciteit.
Deze inrichting behoort niet tot een brancheorganisatie waarmee een Meerjarenafspraak (MJA)
energie-efficiency is afgesloten.
Het energiegebruik wordt voornamelijk veroorzaakt door de bedrijfsprocessen binnen het bedrijf. Het
energieverbruik van het bedrijf bedraagt volgens de aanvraag jaarlijks 231.660 kWh elektriciteit en
84.000 m³ aardgas. Dit is meer dan 50.000 kWh elektriciteit en meer dan het equivalent van 25.000 m³
aardgas. Het energieverbruik is inherent aan de omvang van de bedrijfvoering. De drempelwaarde
voor elektriciteit op jaarbasis wordt dus overschreden. Op basis van het afwegingskader wordt
geconcludeerd dat het energieverbruik binnen de inrichting als een relevant milieuaspect kan worden
aangemerkt.
Het BREF-document geeft een aantal energiebesparende maatregelen die onder BBT vallen. Het
betreft o.a. het isoleren van gebouwen en het gebruik van energiezuinige verlichting. In de aanvraag is
aangegeven middels de ingevulde “Vragenlijst pluimveehouderij” welke energiebesparende
maatregelen worden getroffen. Verschillende gangbare maatregelen en voorzieningen worden blijkens
de aanvraag getroffen. Deze zijn volgens de aanvraag doelmatig uitgevoerd. Op deze punten wordt
dus voldaan aan het vereiste uit de BREF.
Gezien de al genomen maatregelen zien wij vooralsnog geen aanleiding voor het opnemen van
nadere middel-, onderzoeks- en/of rapportagevoorschriften ter beperking van het energieverbruik.
Voor optimalisatie van het energieverbruik worden meet- en registratievoorschriften opgenomen om
het energieverbruik jaarlijks te registreren.
Grondwaterputten
De inrichting is gelegen in de zogenaamde Roerdalslenk, zoals bedoeld in de bijlage bij artikel 2.1,
tweede lid, 5.2, eerste lid, en 5.4 van de Omgevingsverordening Limburg.
De gemeente Nederweert is gelegen in Roerdalslenk zone III. Dit betekent dat voorschriften dienen te
worden gesteld als indien de diepte van een grondwater put meer dan 80 meter bedraagt. Binnen de
inrichting is een grondwaterput met een diepte van circa 28 meter aanwezig. Er hoeven daarom geen
aanvullende voorschriften opgesteld te worden.
Wij willen u erop wijzen dat u op grond van de Omgevingsverordening Limburg artikel 2.14 lid 2 een
melding moet doen bij de Gedeputeerde Staten als u een put dieper dan 80 meter maakt.
Toetsing aan overige richtlijnen, regels en wetten
Het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in
andere wetten en regels (zoals een besluit op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren)
zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven. In sommige gevallen is ook voor deze
wetten en regels een toestemming van het daarvoor betreffende bevoegde gezag nodig.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
14
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
2 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
2.1
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van
een inrichting.
2.1.1
ALGEMEEN
2.1.1.1
Op de veranderde inrichting zijn de volgende voorschriften behorende bij de revisievergunning
ingevolge de Wet milieubeheer van 10 september 2009 van toepassing:
1.
2.
8.
11.
14.
Algemeen;
Nazorg:
Afval;
Koelinstallatie;
Bestrijdingsmiddelen.
2.1.1.2
De inrichting moet in werking zijn volgens de bij de vergunning gewaarmerkte stukken en de daarin
gehanteerde uitgangspunten, behalve als daarvan blijkens de hierna volgende voorschriften mag of
moet worden afgeweken.
2.1.2
2.1.2.1
HET HOUDEN VAN DIEREN
Algemeen
2.1.2.1.1
Dierlijk afval mag niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Het afval moet zo spoedig
mogelijk, volgens de bij of krachtens het Besluit dierlijke bijproducten en de Regeling dierlijke
bijproducten gestelde regels, uit de inrichting worden verwijderd. Het bewaren van dierlijk afval, in
afwachting van afvoer naar een destructiebedrijf, moet zodanig geschieden dat geen geurhinder
optreedt, het aantrekken van ongedierte wordt voorkomen en geen vermenging met ander afval of
materiaal optreedt. Verder mag het dierlijk afval geen visuele hinder veroorzaken.
2.1.2.1.2
Op het terrein van de inrichting mag geen mest worden verbrand.
2.1.2.1.3
Wanneer in de stallen dan wel op of bij het erf ongedierte (zoals ratten, muizen, vliegen of insecten)
voorkomt, moeten doelmatige bestrijdingsmaatregelen worden getroffen.
2.1.2.1.4
Ramen en deuren van stallen moeten gesloten worden gehouden voor zover ze geen functie hebben
voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of goederen.
2.1.3
2.1.3.1
KADAVERPLAATS/KADAVERAANBIEDVOORZIENING
Algemeen
2.1.3.1.1
Kadavers moeten worden aangeboden aan de destructor op de kadaverplaats of in een
vloeistofkerende mobiele kadaverbak of een kadaverton.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
15
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
2.1.3.1.2
Het reinigen en ontsmetten van de kadaverkap of kadaverton moet plaatsvinden boven een
kadaverplaats. Indien de kadavers aan de destructor worden aangeboden op de mobiele kadaverbak
of in een kadaverton, moeten deze worden gereinigd en ontsmet op een reinigings- en
ontsmettingsplaats voor veewagens elders binnen de inrichting.
2.1.3.1.3
Behalve tijdens het ledigen moet de kadaveraanbiedvoorziening door middel van een verzwaard en
goed sluitend deksel of daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten worden gehouden.
2.1.3.1.4
Een mobiele kadaveraanbiedingsvoorziening (kadaverton) moet zodanig zijn geconstrueerd dat deze
op een doelmatige wijze kan worden vervoerd zodat iedere mogelijkheid tot verspreiding van smetstof
en afvalwater naar de omgeving in alle redelijkheid is uitgesloten.
2.1.3.1.5
Een kadaverplaats danwel een mobiele kadaverbak of kadaverton, moet vloeistofkerend zijn en moet
bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- of ontsmettingsmiddel.
2.1.3.1.6
Een kadaverplaats moet afwaterend zijn gelegd naar één punt, zodat het spoel- en ontsmettingswater
via leidingen kan afwateren naar een, niet van een overstort voorziene opslagruimte, dan wel
rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en binnen de inrichting gelegen mestkelder.
2.1.3.1.7
Een mobiele kadaverbak moet zijn voorzien van een opvangbak zodat uittredend vocht de omgeving
niet kan verontreinigen. Het ledigen van de opvangbak mag alleen boven de reinigings- en
ontsmettingsplaats voor veewagens.
2.1.4
2.1.4.1
OPSLAG DIERGENEESMIDDELEN
Diergeneesmiddelen
2.1.4.1.1
Diergeneesmiddelen moeten worden bewaard in een daartoe bestemde lekbak in een afgesloten
goed geventileerde ruimte.
2.1.4.1.2
In de lekbak voor de diergeneesmiddelen mogen geen andere stoffen worden opgeslagen.
2.1.5
2.1.5.1
ENERGIE
Aanvullende voorschriften niet-MJA bedrijf
2.1.5.1.1
Het jaarlijks energieverbruik moet worden geregistreerd. Er kan worden volstaan met het bewaren van
de energienota's. De vergunninghouder houdt deze gegevens drie jaar in het bedrijf ter inzage voor
het bevoegd gezag.
2.1.5.1.2
Jaarlijks moet onderhoud worden uitgevoerd aan de stook- en verwarmingsinstallatie. Ten minste
eenmaal per jaar moet, met het oog op een optimale verbranding in de installatie, een beoordeling
worden uitgevoerd van de noodzakelijke afstelling en staat van onderhoud. Beoordeling, afstelling,
onderhoud en reparaties moet geschieden door een bedrijf dat is gecertificeerd volgens de
certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties, of over
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
16
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
gelijkwaardige deskundigheid beschikt. Meetrapporten en verdere rapportage van het onderhoud
moeten worden opgenomen in het logboek van de installatie, en moeten 5 jaar ter inzage voor het
bevoegd gezag worden gehouden.
2.1.5.1.3
Alle gangbare maatregelen en voorzieningen (zie bijlage “Vragenlijst pluimveehouderij”) worden
blijkens de aanvraag getroffen. Deze moeten, blijvend, doelmatig zijn uitgevoerd.
2.1.6
2.1.6.1
GELUID
Algemeen
2.1.6.1.1
Controle op en berekeningen van de in de voorschriften opgenomen geluidgrenswaarden moeten
geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, 1999" (ministerie van
VROM) op een waarneemhoogte van 1,5 m boven maaiveld in de dagperiode van 7.00 tot 19.00 uur
en 5 m boven het maaiveld in de overige perioden van 19.00 tot 7.00 uur, zonder de eventuele
reflectiebijdrage van een achterliggende gevel. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet
overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden.
2.1.6.1.2
De ligging van onderstaande beoordelingspunten staan beschreven in het akoestisch onderzoek
behorende bij de aanvraag.
2.1.6.2
Representatieve bedrijfssituatie
2.1.6.2.1
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting (inclusief
verandering) aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of
activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op
onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoord. punt
geluidgevoelige
bestemmingen
LAr,LT [in dB(A)] Dag
07.00-19.00
LAr,LT [in dB(A)] Avond LAr,LT [in dB(A)] Nacht
19.00-23.00
23.00-07.00
45
40
35
2.1.6.2.2
Het maximale geluidsniveau LAmax. veroorzaakt door de in de inrichting (inclusief verandering)
aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten,
alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op onderstaande
beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoord. punt
geluidgevoelige
bestemmingen
2.1.6.3
LAmax [in dB(A)] Dag
07.00-19.00
LAmax [in dB(A)] Avond
19.00-23.00
70
65
LAmax [in dB(A)] Nacht
23.00-07.00
60
Geluidsonderzoek bij een IPPC bedrijf
2.1.6.3.1
Binnen 6 maanden nadat de vergunning in werking is getreden en de inrichting volledig in werking is
gebracht moet door middel van een akoestisch onderzoek aan het bevoegd gezag worden
aangetoond dat aan de geluidsvoorschriften van deze vergunning wordt voldaan. De resultaten van dit
akoestisch onderzoek moeten binnen die termijn schriftelijk aan het bevoegd gezag worden
gerapporteerd. Het bevoegd gezag moet geïnformeerd worden over datum en tijdstip waarop de
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
17
Bijlage overwegingen en voorschriften behorende bij U1 20160090
geluidmetingen voor bovengenoemderapportage plaatsvinden. Aan de opzet van het onderzoek kan
het bevoegd gezag nadere eisen stellen in verband met mogelijke specifieke omstandigheden.
2.1.6.3.2
Binnen 6 weken na het afronden van de metingen, zoals bedoeld in het vorige voorschrift, dient een
rapportage van het onderzoek aan het bevoegd gezag te worden overgelegd. In de resultaten dienen
tenminste de metingen, bedrijfssituatie en resultaten volledig te zijn beschreven.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
18
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
3
Zienswijzen
Het was vanaf de datum waarop de ontwerpvergunning ter inzage is gelegd, gedurende 6 weken voor
iedereen mogelijk om schriftelijk of mondeling een zienswijze op de ontwerpvergunning in te dienen.
Wij hebben binnen de genoemde termijn een zienswijze ontvangen van:
•
•
Adviesbureau Het Groene Schild, namens cliënt wonend aan de Hagelkruisbaan 10 te Ospel,
ingekomen op 21 september 2016;
Boskamp Willems advocaten, namens cliënten wonend aan de Hagelkruisbaan 11 en de
Hagelkruisbaan 13 te Ospel, ingekomen op 22 september 2016 deze zienswijzen zijn op 10
oktober 2016 aangevuld.
Op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht zijn de zienswijzen aan de
vergunningaanvrager toegezonden en is de mogelijkheid geboden hierop te reageren.
Op 3 november 2016 is een inhoudelijke reactie op de zienswijzen ontvangen namens de aanvrager.
Ten aanzien van de ingebrachte zienswijzen en de ontvangen reactie namens de aanvrager hebben
wij het volgende overwogen:
1. MER
Zienswijze Het Groene Schild:
Uw MER-beoordeling is gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat er voor een pluimveehouderij
geen drempelwaarde in onderdeel C is opgenomen (zie MER-beoordelingsbesluit en §1.1.1.2 van het
ontwerpbesluit). Voor mesthoenders geldt bij onderdeel C een drempelwaarde voor activiteiten
waarin een installatie wordt opgericht, gewijzigd of uitgebreid met meer dan 85.000 mesthoenders. Dit
steekt te meer nu zowel de stallen 4/5 (wordt: nieuw 5) en de stallen 8 en 9 wijzigen.
Overweging bevoegd gezag:
Appellant heeft gelijk dat er een C drempelwaarde is voor mesthoenders van 85.000 mesthoenders.
Deze kolom hebben wij echter weggelaten om te proberen duidelijkheid te verschaffen. Mesthoenders
worden namelijk wel in de C drempelwaarde vermeld maar niet in de D drempelwaarde. In de D
drempelwaarde wordt pluimvee vermeld. Omdat de aanvraag een uitbreiding behelst van 68.500
pluimvee/mesthoenders is er voor gekozen om enkel de D drempelwaarde van pluimvee te vermelden
en niet de C drempelwaarde. Toetsing aan beide onderdelen levert immers dezelfde conclusie op.
Er is geen sprake van een oprichting, wijziging of uitbreiding van meer dan 85.000 mesthoenders of
pluimvee omdat er in de feitelijke en vergunde situatie reeds vleeskuikens in de betreffende stallen 8
en 9 zitten. Omdat deze “installaties” (stallen) niet gebouwd worden hoeven de vergunde aantallen
van de stallen 8 en 9 niet meegenomen te worden in de toetsing aan de drempelwaarden.
De vermelde uitbreiding van 68.500 dieren is dus de nieuw te bouwen stal nummer 5 (67.000 stuks)
en de toename van dieren in de bestaande stallen 8 en 9 (in beide stallen elk 750 stuks). Hierdoor is
er sprake van een oprichting, wijziging of uitbreiding van 68.500 (67.000+750+750) stuks pluimvee.
De drempelwaarden uit onderdeel C of D worden niet overschreden zodat geen
mer(beoordelings)plicht geldt.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
2. Geuroverlast terug dringen
Zienswijze Het Groene Schild:
De inrichting veroorzaakt geurhinder. Bij aanvrager is dat bekend. Hij geeft in de aanvraag immers
aan dat de aanvraag is gebaseerd op de zienswijze en klachten van een omwonende in verband met
geuroverlast. Hij geeft aan met de aanvraag te trachten de geuroverlast terug te dringen. Zoals uit
§1.1.2.1 van de considerans blijkt, neemt met de onderhavige aanvraag de geuremissie echter juist
toe! Er valt daarom niet te begrijpen in welke zin de aanvraag zou bijdragen aan het terugdringen van
de geuroverlast.
Overweging bevoegd gezag:
Op 27 februari 2014 heeft de aanvrager reeds eerder een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze
aanvraag heeft hij gelet op de zienswijzen die tegen het ontwerpbesluit (5 augustus 2014) zijn
ingediend, ingetrokken. De aanvraag is dusdanig gewijzigd dat er volgens het rekenprogramma V-
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
19
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
Stacks een verbetering is ten opzichte van de ingetrokken aanvraag. Wellicht heeft aanvrager dit
bedoeld met zijn opmerking geuroverlast terug te dringen.
Uit de aanvraag blijkt dat er wordt voldaan aan de (50% regeling) geurverordening. Aangezien het
bedrijf nu feitelijk/vergund overbelast is, is er sprake van een verbetering ten aanzien van de
geurbelasting op de omliggende woningen.
Overigens merken we op dat per 1 oktober de Rgv normen zijn gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor de
geurberekeningen. De berekeningen en de beoordeling in de considerans zijn hierop aangepast.
Vergunningverlening blijft mogelijk.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
3. Geur berekening (X-Y coördinaten en ontbrekende woning)
Zienswijze Het Groene Schild:
U stelt dat niettemin de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) niet aan de vergunning in de weg staat
omdat voldaan wordt aan de geurnorm van 10,0 OU/m3 uit de gemeentelijke geurverordening. De Vstacks-berekening is echter onjuist en onvolledig. De woning van cliënt is niet opgenomen in de
berekening. Andere woningen op vergelijkbare afstand zijn wel opgenomen, daarom is deze omissie
niet te begrijpen.
De meest belaste woning Hagelkruisbaan 13, bevindt zich dichter bij de inrichting dan uit de
gehanteerde coördinaten blijkt. De noordzijde van deze woning ligt ongeveer 6 meter noordelijker dan
volgens het gehanteerde Y- coördinaat. Correctie hiervoor levert reeds een normoverschrijding.
Overweging bevoegd gezag:
De geurberekeningen zijn opnieuw uitgevoerd, met de nieuwe Rgv normen en ook op de woning
Hagelkruisbaan 10. Uit deze berekeningen blijkt dat er een geurbelasting van 9,7 OU op de woning
Hagelkruisbaan 10 is in de aangevraagde situatie. Er wordt dus voldaan aan de geurnorm.
Met betrekking tot de X-Y coördinaten van Hagelkruisbaan 13 zien wij geen reden om te twijfelen aan
de gehanteerde X-Y coördinaten, deze zijn namelijk door ons gecontroleerd aan de hand van de
luchtfoto.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
4. Geur berekening (onvolkomenheden)
Zienswijze Het Groene Schild:
4.1
Van nog groter belang is dat de bronparameters bij de invoergegevens onjuistheden bevatten. Van de
aanvraag maakt deel uit een informatiesheet van Infomil: 'Hoe ga ik in V-stacks om met
combiventilatie cascade geschakeld en verticale uitstroming?'
Dit leaflet eindigt met de opmerking: "Als de omkasting niet is opgedeeld in een kanaal per ventilator
in de eindgevel dan gelden de volgende uitgangspunten: Combiventilatie met stuw bak en verticale
uitstroming". Dat is het geval, want aan het uiteinde van stal 8 en 9 zijn 4 stofvangbakken
opgenomen. Elk daarvan vormt een omkasting voor een groter aantal ventilatoren gezamenlijk - niet
een kanaal per ventilator.
4.2
Volgens het leaflet "Hoe ga ik in V-stacks om met combiventilatie met stuwbak en verticale
uitstroming?" moet de emissiepuntdiameter bepaald worden aan de hand van de fictieve gemiddelde
diameter van de stuwbak en nokventilatoren. In dit geval zijn echter geen nokventilatoren, maar een
warmtewisselaar aanwezig.
Er is maar één warmtewisselaar voor de beide stallen. Temeer nu de stallen verder identiek zijn
(zelfde huisvestingssysteem, zelfde aantallen dieren, zelfde omvang) en direct naast elkaar gelegen
zijn, ligt het voor de hand om een emissiepunt voor de beide stallen samen te berekenen.
Anders moet het emissiepunt vanwege de luchtwasser in tweeën geknipt worden". Dat is in feite
gedaan in de V-stacks-berekening bij de aanvraag.
4.3
Blijkens het overzicht uitgangspunten berekeningen V25042016, onderdeel van de aanvraag, is per
ventilatiekoker gerekend met 3 ventilatoren, waarvan één met doorsnee 140 cm en twee met
doorsnee 930 mm. Dit is blijkens de tekening onjuist, want per stal is er een koker met 4 ventilatoren
met doorsnee 140 cm en één met 2 ventilatoren doorsnee 140 cm en 3 met doorsnee 930 mm. De
uitstroomoppervlakte van de kokers is daarmee veel te klein berekend. Daarnaast is de oppervlakte
van de warmtewisselaar te klein berekend, aangezien deze gehalveerd is (in tweeën geknipt).
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
20
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
Daardoor is ook de fictieve gemiddelde diameter veel te klein berekend. In de berekeningen wordt
uitgegaan van een hoge verticale uittreesnelheid van 7,20 m/ s. Als uittreesnelheid moet volgens het
leaflet van Infomil echter het gemiddelde debiet gedeeld door de totale oppervlakte van de
nokventilatoren en stuwbak genomen worden - in dit geval de totale oppervlakte van de
warmtewisselaar en de stofvangbakken. Nu er geen kanaal per ventilator is, mag niet uitgegaan
worden van de geclaimde uittreesnelheid van 7,20 m/ s. De volgens het leaflet te berekenen
uittreesnelheid is veel lager.
4.4
Correctie hiervoor levert een zeer forse overschrijding van de geurnormen op, op basis van het
wettelijk voorgeschreven V-stacks-programma, en niet alleen bij waarnemer Hagelkruisbaan 13.
De vergunning dient daarom geweigerd te worden.
Overweging bevoegd gezag:
4.1
Op de tekening (Langsdoorsnede gebouw 8 en 9) en het “overzicht uitgangspunten berekeningen
V25042016” behorende bij de aanvraag staan kokers/kanalen vermeld die boven de ventilatoren
komen te staan. Er wordt dus een omkasting aangevraagd, er wordt daarmee voldaan aan de leaflet.
4.2
Beide stallen worden aangesloten op een afzonderlijke warmtewisselaar. Dit blijkt ook uit de aanvraag
“X-Y- coördinaten emissiepunten pluimveestallen JoVee Reutskamerdijk” en de “Luchtfoto
emissiepunten”. Hierdoor is er ook niet voor gekozen om de stallen als één emissiepunt mee te
nemen in de berekeningen.
4.3
In het leaflet “Hoe ga ik in V-stacks om met combiventilatie cascade geschakeld en verticale
uitstroming” staat vermeld dat: “De totale oppervlakte die gemiddeld nodig is bij het gemiddelde
benodigde ventilatiedebiet” berekend moet worden om een constante uitstroming te garanderen. In
het “overzicht uitgangspunten berekeningen V25042016” staat ook vermeld “totaal oppervlakte die
gemiddeld nodig is bij het gemiddelde benodigde ventilatiedebiet”. Het is dus correct dat de aantallen
ventilatoren niet overeenkomen tussen de tekening en het overzicht uitgangspunten, dit is echter niet
relevant omdat de gemiddelde oppervlakte berekend is.
4.4
Zie bovenstaande punten 4.1, 4.2 en 4.3. Wij zien geen reden om op grond van deze zienswijzen de
vergunning te weigeren. De uitgevoerde berekeningen en de conclusies t.a.v. geur zijn correct.
De zienswijzen geven geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
5. Fijn stof
Zienswijze Het Groene Schild:
5.1
Voor wat betreft de invoerparameters bij de berekening van de fijn stof emissie gelden dezelfde
kritiekpunten als hierboven aangevoerd t.a.v.de V-stacks-berekening voor geur. Dit steekt te meer nu
er volgens het MER- beoordelingsbesluit sprake is van een hogere berekende fijn stof concentratie en
méér overschrijdingsdagen dan volgens het ontwerpbesluit. Dit verschil wordt niet verklaard.
5.2
Bovendien is de concentratie van ultrafijnstof (PM2,5) niet berekend.
Overweging bevoegd gezag:
5.1
Met betrekking tot de opmerkingen over de invoerparameters verwijzen we naar onze reactie op
zienswijzen onder 4.
De verklaring van het verschil tussen de fijn stofconcentraties in de aanmeldingsnotitie en het
ontwerpbesluit is te lezen in zowel de aanmeldingsnotitie als het ontwerpbesluit. In de
aanmeldingsnotitie (17 mei 2016) is fijn stof berekend met het rekenprogramma versie 2015. In het
ontwerpbesluit (8 augustus 2016) is gerekend met het rekenprogramma versie 2016. Deze nieuwe
versie (2016) is sinds 22 juli 2016 beschikbaar. In de aanmeldingsnotitie kon dus nog niet met de
laatste versie gerekend worden.
5.2
Met betrekking tot PM2,5 verwijzen we u naar de paragraaf “Toetsing fijn stof (PM2,5) afkomstig van
dieren” van de bovenstaande overwegingen. In de bijlage “toelichting fijn stof” staat beschreven dat:
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
21
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
“Voor de vergunningverlening van veehouderijen is alleen de jaargemiddelde grenswaarde van
belang. Deze geldt vanaf 1 januari 2015. Ze geldt naast de grenswaarden voor PM10. De
grenswaarde bedraagt op dit moment 25 microgram per m3, gedefinieerd als jaargemiddelde
concentratie. De nieuwe grenswaarde voor PM2,5 gaat niet voor problemen in de agrarische sector
zorgen. De veehouderijen zijn geen belangrijke bron van fijn stof uitstoot. Zo bedraagt het aandeel
PM2,5 binnen de uitgestoten hoeveelheid PM10 bij volière pluimveestallen ongeveer 6% (zie ASG
Rapport). Als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dan geldt dit ook voor de PM2,5 normen.
Daarbij ligt de achtergrondconcentratie voor PM2,5 in Nederland ruimschoots onder de grenswaarde
(InfoMil d.d. 22 juli 2015).”
Uit de berekening behorende bij de aanvraag blijkt dat er een jaargemiddelde concentratie PM10 van
3
29 microgram per m is. Indien 6% van deze PM10 concentratie gezien kan worden als PM2,5
3
concentratie zou dit uitkomen op 1,74 microgram per m PM2,5. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan
3
de grenswaarde norm van 25 microgram per m .
De zienswijzen geven geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
6. Gezondheid
Zienswijze Het Groene Schild:
Voor het risico van de verspreiding van ziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn (zoönosen) is
nog geen wettelijk of beleidsmatig toetsingskader ontwikkeld. Als er indicaties zijn dat een activiteit
een risico voor de volksgezondheid zou kunnen hebben, moet het bevoegd gezag, mede gelet op het
voorzorgsbeginsel, onderzoeken of de mogelijke negatieve effecten op de volksgezondheid van een
zodanige ernst kunnen zijn dat hierin aanleiding is gelegen om de vergunning te weigeren, of nadere
voorschriften ter voorkoming van gezondheidsrisico's aan de vergunning te verbinden. Bij een
pluimveehouderij is sprake van een dergelijke indicatie.
Zie de uitspraak SHE 15/2896 T SHE 15/2946 SHE15/2934 en ECLI:NL:RBOBR:2014:3163 en het
advies van de Gezondheidsraad van 30 november 2012
(https://www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/201227Gezondheidsrisicoveehouderijen.pdf) en
het rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij' (fase 3a)
(https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2015/03/ 19 /rapport-emissies-van-endotoxinenuit-de-veehouderij), alsmede recentelijk het rapport 'Veehouderij en gezondheid omwonenden'
(RIVM, Ministerie van VWS), RIVM rapport 2016-0058; het VGO-rapport. Een motivering ten aanzien
van dit punt ontbreekt echter geheel. Tegen de achtergrond van de maatschappelijke zorg ten aanzien
van dit onderwerp is dat onverteerbaar.
Overweging bevoegd gezag:
De rechtbank heeft al eerder uitgesproken dat als wordt voldaan aan het wettelijk toetsingskader voor
de aspecten geur- en fijn stof niet hoeft te worden gevreesd voor gezondheidsrisico’s (zaaknummer
SHE 12/3065 d.d. 12-07-2013). Uit de geur- en fijn stof berekeningen (behorende bij de aanvraag)
blijkt dat er voldaan wordt aan de normen genoemd in de huidige wet- en regelgeving. Bovendien is er
een afname in ammoniak en fijn stof emissie op bedrijfsniveau.
Op 7 juli 2016 is het onderzoek 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden gepubliceerd (RIVM
rapport, kenmerk 2015 – 0058, 5 juli 2016, hierna ‘VGO-onderzoek'). Het doel van het VGOonderzoek was om meer duidelijkheid te verkrijgen over mogelijke gezondheidseffecten van de
veehouderij op de gezondheid van omwonenden, vooral infectieziekten en luchtwegaandoeningen in
relatie tot luchtverontreiniging (zoals fijn stof en endotoxinen). Het VGO-onderzoek richt zich op
mogelijke verbanden tussen stoffen en micro-organismen van veehouderijen en gezondheidseffecten.
Op basis van alleen het VGO-onderzoek kan niet worden vastgesteld of dit ook oorzakelijke
verbanden zijn. Mede om deze reden geven de onderzoekers aan dat niet zonder meer duidelijk is of
de resultaten van het VGO-onderzoek te generaliseren zijn voor het hele land. Omdat de inzichten
niet compleet zijn en niet duidelijk is of er een oorzakelijk verband bestaat, lopen inmiddels
verschillende vervolgonderzoeken. Er is aldus ook nog geen concreet en wettelijk toetsingskader
beschikbaar. Omdat het VGO-onderzoek de veehouderijsector als geheel betreft, kunnen er geen
conclusies over een individueel bedrijf uit afgeleid worden; het onderzoek houdt immers geen
rekening met de specifieke omstandigheden van/op dat bedrijf en de nabije omgeving van dat bedrijf.
Gelet op de in de aanvraag opgenomen voorzieningen en maatregelen, het feit dat specifieke
voorschriften voor het houden van dieren gelden en de conclusie dat algemeen aanvaarde
wetenschappelijke inzichten en een wettelijk toetsingskader vooralsnog ontbreken, zien wij geen
aanleiding de aangevraagde omgevingsvergunning op dit aspect te weigeren.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
22
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
.
Appellant wijst ook naar het rapport “Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen
en verspreidingsmodellering”. In dit rapport worden enkele vervolgstappen en aanbevelingen gedaan.
Er wordt ook geen concreet en wettelijk toetsingskader gegeven/aangereikt. Op de website van
kenniscentrum Infomil (centraal onafhankelijk informatiepunt voor wet- en regelgeving binnen het
omgevingsdomein) staat hierover vermeld:
“Fijn stof en endotoxines.
Vermoedelijk is er een relatie tussen de verspreiding van fijn stof en endotoxines. Er is nu nog
onvoldoende informatie om dit verband met zekerheid vast te stellen. Ook is niet bekend hoe deze
relatie zich precies verhoudt. Over de emissieniveaus van endotoxinen is ook weinig bekend. Het
ministerie van I&M is dit aan het onderzoeken. Daarbij zijn verschillende onderzoeksinstituten
betrokken. Men is bezig om een beoordelingskader voor endotoxinen te ontwikkelen. Uiteindelijk moet
het mogelijk worden om de emissie en verspreiding van endotoxinedeeltjes te berekenen. Pas dan
kan het bevoegd gezag aan een norm toetsen.”
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
7. Gezondheid
Zienswijze Het Groene Schild:
7.1
De vergunning ziet op de uitbreiding van een intensieve veehouderij met een nieuwbouwstal (de
nieuwbouwstal 5 wordt groter dan de bestaande stallen 4 en 5). De intensieve veehouderij op deze
locatie is omgeven door een groot aantal woningen op korte afstand. Zo bevinden zich aan de
Hagelkruisbaan 3 woningen van derden op minder dan 250 meter van de nieuwbouwstal, waaronder
de woning van cliënt. Ook aan de Caseweg bevinden zich diverse woningen van derden binnen deze
afstand tot de stallen. Er zijn daar bovendien binnen deze afstand nieuwbouwwoningen gepland.
7.2
Door de Gezondheidsraad is in het advies aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van
30 november 2012 (Gezondheidsrisico's rond veehouderijen) aangegeven dat een
gezondheidskundige advieswaarde voor de algemene bevolking 30 EU/m 3 zou bedragen.
In het rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij' wordt voorts bevestigd dat de huidige
toetsingskaders voor geur en fijn stof niet reeds in voldoende mate bescherming bieden tegen te hoge
endotoxineconcentraties. Dit rapport beschrijft het resultaat van metingen aan de emissies van
endotoxinen uit enkele stallen. Daarnaast wordt de verspreiding van deze deeltjes in de omgeving
berekend. Het doel van deze metingen en berekeningen is om te beoordelen of de
adviesgrenswaarde voor endotoxinen in de omgeving van stallen overschreden wordt. De metingen
en berekeningen laten zien dat overschrijding van de adviesgrenswaarde mogelijk is. Bij stallen van
varkens is dat tot zo'n 200 meter het geval en bij pluimvee tot zo'n 500 meter. Hier op is gewezen door
de Staatssecretarissen van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu in de kamerbrief van
7 juli 2016 inzake de aanbieding van het VGO-rapport 'Veehouderij en Gezondheid omwonenden".
Ook het VGO-onderzoek wijst op verhoogde endotoxineconcentraties in de omgeving van met name
pluimveestallen. Tevens heeft het VGO-onderzoek een verhoogd risico op longontstekingen
aangetoond bij omwonenden van pluimveehouderijen. Dit effect doet zich zelfs voor tot op een afstand
van 1 km!
Overweging bevoegd gezag:
7.1
Er bevinden zich inderdaad woningen binnen de 250 meter van de inrichting. Deze woningen worden
ook meegenomen in de berekeningen. De vermelde nieuwbouwwoningen zijn ook meegenomen in de
beoordelingen.
7.2
Met betrekking tot deze zienswijzen op grond van de endotoxinen verwijzen wij naar zienswijze 6.
De zienswijzen geven geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
8. Gezondheid
Zienswijze Het Groene Schild:
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
23
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
Er zijn dan ook algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten die een indicatie bieden dat met
name bij pluimveehouderijen een risico voor de volksgezondheid kan optreden. Pluimveebedrijven
leveren immers tot op grotere afstand dan andere intensieve veehouderijen een risico op een
endotoxineconcentratie boven de norm. Endotoxinen zijn onderdelen van celwanden van bepaalde
bacteriën, die als zodanig verantwoordelijk zijn voor systematische effecten van infecties en daarmee
zoönosen (infectieziekten die van dieren op mensen kunnen worden overgebracht) veroorzaken. In dit
verband kan tevens gewezen worden op de Handreiking veehouderij en volksgezondheid van het
Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. In deze Handreiking is op blz. 6 een stappenplan opgenomen
om te beoordelen of een apart advies van de GGD noodzakelijk is. Hierbij is als stap 5 opgenomen de
vraag of de afstand minder dan 250 meter is. Aan deze vraag komt men in het stappenplan altijd toe,
tenzij op basis van eerdere vragen al blijkt dat de vergunning niet verleenbaar is. Als de afstand
kleiner is dan 250 meter is een advies noodzakelijk. Een dergelijk advies had daarom niet mogen
ontbreken. Cliënt meent dat gelet op de korte afstand tot de woonomgeving deze locatie ongeschikt is
voor een uitbreiding van een pluimveehouderij.
Overweging bevoegd gezag:
De handreiking veehouderij en volksgezondheid is geïmplementeerd in de Verordening ruimte van de
Provincie Noord-Brabant. In Limburg heeft deze handreiking geen status omdat de verordening ruimte
van Limburg hier niet naar verwijst.
De GGD Limburg sluit aan bij het standpunt van GGD GHOR Nederland
(http://www.ggdghor.nl/nieuws/2016/07/07/maatregelen-nodig-om-gezondheidsrisicos-vooromwonenden-veehouderijen-te-beperken/).
Hierin staat dat de gezondheidsproblemen waarschijnlijk kunnen ontstaan door uitstoot van fijn stof en
ammoniak en dat deze beide uitstoten moeten verminderen. Aangezien de ammoniak en fijn stof
uitstoot vermindert met deze aanvraag is de aanvraag in overeenstemming met dit standpunt.
Voor de overige weerleggingen verijzen we naar de zienswijzen 6 en 7.1.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
9. Geluid
Zienswijze Het Groene Schild:
Uit het feit dat er meerdere agrarische bedrijven in de omgeving liggen, volgt nog niet dat de
omgeving qua geluidsbelasting vergelijkbaar is met het type woonomgeving 'Rustige woonwijk, weinig
verkeer. U heeft immers niet onderzocht of de agrarische activiteiten een zodanige geluidsbelasting
veroorzaken dat daardoor het referentieniveau van het omgevingsgeluid is gestegen naar 45 dB(A)
etmaalwaarde. Er is dan ook onvoldoende motivering om soepeler geluidsnormen op te stellen dan de
richtwaarde, die volgens u gelet op de landelijke omgeving hier gelden, namelijk 40 dB(A)
etmaalwaarde. De geluidsvoorschriften bieden daarom onvoldoende bescherming. Daarnaast
ontbreekt een motivering dat de inrichting zou kunnen voldoen aan voldoende bescherming biedende
voorschriften van 40 dB(A) etmaalwaarde. Uw motivering dienaangaande gaat immers uit van 45
dB(A) etmaalwaarde.
Overweging bevoegd gezag:
Het betreft een veranderingsvergunning. Bij het verlenen van een vergunning voor het veranderen van
een deel van een inrichting kan het nodig of wenselijk zijn om voorschriften te stellen die voor de hele
inrichting gelden. Bij wijziging van een omgevingsvergunning moet het bevoegd gezag rekening
houden met bestaande rechten en kunnen in beginsel enkel voorschriften worden gesteld aan de
verandering.
In de onderliggende vigerende vergunning is ook reeds 45 dB(A) als etmaalwaarde opgenomen gelet
op de gebiedstypering ter plaatse. Voor zover thans aan de orde zijn in de directe omgeving nog
steeds meerdere bedrijven gelegen en vinden ook veel agrarische activiteiten en verkeersbewegingen
plaats. Hierdoor is er geen sprake van een stille landelijke omgeving en kan aansluiting worden
gezocht op de gebiedstypering rustige woonwijk. De etmaalwaarde van 45 dB(A) uit de onderliggende
vergunning blijft daarmee nog steeds aanvaardbaar.
Gelet op de aangevraagde verandering – de aanvrager heeft overigens geen andere geluidnormen
aangevraagd - en de afstand tot woningen van derden (meer dan 100 meter) kan het bedrijf inclusief
de aangevraagde verandering redelijkerwijs aan deze bestaande voorschriften voldoen en hoeft
bijvoorbeeld door de verandering niet meer geluidsruimte te worden verleend.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
24
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
Deze zijn daarom opnieuw aan de verandering inclusief de bestaande inrichting verbonden. Wij zijn
van mening dat verder onderzoek niet nodig is, de gehanteerde normstelling daarmee voldoende is
gemotiveerd en er niet hoeft te worden gevreesd voor onaanvaardbare geluidshinder.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
10. Ammoniak
Zienswijze Het Groene Schild:
Bij de toets aan de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing gaat u voorbij aan de kern van de
bestaansreden van de Beleidslijn; namelijk de omgevingstoets. Er dient immers beoordeeld te worden
of de omgeving aanleiding is om de Beleidslijn stringenter toe te passen. Dat is, zo geeft §4.4 ook
aan, het geval in de veelal slechtere lokale milieusituatie bij een hoger achtergronddepositie van
ammoniak of in gebieden met een vergelijkbare problematiek (b.v. kwetsbare gebieden dichtbij). U
toetst echter alleen aan het standaard- uitgangspunt in §4.3, waarbij boven het niveau van 5000 kg
emissie per jaar strengere eisen gelden. Nederweert ken één van de hoogste ammoniakdeposities in
Nederland (en in de wereld!). Voorts bevindt een zeer belangrijk en zeer kwetsbaar natuurgebied zich
op vrij korte afstand: het nationale park de Groote Peel, met een voor ammoniak uiterst kwetsbare
hoogveenvegetatie. Het steekt daarom zeer dat u een daadwerkelijke omgevingstoets niet in de
overweging heeft betrokken. Zulks nog temeer nu de inrichting in zijn geheel niet voldoet aan de
>BBT waarde die genoemd wordt in tabel 1 van de Beleidslijn: 0,037 kg per dier per jaar. Dit zou bij
1771000 vleeskuikens neerkomen op een emissie van 6.552,7 kg per jaar. Er wordt echter 7.939 kg
per jaar aangevraagd.
Overweging bevoegd gezag:
In paragraaf 4.4 van de Beleidslijn staat ook vermeld: “Bij veehouderijen die in de vergunde situatie bij
toepassing van BBT al meer dan 5.000 kg emitteren, geldt daarentegen de strengere
emissiegrenswaarde pas vanaf die hogere emissie-omvang, ook als de veehouderij op korte afstand
van een kwetsbaar natuurgebied is gelegen. Dat vloeit logischerwijze voort uit het uitgangspunt dat
vergunde rechten niet worden aangetast.”
Aangezien de aanvrager 10.621 kg als “vergund” ammoniakrecht heeft en er een daling is van (10.621
naar 7.939 kg) 2.682 kg voldoet de aanvraag aan de beleidslijn. Zie ook onderdeel “IPPC” van de
paragraaf “Ammoniak” van het besluit.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
11. Geur- en fijn stofberekening
Zienswijze Boskamp Willems advocaten (22 september 2016):
11.1
Cliënten betwijfelen of de geur- en fijn stofberekeningen bij de ontwerpbeschikking juist zijn. Wat
opvalt is dat bij die berekeningen voor een aantal geur- en fijn stofgevoelige objecten, waaronder de
woningen van cliënten, is uitgegaan van andere rijksdriehoekscoördinaten dan in de berekeningen bij
de ontwerpbeschikking die u op 15 augustus 2014 ter inzage legde. Niet uitgesloten kan worden dat
juist daardoor in de berekeningen bij vooral de woning Hagelkruisbaan 13 de geurbelasting net onder
de norm van 10 Ou blijft.
11.2
Daarbij kan overigens nog opgemerkt worden dat geen betekenis toekomt aan het feit dat de
aanvullende berekening met het rekenprogramma Geomilieu tot een lagere geurbelasting heeft geleid.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling geurhinder en veehouderij wordt de geurbelasting
vanwege een veehouderij berekend met inachtneming van het verspreidingsmodel V-Stacks
vergunning 2010. Het gebruik van andere rekenprogramma's is niet toegestaan.
Overweging bevoegd gezag:
11.1
De X-Y-coördinaten zijn inderdaad op sommige objecten verschillend ten opzichte van de
ontwerpbeschikking van 15 augustus 2014. Er is echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid
van de gehanteerde X-Y- coördinaten bij deze procedure. Hoe de X-Y coördinaten van de (emissie)
bronnen zijn bepaald staat beschreven in “X- en Y- coördinaten emissiepunten pluimveestallen JoVee,
Reutskamerdijk” en op de “Luchtfoto emissiepunten”. De gehanteerde X-Y-coördinaten zijn
gecontroleerd aan de hand van de luchtfoto en deze zijn correct.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
25
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
11.2
We hebben de vergunning in ontwerp verleend omdat er voldaan werd aan de norm indien gerekend
wordt met het V-stacks rekenprogramma. Dit is, zoals terecht wordt opgemerkt, het wettelijk
toetsingskader. Zoals we echter in het besluit vermelden (zie onderdeel “Geur”) heeft ons college op
18 februari 2015 beslist om in gevallen dat de met V-stacks berekende geurbelasting dicht bij de norm
zit, aanvragen omgevingsvergunning of aan te houden of aanvullend te laten onderbouwen met een
uitgebreid rekenprogramma. Dit omdat er getwijfeld wordt aan de betrouwbaarheid van het wettelijke
rekenprogramma V-Stacks. Uit de berekening, 22 november 2016 opnieuw uitgevoerd vanwege de
nieuwe Rgv normen, blijkt dat er wordt voldaan aan de normen.
De zienswijzen geven geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
12. Besluit emissiearme huisvesting
Zienswijze Boskamp Willems advocaten (22 september 2016):
In de overwegingen bij de ontwerpbeschikking wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan het Besluit
emissiearme huisvesting. Die conclusie is niet juist. Uit artikel 5, tweede lid, van het Besluit
emissiearme huisvesting volgt dat dierenverblijven die niet vóór 1 januari 2007 zijn opgericht
afzonderlijk moeten voldoen aan de maximale emissiefactor. Uit de tabel onderaan blz. 8 van de
overwegingen bij de ontwerpbeschikking blijkt dat stal 6 en stal 7 daaraan niet voldoen. Deze stallen
waren niet aanwezig op 1 januari 2007 en hebben een veel hogere ammoniakemissie dan het
toegestane maximum van 1.341 kg/jaar. Aan het Besluit emissiearme huisvesting wordt dus niet
voldaan.
Overweging bevoegd gezag:
De stallen 6 en 7 zijn reeds voor 1 januari 2007 gerealiseerd en in werking genomen. Op 15 oktober
1999 is voor de bouw van deze twee pluimveestallen een bouwvergunning (BV 98-263) verleend. De
stallen zijn ook reeds zichtbaar op de luchtfoto van 2000. In de considerans onder het kopje
“Ammoniak” is per abuis “nee” vermeld bij de stallen 6 en 7. Dit moet gelet op bovenstaande “ja” zijn
en is gewijzigd in het definitieve besluit.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
13. Geluid
Zienswijze Boskamp Willems advocaten (22 september 2016):
In de overwegingen bij de ontwerpbeschikking wordt voorts geconcludeerd dat, gezien de aard en
omvang van de akoestisch relevante werkzaamheden en activiteiten en de grote afstand tot de
omliggende woningen in redelijkheid kan en mag worden aangenomen dat aan de gehanteerde
richtwaarden voor geluid (45-40- 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode) kan
worden voldaan. Cliënten betwisten dat.
Zonder een deugdelijk akoestisch onderzoek op basis van een juiste en volledige beschrijving van de
representatieve bedrijfssituatie kan niet met zekerheid worden gesteld dat aan de richtwaarden wordt
voldaan. De woningen van cliënten staan bovendien beide op niet meer dan circa 100 meter van de
inrichting dat akoestisch gezien geen grote afstand is.
Overweging bevoegd gezag:
Met betrekking tot deze zienswijze verwijzen wij naar onze reactie op zienswijze 9.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
14. Gezondheid
Zienswijze Boskamp Willems advocaten (22 september 2016):
Tot slot blijkt uit de ontwerpbeschikking niet dat op enigerlei wijze getoetst is aan het aspect
volksgezondheid. Bij gebreke daarvan stellen cliënten zich op het standpunt dat de risico's voor de
volksgezondheid onaanvaardbaar hoog zijn.
Overweging bevoegd gezag:
Met betrekking tot deze zienswijzen wijzen wij naar zienswijzen 6, 7 en 8.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
15. Fijn stofonderzoek
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
26
Bijlage zienswijzenrapportage met beantwoording behorende bij U1 20160090
Zienswijze Boskamp Willems advocaten (10 oktober 2016):
Amitec concludeert dat de uitgangspunten van het fijn stofonderzoek bij de ontwerpbeschikking niet
overeenkomen met de aangevraagde situatie. Voorts heeft Amitec op basis van de juiste
uitgangspunten een herberekening gemaakt. De conclusie daarvan is dat bij de woning Caseweg 8b
de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie PM10 meer dan 35 maal per jaar wordt overschreden.
Aan de grenswaarden voor de concentratie aan fijn stof wordt derhalve niet voldaan.
In de Amitec rapportage staat:
In de uitdraai van de uitgangspunten en de reconstructie van het model in Geomilieu valt het volgende
op:
• De posities van de bronnen zijn niet correct.
• De gehanteerde gebouwhoogtes zijn niet direct herleidbaar uit de milieutekening.
Overweging bevoegd gezag:
Deze zienswijze is behandeld onder zienswijzen 11.
Overigens zijn in het correctie model (figuur 3) de gemiddelde X-Y coördinaten niet bepaald zoals
beschreven in hoofdstuk 3.3.2 van de V-Stacks handleiding.
Hier staat:” Als de ventilatoren zo zijn gelegen dat er niet direct op het oog één geometrisch gemiddeld
emissiepunt kan worden bepaald, dan kan dit worden berekend. Hiervoor worden de coördinaten van
de ventilatoren bij elkaar opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal ventilatoren (bijvoorbeeld
X-coördinaten op 124782, 124787 en 124794; het gemiddelde wordt dan 124788.)”
De gebouwhoogtes zijn duidelijk te herleiden uit de tekening. Bij elke stal staat de nok, en goothoogte
vermeld. Ook worden alle emissiepunthoogte op de tekening vermeld.
De zienswijze geeft geen aanleiding om de beschikking te wijzigen.
16. Cascade geschakelde ventilatie
Zienswijze Boskamp Willems advocaten (10 oktober 2016):
Ten aanzien van het aspect geur merk ik voorts nog het volgende op. In bijlage 8 bij de aanvraag is
een brochure van Rijkswaterstaat bijgevoegd waarin wordt toegelicht hoe in V-Stacks moet worden
omgegaan met combiventilatie, cascade geschakeld en met verticale uitstroming. In de brochure is
aangegeven dat aanvrager met een dimensioneringsplan en diverse berekeningen moet kunnen
tonen dat te allen tijde de uittreesnelheid gegarandeerd is, bij de verschillende debieten. Een
Dimensioneringsplan met genoemde berekeningen ontbreekt in dit geval volledig bij de aanvraag.
Daardoor kan niet gecontroleerd worden en staat niet vast dat sprake is van een gegarandeerde
uittreedsnelheid.
Overweging bevoegd gezag:
Met betrekking tot deze zienswijze verwijzen we naar zienswijze 4. De zienswijze geeft geen
aanleiding om de beschikking te wijzigen.
Omgevingsvergunning Reutskamerdijk 2 te Ospel - U1 20160090
27