lees de toespraak - Amsterdam, Ekklesia

Download Report

Transcript lees de toespraak - Amsterdam, Ekklesia

Het boek dat nog niet uit is
Alex van Ligten
Rode Hoed, 22 januari 2017
Boek
In het hout van beukenbomen graveerden de Germanen hun runentekens. Aan dat beukenhout hebben wij het woord ‘boek’ te danken, luidt de eenvoudigste uitleg. Rond
1400 wordt het woord gebruikt voor een hoeveelheid papier – dat is helaas nog steeds
de opvatting van veel uitgevers. En van niet-lezers. Als Nederland welvarend wordt,
komt de term boek ook in zwang voor onbedrukt papier, daar kun je lijsten en financiën
op bijhouden. Het boek is een kasboek.
Ik wil niet kiezen tussen dummy’s en kasboeken. Ik heb iets tegen runentekens.
Er is een mooiere theorie over de oorsprong van het woord: ‘Wellicht is er een etymologisch verband met het Sanskrit, met het woord bhaga, dat welstand en geluk betekent.’
(M. Philippa e.a. Etymologisch Woordenboek van het Nederlands I, 2003.) Ja, dat kunnen boeken betekenen: geluk.
Niet alleen en altijd. Het hangt erg van het boek zelf af, en van de vraag of je er uit
vrije wil in bent gaan lezen of niet. Veel mensen zal uit het hart gegrepen zijn wat Carmiggelt ooit in een gedichtje schreef:
‘Aan tafel las Jans vader uit het boek der boeken.
Altijd Mattheus, als je soep wou eten.’
Hebben boeken trouwens intussen niet hun tijd gehád? Voor wie dat met vreze denkt,
bood Umberto Eco grote troost. Aan Wim Brands in zijn zondagochtendprogramma vertelde Eco dat er een paar voorwerpen waren die sinds mensenheugenis nooit van vorm
veranderd waren, die nog steeds door iedereen herkend werden. Een lepel bijvoorbeeld.
Je kunt er de modernste designers van de wereld op loslaten, maar het zal altijd als lepel herkenbaar zijn. Een boek ook – dat was zijn punt in het programma. Zelf een groot
gebruiker van Internet en E-boeken (’Zo kan ik in een vliegtuig met zes woordenboeken
op mijn schoot zitten werken, dus u zult mij niet op computers horen mopperen!’), verdedigde hij het goeie ouwe boek tegen alle ondergangsvoorspellingen. ‘Tien/twintig jaar
geleden kregen we floppy’s, met de aankondiging dat die een eind zouden maken aan
alle papieren opslag, en nu weet de jongste generatie al niet meer wat dat voor dingen
zijn,’ zei hij. ‘Voor al die floppy’s waarop ik jarenlang trouw al mijn back-ups heb gezet,
zijn er niet eens meer poorten in mijn nieuwste computer. Maar boeken hebben tot nu
toe alle nieuw uitgevonden alternatieven overleefd. En ik geloof dat ze ook in de toekomst alle wanen van de dag overleven.’ Wim Brands knikte instemmend. En ik ook.
De week daarop had ik voor mijn eigen zondagochtendprogramma een zachte floppy op
de kop kunnen tikken bij een computerjongen uit mijn wijk (ik had er al geen meer) en
ik had een van de oudste boeken uit mijn collectie bij me, Jerusalem van Moses Mendelssohn uit 1783. De kinderen in de kerk kwamen voordat hun dienst begon bij me
staan.
‘Wat is dit?’ vroeg ik.
1
‘Een boek,’ zeiden ze allemaal.
‘En dit?’ Ik liet de floppy zien. Het bleef stil. Geen idee. Na een tijdje zei er een: ‘Eh,
misschien iets met computers?’ ‘Klopt,’ zei ik, ‘maar dan van zó lang geleden dat alleen
de oudjes het nog weten.’ Ik keek vragend de kerk in. Er waren een paar kerkgangers
zo behulpzaam om ‘floppy’ te roepen.
‘Nu is er iets geks,’ zei ik. ‘Die floppy is van nog maar tien-vijftien jaar geleden. En nu
weten jullie al niet meer wat dat voor iets is. Het is nu al ouderwets geworden, je kunt
geen computer meer kopen waar-ie in past. Maar dit boekje (ik hield Jerusalem even in
de hoogte) is al meer dan tweehonderd jaar oud. En jullie weten precies wat dat is.’
Ja, knikten ze. ‘Dus zo’n boek gaat veel langer mee dan de nieuwere dingen,’ zei het
eerste jongetje.
En toen kon ik m’n vrome draai maken en zwaaide ze daarmee de kerk uit: ‘Precies. En
nu gaan we naar een verhaal luisteren uit een nóg ouder boek, en ook dat gaat al heel
veel langer mee dan alles wat erna gekomen is. Wat zeg ik: dat boek zal er nog zijn als
wij er al niet meer zijn.’
Zoek en teruggevonden
Misschien was ik met dat slot wel wat te optimistisch. Boeken raken zoek. Hun inhoud
wordt vergeten. Dat ‘boek der boeken’ uit de dichtregels van Carmiggelt heeft een paar
eeuwen lang de protestantse hoofden gevuld (en de zieltjes en het geweten bedrukt),
en binnen één/twee generaties is het vrijwel verdwenen: teksten, voorstellingen,
spreekwoorden – zo goed als weg.
Is het doodgepraat? Stuk gepreekt?
‘Het valt tussen de woorden van praters
tussen het gebrul van elokwente sprekers’,
dicht Lucebert,
‘ver weg ontbladert het in het witte woud’.
(Lucebert, ‘Boeken hebben hun geschiedenis’, in Verzamelde gedichten, 815)
Het boek ontbladert – een somber beeld. Maar de eerste regel van zijn gedicht luidt:
‘het boek is nog niet uit’. Soms is het er weer, in het gedicht van Lucebert ‘als een
hondje, bedelend om aandacht’ (Kees Kok):
‘schurftig komt het soms terug zacht
is zijn vragende oogopslag in een hoek
vergeten gaat het liggen en vergeelt’.
Of, en dat brengt ons bij het lied van het hervonden boek en Josia, het brengt een
schok teweeg. Oude, zo goed als vergeten woorden vormen de krachtige aanzet om het
leven en de samenleving te veranderen, terug te roepen tot een vergeten orde. Nieuwe
dageraad van recht en gerechtigheid. Twee keer staat de geschiedenis van Josia in de
bijbel, één keer in de Profetenboeken, volgens veel joodse geleerden en gelovigen hét
toonaangevende deel van de Hebreeuwse bijbel. En een keer in de Kronieken, laatste
boek van de Hebreeuwse bijbel, hekkensluiter, volgens dezelfde geleerden en gelovigen
2
van minder belang. Paralipomenon heet het in de Griekse vertaling: met enige welwillendheid kun je dat vertalen met ‘dat wat nog was blijven liggen’, maar letterlijk is het:
‘te verwaarlozen’.
In het lied van het hervonden boek staat, naar het verhaal in die beide bijbelboeken, de
voorgeschiedenis beschreven, van verraad aan de God van de bevrijding, het roven en
moorden, de kinderoffers, en de vondst van het boek, ‘levend onder puin begraven’.
Het was een toevalstreffer. Ze waren op bevel van de koning bezig de wrak geworden
tempelmuren te verstevigen, bedoeld was een restauratie van het heilige huis. En niet
met louter godsdienstige motieven. Josia’s opdracht was niet alleen geïnspireerd door
vrome gevoelens. Hij had politieke aspiraties: al dat religieuze gedoe in het achterland,
die veelheid van aanbiddingen en verwarring van de Godsnaam met al die andere goden
en godjes werkte tegen de eenheid van het land.
Dus het kapothouwen van altaren en het stroomlijnen en uitdunnen van de priesterkaste was ook bedoeld om het land te versterken en het gebied uit te breiden. Onder
geen koning na Salomo is het koninkrijk Juda zo groot geweest als tijdens Josia.
Ja, dat prachthuis op de heuvel is een fantastisch pelgrimsdoel, maar als het gebruikt
wordt voor de centralisatie van de macht, dan wordt het prachthuis een machthuis en
daar zijn we dan mooi klaar mee.
Dus de culturele revolutie, zoals Ton Veerkamp Josia’s ingrijpen noemt, had een belangrijke politieke bedoeling.
Maar de hoofdinzet was nobel: ‘opdat niemand meer zijn zoon of dochter voor de Moloch (de oorlogsgod) door het vuur zou doen gaan’, staat er (2 Kon. 23:10). Alle maatregelen waartoe Josia het bevel geeft, ademen de sfeer van het boek Deuteronomium.
De bijbelgeleerden nemen daarom aan dat de gevonden tekst die van het laatste
Torahboek is, dat vol staat met vooruitzichten op het leven in vrijheid, ‘als je in het land
gekomen bent, dat God je geeft’ – een van de refreinzinnen van Mozes in dat boek.
Meteen na dat laatste Torahboek staat beschreven hoe het volk Pascha viert (Jozua 5),
en ook hier bij Josia wordt, na de lezing van het boek en het doen ingaan van de
nieuwe orde, in de geest van deze geboden Pesach gevierd, het grote feest van de bevrijding.
Meteen na Josia stort de culturele revolutie weer in. Een blijvende vernieuwing heeft er
niet ingezeten. Henk Jagersma noemt, waarschijnlijk terecht, als reden dat deze reformatie te veel van boven was opgelegd (H. Jagersma, Geschiedenis van Israël in het
oudtestamentische tijdvak,, 238). Dat, plus de koppeling aan de politieke doeleinden,
die al een paar jaar later doodliepen toen Josia een veldslag tegen Egypte verloor en
daarbij het leven liet, maakte dat de hervorming niet doorzette. Josia’s opvolgers hielden de nieuwe inzet voor gezien, en binnen 25 jaar na Josia’s dood is het einde daar:
Jeruzalem wordt ingenomen en verwoest, de Babylonische ballingschap begint.
Koningen vs Kronieken
Toen het boek gevonden werd, raadpleegden de koning en zijn naaste medewerkers de
profetes Chulda. Zij staat in het lied van het hervonden boek in de regel: ‘Een oude
vrouw kon nog de zin verklaren.’
3
Maar ze deed meer, deze vrouwelijke profetes: ze zei er bij dat de ondergang van het
land, ondanks alle pogingen, niet te vermijden was. Ze week in niets af van de onheilsprofeten uit haar dagen, Sephanja en Jeremia: grote rampspoed zou over het land komen vanwege de ontrouw van de koningen vóór Josia, vooral zijn grootvader Manasse.
Maar: in het profetenboek Koningen wordt er aan het einde van het verhaal over de
hervorming dit bij gezegd, nadat de lof gezongen is van de goede koning Josia, met:
‘Zoals hij is er vóór hem geen koning geweest die zich tot HEM keerde
met heel zijn hart, met heel zijn ziel en met heel zijn kracht,
naar heel de Torah van Mozes;
en na hem is er geen opgestaan zoals hij.’
Dan vervolgt de tekst met:
‘Toch is HIJ niet teruggekeerd
van de gloed van zijn grote toorn
toen zijn toorn tegen Juda was ontgloeid,om alle krenkingen waarmee Manasse hem heeft gekrenkt.
HIJ zei:
Ook Juda doe ik weg van mijn aanschijn,
zoals ik Israël verwijderd heb,
en verwerpen zal ik deze stad die ik had uitverkoren, Jeruzalem,
en het huis waarvan ik heb gezegd:
mijn naam zal daar aanwezig zijn.’
Zo staat het dus in de hoogaangeschreven Profetenboeken. En wat doen nu de schrijvers van Kronieken? Die hebben de onheilspellende woorden van de profetes wel keurig
laten staan, maar dit laten ze weg!
Ze nemen stelling tegen de woorden uit het Koningenboek. Alsof ze willen zeggen: ‘We
lezen het in het directe vervolg al dat het op niks uitloopt. Dat hoeft er hier niet nog
eens extra ingewreven te worden. Maar wij nemen vooral niet voor onze rekening dat
dat direct Gods wil is, dat Hij onverbiddelijk is geweest. Die collega-schrijvers van ons
hebben dat vast heel vroom bedoeld, maar wij gaan dat niet zomaar beamen.’
In tijden dat de letterlijkheid van alle teksten en de complete eenheid van de Heilige
Schrift fanatiek werd aangehangen, was zo’n tegenstelling tussen de boeken Koningen
en Kronieken oorzaak van grote verlegenheid, en voor veel zeurpieten die het geloof
wilden bestrijden koren op de molen, maar dat hebben we gelukkig allemaal gehad. Ik
heb de neiging om juist vanwege dit soort tegenstellingen de bijbel een waarachtig heilig boek te noemen. Het organiseert, om het in managementtermen te zeggen, zijn eigen tegenspraak. Niet over de grote, belangrijke waarden: met vrede en barmhartigheid, genade en goedertierenheid valt niet te sjoemelen. Er is in de Heilige Schrift ‘zuivere waarheid’ te vinden, zegt het lied van het hervonden boek, ‘oude, nooit gedane geboden die de armsten zouden redden en vestigen gerechtigheid op aarde.’ Daar valt
niet aan te tornen. Dat is niet te buigen, want wie het recht buigt, maakt er onrecht
van.
4
Maar als het erom gaat God woorden en daden in de schoenen te schuiven, dan is het
zaak dat iedereen zich afvraagt of datgene wat daar en daar staat, ook werkelijk zo is.
De vertellers van de Koningenboeken schrijven God de ondergang van Juda toe, en
scheppen daarmee ruimte voor allerlei gezwam over Gods ondoorgrondelijke raadsbesluiten, voor enge dogma’s die mensen beknellen en de dienst aan God eenduidig vastleggen. Dat hebben ze zo vast niet bedoeld, maar die ellende is er wel uit voortgekomen. De schrijvers van Kronieken houden zich hier in. Ze geven ons de vrijheid om zelf
goed na te denken, en om bij het woordje God iets te denken wat passend is bij wat we
uit (verreweg de meeste) andere verhalen over Hem horen.
Revolutie
Je kunt zelfs zeggen: ook de ‘zuivere waarheid’ moet getoetst kunnen worden. Ze duldt
niet alleen tegenspraak, maar ze behoeft die ook. Je wilt met je leven de goede kant
op, zij het met vallen en opstaan, maar om dat ook te kúnnen, moet er tijd van bezinning en oriëntatie zijn. Gaat het zo goed? Zo niet, hoe moet het dan? We willen met
onze samenleving de goede kant op. We zien dat nog steeds, of weer niet, gebeuren.
Hoe zou het wel moeten? Hoe leven we zo dat we niet verzanden in heimwee naar vroeger toen alles dankzij ons selectieve geheugen beter was?
Hoe houden we goede hoop op menswaardig leven voor allen als de beuzelaars en brulboeien alles en iedereen overstemmen?
En dan de hoeveel hooi op de vork: hoeveel kunnen we hebben? De hele wereld? De
grote politiek? Wat breng je op aan veerkracht in tijden van regressie? We schijnen een
patriottische lente mee te maken. Kunnen we reuzenstappen bedenken om die snel te
laten overwaaien naar een patriottische herfst?
‘Stuur ons nog eens een engel als Josia,’ zegt het lied, ‘een koning als een dienstknecht,
een gerechte.’ Zinsneden die aansturen op de dienstknecht, de gerechte die gekomen
is, en komt: Immanuël, God met ons. Josia en Jezus, het scheelt niet veel. Zijn verschijning is een volgende stap, een nieuw begin. Het gaat anders dan in de tijd van de
koningen. Niemand beveelt de nieuwe orde, de nieuwe Josia komt niet als heerser maar
als dienstknecht. Een revolutie is het zeker, maar niet groots en daverend, met lange
marsen op Jeruzalem of Rome. Veldslagen ho maar. Van Jezus’ kant is geen geweld te
duchten. Hij draait, om nogmaals Lucebert te citeren, een kleine revolutie af.
Ik stel voor dat we de regel uit het lied, ‘Dat komen zal een nieuwe reformatie’, zo verstaan. Het woord reformatie zou ons anders licht op het verkeerde been kunnen zetten,
zeker in dit jaar waarover de vijfhonderdjarige herdenking hangt van de kerkreformatie
die in 1517 met Luther inzette, door velen gezien als het begin van de moderne tijd,
maar door een scherpe geest als Franz Overbeck beter beschreven als een middeleeuwse reactie op een middeleeuws geloof. ‘De reformatie is niet alleen op het vlak van
de theologie (drieëenheid, erfzondeleer), maar in haar hele kijk op de wereld in de Middeleeuwen blijven steken,’ zegt hij. ‘Zo’n grote stap voorwaarts was het allemaal niet’
(Walter Nigg, Franz Overbeck, Versuch einer Würdigung, 191).
Geen spectaculaire nieuwe tijden, maar een voortzetting van de oude. Behoorlijk overschat door de protestantse geschiedschrijvers. Voeg daarbij Luthers jodenhaat, zijn
5
scheldpartijen, zijn bereidheid tot geweld – waar ook Calvijn aardig wat van in huis had
–, en het verlangen naar zo’n soort nieuwe reformatie neemt al aardig af.
Een kleine mooie revolutie, een kleine mooie ritselende revolutie. Niet één grote, sterke
man (M/V), niet uit alle macht, met alle geweld, maar klein, mooi, ritselend. Beseffend
dat ze al plaats heeft, die revolutie, op tal van momenten en tal van plaatsen, in de
geesten en de daden van mensen die liefde bewijzen aan anderen, aan elkaar. Die elkaar bijstaan en elkaar door de donkere nachten heen helpen. In alle goede woorden
die gesproken worden, in alle geduld dat opgebracht wordt, alle genade betoond, alle
ontferming bewezen. Liefde en bevrijding van de daken geschreeuwd.
Dat allemaal en nog veel meer.
Hoe brengen wij het op daarin te blijven geloven, daarop te blijven hopen? Het woord
daarvoor staat twee keer in het lied van het hervonden boek.
De eerste keer in de aanroep tot dat boek: ‘Boek van verbond, beschaam ons niet die
huiveren van schaamte om roekeloos verloren levensdagen.’
In roekeloosheid hebben we zoveel laten lopen, verloren laten gaan.
Maar er komt een andere roekeloosheid: ‘En allen die zijn stem vernamen bogen hun
hoofden, plengden hete tranen en riepen luid en roekeloos: ja, amen.’
Zo moet dat. Hopen op en werken aan deze wereld anders. Je kunt niet berekenen wat
het je oplevert, wat je moet investeren, hoe hard je eraan moet werken, of het succes
zal hebben.
Er zijn plaatsen waar de kleine revolutie al wordt afgedraaid. In de eeuwige hoop die
uitgesproken, gezongen en gevierd wordt. Waar een boek gelezen wordt dat nog lang
niet uit is. Dat boek van alles wat vrolijk over Hem geschreven staat, en over ons. Dat
boek dat geleefd is en ons zegt hoe te leven. Zo’n plaats, dat boek.
Stort je daar in, roekeloos, met: ja, zo moge het zijn.
6