Klikt u hier en lees mee, het script opent in een

Download Report

Transcript Klikt u hier en lees mee, het script opent in een

Hoorspelen.eu
Script en hoorspel
Zonder onderschriften
Het script is voor u uitgeschreven door
Herman Van Cauwenberghe.
KRO dinsdag 09-11-1971 [21.00-22.00] (Dinsdagavondtheater)
Zonder onderschriften
Een brokje volkstoneel
Jeroen Brouwers - Léon Povel
Zonder onderschriften. Een dramatische dialoog, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam 1969
Vrouw: Tine Medema
Man: Huib Orizand
Truus: Eva Janssen
Leo: Kommer Kleijn
Gezusters Barens: Dogi Rugani en Nel Snel
Thea: Willy Brill
Henk: Bob Verstraete
Het hoorspel speelt zich af in de huiskamer van een bejaard echtpaar. De vrouw viert haar zeventigste verjaardag en haar familie
komt op visite. Zij heeft er nauwelijks deel aan, want zij is vrijwel doof. De pratende gezichten om haar heen zijn als televisiebeelden
zonder onderschriften. Bovendien is zij geestelijk gestoord, lijdt aan achtervolgingswaanzin die voortkomt uit kwalijke
oorlogsherinneringen. Haar enige houvast is nog haar man die haar weet te nemen zoals zij is. Zonder hem zou haar familie haar al
lang in een gesticht hebben ondergebracht. Het spel tekent de “sfeer” van dit feestje met zijn onbenullige gesprekken, waarin een
spanningsveld groeit tussen de goedwillende, maar geïrriteerde familie en de niet begrepen vrouw, en de tragiek van de eenzame
zich toch al zo belaagd voelende echtgenote die nog maar één kwetsbaar steunpunt heeft: haar man…
Aga: Klik. Hij doet de televisie aan en blijft naar het scherm kijken. Het flikkerende grijze licht met de miljarden
korreltjes geeft z’n gezicht een lijkkleur. ‘k Zal niet schrikken van de kleur van z’n gezicht als ie dood is. “Herman,
diezelfde kleur had je jaar in jaar uit iedere avond op je gezicht,” zal ik zeggen. Daar komt uit het grijze licht de
studioklok naar voren. Niet de klok waarvan de secondewijzer gelijkmatig zonder onderbreking ronddraait. Dit is de
klok waarvan de secondewijzer van tijdstipje naar tijdstipje springt en op ieder tijdstipje even stilstaat. Hij zet de
laatste minuut voor achten in. Ze zullen zo wel hier zijn. Waar blijven ze nou? Het ritueel gaat verder. Voelen of de
stekker stevig in het stopcontact zit, achter het toestel kijken of het rooie pinnetje wel in het goeie gaatje zit. Kijk, het
schijnt niet het geval te zijn. Hij regelt iets. Hij kijkt naar mij met de bekende blik en schudt z’n hoofd. Maar het is
alweer verholpen. We gaan door. Rechts van het toestel aan de draaiknop komen zonder er aan te draaien, alle
toetsen onder het scherm met de wijsvinger aanraken zonder ze in te drukken, een stap achteruitgaan om te zien of
het beeld scherp is. Nou is de secondewijzer bovenaan de minuut gekomen. Tijdstipje 57, tijdstipje 58, tijdstipje 59.
Dong! Acht uur. Het nieuws. De eerste pop met de bewegende mond verschijnt. Brinkhorst met de adamsappel.
Heeft ie een nieuwe bril op? Nou nog even de geluidsknop. Dan goedkeurend en blij knikken, ’t toestel nog even
strelen, achteruit lopen tot z’n benen de stoel raken, gaan zitten. De prettige zit zoeken. Een sigaartje nemen. ‘k Heb
weer van de dood gedroomd… Jaar in jaar uit iedere avond zit ik tegen een lijk aan te kijken. Je moet niet sterven,
Herman. Wat zullen ze met me doen als jij er niet meer bent? (geluid van de televisie) Hè, Herman, waarom zet je
dat ding nou aan?
Herman: Ze komen zo. Even maar. Alleen het nieuws, tot ze d’r zijn.
Aga: Wat zeg je?
Herman: Even maar! Alleen het nieuws. Dan doe ‘k ‘m uit als ze d’r zijn.
Aga: Alleen het nieuws tot ze d’r zijn. Stilte. Stilte. Wat biedt het straatbeeld? Het dooit. De sneeuw begint te
smelten. Niemand te zien op straat. De grijze beeldbuizerd is neergestreken. Niemand zegt iets. Brinkhorst met de
adamsappel heeft het woord. ‘k Weet niet wat ie zegt. Bij Brinkhorst met de adamsappel geven ze geen
onderschriften. ‘k Ken niet eens de klank van z’n stem. Van niemand ken ik de klank van z’n stem. Zelfs niet van
Herman. Ook niet van Gerard. Alle klanken hebben me verlaten. Wat is mijn deel? Mijn deel is geluidloosheid.
“Mevrouw is zeker doof?” zeggen ze. Jawel, mevrouw is doof! Wat ga je doen, Herman? Waarom sta je op?
Herman: Ik denk dat ze d’r zijn. Er werd gebeld.
Aga: Hè?
Herman: Er werd gebeld!
Aga: Zijn ze d’r dan?
Herman: Ik zal ‘ns kijken.
Aga: Niemand te zien op straat. ‘t Enige dat leeft zijn de meeuwen in het donker boven de huizen aan de overkant.
De voorboden des doods… Nou, wat biedt de beeldbuizerd? Oorlog! Een brandende stad. Drie geblinddoekte
mannen zakken door de knieën en tuimelen tegen de aarde nadat de hoge militair z’n mond heeft geopend en de
soldaten een salvo hebben gelost… Overstroming! Er drijft een dood paard en een salonmeubeltje voorbij… Een
explosie! Daar vliegt een brug te lucht in… ’n Rijdende tank. Die tank sleept aan een touw een man achter zich aan.
Brinkhorst met de adamsappel legt een papier weg en neemt een ander papier. Is dat nou een nieuwe bril, of niet?
Kijk voor je, kerel! Je hoeft me niet aan te loeren! Kijk jij maar op je papier. (gromt) Weg met die man! ‘k Wil hem niet
meer zien! Welke knop moet ik hebben om dat ding af te zetten? Iedere dag komen ze hier stiekem al die knoppen
en toetsen verplaatsen, zodat ik nooit weet welke ik moet hebben. Deze dan maar. Klik! Nee, da’s hetzelfde dooie
paard via een andere zender! Klik! Deze dan. ’t Flikkerende grijze licht met de miljarden korreltjes. Zo. Nou, dan zal ik
aan de achterkant het rooie pinnetje uit het gaatje trekken. Pjoe! Goed zo. En opzij aan de draaiknop draaien. Tak
tak tak! En nou deze toets indrukken. Klak! En eh… nou deze nog. Klak! Mm, ik ben hier de baas en niet de
beeldbuizerd met de slechte inborst die eenieder straft, bijvoorbeeld met doofheid, die niet van ‘m houdt. Nou nog
ook de stekker uit het stopcontact. Rang! Zo, en dood is ie. En zie, het voorhang in de tempel scheurt niet in tweeën.
Er is niet opeens een aardbeving. De dooien staan niet uit hun graf op. (geluid van de binnenkomende gasten) Zo,
zijn jullie daar?
Truus: Daar zijn we, ja. Dag zus!
Leo: Aga, proficiat met je verjaardag.
Truus: Hier is een kleinigheidje. We wisten niet wat we voor je moesten kopen, maar we wilden toch ook niet met
lege handen aankomen. En bloemen, dat zegt eigenlijk zo niks, hè? Trouwens, je hebt al bloemen genoeg, zie ik.
Van wie allemaal? Maar ik dacht: dit kom altijd van pas.
Leo: Als je maar niet denkt dat ze daar een woord van verstaan hèt. ’t Is anders maar ellendig weer, Herman, die
dooi.
Herman: Mm.
Leo: Dan heb ik nog liever dat de vlokken me om de oren slaan en dat het vriest dat het kraakt!
Herman: Ja, al die modder op straat, dat is maar niks. Het vriest toch nog een beetje?
Leo: Da’s juist de pest! Modder is niks, maar dit is verraderlijke modder. Onder de modder is het glad en bij iedere
stap kun je uitglijden, en pats! daar ligt je. Man, het is levensgevaarlijk!
Truus: Goed om je benen te breken. Maak nou ‘ns open, Aga. Maak nou ‘ns open, Aga!
Aga: Ja. Ja, ik zal ‘ns openmaken. Maar eh… ik voel al wat het is! Een kop en schotel natuurlijk. Da’s door het
papier heen te voelen en te zien. (opent het pakje) Nou, wat zei ik? Een kop, een schotel. (lachje) Dank je wel, hoor,
ik zal het eh… hier neerzetten. O, dat papiertje en het lintje, dat bewaar ik. Ik zal het netjes opvouwen.
Leo: Ze is nog blijer met het papiertje dan met wat er in zit!
Truus: O, net een kind. Dat weet je toch? Van wie zijn al die bloemen? Zeg, al die bloemen?
Aga: Ja, al die bloemen! Mooi, hè?
Truus: Mm.
Aga: Van de kinderen. (stiller) ’t Is hier net een sterfhuis.
Leo:’t Is hier net een sterfhuis, zegt ze. Ach, die hèt toch ook ideeën in d’r hoofd!
Truus: Nou, da’s toch aardig van ze? Zijn de kinderen geweest, Herman?
Herman: Nee, die komen zondag. Da’s voor iedereen gemakkelijker. Alleen Thea en Henk komen straks.
Truus: O!
Herman: Ze heeft aan de televisie gezeten toen ‘k jullie binnenliet.
Aga: Waar heb je dit papier vandaan? Waar heb je die kop en schotel gekocht?
Truus: Bij Gijper & Nieman in de Hertogstraat.
Aga: Toch zeker niet bij Gijper & Nieman? Alles slecht spul wat die mensen hebben, en faliekant fout in de oorlog
waren ze alle twee! Gijper de jodengrijper.
Truus: Ah, da’s niet die Gijper! Dat is Gijper uit de Stokstraat!
Aga: Wat zeg je?
Truus: Gijper uit de Stokstraat!
Aga: Ja, dat zeggen ze, ja. Dat is juist het gemene. (stiller) Altijd de schuld op een ander schuiven. Wie onschuldig
is, heeft het het hardst te verduren. (Leo lacht) De grootste schoften lopen vrij rond. De nette mensen worden
gestraft. De nette mensen maken ze doof!
Leo: Hèhè, waait de wind weer ‘ns uit die hoek?
Herman: Ja, ze heeft het weer erg zitten vandaag. Wat heeft ze in ’s hemelsnaam met de televisie uitgespookt?
Aga: Ja, doof en dik. Dik met olifantsbeentjes. Al dat eten van tegenwoordig is smerig! Alles in blik, alles verpakt,
alles bespoten, vergif en viezigheid.
Truus: Nou!
Aga: Ja, dat verpakte brood, da’s net stopverf. Geen wonder dus. Wie niks zegt en een net mens is, wordt gestraft.
Maar uit deze kop en schotel zal ik niet drinken! Mij niet gezien! Denken jullie dat ik gek ben?
Leo: (lachend) Nou, het scheelt niet veel.
Truus: Leo!
Herman: D’r zit geen leven meer in. Ze heeft overal aan gezeten. Vandaag of morgen maak ze ‘m nog ‘ns kapot.
Leo: Begin ‘ns met de stekker weer in het stopcontact te steken! (er wordt gebeld)
Herman: Ah, de bel. Ach, Truus, wil jij even…
Truus: Ja, ik zal wel even opendoen.
Aga: Waar ga je heen? Weer de bel? O, misschien is dat Gerard. Zou Gerard komen, Herman? Herman?
Herman: Ja, wacht….
Aga: Weet jij of Gerard komt, Herman? Heeft hij soms opgebeld? Nee? Anders komt hij altijd op m’n verjaardag. Als
hij niet heeft opgebeld, dan weet je ook niet of ie komt of niet. Hij kan best wel komen. Een enige zoon kan z’n
moeder best effe komen feliciteren als ze jarig is. Maar hij zal wel komen. Anders zeker zondag als ze allemaal
komen. (gepraat van de nieuwe gasten) Wie staan daar in dat halletje te drentelen? Herman!
Herman: Ja?
Aga: Dat zijn je zussen, de bejaarde maagden Barens.
Leo: (lachend) De bejaarden maagden Barens, zegt ze.
Aga: En wat hebben ze bij zich? (lachje) Een doos kersenbonbons die ze zelf helemaal mogen leeg eten tot de
kersenbonbons hun neus uit komen. Ieder jaar kersenbonbons, en ik lust ze niet. ’t Is een ordinair goedje.
Herman: Hou je mond nou! Hou nou je mond!
Aga: Ja, ja, goed, ik hou m’n mond. Ga maar vlug naar ze toe. Vergeet niet te kwispelen!
Leo: Wat hè je met de televisie uitgespookt?
Aga: Laat de televisie nou maar uit! Die heb ik het zwijgen opgelegd. Blijf er nou maar met je handen van af!
Bea: Zo, dag Aga. (lachje) Daar zijn we eindelijk, hè? (lacht)
Liesbeth: Van harte gefeliciteerd.
Aga: Nou, nee maar, kijk daar ‘ns! Daar zijn de gezusters Barens.
Liesbeth: (lacht) Hoe later op de avond, hoe schoner volk. (lacht)
Bea:’t Heeft lang geduurd voordat we besloten toch maar te komen. Die rommel op straat, hè? En een viezigheid, die
dooi!
Liesbeth: En toch nog glad ook!
Leo: Ja, zeg mij wat!
Bea: Ja, je ligt onderuit voor je ’t weet, hè? En ook de lucht is zo ongezond, met dat been van mij, en die Liesbeth
met d’r hoest!
Leo: Ja, dat weer, dat is een ellende.
Truus: Goed om je benen te breken!
Bea: Zo? Ben jij d’r ook, Leo?
Leo: Ja, wat dacht je?
Bea: Ik had natuurlijk Truus al wel gezien, maar… maar ‘k had niet gedacht dat jij d’r ook zou zijn. Zeg, moest jij niet
werken vanavond?
Leo: Nee, ‘k hoef toch niet iedere avond te werken! De winter is een stille tijd voor ons.
Bea: Ja, ja, dat zal wel. Nou ja, ik dacht ook maar zo… Nou, afijn, gezellig, hoor! Hé, is de televisie kapot?
Leo: Hij mocht niet aan van Aga.
Liesbeth: Kijk ‘ns, Aga, hier is iets om te snoepen.
Bea: Hè, Liesbeth, dat had je nou niet moeten zeggen! Zo is de verrassing al voor d’r af! Laat me nou toch rustig effe
uitpakken zodat ze ’t zelf kan zien.
Aga: Ik… ik weet het al: kersenbonbons. (Leo lacht) Ben je net zo dol op, hè, Herman?
Herman: Ik wou dat je niet aan de televisie had gezeten.
Aga: Wat zeg je?
Herman: De televisie!
Bea: Zeg, is ie nou echt kapot?
Leo: Ze heeft overal op gedrukt en aan gedraaid en alle draden uitgetrokken.
Aga: Denk nou maar ‘ns een avond niet aan televisie! Aan televisie hebben we niks! Oorlog, dooie paarden,
schietpartijen, martelingen… Ach, daar gaat niks feestelijks van uit. Hè, kom, kom, we gaan zitten.
Bea: Jawel, maar vanavond komt juist Adriaan Winterpeen op de televisie! Z’n eenmansshow! Hè, dat had ik nou net
zo graag willen zien!
Herman: Ik ook.
Truus: Komt Adriaan Winterpeen op de televisie?
Bea: Ja!
Truus: Hoor je dat, Leo? Adriaan Winterpeen komt op de televisie.
Aga: Wat kunnen ze die cadeaus tegenwoordig toch mooi inpakken, hè? (lachje) Mooi en gezellig. Ah, heel mooi
papier is dit! Betaal je daar nou iets meer voor als je zo’n doos in de winkel koopt?
Leo: (lachje) Die Adriaan Winterpeen, die hebben we van de zomer in Loon op Zand gezien.
Truus: Ja.
Leo: (lacht) Geweldig! Dat is me een vent! We hebben ons gek gelachen! (lacht)
Bea: Toe, Herman, probeer die televisie nou effe te maken! Ja, we zijn d’r echt een beetje voor gekomen, hoor!
Liesbeth: Ja, anders waren we thuis gebleven.
Bea: Ja, Liesbeth hoest toch al zo, hè, en ik met dat been!
Herman: Ik weet niet wat er aan is. (Bea zucht)
Leo: O, dadelijk komt Henk. Die zal zo wel in de gaten hebben wat ermee aan de hand is.
Liesbeth: Nee hoor, zo’n papier d’r omheen kost niks meer.
Aga: Hoeveel dan?
Liesbeth: Niks! Niks! Kost niks meer! Gratis, voor niks!
Aga: Niks? Waar kunnen ze dat nou van doen, hè? Ik… ik ga dit papier zuinig bewaren! ‘ k Vouw het netjes op en
leg het in de doos met het andere mooie papier. Hè? Hè? Waar heb je ’t gekocht?
Liesbeth: Nou, bij…
Aga: Ferriër staat er op het etiketje! Toch niet Ferriër uit de Stenenmolenstraat?
Liesbeth: Ja! Keurige zaak!
Aga: Keurig! En zij dan in de oorlog? Ben je dat vergeten? Zij met al die moffen in d’r huis!
Liesbeth: Waar heeft ze ’t nou over?
Bea: Ik weet het niet.
Liesbeth: Dat is niet waar, Aga! Mevrouw Ferriër is heel, heel… Ah, en na de oorlog is ze trouwens gereha… Nou,
gereha… Hoe noem je dat nou ook weer?
Herman: Laat ‘r nou maar, Liesbeth. Spreek ‘r niet tegen. Ze is weer erg in de war vandaag.
Bea: O, hemel, is het weer zo ver?
Leo: Ze zegt weer dingen… Nee! En het wordt steeds erger met ‘r, geloof ik. En nou weer die televisie!
Bea: Nou, maar de ziel heeft ook helemaal niks, mot je denken! Ze is doof! Ja, dat zijn contactstoornissen. Ze heeft
geen contact met de mensen om d’r heen. Nou ja, natuurlijk wel met ons, maar ons kent ze. Zeg, Herman, wat denk
je? Hè, ik hoop dat we Adriaan Winterpeen toch nog kunnen zien!
Herman: We hoeven maar te wachten tot Henk d’r is. Die heeft het zo voor elkaar. Sigaartje, Leo?
Leo: O ja, graag!
Herman: Het mijne ligt hier. Dat steek ik nog ‘ns op.
Leo: Geef mij nou maar een verse!
Truus: Wat een weer anders, hè, Bea?
Bea: O, Truus, hou d’r over op! Ja, ’t heeft lang geduurd, hoor, voordat we besloten om toch maar te komen. Ja, ik
durfde d’r niet doorheen, hè, met… met… met het oog op m’n been! En nu Liesbeth weer zo die hoest over zich
heeft, hè. Ja, een mens zou gemeen kunnen vallen. Nee, die dooi, daar heb ik het niet op, hoor.
Truus: Goed om je benen te breken!
Liesbeth: Dan nog liever een dik pak sneeuw!
Bea: Sst! (gelach) Tegen ons hoef je niet zo te schreeuwen, Liesbeth!
Aga: Ferriër die heeft inferieure waar in z’n winkel. Wie dat eet, kan rekenen op een ongeneeslijke inwendige ziekte
die met vreselijke darmkrampen gepaard gaat, zoals vandaag in de krant staat. Die man die… die… die brood had
gegeten waarin ze een ingrediënt hadden gedaan die eigenlijk bestemd was voor het bespuiten van vruchtbomen.
Dat… dat… dat brood kwam van Ferriër De man aan wie ze dat brood verkochten, wist… wist te veel, van uit de
oorlog. Die man moest sterven! Ik ga nooit naar Ferriër. En Herman ook niet. ‘k Heb Herman verboden nog één voet
over de drempel te zetten. Ferriër de jodenterriër, zo noemden ze ‘m. Van hetzelfde slag als Gijper & Nieman. O, die
keurige mevrouw Ferriër. Nou! (lachje) Enfin, jullie hoeven me niet te geloven, hoor.
Leo: Ja, dat zou ik ook gerust niet doen!
Truus: Toe nou, Leo!
Bea: Nou, een hele geruststelling, hoor, dat we d’r niet hoeven te geloven.
Herman: Ga daar nou niet op in, jongens. Laat ‘r nou maar. Ze is van streek. Ik denk dat de kinderen niet nu komen,
maar pas zondag.
Bea: Ja, maar… maar Thea zou vanavond toch komen? Ja, als Henk niet meekomt, dan zitten we zonder televisie!
Aga: Mij gelooft toch niemand. Ik krijg altijd ongelijk, al heb ik gelijk! Daarom loeren ze ook op me, omdat ik gelijk heb
en ze dat weten. De elektriciteit. Ze wachten tot hun kans schoon is en dan komen ze. Intussen maar loeren, loeren.
Vandaar dat Brinkhorst met de adamsappel vandaag een nieuwe bril op heeft. Maar meneer Brinkhorst, wat heeft u
een mooie nieuwe bril op! ’t Is om beter naar u te kunnen loeren, mevrouw. Daarom geven ze ook geen
onderschriften, zodat ik niet weet waar het over gaat. Zo proberen ze me dom te houden. En dan de meeuwen niet te
vergeten, honderden meeuwen voor m’n raam. Uit verre, achter de wateren gelegen oorden voeren ze de dood met
zich mee.
Leo: Ach ach ach ach, d’r hele bomenkamer ligt weer overhoop!
Bea: Maar is dat waar? Heeft Brinkhorst een nieuwe bril op?
Herman: Dat weet ik niet. Daar heb ik niet op gelet.
Bea: Zeg, Henk moet komen, hoor! Zouden we ‘m niet effetjes bellen om te vragen of ie komt?
Herman: Hij komt.
Bea: Jawel, maar om zeker te zijn.
Herman: Van mij mag je bellen, maar d’r zal niet meer worden opgenomen. Ze zijn natuurlijk al onderweg naar hier.
En met dat weer zullen ze wat voorzichtiger lopen.
Bea: Ja ja ja, dat weer veroorzaakt heel wat overlast en oponthoud, hoor. Ja, een mens is z’n leven gewoonweg niet
zeker op straat.
Aga: Waar hebben jullie het over?
Liesbeth: Over het weer. Het weer! Dooi, glad, viezigheid, gevaarlijk. Brrr!
Aga: Ja, dooi. ’t Zal nou wel overal geritsel en gedruppel zijn op straat. Een droevig geluid, vol onrust. Maar dooi
geeft een mooi helder televisiebeeld, dat wel. Helemaal geen storing, hè, Herman?
Herman: Geen storing en helemaal niks meer. Wat heb je met de televisie gedaan?
Aga: ‘k Heb ‘m uitgezet.
Herman: Maar hoe dan?
Aga: Wat?
Herman: Maar hoe dan?
Aga: Gewoon. De tweede toets onder het scherm. Nee, nee, de derde. Of toch de tweede, dat… dat weet ik niet
meer. En de draaiknop aan de zijkant.
Herman: Maar mens, hoe kon je dat nou doen? Allebei de toetsen onder het scherm en de draaiknop aan de zijkant,
die hebben d’r niks mee te maken. Wat dom, dom nou weer!
Aga: Een bonbon? Ja, ja, ja, wie wil er een bonbon? Jij, Liesbeth?
Liesbeth: Nou, graag.
Aga: Jij. Bea?
Bea: Ja, fijn!
Aga: Kersenbonbons. (lachje) Ah, neem d’r maar twee ook, als je die lust.
Herman: Misschien brandde het rooie lampje nog toen ze de derde toets onder het scherm indrukte.
Bea: Dus is ie nou echt kapot?
Herman: Als het de derde toets was en het lampje brandde inderdaad nog, dan waarschijnlijk wel.
Bea: O, o!
Herman: Hebben we al ‘ns een keer gehad. Het heeft iets te maken met… met… Vijfenveertig gulden kostte het.
Liesbeth: Mm, ’t zijn lekkere, hè? Ik heb ze gekocht!
Leo: Ik zal Henk even bellen.
Aga: Nee, nee, ik neem er geen. Iets van Ferriër krijgt ik niet door m’n keel.
Herman: Niks zeggen, Liesbeth!
Truus: Die Adriaan Winterpeen! ‘k Ben benieuwd of ie de tweede keer net zo leuk is al je ‘m als ‘ns een keertje zien
doen.
Bea: Deze show ken ik niet van ‘m. Hè, als Henk nou maar komt.
Liesbeth: Maar ja, dat weer, hè.
Bea: Ja, ik kom er weinig uit de laatste tijd. Dat been van me, ach! Dus, tot schouwburgbezoek komt het helemaal
niet meer, hè. En dan Liesbeth met d’r hoest.
Liesbeth: Zeg, ik zag vanmiddag Iet nog in de stad. Ze had een rooie hoed op.
Bea: Ja?
Truus: Hoe is ’t nou met d’r struma?
Liesbeth: O, een stuk beter, geloof ik, al blijf je ’t wel goed zien, hoor! D’r hangt een enorme kwab onder aan haar
kin. ’t Is gewoon om misselijk te worden als je d’r naar kijkt.
Aga: Wie is ie daar aan het bellen?
Herman: Henk!
Aga: Komt ie niet? Theo ook niet?
Bea: Liesbeth, zoiets moet je toch niet zeggen! Wat kan Iet d’r nou aan doen?
Liesbeth: Nou, daar zegt ik toch ook niks van. Ik bedoel alleen maar… Nou ja, gossiemijne, jij altijd! ‘k Kan niks meer
zeggen tegenwoordig!
Aga: Waarom belt ie dan?
Truus: Deze show is wel leuk van ‘m, hoor! ’t Was trouwens de eerste keer dat ik van ‘m gezien heb, afgelopen
zomer in Loon op Zand. Leo moest daar voor zaken zijn, een congres. Hebben we meteen een kleine vakantie van
gemaakt. Ach, dat weet je toch! We hebben jullie nog ’n kaart gestuurd!
Bea: Ons een kaart gestuurd? Welnee! Zeg, Leo, krijg je geen gehoor?
Leo: Nee! Het rinkelt wel.
Truus: Ja, hoor, een duinenlandschap. Ik zie die kaart nog zo voor me! Ik had er een stuk of vijf gekocht. Allemaal
dezelfde. De enige aardige die ze daar hadden.
Bea: Weet jij iets van een kaart van Truus en Leo uit Loon op Zand?
Liesbeth: Nee, hoor, hebben we nooit gehad.
Truus: Maar ik weet zeker dat ik jullie er een gestuurd heb! Aga en Herman ook een, trouwens. Zeg, Herman,
hebben jullie die kaart van ons uit Loon op Zand ooit ontvangen?
Herman: Wanneer?
Truus: Afgelopen zomer, begin augustus. Nee, nee, nee, half juli was het. Op… op de dertiende was dat congres.
Bea: Nog… nog steeds niks, Leo?
Leo: Nee.
Bea: Nou, dan zijn ze zeker al weg!
Aga: Hoort ie niets? Dan zijn ze zeker al weg.
Herman: Ik weet niks van een kaart. Vraag het ‘ns aan Aga.
Truus: Aga, oehoe! Kijk ‘ns deze kant op! Ach, stoot jij d’r ‘ns effe an, Liesbeth… Hebben jullie van ons een kaart uit
Loon op Zand ontvangen?
Aga: Wat hebben jullie gevangen?
Truus: Een kaart van Leo en mij, uit Loon op Zand, heb je die ontvangen?
Aga: Zijn jullie in Loon op Zand geweest? Wanneer?
Truus: In juli. Een duinenlandschap. Twee… twee dennen op de voorgrond. “Groeten uit Loon op Zand” stond er op.
Dit is hier toch nummer 46, hè?
Bea: Ja.
Truus: En jullie, Bea, wonen toch op nummer 30?
Bea: Nou!
Truus: Zie je wel! Nou, dan weet ik het niet. Die posterijen, vele miljoenen winst, maar een gewone kaart uit Loon op
Zand bezorgen, ho maar, dat kennen ze niet. Hoor je dat nou, Leo? Die kaarten van ons uit Loon op Zand zijn nooit
aangekomen!
Leo: Nee? (legt de hoorn neer)
Bea: Zeg, Leo, niks?
Leo: Nee.
Bea: Dan waren ze d’r zeker niet meer.
Leo: ‘k Krijg geen gehoor. ‘k Heb vijftien keer laten rinkelen.
Herman: Dan zijn ze onderweg. Ze zullen wel zo hier zijn.
Bea: Nou, ’t is al bij negenen. Tien over half tien begint Adriaan Winterpeen!
Aga: Loon op Zand! ’t Was in de oorlog een broeinest van jodenvervolgers en andere minderheden: homoseksuelen,
zigeuners en dove mensen! Wie op transport werd gesteld naar Loon op Zand zag zijn huis en haard en z’n geliefden
nooit meer terug. Maar de trein naar Loon op Zand, daar was de dood de machinist, zeiden ze. Die tijd komt terug,
dames en heren! Dit voorspel ik u! Die tijd komt terug! En dan zal het de propere, zelfstandig denkende mens de
minderheid van straks zijn die op transport wordt gesteld. Op dezulken wordt nu reeds geloerd. Rond dezulken
cirkelen de meeuwen. Men kan d’r om lachen, als men wil. Ik krijg nou eenmaal nooit gelijk. Ik heb gezegd. Wie wil er
koffie?
Leo: Die tijd komt terug, zegt ze. Ach, die hèt toch ook ideeën in d’r hoofd!
Truus: Ze is gek! Loon op Zand is een vriendelijk plaatsje!
Leo: Nou en of!
Truus: De parel van de streek.
Herman: Let er nou niet op, jongens Ga d’r nou niet op in! Ja, graag koffie.
Truus: Die kaarten van ons uit Loon op Zand, die zijn nooit aangekomen, Leo!
Aga: Iedereen koffie? (lachje) Nou moet iedereen maar zien dat ie het krijgt. Onze koffiepot is kapot.
Truus: Wat zeg je nou?
Aga: Thea brengt die van haar mee.
Bea: O, als ze ‘m dan maar niet laat vallen op straat! Ja, ze hoeft maar effe uit te glijden en rinkeldekinkel, hoor! Ja,
met dit weer heb je al moeite genoeg om overend te blijven. Zeker als je slecht te been bent. O, dat been van mij, hè,
dat is niet meer wat het geweest is! Steeds maar gesukkel. Ja, die gladheid is verraderlijk, hoor! Je hebt zo een
ongeluk.
Leo: O, ik heb nog liever dat de vlokken me om de oren slaan en dat het vriest dat het kraakt.
Truus: Goed om je benen te breken!
Liesbeth: Iet had sneeuwlaarsjes aan van ’t zelfde rood.
Truus: Hoe ver is het van Thea en Henk hun huis naar hier? Een kwartiertje schat ik, hè?
Leo: Nou, een goeie twintig minuten, denk ik. Met de auto natuurlijk niet. Met de auto een minuut of vijf. Maar Henk,
die zal de auto wel in de garage hebben gelaten. Ja, voordat je ’t weet, lig je op je kant tegen het wegdek, zeg! Nou,
een lekker kopje koffie zou er bij mij trouwens best in fietsen!
Truus: Die twee krijgen het wel druk als ze hier zijn! De een kan de televisie gaan nakijken, terwijl de ander koffie
zet. (de telefoon rinkelt)
Leo: De telefoon!
Bea: Oei, je zal zien: Henk komt niet!
Liesbeth: Nou!
Aga: Wordt er gebeld?
Bea: Zeg maar dag met je handje tegen Adriaan Winterpeen, hoor!
Liesbeth: De telefoon!
Herman: (neemt op) Met Barens spreekt u. Ah, Gerard!... Dank je, dank je. Jij ook met je moeder. Ja…
Truus: ’t Is Gerard.
Aga: Wie is het?
Leo: Ja, je kan wachten tot ’s avonds om te bellen, hè? ’s Avonds is het goedkoper!
Truus: ’t Opbellen is verschrikkelijk duur tegenwoordig. Vorige maand een rekening! ‘k Ben me doodgeschrokken.
Leo: Ja, wie jij ook niet allemaal opbelt!
Aga: Wie is het?
Liesbeth: Gerard, je zoon.
Herman: Hè? Nee, nee, da’s tante Liesbeth die tegen je moeder zegt dat jij het bent.
Aga: Komt ie?
Herman: Ja, ja, zeker.
Aga: Of belt ie om te zeggen dat ie niet komt?
Herman: Nee, die is er helaas weer slecht aan toe vanavond.
Aga: Durft het zeker niet vanwege het weer. Is het erg glad? Laat mij ‘ns, Herman.
Herman: Hè?... Ja, ja, hier komt ze zelf, zegt ze… Als je hard praat, ja. Soms verstaat ze je dan door de telefoon,
da’s heel gek. Nou, jongen, daar ga je. Hier komt je moeder… Ja, en jij aan Lies en de kinderen… Ja, dag jongen!
Aga: Hallo, hallo, Gerard, ja? Met mama… Zeg ‘ns wat!... Ja. Ja, nou versta ik je. (lachje) Ja, dank je wel.
Tweeënzeventig? Hoe kom je daar bij? Zeventig pas! Nou… Nou en of! Reuze vrolijke dag, ja. Ja ja, van iedereen
bloemen, net of d’r iemand dood is. Vanmorgen was er nog een lijkbidder aan de deur.
Leo: Wat zegt ze nou? Een lijkbidder?
Herman: Iemand die bloemen kwam brengen.
Leo: O!
Herman: Van de Marel uit de Mozartstraat. Helemaal in ’t zwart, dat wel, maar ‘n vriendelijke man verder. Ze schrok
van die man. Ze kan ook helemaal niks horen. (zucht)
Bea: Nou, maar… maar nou hoort ze anders wel!
Truus: Van de Marel, die bloemist? Die woont toch in de Gounodstraat?
Herman: ’t Is Gerard. Ik weet niet wat het is, maar die verstaat ze, zelfs door de telefoon.
Liesbeth: Ja, de enige zoon die jullie tussen die meiden hebben gehad, hè?
Truus: Zeg, Leo, Van de Marel woont toch in de Gounodstraat en niet in de Mozartstraat?
Aga: Tante Truus en oom Leo, kop en schotel in een gouden papier! Tante Liesbeth en tante Bea een doos
kersenbonbons in een papier met kleine rooie roosjes.
Leo: (lachje) Ze is nog blijer met een papiertje dan met wat erin zit!
Truus: Net een kind, dat weet je toch!
Aga: Die bewaar ik natuurlijk! Als er weer oorlog is, zullen ze me goed van pas komen. Overal oorlog en vervolging.
Vanavond weer: drie mannen doodgeschoten, op de televisie!... Ja, en dat dooie paard. Heb je dat ook gezien?... Ja,
ze vertellen mij niks, omdat ik niks versta, natuurlijk. Loeren, ja, dat wel. Ze zetten er zelfs een nieuwe bril voor op.
En al die meeuwen! Al die meeuwen, daar heb je geen idee van, hè?... Nee, televisie, daar gaat niks feestelijks van
uit en je krijgt er een lijkkleur van op je gezicht. (lachje) Nou bij ons de televisie niet aan staat, zit iedereen gezellig te
babbelen. Als ze d’r geen onderschriften bij geven, weet ik natuurlijk niet waar ze ‘t over hebben. (deurbel)
Herman: Ah, daar zullen Henk en Thea zijn!
Bea: Tien over negen al!
Herman: Truus, wil jij even?
Truus: Ja!
Aga: O, je durfde niet te komen? Door het weer natuurlijk. Mm? Ja, ja, ’t is glad buiten, zegt tante Liesbeth… Ah! Kon
je geen babysit krijgen? Ach, is je kind ziek? Wat heeft ze? Wat? Wat heeft ze? Wat? Nee. Nee, dat versta ik niet.
Geen onderschrift zal ik maar zeggen.
Leo: Geen onderschrift, zegt ze! (lachje)
Aga: Ja. Ja, nou, doe iedereen de groeten, hè, Lies en alle kindertjes. Ja, ja ja. Ja! Ja. Ja, ‘k hang nou ook op. Je
komt dus zondag? Komen al je zussen ook met alles dat bij hen hoort. Ja, gezellig, ja. Zondag is natuurlijk
gemakkelijker voor jullie allemaal, dat begrijp ik best. En ondertussen hebben jullie ook vast allemaal bloemen
gestuurd. Da’s heel lief van jullie, hoor! Ja. (lachje) Tot over drie dagen dan, hè? Ja, ja, dag! Dag! Tot over drie
dagen dan. (legt de hoorn neer)
Truus: (komt binnen) Hier hebben jullie de televisie-expert en de koffiepot.
Henk: De hele kamer vol. Gefeliciteerd, hè, en nog vele jaren!
Bea: Aha, daar is Henk!
Aga: Slikker de kikker werd dikker en dikker!
Leo: Die zegt wat over dik!
Aga: Ah, mij maken ze dik.
Leo: Ja.
Aga: En dat komt in hun kraam te pas. Wie dik is, kan moeilijk vluchten. Dat hoort in hun complot. Maar jij, jij eet te
veel, jongen.
Henk: Ja, zo dik ben ik toch niet?
Thea: Hij is aan een dieet begonnen. Moeder, gefeliciteerd! (zoent haar)
Aga: Dank je, kind. Heb je aan de koffiepot gedacht?
Thea: Hij staat in de keuken.
Aga: Mm.
Thea: En hier is nog iets.
Herman: Heb je er toch nog een kunnen krijgen?
Thea: Ja, bij Pachter, hier op de hoek. De laatste die ze hadden.
Aga: Ah, daar zit geen mooi papier om. Da’s dus een huishoudelijk geschenk. (vergenoegd lachje) Ik weet, geloof ik
al, wat het is.
Thea: Wat is het dan?
Aga: Dat zeg ik niet. (lacht)
Truus: Ze weet het niet.
Aga: Als ik het zeg en het is het niet, dan denk je dat ik hier niet blij mee ben en dat ik liever had gehad wat ik nou in
m’n hoofd heb dat het is!
Truus: Wat is het?
Thea: (zacht) ’t Is een pedaalemmertje voor in de keuken.
Liesbeth: O, die dingen zijn erg handig!
Thea: Ah, dag tante Liesbeth!
Liesbeth: Dag Thea!
Thea: Dag tante Bea, dag oom Leo!
Leo: Dag Thea, kind. Wat een weer, hè?
Henk: Nou, zeg dat wel, zeg! De straten zijn onbegaanbaar. Je bent je leven niet zeker! Ik… ik ben me daarnet toch
gevallen, zeg, god zal mij bewaren! Op mijn knieën. Je ziet het nog aan m’n broekspijp. Op de hoek van de
Stenenmolenstraat en de Noordenwindstraat. Ik wilde er eens flink de pas in zetten, maar nee hoor, smak! Daar ging
ik. (gelach) Ja, gelukkig hield Thea de koffiepot vast, maar die pedaalemmer, die moesten we aan de overkant van
de straat gaan terughalen. (gelach) Ik hoop dat ie niet beschadigd is.
Thea: Pak dan uit, moeder!
Bea: Ja, ik zeg zonet ook nog, hè: het heeft lang geduurd voordat we besloten om toch maar te komen, hè. Eerst
dooien en dan weer vriezen, nou, dat geeft gemeen weer, hè. En dan ik met m’n been, hè, en Liesbeth met d’r hoest!
Truus: Goed om je benen te breken.
Liesbeth: Je hebt je toch niet bezeerd, wel?
Henk: Nou eh… ik maakte een flinke smakker! Nou, gelukkig is m’n broek niet kapot.
Bea: Ja, maar we zijn toch maar gekomen. Een leuk programma op de televisie, en Aga jarig, hè. Jammer dat die
televisie nou kapot is!
Henk: Is de televisie kapot?
Leo: Ja, je schoonmoeder heeft er weer eens aan gezeten.
Herman: Je moet er dadelijk maar ‘ns naar kijken, Henk.
Thea: Hier, als je dit plakbandje nou eerst ‘ns even losmaakt, hè, dan gaat het gemakkelijker.
Leo: Het zal zo wel weer komen: “Waarom heb je dat nou bij Pachter gekocht? Die was faliekant fout in de oorlog!”
Truus: Nou, Leo!
Henk: O, is het weer eens zo ver met ‘r?
Aga: Plechtig, maar met een gelukkige glimlach op het gelaat onthulde koningin Wilhelmina het monument.
Leo: Onthulde koningin Wilhelmina het monument, zegt ze!
Aga: Dat papier moet wel netjes opgevouwen worden, hoor! Dat moet je niet weggooien, dat bewaar ik! Ah, zie je
wel? ’t Is precies wat ik dacht dat het zou zijn. Had ik het nou maar gezegd. Wat is het voor een ding? (gelach)
Thea: Voor in de keuken! Hoef je niet steeds het balkon op als je iets voor de vuilnisbak hebt! Hier, kijk, zo! (kleppert
met het deksel)
Aga: O, dat is handig! Dat komt goed van pas. Daar ben ik heel blij mee! Waar heb je dat gekocht?
Herman: Zeg het maar niet.
Thea: Op de hoek.
Aga: Bij Ten Hoet?
Thea: Op de hoek!!
Aga: Op de hoek? Toch niet bij Filipsen? Nee! Nee, toch ook niet bij Pachter, hoop ik. Wel bij Pachter? Hoe kan je
dat nou doen? Weet je ’t dan niet meer van de ouwe Pachter in de oorlog? Pachter de jodenslachter noemden ze ‘m.
Leo: Nou, wat heb ik gezegd?
Henk: We zijn er weer! Is ie beschadigd?
Aga: En de jonge Pachter, die nou in de winkel staat, nou, de ploertigheid van de vader staat op de jongen z’n
gezicht gestempeld. Slechte mensen, die van Pachter! Slecht in de oorlog, slecht na de oorlog. Je kunt het ook zien
aan het papier waarin ze hun spullen inpakken. Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. Ik heb gezegd. Dank
voor uw aandacht.
Thea: Ik ga koffiezetten!
Liesbeth: De appel valt niet ver van de boom, bedoelt ze natuurlijk.
Henk: Zo te zien is ie niet beschadigd, hè?
Aga: Ja, ’t is toch zeker zo?
Thea: Ja, moeder, het is zo.
Aga: Daarom zal ik dit huishoudelijk voorwerp niet gebruiken. ‘k Wil het niet in m’n keuken hebben. ‘k Wil er niet
voortdurend aan herinnerd worden hoe die arme joden en andere minderheden naar Loon op Zand… (gromt
geërgerd) Pachter kan z’n boeltje houden.
Henk: Nou, daar hebben we dan de hele stad voor afgestroopt. Die… die dingen zijn bijna niet te krijgen. Bij Pachter
was het de laatste die ze hadden.
Bea: Ja, dankbaarheid is ook maar alles, hè? Zeg, wat… wat… wat denk je nou, Henk? Zou je iets aan die televisie
kunnen doen? Zo meteen komt Adriaan Winterpeen!
Thea: Komt Adriaan Winterpeen vanavond?
Bea: Ja ja ja! Z’n laatste eenmansshow.
Thea: Ik dacht dat dat pas morgen was!
Bea: Nee, nee, morgen is d’r niks. (lachje) ’t Mag wel in de krant, hoor, als de televisie ‘ns wat goeds geeft.
Thea: Dan zet ik vlug water op. Mmm! Kersenbonbons! Nou, daar neem ik d’r een van
Aga: Ja, ja, hoor, tast maar toe. Wie nog meer kersenbonbon? Vooruit, heden grote opruiming kersenbonbons. Alles
moet weg wegens liquidatie. Neem en eet. (lachje) Hamstervoorraden van Ferriër uit de oorlog.
Henk: Wat is er aan de televisie?
Herman: Ze heeft hieronder op allerlei toetsen gedrukt en ook opzij hier… aan die draaiknop gezeten.
Aga: Zonet heeft Gerard opgebeld, vlak voordat jullie binnenkwamen.
Thea: Nog nieuws?
Aga: Hij komt zondag ook. Vandaag durfde ie er niet door met dat weer. Veel te gevaarlijk in de auto.
Leo: Nou, gelijk heeft ie! Henk heeft zijn auto natuurlijk ook in de garage gelaten, hè, Henk? Ja, voordat je ’t weet,
ligt je op je kant tegen het wegdek. Welke garage hè je nou, Henk?
Henk: O, nog steeds dezelfde.
Leo: O ja?
Henk: Ja, Haring in de Mozartstraat.
Leo: O, die!
Henk: Da’s een prima garage, hoor!
Leo: Mm.
Truus: Zeg, Henk, die… die bloemist Van de Marel zit toch in de Gounodstraat?
Henk: Van de Marel?
Truus: Ja, Van de Marel.
Henk: Nee, nee, die zit in de Mozartstraat.
Truus: Is… is ie dan verhuisd?
Thea: Van de Marel? Welnee! Die zit daar al zeker vijfentwintig jaar, van vlak na de oorlog!
Truus: Nou, dan woonde ie zeker daarvóór in de Gounodstraat?
Thea: O, dat weet ik niet. In de Gounodstraat woont ook een Van de Marel, maar dat is een loodgietersbedrijf.
Henk: Is dat eh… die loodgieter tegenover Haring?
Thea: Tegenover Haring, ja.
Henk: Hé, ‘k heb nooit geweten dat dat ook een Van de Marel was!
Truus: Is dat familie van de Van de Marel uit de Mozartstraat?
Thea: Ja, ik geloof dat de loodgieter de vader is van de bloemist.
Truus: Nou, dan ben ik zeker met die twee in de war. Hoe heet die loodgieter? Weet je dat ook?
Liesbeth: Van de Marel natuurlijk! (gelach)
Aga: Echt gezellig! (lachje) Samen wat met mekaar babbelen is gezelliger dan televisie, hè? Waar hebben jullie het
over?
Truus: Met z’n voornaam bedoel ik natuurlijk! Heet ie niet Dirk, Leo?
Leo: Hoe moet ik dat nou weten?
Truus: Hij is van jouw leeftijd!
Leo: Ja, ik heb wel een Van de Marel gekend, maar dat was een handelsreiziger of een verzekeringsagent. Hoe die
heette, weet ik niet. Dat was ver voor de oorlog.
Bea: Wacht ‘ns, d’r woont ook een Van de Marel bij… bij… bij ons de buurt!
Leo: O ja?
Bea: Een lijstenmaker. Ja, ik ben d’r nooit binnen geweest…
Liesbeth: Jawel, Bea, wel waar! Je hebt er de foto van Kareltje laten inlijsten, weet je niet?
Bea: Ja, nou ja, da’s dan de enige keer geweest! Hè, nee, nou moet je niet…
Leo: Nou, wie is Kareltje?
Bea: M’n petekind.
Leo: O, die Kareltje?
Bea: Mm.
Leo: Die eh… van die mensen in Goes of zo, is het niet?
Bea: Uit Vlissingen,
Leo: O! Is ook al een grote vent tegenwoordig, zeker?
Bea: (lachje) Hij heeft, ‘ns effe kijken, verleden jaar heeft ie z’n communie gedaan. Negen jaar is die nou. Een leuke
parmantige jongen.
Liesbeth: We hebben nog ‘ns een kaart van ‘m gehad.
Bea: Ja.
Truus: Zeg, Thea!... O, die is in de keuken. Zeg, Henk, hebben jullie afgelopen zomer een kaart van ons uit Loon of
Zand ontvangen?
Bea: Laat Henk nou effe met rust, zeg! Kan je ’t vinden, Henk? Wat… wat… wat denk je?
Henk: Nou, ik denk van wel. Ik heb een eh… schroevendraaier nodig.
Bea: O, een schroevendraaier. Hebben jullie hier een schroevendraaier in huis? Herman!
Herman: Hè?
Bea: Misschien kan ik ‘m effe pakken?
Herman: Nee nee, laat maar. Ik weet ‘m zo te liggen.
Henk: Of een tangetje. Een tangetje is ook goed!
Bea: O, tangetjes…
Aga: Waar hebben jullie het over?
Liesbeth: Over d’r petekind.
Aga: Wie is dat?
Liesbeth: Kareltje! Kareltje, uit Vlissingen.
Aga: O. Hoe heten die mensen ook weer?
Liesbeth: Sanderus.
Leo: Hij is eh… hij is bij het loodswezen, geloof ik, hè?
Bea: Nee, bij de marine. Hij is bootsman.
Leo: O, ja. Ja ja, bij de marine. Ja, ik wist wel dat het zoiets was.
Aga: Sanderus?
Leo: Ja, fout in de oorlog.
Truus: Leo!
Aga: Is dat die Sanderus die vandaag in de krant staat? Die dat brood heeft gegeten waarin ze een ingrediënt
hadden gedaan dat… dat eigenlijk bestemd was voor het bespuiten van fruit… fruitbomen?
Truus: Die heette Sanders. Sanders!
Aga: Nou, ik heb anders Sanderus gelezen. ‘k Ben toch niet gek?
Leo: (lacherig) Nou…
Truus: Leo!
Aga: Ik dacht nog: Sanderus is de dood door vergiftiging gestorven. Net goed voor ‘m. Tientallen parachutisten heeft
ie in de oorlog verraden en aangegeven! Oh, dus die woont nou in Vlissingen? Mooie relaties onderhouden de
bejaarde maagden Barens, dat moet ‘k zeggen!
Liesbeth: Dat is niet…
Bea: Zeg maar niets, Liesbeth! ’t Is dat ze doof is en… en… en er toch geen redelijk woord met ‘r te wisselen valt.
Anders…
Aga: Dat brood van tegenwoordig is ook niks meer. ’t Is net stopverf. ’t Blijf aan je tanden en verhemelte plakken.
Da’s één. Bovendien gaan ze er nou ook toe over het te vergiftigen. Da’s twee. En dat blijft allemaal ongestraft.
Alleen de onschuldige, die wordt gestraft…
Herman: Waar heb je de schroevendraaier gelegd.
Aga: Hè?
Herman: De schroevendraaier. Schroe-ven-draai-er!
Aga: Wat ga je met een schroevendraaier doen? Je krijgt netjes een lepeltje bij je koffie, net als iedereen.
Herman: Voor Henk!
Aga: Henk? Waarom is ie achter de televisie gekropen?
Herman: Hij is kapot!
Aga: Is de televisie kapot? Hoe komt dat? Komen ze hier allemaal alleen maar binnen om alles kapot te maken.
Bea: Nou zeg, dat is toch wel sterk!
Henk: Ja, laat maar, pa, ik kan het zo wel ook, geloof ik.
Aga: Er ligt een schroevendraaier in het bovenste laatje in de keuken. Daar heb ik ‘m tenminste neergelegd. Als ie er
nou niet meer ligt, dan hebben ze ‘m weer stiekem ergens anders neergelegd, ’s avonds, als we naar bed gaan. Over
het balkon komen ze. Van de overkant loeren ze eerst met verrekijkers of we naar bed zijn en dan komen ze.
Stiekem de knoppen en toetsen van de televisie verwisselen, stiekem de schroevendraaier op een andere plaats
neerleggen en alles kapotmaken. Ze weten dat ‘k toch niks hoor. De elektriciteit… De meeuwen…
Leo: Hè? De meeuwen?
Aga: De vogelen des doods. Niet voor niets zwalken ze hier dag en nacht voor het raam.
Leo: Gezellig idee is dat!
Henk: Laat maar, pa, het gaat zo wel.
Bea: Het gaat zo wel, Herman. Lukt het, Henk?
Henk: O, ik denk van wel. D’r is eigenlijk niks aan de hand. D’r is een schroefje dat los zit, zodat de verbinding niet
overkomt.
Liesbeth: Wat bedoelt ze dan met die meeuwen?
Thea: Zo, ik ben al aan het opschenken. Intussen zet ik vast de kopjes klaar.
Truus: O, Thea, hebben jullie afgelopen zomer een kaart van ons uit Loon op Zand ontvangen?
Thea: Van wie “ons”?
Truus: Nou, van oom Leo en mij.
Thea: Uit… uit Loon op Zand? Nee, hoor! Waren jullie dan in Loon op Zand?
Truus: Leo moest er heen voor een congres en daar hebben we meteen een kleine vakantie van gemaakt. Een
duinenlandschap. “Groeten uit Loon op Zand” stond er op. Half juli.
Thea: Nee, hoor, die hebben we nooit gehad. Hè, Henk? Kan jij je herinneren dat een kaart van tante Tru en oom
Leo uit Loon op Zand?
Henk: Nee!
Bea: Gaat het, Henk?
Aga: Wat moet jij daar in de kast, Thea?
Thea: Ik pak de kopjes. Ik pak de kopjes!!
Aga: Die staan daar niet. Dat weet je heel goed! Je komt hier alleen maar snuffelen om de vijand van alles op de
hoogte te stellen. Loeren en spioneren. Zo ver is het nou al. Zelfs mijn eigen dochter is naar het vijandelijk kamp
overgelopen.
Leo: (lacherig) Ja, ja, Thea, geef het maar toe. Jij heult met de vijand.
Thea: Staan ze hier niet? Waar staan ze dan? Ze hebben hier toch altijd gestaan.
Herman: Ze zal ze wel weer ergens anders hebben neergezet. Hier in huis heeft niks meer een vaste plaats.
Thea: Waar staan ze dan??
Aga: Dat is een geheim dat ik niet prijsgeef. Koppies, dat is een kostbaar bezit, vooral in oorlogstijd als niemand
meer koppies heeft. Mooi papier en kopjes. (lachje) ‘k Heb ze veilig achter slot en grendel.
Thea: Maar moeder, we moeten toch ergens koffie uit drinken!
Aga: (lachje) Nou, omdat het vandaag feest is en we hier zo gezellig babbelend bijeen zijn, zal ik ze tevoorschijn
halen. Ik zal ze pakken, hoor. Maar eenieder blijft in dit vertrek! Laat ik niet merken dat iemand me volgt!
Herman: Laat ‘r maar, Thea. Blijf maar hier. ’t Zijn zo van die dingen…
Truus: Waar heeft ze ze dan neergezet?
Herman: Laatst heb ik ze in de slaapkamer gezien, onderin de linnenkast.
Leo: In de linnenkast? Wie zet daar nou z’n kopjes neer?
Herman: Ze is bang voor inbrekers. Tegenwoordig moet ’s nachts in alle kamers een lamp blijven branden. Ze denkt
dat ze bespied wordt, dat iedereen het op haar bezit en leven heeft gemunt. Ze jagen op me, zegt ze.
Bea: De ziel heeft ook niks, mot je denken! Ze is doof! Dit zijn contactstoornissen. Ze heeft geen contact met de
mensen om d’r heen. Nou ja, natuurlijk wel met ons, maar ons kent ze, hè. Nog een geluk voor d’r dat ze ons heeft!
Herman: De hele dag door is ze met niks anders bezig dan met de dingen te verplaatsen en zogenaamd in veiligheid
te stellen. Ze zet de dingen zo vaak ergens anders neer dat ze soms niet meer weet waar ze ze gelaten heeft. En dat
zijn natuurlijk die ingebeelde vijanden van haar die ze komen stelen. Alle kasten doet ze op slot. Soms raakt ze de
sleutels ervan kwijt. De sleutels zijn ook gestolen, enzovoort. Zo gaat het hier dag in dag uit.
Aga: Herman! Herman, de kopjes zijn gestolen!
Leo: Aha, de mysterieuze kopjesdief heeft weer toegeslagen.
Truus: Toe nou, Leo!
Thea: Waar heb je ze dan neergezet?
Aga: In de linnenkast, achter de handdoeken! Ze zijn er nou niet meer! Ze zijn dus hier geweest! We zitten hier
gezellig in de huiskamer bij elkaar en ze komen via het balkon het huis binnen om alles te stelen. En als wij even niet
kijken, dan maken ze ook nog dingen kapot, bijvoorbeeld de televisie.
Bea: Jawel, maar die is gelukkig al weer bijna gemaakt, hè, Henk?
Thea: Ik zal wel ’ns gaan kijken.
Aga: Als ik ze niet vind, hoef jij ook niet te gaan kijken… Ze zijn weer hier geweest. Ze zijn gestolen. Dove mensen,
die moeten ze hebben, die horen niks. Dove, dikke mensen die zich niet meer kunnen verplaatsen en die dus… dus
niet meer kunnen vluchten. De elektriciteit. Overal ogen, brillen en verrekijkers… Dan sturen ze de meeuwen op je af.
Herman: Misschien heb je ze weer ergens anders neergezet!
Aga: Ach, Herman, je weet net zo goed als ik dat alles hier in huis een vaste plaats heeft. Maar iedereen heeft het op
mij gemunt, omdat ik de enige in deze stad ben die nog onschuldig is.
Leo: Die nog onschuldig is, zegt ze. De laatste der onnozele kinderen.
Truus: Leo!
Henk: Zo, volgens Bartjens moet ie het nou doen.
Bea: O, jongens, iedereen z’n adem inhouden, hoor! We gaan de televisie proberen!
Liesbeth: Ja, ik hou m’n adem in.
Truus: Op hoop van zegen.
Thea: (komt binnen met de kopjes) Hier zijn ze!
Aga: Waar heb je ze vandaan gehaald?
Thea: Ze stonden in de douchecel, in de wasmand. (Leo lacht)
Aga: Daar heb ik ze niet neergezet! Dat hebben ze vannacht gedaan toen ik sliep. Daarom is het licht vannacht een
poos uit geweest. Dat staat in de krant. Vannacht heb ik trouwens ongebruikelijk diep geslapen zonder te dromen,
zonder wakker te worden. Ze hadden natuurlijk eerst iets in m’n koffie gedaan… (zucht) Ik weet dat ze nou spoedig
zullen toeslaan.
Thea: Wie is nou “ze”?
Aga: De dood is in ons midden.
Truus: Hè, mens, doe niet zo eng!
Liesbeth: Wat bedoelt ze nou toch? Als we nou wisten wat ze bedoelt, dan konden we ’r misschien helpen, het uit
haar hoofd praten of zo.
Herman: ’t Is schizofrenie, zegt de dokter. ’t Is begonnen met ‘r doofheid.
Leo: Nou, je kunt beter ik weet niet wat doen dan te proberen haar iets uit ‘r hoofd te praten. Wat die in ‘r hoofd heeft,
ja, dat heeft ze niet in ‘r achterste. (de TV begint te spelen)
Bea: Ja, ja, ja, ja, hij doet het! Goed zo, Henk! Jongens, de televisie is gemaakt!
Aga: Waarom hebben jullie de televisie nou aan?
Bea: Er komt een leuk programma!
Aga: Echte gezelligheid, dat is aan jullie niet besteed. Gezellig zo wat met elkaar babbelen, daar kunnen jullie niet
meer tegen.
Leo: Gezellig met elkaar babbelen, zegt ze!
Aga: Kom, doe de televisie nou uit! Eens een avond zonder televisie, daar zal niemand een ongeneeslijke inwendige
ziekte van opdoen, die met verschrikkelijke darmkrampen gepaard gaat. Vooruit, Herman, doe de televisie nou uit!
Bea: Maar Adriaan Winterpeen komt!
Aga: Wie?
Bea: Adriaan Winterpeen.
Aga: Adriaan Winterpeen, daar gaan weer honderd joden heen. Nog zo’n schoft uit de oorlog! Die moet ik niet op de
beeldbuis in m’n huiskamer.
Thea: Rustig nou maar! ’t Duurt maar een half uurtje. (geen geluid meer)
Aga: Zwijgen, zwijgen. Iedereen kijkt toe terwijl de verrottenis zich uitbreidt. De televisie… Stilte… Men babbelt niet
meer met elkaar. Contactstoornissen. Men babbelt niet meer tot de dood erop volgt. (weer geluid)
Bea: Wat heeft ze toch tegen televisie?
Herman: Ze kan er niet van genieten zoals wij. Ze hoort niet wat er gaande is. Alleen als het een buitenlands
programma is en d’r staan onderschriften bij, dan kan ze ’t volgen.
Truus: Waarom geef je d’r geen gehoorapparaat?
Herman: Gehoorapparaat? Ze heeft er drie in de kast liggen, alle drie kapot, in tientallen onderdeeltjes uit elkaar
gehaald. Ze wil zoiets niet in d’r oor. Ze denkt dat ‘r vijanden dan nog meer vat op haar hebben, dat ‘r gedachten
worden overgeseind.
Bea: Wat een onzin toch!
Leo: Ja, schizofrenie! Dat is een vorm van krankzinnigheid. Ze is ziek.
Bea: Mm.
Leo: Geestesziek!
Aga: Die zucht van jullie om naar de televisie te kijken, da’s een ziekte, een verslaving. Televisie is opium voor het
volk. Dat kan niet welgevallig zijn aan God. Ik waarschuw je! Dit is een welgemeende waarschuwing.
Herman: Omdat ze doof is, overal om zich heen monden ziet bewegen zonder dat ze verstaat wat er gezegd wordt,
is ze bang. Ze denkt dat iedereen het altijd over haar heeft, dat iedereen d’r slecht gezind is, er een vreselijk complot
tegen d’r wordt gesmeed. (de muziek houdt op)
Leo: Ja, jongen, Herman, een gesticht, dat zal uiteindelijk de enige oplossing zijn.
Thea: Wat moet er met moeder gebeuren als jij d’r niet meer bent, pa? Daar denk ik wel ‘ns aan.
Bea: Stil nou effe, het… het… het begint.
omroepster: En dan nu, dames en heren, de man die de keizer van de kleinkunst wordt genoemd, al jaren op de
planken met het applaus van ons allen in z’n oren. Wij vragen uw aandacht - en wij zijn trots dat te kunnen doen voor niemand anders en niemand minder dan dé cabaretier, Adriaan Winterpeen. (muziek)
Liesbeth: Dat blijft toch een lief kind, hè, die Alice Pitjes.
Henk: Nee, zeg, dat vind ik nou een ontzettende trut! Nou ja, die televisiesmile van haar, daar krijg ik wat van.
Truus: Ik vind het ook best een aardig meisje!
Leo: (lachje) Best aardig, maar ze mot wat carbid lusten. Wat jou, Herman?
Bea: Hè, stil nou!
Thea: Ik schenk even de koffie in en dan kom ik erbij zitten.
Leo: Ja, Herman zegt niks. Die houdt zijn mening voor zich. Durft niks over jonge meisjes te zeggen. Bang dat zijn
vrouw hem hoort zeker, hè? (lachje - geluid weg)
Aga: Nou, goed, kijken jullie dan maar gerust naar de televisie. Ben ik ooit een spelbreekster geweest? ’t Antwoord
is: nee, ‘k ben nooit een spelbreekster geweest. Maar ben ik medeplichtig? Opnieuw luidt het antwoord: nee,
medeplichtig ben ik ook niet. (geluid terug)
Leo: (lachje) Je ziet opeens zo bleek, Herman.
Bea: Hè, toe, stil nou, Leo!
Liesbeth: Ja, Herman, wat zie je bleek! (geluid weg)
Aga: Stilte. Stilte. Op de televisie een pop met bewegende mond. Wat zegt ie daar al lachend? Een boodschap in
code voor de andere partij die ook voor de televisie zit hier niet ver vandaan, het noteert en het ontcijfert en dan met
een plotselinge opwaartse ruk van het hoofd me aankijkt. Winterpeen, de blok aan het jodenbeen. Loeren! Hij loert
naar mij! Minderheden moet ie hebben, dove mensen, dikke mensen op olifantsbeentjes. Wat biedt het straatbeeld?
Duisternis en meeuwen. Eenieder zwijgt… Er wordt niet gezellig gebabbeld. Winterpeen heeft het woord. Wat zegt
ie? (zucht) ’t Is weer zonder onderschriften. De propere, zelfstandig denkende mens, zeg nou zelf, die verstaat ‘m
niet, die zit in een geluiddichte stolp. “Mevrouw is zeker doof?” Jawel, mevrouw is doof, maar toch weet mevrouw
alles. Zij heeft het complot dat tegen haar gesmeed wordt door! Wat ruik ik? Bloemen ruik ik. ’t Lijk wordt zo meteen
op de schouders van zes lijkbidders de deur uit gedragen. Wat is je gezicht weer bleek in het grijze licht, Herman. ‘k
Zal niet schrikken van de kleur van je gezicht als je dood bent. ‘k Zal zeggen: “Herman, diezelfde kleur had je jaar in
jaar uit iedere avond op je gezicht.” Daar zit ie, stilletjes, om niet te zeggen star, de prettige zit met het sigaartje. En
straks weer de klok met de secondewijzer die van tijdstipje naar tijdstipje springt. ‘t Raam weerspiegelt ‘m, zodat het
is alsof ie in de lichtvlek van de schemerlamp buiten in de duisternis zweeft alsof ie niet meer hier is. Door zijn
gestalte fladderen de meeuwen alsof ze ‘m meevoeren, terug naar de verre, achter de wateren gelegen oorden… Je
moet nog niet sterven, Herman. Wat zullen ze met me doen als jij er niet meer bent? Weg met mij, naar Loon op
Zand met mij! Nou al zeggen ze: een gesticht dat zal uiteindelijk… Tijdstipje, tijdstipje, tijdstipje. Totdat het tijstipje
aanbreekt waarop “uiteindelijk” is begonnen. (gelach op de televisie) Herman, je laat je sigaar vallen!
Thea: En hier is de koffie.
Aga: Je laat je sigaar vallen, Herman.
Thea: Suiker en melk zit er nog niet in, dat moet iedereen d’r maar zelf in doen. Je sigaar, pa! Pa? Pa!
Aga: Herman? Herman?
Bea: Hè, toe, stil nou toch!
Thea: Jezus, Henk, kijk pa ‘ns! (alle geluid is weer weg)
Aga: Herman? Herman…