Elektronisch - HALLO Peel en Maas

Download Report

Transcript Elektronisch - HALLO Peel en Maas

nummer 50
15 december 2016
Elektronisch
gemeenteblad
Peel en Maas
Uitgave: college van burgemeester en wethouders Peel en Maas
We stoppen met het Elektronisch Gemeente Blad
Het Elektronisch Gemeente Blad (EGB) was de afgelopen jaren de “digitale nieuwsbrief” voor alle wekelijkse
nieuwsberichten en bekendmakingen. Deze werden ook op onze website gepubliceerd en ter inzage gelegd
in het Huis van de Gemeente en de gemeenschapshuizen en bibliotheken in Peel en Maas.
Dit gaat veranderen
Op 1 december is onze nieuwe website “live gegaan”. Om onze bekendmakingen gebruiksvriendelijker te
maken gaan we op deze datum aansluiten op www.overheid.nl. Als u bekendmakingen automatisch in uw
mailbox wilt ontvangen kunt u zich hiervoor aanmelden via https://zoek.overheid.nl. Als u dit gedaan heet
ontvangt u alle besluiten en andere berichten die we op www.overheid.nl geplaatst hebben. Het laatste
EGB zal op 29 december verschijnen. Op onze gemeentepagina in de HALLO blijven we dezelfde berichten
plaatsen; hieraan verandert dus niets.
Nieuwsberichten
Vuurwerk
Afsteken
Vuurwerk afsteken mag alleen op 31 december tussen 18.00 en 02.00 uur (1 januari). Er
wordt toezicht gehouden; bij afsteken van vuurwerk buiten de toegestane tijden wordt
een boete opgelegd.
Schade
Door vuurwerk wordt vaak veel schade aangericht aan speeltoestellen en andere
openbare voorzieningen. De gemeente neemt maatregelen om deze schade te
voorkómen. We verwijderen bodems van afvalbakken, sluiten ondergrondse
straatvoorzieningen af en maken bovengrondse inzamelbakken leeg zodat de kans op
brand kleiner is.
Wat vragen wij van u?
Ervaart u overlast of bent u getuige van vernielingen? Meld dit altijd bij de politie via 0900-8844.
Vacature lid Adviesraad Sociaal Domein
De Adviesraad Sociaal Domein van de gemeente Peel en Maas is wegens het terugtreden van een van haar leden op zoek naar
een enthousiaste en maatschappelijk bewogen collega. Heb jij afiniteit met maatschappelijke ontwikkeling? Heb jij kennis van de
aanpak van het sociaal domein in Peel en Maas? Dan is de Adviesraad op zoek naar jou.
Lees verder: http://www.adviesraadsociaaldomein-peelenmaas.nl/
Van Regiotaxi naar Omnibuzz
Omnibuzz is de organisatie die vanaf 11 december 2016 namens 32 Limburgse
gemeenten het doelgroepenvervoer gaat regelen. Vanaf die datum verdwijnt de naam
Regiotaxi Limburg. Het vervoer van Omnibuzz is bedoeld voor deur-tot-deur-vervoer voor
Limburgers die niet zelf vervoer kunnen regelen of niet kunnen reizen met het openbaar
vervoer. Inwoners kunnen de vervoerspas Regiotaxi gewoon blijven gebruiken om te
reizen met Omnibuzz. Bij Omnibuzz kunt u terecht voor informatie, vragen en klachten.
Heet u vragen, dan kunt u vanaf 11 december bellen met Omnibuzz.
• Ritreservering: 0900-0699 of [email protected]
• Klantenservice: 0900-331 05 50
• Kijk voor meer informatie op de website: www.omnibuzz.nl
De kunstwerken in het voormalige gemeentehuis van Meijel blijven bewaard
In het voormalige gemeentehuis van Meijel blijven de 4 glas in loodramen van kunstenaar Peter Schoofs en het sgrafitowerk
“St. Nicolaas” van kunstenaar Kazimir Knotke bewaard.
De vier glas in loodramen
De vier glas in loodramen zijn gemaakt in rondom het jaar 1960 door kunstenaar Peter Schoofs. Hij maakte een raam dat de
bevrijding na de Tweede Wereldoorlog symboliseert. Dit raam werd geschonken aan de voormalige burgmeester P.L. Sanders in
1961, die 40 jaar burgemeester van Meijel was. Een tweede raam symboliseert het zonneschip met bestuur. Het raam diende de
raadsleden te wijzen op hun verantwoordelijkheden bij het besturen van het schip (de staat). Een derde raam symboliseert het
Peeldorp Meijel met turfsteker en het vierde raam laat een beeld zien van veengebied naar cultuurgebied. In die tijd een actueel
thema, aangezien dit de tijd was van ontginningen en ruilverkavelingen.
Kunstwerk St. Nicolaas
Het originele sgrafito kunstwerk St. Nicolaas symboliseert St. Nicolaas op diverse wijze. St. Nicolaas was o.a. de patroonheilige
van schippers en in een legende de bevrijder van drie onschuldige gevangenen. Het originele werk van 1959 dat was geplaatst in
de grote hal moest bij een verbouwing in 1981 wijken naar de huidige locatie in het gebouw.
De nieuwe eigenaar zorgt na overleg met de gemeente/Adviesgroep kunst en cultuur/Dorpsoverleg Meijel voor de kunstwerken
Momenteel is de eigenaar Joep van Schaijk bezig met een grondige verbouwing. In het pand komen 2 soorten horeca, te weten
een restaurant en een grandcafé. Op de bovenverdieping wordt een businesshotel met kantoren en vergaderruimtes gerealiseerd.
In het oorspronkelijke verbouwingsontwerp was voorzien dat de glas in loodramen behouden zouden worden, maar dat de muur
met het kunstwerk “St. Nicolaas” verwijderd moest worden. Gelukkig nam de nieuwe eigenaar, Joep van Schaijk tijdig contact op
met de gemeente om in overleg te gaan. Immers in het contract dat de gemeente had met de heer van Schaijk stond geschreven,
dat de eigenaar in contact zou treden met de gemeente wanneer er iets aan de status/plaats van de kunstwerken zou veranderen.
Samen met mij (lid van de adviescommissie Kunst en Cultuur, tevens lid van het Dorpsoverleg Meijel)
2
zijn gemeentelijke adviseurs Jacqueline Stienen en Sjoerd van der Laar in gesprek gegaan met Joep van Schaijk. Gezamenlijk
werd geconcludeerd dat het kunstwerk van bijzondere waarde is voor de gemeenschap Meijel en dat een eventuele herplaatsing
van het kunstwerk St Nicolaas vanwege het broze materiaal zeer moeilijk is. Toen later bleek dat het kunstwerk ook nog eens
bevestigd was op een draagmuur zijn de verbouwingsplannen aangepast en wordt het “St. Nicolaas” verhaal meegenomen in het
verhaal van de nieuwe plannen.
Het sgrafitowerk kunstwerk St Nicolaas en de glas in loodramen zullen na de opening van de nieuwe horecagelegenheid door
ieder bezoeker te bewonderen zijn. Om de informatie over de glas en loodramen en het sgrafito kunstwerk niet verloren te laten
gaan, zal de gemeente Peel en Maas van te voren zorgen voor de nodige informatiebordjes.
Bijhouden nachtregister verplicht
Iedereen die bedrijfsmatig nachtverblijf biedt aan personen die niet zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van
onze gemeente, moet een nachtregister bijhouden volgens artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. Reden hiervoor is dat bij
calamiteiten duidelijk moet zijn hoeveel mensen er verblijven in een accommodatie, zodat hulpdiensten hun werk doeltrefend en
goed kunnen doen. Daarnaast is het nachtregister een hulpmiddel om de verblijfsbelasting te verantwoorden.
Voor het bijhouden van het nachtregister heet u drie opties: digitaal, op papier of via uw eigen registratiesysteem.
• Vanaf 2014 is het mogelijk een digitaal nachtregister te gebruiken. U kunt het digitaal nachtregister vinden via
http://peel-en-maas.digitaalnachtregister.nl. Via deze website kunt u zich aanmelden als ondernemer. U ontvangt dan een
persoonlijke inlogcode. Met deze persoonlijke code moet u de nachtverblijven van toeristen en/of tijdelijke arbeidskrachten
registeren.
• Er zijn papieren nachtregisters voor tijdelijke arbeidskrachten en voor toeristen. Indien de gemeente dit vraagt, moet u de
ingevulde exemplaren kunnen overleggen.
• Gebruikt u een eigen registratiesysteem voor het administreren van nachtverblijven, en is dit systeem akkoord bevonden door
de gemeente, dan kunt u dit (blijven) gebruiken.
U wordt na afloop van 2017 uitgenodigd om aangite te doen. Indien u binnen drie maanden na 2017 geen uitnodiging daartoe
heet ontvangen, moet u contact opnemen met BsGW (Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen) in Roermond die
de verblijfsbelasting uitvoert.
Voor meer informatie, neem contact met ons op via (077) 306 66 66 of [email protected].
Volg ons digitaal en op social media
We zijn als gemeente al lange tijd actief op social media. Onder andere via Facebook en Twitter houden wij u op de hoogte van het
laatste nieuws in de gemeente Peel en Maas. Wilt u daarnaast meepraten over onze gemeente of online vragen stellen? Volg ons
dan op
@gempeelenmaas,
Gemeentepeelenmaas of bekijk ons YouTube kanaal
GemeentePeelEnMaas.
Openingstijden
•
•
•
Maandag
Dinsdag t/m vrijdag
Zaterdag
8:30 uur - 19.30 uur
8:30 uur - 17:00 uur
8:30 uur - 12:00 uur
Afspraak maken
•
•
Noodzakelijk: voor aanvragen van alle producten van Burgerzaken, voor Vergunning Toezicht en Handhaving én
afspraak op maandagavond en zaterdagochtend voor Werk, Zorg en Jeugdhulp
Mogelijk: Werk, Zorg en Jeugdhulp overdag.
Via onze website www.peelenmaas.nl maakt u eenvoudig digitaal een afspraak. Geen internet? Neem dan contact op met ons
Klant Contact Centrum (077) 306 66 66. Zij helpen u graag!
Fotograaf aanwezig
•
•
•
•
•
•
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
08.30 – 12.30 en 16.00 – 19.30 uur
08.30 – 12.30 en 13.30 – 15.30 uur
08.30 – 12.30 en 13.30 – 17.00 uur
08.30 – 12.30 en 13.30 – 15.30 uur
08.30 – 12.30 en 13.30 – 17.00 uur
08.30 – 12.00 uur
3
nr. 50
15 december 2016
Elektronisch gemeenteblad
Nieuwsberichten
Alle informatie in deze gemeenterubriek kunt u ook
vinden op onze website, maar ook:
• Uittreksel Basisregistratie personen goedkoper bij
digitaal aanvragen (24/7)
• Meld u aan op www.burgernet.nl
• Gevonden en verloren voorwerpen
• Identiteitsbewijs verloren of gestolen?
Melden bij de gemeente
• Wijziging inzameling oud papier in Panningen
vanaf 12 november.
• Controle afvalinzameling
• Inzet bestelwagen vergroot alertheid in
buitengebied
• Run op paspoorten verwacht
• Archiefvisie
4
nr. 50
15 december 2016
Elektronisch gemeenteblad
2
Oficiële bekendmakingen
Oficiële (verkorte) publicaties
U kunt op de hoogte blijven van de oficiële bekendmakingen zoals vergunningen, bestemmingsplannen, regelgeving van de
gemeente via https://www.peelenmaas.nl/bestuur-en-organisatie/bekendmakingen-en-regelgeving/
Het Elektronisch Gemeente Blad (EGB) was de afgelopen jaren de “digitale nieuwsbrief” voor alle wekelijkse nieuwsberichten
en bekendmakingen. Deze werden ook op onze website gepubliceerd en ter inzage gelegd in het Huis van de Gemeente en
de gemeenschapshuizen en bibliotheken in Peel en Maas. Op 1 december is onze nieuwe website “live gegaan”. Om onze
bekendmakingen gebruiksvriendelijker te maken gaan we op deze datum aansluiten op www.overheid.nl.
Als u bekendmakingen automatisch in uw mailbox wilt ontvangen kunt u zich hiervoor aanmelden via https://zoek.overheid.nl. Als
u dit gedaan heet ontvangt u alle besluiten en andere berichten die we op overheid.nl geplaatst hebben.
Het laatste EGB zal op 29 december verschijnen.
Vaststelling diverse verordeningen
Op 6 december 2016 heet de gemeenteraad onderstaande verordeningen vastgesteld
1. Maatschappelijke ondersteuning gemeente Peel en Maas; Bijlage 1 EGB week 50-2016
2. Jeugdhulp gemeente Peel en Maas; Bijlage 2 EGB week 50-2016
3. Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas; Bijlage 3 EGB week 50-2016
4. Individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas; Bijlage 4 EGB week 50-2016
5. Tegenprestatie gemeente Peel en Maas; Bijlage 5 EGB week 50-2016
6. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas; Bijlage 6 EGB week 50-2016
Kennisgeving ontwerp beschikking
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Uitgebreide voorbereidingsprocedure
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas maakt bekend dat zij in het kader van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht voornemens is omgevingsvergunning te verlenen voor: Panningen, 5981 NM, Vosberg 15.
Bouw, brandveilig gebruik, planologisch strijdig gebruik. Oprichten van een bedrijfsgebouw voor de structurele huisvesting van 16
tijdelijke arbeidskrachten. Verzonden: 14 december 2016.
Kennisgeving melding Wet Milieubeheer
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas maakt bekend dat de volgende melding is ingediend
op grond van de artikelen 8.40 en 8.41 Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer: Beringe, 5986 NV, Koelenweg 3.
Het veranderen van het rundvee- en tuinbouwbedrijf met huisvesting buitenlandse werknemers bij Van Rijswijck V.O.F..
Oficiële bekendmakingen
Vaststelling diverse verordeningen
Op 6 december 2016 heet de gemeenteraad onderstaande verordeningen vastgesteld
1. Maatschappelijke ondersteuning gemeente Peel en Maas; Bijlage 1 EGB week 50-2016
2. Jeugdhulp gemeente Peel en Maas; Bijlage 2 EGB week 50-2016
3. Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas; Bijlage 3 EGB week 50-2016
4. Individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas; Bijlage 4 EGB week 50-2016
5. Tegenprestatie gemeente Peel en Maas; Bijlage 5 EGB week 50-2016
6. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas; Bijlage 6 EGB week 50-2016
Daarnaast heet de raad ingetrokken de verordening ‘Persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening
gemeente Peel en Maas’ zoals vastgesteld op 4 januari 2010, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2015. Deze verordeningen
treden in werking op 1 januari 2017. Voor de volledige tekst van deze verordeningen: zie https://www.peelenmaas.nl/bestuur-enorganisatie/bekendmakingen-en-regelgeving en het Elektronisch Gemeenteblad (EGB) week 50.
Ruimtelijke ordening
Kennisgeving beschikking
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas maakt bekend dat zij in het kader van de Wet
5
algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende omgevingsvergunning heet verleend: Meijel, 5768 RX, Hof 8. Planologisch
strijdig gebruik. Uitbreiden van het bouwvlak Wonen. Verzonden: 14 december 2016
Ten opzichte van de ontwerp omgevingsvergunning wordt de deinitieve vergunning gewijzigd verleend. De aanvraag, de
beschikking en de bijbehorende stukken liggen met ingang van 15 december 2016 gedurende zes weken ter inzage in het Huis
van de Gemeente te Panningen. De aanvraag, de beschikking en de bijbehorende stukken zijn tijdens de openingstijden van de
publieksbalie, bij voorkeur op afspraak, in te zien. Het onderdeel planologisch strijdig gebruik is digitaal raadpleegbaar op
www.ruimtelijkeplannen.nl via NL.IMRO.1894.OMG0074-VG01.
Bent u het niet eens met dit besluit?
Belanghebbenden die tijdig een zienswijze hebben ingediend of die redelijkerwijs niet kan worden verweten niet (tijdig) een
zienswijze te hebben ingediend, kunnen tegen de verleende omgevingsvergunning vanaf 15 december 2016 tot en met 25 januari
2017 beroep instellen bij de rechtbank Limburg in Roermond, sector bestuursrecht, postbus 950, 6040 AZ in Roermond. Het
beroepschrit moet tenminste de naam en het adres van de indiener, een dagtekening, een handtekening, een omschrijving van de
bestreden beslissing en een motivering bevatten. Als u een spoedeisend belang heet bestaat de mogelijkheid om een voorlopige
voorziening te verzoeken bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg in Roermond, sector bestuursrecht, postbus
950, 6040 AZ Roermond. Voor het indienen van een beroepschrit en voor een verzoek om een voorlopige voorziening brengt
de rechtbank grifierecht in rekening. Meer informatie kunt u inwinnen bij de rechtbank, tel. (0475) 35 22 22. Er kan ook digitaal
beroep worden ingesteld/worden verzocht om een voorlopige voorziening bij genoemde rechtbank via http://loket.recht-spraak.
nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de
precieze voorwaarden.
Ontvangen aanvragen omgevingsvergunning
Het college maakt bekend dat de volgende aanvragen om omgevingsvergunningen zijn ontvangen:
• Baarlo, Brangk ongenummerd, MBE 00, sectie I nummer 29. X: 205532, Y: 371921. Kap. Het kappen van bomen om
werkzaamheden te kunnen uitvoeren aan de leiding van de gasunie. Ontvangen: 21 november 2016;
• Baarlo, 5991 EA, Bong 73. Bouw. Bouwen van een woning. Ontvangen: 26 november 2016;
• Baarlo, 5991 CD, Graaf van Kesselstraat 2. Bouw. Bouwen van een tuinhuis. Ontvangen: 29 november 2016;
• Baarlo, 5991, Kuukven II kavel 41, 42, 43 en 44. MBE 00, sectie M, perceelnummer 1150. X: 203451, Y: 371564. Bouw. Oprichten van
vier hoevewoningen. Ontvangen: 1 december 2016;
• Grashoek, 5985 ND, Ontginningsweg 3. Intrekking. Intrekken omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van een
woning en stal. Ontvangen: 24 november 2016;
• Helden, 5988 BG, Katharinastraat 13. Bouw. Verandering voorgevel en oprichten van een carport. Ontvangen: 28 november 2016;
• Helden, 5988 NN, Baarloseweg 34. Bouw. Milieu. Bouwen van een pluimveestal. Ontvangen: 23 november 2016;
• Helden, 5988, Bongerd ong. HDN01, sectie V, perceelnummer 1246. X: 197432, Y: 370840. Bouw. Oprichten van 6 woningen.
Ontvangen: 28 november 2016;
• Helden, 5988, Klaassenhof ong. HDN 01, sectie D, perceelnummer 2864. Bouw. Plaatsen van vier tijdelijke woonunits.
Ontvangen: 6 december 2016;
• Kessel, 5995 XK, Merwijckstraat 16. Bouw. Brandveilig gebruik. Renovatie voor multifunctioneel gebruik.
Ontvangen: 1 december 2016;
• Koningslust, 5984 NT, Broekstraat 11. Bouw. Plaatsen van een open overkapping. Ontvangen: 30 november 2016;
• Maasbree, 5993, Dorperfeld kavel 60. MBE00, sectie K, perceelnummer 3041. Bouw. Bouwen van vrijstaande woning.
Ontvangen: 20 november 2016;
• Maasbree, 5993 PB, Lange Heide 7. Bouw. Plaatsen van een antennemast. Ontvangen: 25 november 2016;
• Meijel, 5768 GZ, Paradijs 1, 3, 5 en Meijel, 5768 GP, Langveld 2 t/m 8. Bouw. Gedeeltelijk intrekken van de omgevingsvergunning
voor het bouwen van 15 woningen. Ontvangen: 10 november 2016;
• Meijel, 5768 CB, Jan Truijenstraat 10. Bouw. Nieuwbouw van een werkplaats/berging. Ontvangen: 21 november 2016;
• Panningen, 5981NM, Vosberg 21. Bouw. Planologisch strijdig gebruik. Uitbreiden van de woning. Ontvangen: 23 november 2016.
Tegen ingediende aanvragen voor een omgevingsvergunning kunnen geen formele (schritelijke) bedenkingen of bezwaren
worden ingediend.
Kennisgeving ontwerp beschikking
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Uitgebreide voorbereidingsprocedure
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas maakt bekend dat zij in het kader van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht voornemens is omgevingsvergunning te verlenen voor: Panningen,
5981 NM, Vosberg 15. Bouw, brandveilig gebruik, planologisch strijdig gebruik. Oprichten van een
nr. 50
bedrijfsgebouw voor de structurele huisvesting van 16 tijdelijke arbeidskrachten.
15 december 2016
Verzonden: 14 december 2016.
Elektronisch gemeenteblad
6
Oficiële bekendmakingen
De aanvraag, de ontwerpbeschikking en de bijbehorende stukken liggen met ingang van 15 december 2016 gedurende zes weken
ter inzage in het Huis van de Gemeente te Panningen. De aanvraag, de ontwerpbeschikking en de bijbehorende stukken zijn
tijdens de openingstijden van de publieksbalie, bij voorkeur op afspraak, in te zien.
Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen schritelijk of mondeling zienswijzen bij ons college worden ingebracht. Wij
maken u erop attent dat slechts beroep tegen de uiteindelijke beschikking kan worden ingediend als u een zienswijze heet
ingebracht tegen de ontwerpbeschikking en u belanghebbende bent.
Nadere informatie
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de medewerkers Front-Ofice van team Vergunningen, Toezicht en
Handhaving.
Ontvangen meldingen slopen
Het college maakt bekend dat zij de volgende meldingen sloop heet ontvangen en geaccepteerd:
• Helden, 5988NP, Baarloseweg 53A. Sloop. Het slopen van 3 stallingsruimtes. Ontvangen: 15 november 2016;
• Helden, 5988 CS, Past. Knippenberghstraat 51. Sloop. Verwijderen van asbesthoudende golfplaten van een schuur.
Ontvangen: 17 november 2016;
• Helden, 5988 CS, Past. Knippenberghstraat 49. Sloop. Verwijderen van asbesthoudende golfplaten van het dak van de schuur.
Ontvangen: 17 november 2016;
• Helden, 5988 EA, Ondersestraat 5. Sloop. Verwijderen van asbest. Ontvangen: 18 november 2016;
• Panningen, 5981 XZ, Koninginnelaan 4. Sloop. Verwijderen van asbest. Ontvangen: 24 november 2016.
Kennisgeving verleende omgevingsvergunningen
Reguliere voorbereidingsprocedure
Het college maakt bekend dat zij in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende
omgevingsvergunningen heet verleend:
• Baarlo, 5991 CD, Graaf van Kesselstraat 2. Bouw. Bouwen van een tuinhuisje. Verzonden: 7 december 2016;
• Baarlo, 5991 ED, De Meeren 3. Bouw, planologisch strijdig gebruik. Uitbreiden van de woning. Verzonden: 8 december 2016;
• Helden, 5988 BT, St. Annastraat 51. Bouw. Plaatsen van een overkapping. Verzonden: 5 december 2016;
• Maasbree, 5928 LX, Olivier van Noortweg 7. Bouw. Oprichten van een tijdelijke kantine- sanitaire ruimte voor chaufeurs.
Verzonden: 9 december 2016;
• Meijel, 5768 GP, Langveld 35 en 37. Bouw, planologisch strijdig gebruik. Bouwen van twee vrijstaande woningen.
Verzonden: 6 december 2016;
• Meijel, 5768 CS, Simonshoek 1. Bouw. Vergroten van een autogarage, gewijzigde omgevingsvergunning.
Verzonden: 5 december 2016.
Bent u het niet eens met dit besluit?
Dan kunt u bezwaar maken. In dat geval adviseren wij u om eerst telefonisch contact met ons op te nemen. We nemen dan samen
met u het besluit door. U kunt hiervoor bellen met het team Vergunningen, Toezicht en Handhaving.
Als we er niet uitkomen, kunt u een gemotiveerd en ondertekend bezwaarschrit sturen naar het college van burgemeester en
wethouders van Peel en Maas. Zorgt u ervoor dat u het bezwaarschrit indient binnen zes weken na de dag waarop het besluit is
verzonden. Ook bestaat de mogelijkheid om een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen bij de voorzieningenrechter
van de rechtbank Roermond, sector Bestuursrecht, Postbus 950, 6040 AZ Roermond. Voor het indienen hiervan is grifierecht
verschuldigd. U kunt ook digitaal om een voorlopige voorziening verzoeken bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.
nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de
precieze voorwaarden.
Geaccepteerde meldingen inrit
Het college maakt bekend dat zij de volgende meldingen inrit heet geaccepteerd: Baarlo, 5991 EG, Soeterbeek 5 / Zandberg.
Aanleggen inrit. Verzonden: 7 december 2016.
Bent u het niet eens met dit besluit?
Dan kunt u bezwaar maken. In dat geval adviseren wij u om eerst telefonisch contact met ons op te nemen. We nemen dan samen
met u de melding door. U kunt hiervoor bellen met het team Vergunningen, Toezicht en Handhaving.
Als we er niet uitkomen, kunt u een gemotiveerd en ondertekend bezwaarschrit sturen naar het college van burgemeester en
wethouders van Peel en Maas. Zorgt u ervoor dat u het bezwaarschrit indient binnen zes weken na de dag waarop de acceptatie is
verzonden. Ook bestaat de mogelijkheid om een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen bij de voorzieningenrechter
7
van de rechtbank Roermond, sector Bestuursrecht, Postbus 950, 6040 AZ Roermond. Voor het indienen hiervan is grifierecht
verschuldigd. U kunt ook digitaal om een voorlopige voorziening verzoeken bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.
nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de
precieze voorwaarden.
Milieu
Kennisgeving melding Wet Milieubeheer
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas maakt bekend dat de volgende melding is ingediend
op grond van de artikelen 8.40 en 8.41 Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer: Beringe, 5986 NV, Koelenweg 3.
Het veranderen van het rundvee- en tuinbouwbedrijf met huisvesting buitenlandse werknemers bij Van Rijswijck V.O.F..
De melding en de bijbehorende stukken liggen met ingang vanaf 15 december 2016 gedurende vier weken ter inzage in het Huis
van de Gemeente te Panningen. De melding en de bijbehorende stukken zijn tijdens de openingstijden van de publieksbalie, bij
voorkeur op afspraak, in te zien.
Nadere informatie
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de medewerkers Front-Ofice van team Vergunningen, Toezicht en
Handhaving.
8
nr. 50
15 december 2016
Elektronisch gemeenteblad
Raad
Aankondiging Besluitvormende Raadsvergadering
Op dinsdag 20 december 2016 wordt vanaf 19.30 uur een Besluitvormende Raadsvergadering gehouden in het Huis van de
Gemeente, Wilhelminaplein 1, 5981 CC Panningen. De agenda met uitgebreide toelichting per onderwerp vindt u op
www.peelenmaas.nl/bestuur-en-organisatie/gemeenteraad
Voor de besluitvormende vergadering staan de volgende onderwerpen op de agenda:
1. Huisvesting Statushouders (2016-097)
2. Gemeenschapshuis Panningen (2016-095)
3. Bomenverordening (2016-089)
4. Wensen en bedenkingen Ontdeklab (2016-094)
9
nr. 50
15 december 2016
Elektronisch gemeenteblad
6
Elektronisch
gemeenteblad
Peel en Maas
Openingstijden Peel en Maas
Openingstijden balies Burgerzaken en Vergunningen
Openingstijden
Maandag:
Dinsdag:
Woensdag:
Donderdag:
Vrijdag:
Zaterdag
8.30 uur - 17.00 uur / 17.00 - 19.30 uur
8.30 uur - 17.00 uur
8:30 uur - 17.00 uur
8.30 uur - 17.00 uur
8.30 uur - 17.00 uur
8.30 uur - 12.00 uur
Telefonische bereikbaarheid
tel. (077) 306 66 66
Tijdens de openingstijden zijn wij ook
telefonisch bereikbaar.
Maak een afspraak
Wij werken op afspraak. Een afspraak maken kan digitaal of
telefonisch. Wachten hoet dan niet meer, u bent direct aan de beurt.
Ga naar onze website voor meer informatie.
Contact college burgemeester en wethouders
Wilt u een gesprek met het college
dan kunt u een afspraak maken tel. (077) 306 66 66.
Gemeente Peel en Maas
Wilhelminaplein 1
5981 CC Panningen
Postbus 7088
5980 AB Panningen
[email protected]
www.peelenmaas.nl
Bijlage 1 EGB 50 -2016
VERORDENING MAATSCHAPPELIJK ONDERSTEUNING GEMEENTE PEEL EN MAAS
DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS,
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2016;
Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7,
2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Overwegende dat het noodzakelijk is om burgers te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen
ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met
gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van
algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;
Overwegende dat het noodzakelijk is om burgers met psychische of psychosociale problemen en
belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun
veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving
als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale
netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen
voorzien;
Overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de
invulling van de plicht tot ondersteuning;
BESLUIT
vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Peel en Maas
HOOFDSTUK 1: BEGRIPPEN
Artikel 1. Begripsbepalingen
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
a) algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden,
aannemelijk is dat de burger daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen)
beschikken. Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing
zijn:
a. De voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;
b. De voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar (geen revalidatievakhandel);
c. De voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.
b) bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
c) burger: persoon met een ondersteuningsvraag, zijnde de cliënt zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
d) Ondersteuningsplan: schriftelijk verslag van de gesprekken en afspraken in de onderzoeksfase;
e) hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid,
van de wet;
f)
ingezetene: burger die hoofdverblijf heeft in de gemeente Peel en Maas;
g) melding: het kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste
lid, van de wet;
h) persoonlijk plan: plan waarin de burger de omstandigheden, bedoeld in art. 2.3.2, vierde lid,
onderdelen a t/m 9 van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar
zijn mening het meest aangewezen is;
i)
uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
j)
wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven
hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.
HOOFDSTUK 2: MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG
Artikel 2. Melding
1.
Een hulpvraag kan door of namens een burger vormvrij bij het college worden gemeld.
2.
Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt, indien nodig, zo spoedig
mogelijk een afspraak voor een gesprek.
3.
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de
melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het
onderzoek.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
1.
Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kostenloze cliëntondersteuning.
2.
Het college wijst de burger en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid
gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4. Vooronderzoek: indienen persoonlijk plan
1.
Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet,
van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de burger en zijn situatie en maakt zo
spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
2.
Voor het gesprek verschaft de burger het college alle overige gegevens en bescheiden die
naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs
de beschikking kan krijgen. De burger verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
3.
Als de burger genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming
met de burger afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4.
Het college informeert de burger over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk
plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te
overhandigen. In overleg kan deze termijn worden aangepast.
5.
Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 5 van deze
verordening.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 2 van 11
Artikel 5. Onderzoek
1.
De onderzoeksfase bestaat uit zoveel als nodig en zo weinig als mogelijk persoonlijke
gesprekken om de situatie van de burger helder te krijgen. Het gesprek of de gesprekken
worden gevoerd met de burger, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn
mantelzorger en voor zover nodig zijn familie en/of clientondersteuner.
2.
De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van
het onderzoek en vormen de basis van het gesprek of de gesprekken als bedoeld in het
eerste lid.
3.
Tijdens het gesprek of de gesprekken wordt aan de burger dan wel diens vertegenwoordiger
in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor
een
persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.
4.
Het college wijst de burger dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een
aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.
Artikel 6. Verslag: ondersteuningsplan
1.
Het college verstrekt de burger dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave
van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek of de
gesprekken als bedoeld in het eerste lid van artikel 5. Deze schriftelijke weergave vormt het
ondersteuningsplan.
2.
Als de burger in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening wordt dit opgenomen in
het ondersteuningsplan.
Artikel 7. Advisering
1.
Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene
door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante
huisgenoten:
a. Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en
tijdstip en hem te bevragen.
b. Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe
aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
2.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
a. Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening
heeft gehad cq met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 5 is gevoerd.
b. Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening
heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 heeft gevoerd, maar waarvan de
medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de
noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.
c. Het college dat overigens gewenst vindt.
Artikel 8. Aanvraag
1.
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is
uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de
melding.
2.
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een burger bij het college
worden ingediend. Een ondersteuningsplan kan, indien de burger dit wenst, worden
beschouwd als aanvraagformulier.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 3 van 11
3.
De burger die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college
desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht.
HOOFDSTUK 3: MAATWERKVOORZIENING
Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening
1.
Een burger komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen,
als gevolg waarvan de burger niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie
en voor zover de burger deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan
verminderen of wegnemen
1. op eigen kracht;
2. met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale
netwerk;
3. met gebruikmaking van algemene (gebruikelijke) voorzieningen
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in hoofdstuk 2
bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de
burger in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de
eigen leefomgeving kan blijven, en/of
b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de
burger met psychische of psychosociale problemen en de burger die de thuissituatie heeft
verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk
geweld, voor zover de burger deze problemen naar het oordeel van het college niet kan
verminderen of wegnemen
1. op eigen kracht;
2. met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale
netwerk;
3. met gebruikmaking van algemene (gebruikelijke) voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in hoofdstuk 2
onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de burger aan
beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat
wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
2.
Als van een noodzakelijke maatwerkvoorziening meerdere varianten qua compensatie
adequaat zijn, verstrekt het college de goedkoopste.
Artikel 10. Algemene voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden
1.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
a. indien de burger aanspraak kan maken op enige andere passende voorziening of dienst
op grond van andere wet- of regelgeving;
b. voor zover de burger op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp
van andere personen uit zijn sociale netwerk de hulpvraag kan invullen;
c. voor zover de burger met gebruikmaking van algemene voorzieningen in de hulpvraag
kan voorzien;
d. indien de benodigde voorziening voor de burger algemeen gebruikelijk is;
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 4 van 11
1.
2.
3.
e. indien het een voorziening betreft die de burger vóór de datum van de melding heeft
gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft
verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;
f. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan burger al eerder is
verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale
afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of
verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de
burger zijn toe te rekenen, of tenzij burger geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de
veroorzaakte kosten;
g. voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht
h. indien de burger tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.
Een burger is verplicht om zorgvuldig met de aan hem verstrekte voorziening om te gaan.
Het college is bevoegd om overige, bijzondere, voorwaarden en verplichtingen op te leggen.
Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:
a. Als deze niet langdurig noodzakelijk is;
b. Indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Peel en Maas
Artikel 11. Specifieke voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden
1.
In de kernen waar een algemene voorziening Hulp bij het Huishouden is, wordt geen
maatwerkvoorziening Hulp bij het huishouden verstrekt, tenzij er meer dan 3 uur per week
hulp nodig is;
2.
Het primaat voor een woningaanpassing ligt bij verhuizen, tenzij verhuizen naar een geschikte
woning niet de goedkoopst passende oplossing biedt voor de burger .
3.
Geen woningaanpassing wordt verstrekt:
a. voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte
materialen;
b. ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen,
vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;
c. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op
grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden
voor verhuizing aanwezig is;
d. indien de burger niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment
meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door
het college.
4.
Indien een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing
van een woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien dit de
goedkoopst adequate oplossing is en daartegen geen bezwaren van overwegende aard
bestaan.
5.
Voor de kosten van een verhuizing kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt in
de vorm van een persoonsgebonden budget.
6.
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor verhuiskosten vindt slechts plaats
indien sprake is van een acute, niet voorzienbare verhuizing en men niet in staat is geweest
hiervoor (voldoende) te reserveren.
7.
Een sportvoorziening wordt verstrekt wanneer het voor de burger zonder sporthulpmiddel niet
mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de
gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een
vergelijkbare) sport. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve
sportbeoefening.
8.
De verstrekking van vervoershulpmiddelen geschiedt enkel wanneer de kosten van de
voorziening de kosten van de algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening (auto of fiets) te
boven gaan.
9.
De vervoersvoorziening collectief vervoer wordt verstrekt mits er voldaan wordt aan de
volgende voorwaarden:
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 5 van 11
a. Er is sprake van noodzakelijk vervoer;
b. De vervoersbehoefte kan niet met een adequatere oplossing, bijvoorbeeld op basis van
maatwerk een scootmobiel of aangepaste fiets, worden opgelost.
c. Er is geen sprake van bovenlokaal vervoer waarbij gebruik kan worden gemaakt van
Valys.
Artikel 12. Beschikking
1.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geeft het college een beschikking af.
2.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval
aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens
aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
3
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder
geval:
a. welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
b. de ingangsdatum en duur van de verstrekking;
c. of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde
uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.
d. wat de omvang van de ondersteuning bedraagt;
e. welke aanbieder(s) worden ingezet.
4.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget
(pgb) vermeldt de beschikking in ieder geval:
a. aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;
b. wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;
c. wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget betrekking
heeft;
d. de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget,
e. of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde
uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.
Artikel 13. Persoonsgebonden budget (Pgb)
1.
De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs
van de in de situatie van de burger qua compensatie goedkoopste adequate voorziening in
natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.
2.
Voor zover dit geen onderdeel is van het pgb, kan het bedrag worden aangevuld met een
vergoeding voor onderhoud en verzekering.
3.
De burger aan wie een pgb wordt verstrekt kan ondersteuning betrekken van een persoon die
behoort tot het sociale netwerk, mits:
a. deze persoon een lager tarief betaald krijgt voor zijn diensten dan het door het college
vastgestelde tarief. Dit lagere tarief wordt door het college in de nadere regels
vastgesteld;
b. deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning voor hem niet tot overbelasting
leidt;
c. tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb worden betaald.
4.
Een pgb dient door de burger binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten
behoeve van het beoogde resultaat waarvoor het is verstrekt.
5.
Het college stelt nadere regels vast over de hoogte van het pgb.
Artikel 14. Controle
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op het gebruik of de besteding
van de verstrekte voorziening.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 6 van 11
Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
1.
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een burger aan het college op verzoek of
onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem
redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een
beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
2.
Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel
2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
a. de burger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of
volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b. de burger niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen; de
maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
c. de burger niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden
voorwaarden, of
d. de burger de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.
3.
Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen
6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor
de verlening heeft plaatsgevonden.
4.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de
verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de burger opzettelijk heeft
plaatsgevonden, kan het college van de burger en degene die daaraan opzettelijk zijn
medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten
onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
5.
Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze
voorziening worden teruggevorderd.
6.
Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze
voorziening worden teruggevorderd.
7.
Het college kan uit het oogpunt van de kwaliteit van de geleverde zorg nadere regels
vaststellen voor de besteding van het pgb.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 7 van 11
HOOFDSTUK 4: BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 16. Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen
1.
Een burger kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor een maatwerkvoorziening in
natura dan wel een pgb.
2.
De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.
3.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:
a. door een aanbesteding;
b. na een consultatie in de markt of
c. in overleg met de aanbieder.
4.
De kostprijs van een pgb is gelijk aan het verstrekte bedrag.
5.
De bedragen die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de maximale eigen
bijdrage zoals genoemd in het uitvoeringsbesluit.
6.
De bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorziening worden door het CAK vastgesteld en
geïnd.
7.
Als een maatwerkvoorziening in natura of via een persoonsgebonden budget wordt verstrekt
ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige burger is de bijdrage in de
kosten verschuldigd door:
a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en
b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een
burger.
8.
In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders
van het gezag over de burger zijn ontheven of ontzet.
9.
De eigen bijdrage is verschuldigd zolang de maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 17. Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen
1.
Voor de volgende algemene voorzieningen is de burger een bijdrage in de kosten
verschuldigd:
a. dorpsvervoer;
b. hulp bij het huishouden;
c. dorpsdagvoorzieningen;
d. maaltijdvoorziening;
e. Kesje 6;
2.
De bijdrage in de kosten van:
a. het dorpsvervoer bedraagt maximaal € 1,50 per rit binnen Peel en Maas;
b. hulp bij het huishouden bedraagt € 10 per uur;
c. de dorpsdagvoorziening bedraagt € 9 per dag;
d. de maaltijdvoorziening bedraagt de volledige kostprijs:
e. Kesje 6 bedraagt € 5 per keer
3.
Kwijtschelding op de bijdrage voor de dorpsdagvoorziening is mogelijk voor burgers:
a. met een uitkering op grond van de Participatiewet en/of;
b. periodieke bijzondere bijstand en/of;
c. die toegelaten zijn tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) en/of;
d. die toegelaten zijn tot de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs).
e. Indien sub a. tot en met d. van dit artikel niet van toepassing zijn, kan op basis van een
draagkrachtberekening worden bepaald of in bepaalde situaties een korting of
kwijtschelding mogelijk is.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 8 van 11
4. Op de bijdrage voor hulp bij het huishouden krijgen burgers de volgende korting:
Gesubsidieerde
uurprijs voor pilotperiode is € 10
korting
Eigen
bijdrage
10
0
Eenpersoons huishouden
Bijdrageplichtig inkomen
Meerpersoons huishouden
Bijdrageplichtig inkomen
Geen pensioen
Geen pensioen
Wel pensioen
Wel pensioen
Wordt alleen toegepast in
uitzonderingssituaties
22.486
16.887
28.177
23.374
8
2
6
4
22.486 – 24.000
16.887 – 18.000
28.177 – 30.000
23.374 – 24.000
4
6
24.000 – 26.000
18.000 – 20.000
30.000 – 32.000
24.000 – 26.000
2
8
26.000 – 28.000
20.000 – 22.000
32.000 – 34.000
26.000 – 28.000
0
10
Meer dan 28.000
Meer dan 22.000
Meer dan 34.000
Meer dan 28.000
Bijdrageplichtig inkomen = verzamelinkomen van 2014+8% van grondslag sparen en beleggen in
2014
HOOFDSTUK 5: KWALITEIT EN VEILIGHEID
Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
1.
De kwaliteit van de ondersteuning en zorg in natura wordt geborgd door inzet van
beroepskrachten die past bij de mate van kwetsbaarheid van de deelnemers en gebruikers.
2.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:
a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de burger;
b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van ondersteuning en zorg;
c. het erop toezien dat beroepskrachten over voldoende deskundigheid beschikken en
tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in
overeenstemming met de professionele standaard.
3.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteit van voorzieningen en de
deskundigheid van beroepskrachten die deze verstrekken.
4.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op het voldoen aan het
gestelde in lid 1,2, en 3 door periodieke overleggen met de aanbieders, periodiek
ervaringsonderzoek onder deelnemers en gebruikers en het zo nodig in overleg met de burger
ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden.
1.
In het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor
door derden te leveren diensten, houdt het college in ieder geval rekening met:
a. de aard en omvang van de te verrichten taken;
b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;
d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van
verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
e. kosten voor bijscholing van personeel.
2.
In het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor
door derden te leveren overige voorzieningen, houdt het college in ieder geval rekening met:
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 9 van 11
a. de marktprijs van de voorziening en
b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden
gevraagd, zoals:
1. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
2. instructie over het gebruik van de voorziening;
3. onderhoud van de voorziening en
4. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.
Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het college treft met inachtneming van hetgeen daarover in de wet is bepaald een regeling voor het
melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder
en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
HOOFDSTUK 6: WAARDERING MANTELZORGERS
Artikel 21. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt in de nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering van mantelzorgers
van burgers in de gemeente bestaat.
HOOFDSTUK 7: KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK
Artikel 22. Klachtregeling
1.
Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van
burgers ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn van de met hen door de
gemeente gesloten raamcontracten.
2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van
deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een periodiek
ervaringsonderzoek onder deelnemers en gebruikers.
Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders
1.
Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van burgers
over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten
aanzien van de maatwerkvoorzieningen die het onderwerp zijn van de met hen door de
gemeente gesloten raamcontracten.
2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van
deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks
cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
In de verordening die betrekking heeft op co-creatie, meespraak en advisering in het sociale domein is
bepaald hoe ingezetenen betrokken worden bij het beleid.
HOOFDSTUK 8: OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/856076
Pagina 10 van 11
Artikel 25 . Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt ten minste eenmaal per jaar geëvalueerd. Het
college zendt een rapportage over het gevoerde beleid en de effecten daarvan aan de gemeenteraad.
Artikel 26. Nadere regels en hardheidsclausule
1.
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet
voorziet, beslist het college.
2.
Het college kan nadere regels vaststellen over de uitvoering van deze verordening.
3.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de burger afwijken van de bepalingen
van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van
overwegende aard leidt.
Artikel 27. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
1.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning Peel en Maas, vastgesteld door de raad op
14 oktober 2014, wordt ingetrokken.
2.
Een burger houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de onder lid 1
genoemde verordening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
3.
Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2014 en
waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld
krachtens deze verordening.
4.
Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de burger worden afgeweken.
5.
Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening
maatschappelijke ondersteuning 2014 Peel en Maas, geschiedt op grond van de Verordening
maatschappelijke ondersteuning 2014 Peel en Maas die ten aanzien van de betreffende zaak
zijn rechtskracht behoudt.
6.
Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de burger worden afgeweken.
Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel
1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.
2.
Deze verordening wordt aangehaald als ”Verordening maatschappelijke ondersteuning
gemeente Peel en Maas”.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 december 2016.
De griffier,
drs. A.G. Joosten
Gemeente Peel en Maas
de voorzitter,
W.J.G. Delissen-van Tongerlo
1894/2016/856076
Pagina 11 van 11
Bijlage 2 EGB 50 -2016
DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS
Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet.
Overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en
toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de
verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de
jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te
verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor
toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening,
over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt
afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget
wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening
of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter
waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de
uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld
aan de kwaliteit daarvan;
Overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een
persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort
tot diens sociale netwerk;
Gehoord de beraadslagingen.
BESLUIT
Vast te stellen de volgende verordening:
Verordening jeugdhulp
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks
toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en
persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;
b. andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke
ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;
c.
individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening
die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt
verstrekt op basis van een besluit;
d. persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1
van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem
in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
e. Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als
bedoeld in artikel 1.1 van de wet;
f.
wet: Jeugdwet.
2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven
hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht
en de Wet bescherming persoonsgegevens.
Hoofdstuk 2. Voorzieningen
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
1. De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:
a. De gezinscoach;
b. Veilig Thuis (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Huiselijk Geweld);
c. Crisisdienst voor spoedeisende jeugdhulp;
d. Kindertelefoon;
e. Cliëntondersteuning;
f. Vertrouwenspersoon.
2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
a. Persoonlijke verzorging;
b. Begeleiding;
c. Behandeling;
d. Logeren:
e. Wonen (zonder behandeling)
f. Verblijf met behandeling
g. Jeugdzorgplus;
3. Het college kan bij nadere regels vaststellen welke algemene en individuele voorzieningen op
basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 3. Procedure
Artikel 3. Aanvraag
1. Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door of namens een belanghebbende
schriftelijk worden ingediend bij het college.
2. Als een individuele voorziening in natura niet passend wordt geacht, kunnen de jeugdige of zijn
ouders in de aanvraag vermelden een persoonsgebonden budget te wensen. Daarbij geven de
jeugdige of zijn ouders in ieder geval aan:
a. wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening is, inclusief uitvoerder
en kosten;
b. wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn, en;
c. waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder niet
passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.
3. Als de jeugdhulp betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoeft de aanvraag de
instemming van de jeugdige of zijn ouders waarop de aanvraag betrekking heeft.
4. Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige:
a. die jonger is dan 12 jaren, of;
b. die ouder is dan 12 jaren en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake,
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/853614
Pagina 2 van 7
dan is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke
vertegenwoordiger.
5. Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16
jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de
wettelijke vertegenwoordiger, mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn
belangen ter zake. Weigert de wettelijke vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan
zal het college de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige
kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de
minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.
6. Degenen die een aanvraag indienen voor een individuele voorziening, verstrekken het college in
ieder geval een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
7. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van
een individuele voorziening.
Artikel 4. Toegang en besluit
1. Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening
vast in een beschikking.
2. Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag als bedoeld
in artikel 3 en het onderzoek als bedoeld in artikel 6.
3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het
college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder
geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.
4. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch
specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van
jeugdhulp nodig is. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te
verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.
5. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij
de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het
college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de
justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van
een strafrechtelijke beslissing. Hiervoor verleent het college geen beschikking.
Artikel 5. Inhoud beschikking
1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval
aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.
2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:
a. welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
b. de ingangsdatum en duur van de verstrekking;
c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;
d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder
geval:
a. aan welk resultaat het pgb moet worden besteed;
b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
c. de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;
d. de duur van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;
e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
Artikel 6. Onderzoek
1. Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:
a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie
van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;
b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
c. het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste
omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
e. de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene
voorziening;
f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/853614
Pagina 3 van 7
g. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met
andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke
ondersteuning, of werk en inkomen;
h. hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de
levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
2. Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere
instanties, zoals de huisarts of het onderwijs, en met deze in gesprek gaan over de meest
aangewezen hulp.
3. Wanneer een individuele voorziening aangewezen is, wordt de jeugdige of zijn ouders in
begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een
pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.
4. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop
het onderzoek wordt uitgevoerd.
Artikel 7. Criteria individuele voorzieningen
1. Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor
zover:
a. zij op eigen kracht, met gebruikelijke zorg of met hulp van andere personen uit het sociale
netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag;
b. zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een
algemene voorziening, of;
c. zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een
andere voorziening.
2. Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals
genoemd in het eerste lid, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele
voorzieningen.
Artikel 8. Aanvullende criteria pgb
1. De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van
de in de desbetreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura en is
toereikend voor de aanschaf daarvan.
2. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die
behoort tot het sociale netwerk, mits:
a. deze persoon een lager tarief betaald krijgt voor zijn diensten dan het door het college
vastgestelde tarief. Dit lagere tarief wordt door het college in de in het derde lid bedoelde
nadere regels vastgesteld;
b. deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouder voor hem niet tot
overbelasting leidt;
c. tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb worden betaald.
3. Het college stelt nadere regels vast over de hoogte van het pgb en de aan het pgb verbonden
voorwaarden en verplichtingen.
Hoofdstuk 4. Gegevensverwerking
Artikel 9. Privacy
1. Het college verwerkt geen persoonsgegevens van een jeugdige of ouder, tenzij dit voor de
uitvoering van de wet noodzakelijk is.
2. Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een jeugdige of ouder, zonder daartoe
toestemming te verkrijgen van de jeugdige of ouder.
3. In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een jeugdige of ouder
verwerken zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet
gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of zijn ouder of een wettelijke plicht.
4. Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens vast in een protocol.
Hoofdstuk 5. Herziening, intrekking, terugvordering en controle
Artikel 10. Herziening, intrekking en terugvordering
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/853614
Pagina 4 van 7
1. Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht
op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en
omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot
heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
2. Het college kan een besluit, genomen op grond van de wet en deze verordening, herzien of
intrekken als het college vaststelt dat:
a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de
verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee
samenhangende pgb zijn aangewezen;
c. de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te
achten;
d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening
of het pgb, of
e. de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb
niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid heeft herzien of ingetrokken, kan het
college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of
het teveel of ten onrechte genoten pgb.
4. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat
het budget binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de
voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 11. Controle
1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden
gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.
2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.
Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 12. Gezondheidszorg
1. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de
zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld
in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 4 lid 4 van deze verordening, plaatsvindt.
2. Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de
zorgverzekeraars over de wijze waarop de verwijzing naar een individuele voorziening bekrachtigd
wordt in een besluit van het college als bedoeld in artikel 4 lid 4 van deze verordening.
3. Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die in behandeling zijn en de leeftijd
van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te
vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is
over het wettelijke kader.
Artikel 13. Gecertificeerde instellingen
1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de
algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.
2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:
a. het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de
kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van
de wet,
b. het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de
kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;
c. de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling
en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt,
d. wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een
persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders,
e. hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde
jeugdhulp ingezet dient te worden,
3. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast
in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/853614
Pagina 5 van 7
Artikel 14. Justitiedomein
1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de
Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij
de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid
2 onderdeel b van de wet.
2. Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in
het protocol zoals bedoeld in artikel 13 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in
artikel 3.1 lid 5 van de wet.
Artikel 15. Voorschoolse voorzieningen
1. Het college maakt afspraken met de (brancheorganisatie van) instellingen voor
peuterspeelzaalwerk en kinderopvang over:
a. de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de
voorschoolse voorzieningen;
b. de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele
voorzieningen voor jeugdigen en hun ouders,
c. de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen,
d. de gezamenlijke zorgarrangementen en de toegang hiertoe.
2. Het college en de instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang leggen de afspraken als
bedoeld in het eerste lid vast in samenwerkingsafspraken.
Artikel 16. Veilig Thuis
Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele
voorzieningen.
Artikel 17. Onderwijs
1. Het college maakt afspraken met de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs en
de schoolbesturen speciaal onderwijs over:
a. de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2, leerplicht en
het onderwijs en de onderwijsvoorzieningen op de scholen,
b. de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele
voorzieningen voor leerlingen en hun ouders,
c. de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen,
d. de gezamenlijke onderwijszorgarrangementen en de toegang hiertoe.
2. Het college en de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs leggen de afspraken
als bedoeld in het eerste lid vast in samenwerkingsafspraken.
Hoofdstuk 7. Verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 18 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de
tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren
kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
a. de aard en omvang van de te verrichten taken;
b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;
d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van
verlof, ziekte, scholing en werkoverleg en
e. kosten voor bijscholing van het personeel
Hoofdstuk 8. Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap
Artikel 19. Vertrouwenspersoon
1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een
onafhankelijke vertrouwenspersoon.
2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een
onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/853614
Pagina 6 van 7
Artikel 20. Klachtregeling
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de
behandeling van klachten over gedragingen van de overheid ziet het college erop toe dat bij alle
jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering die
worden ingezet en waarvoor zij verantwoordelijk is een klachtenregeling geldt voor de afhandeling van
klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen
en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
In de verordening die betrekking heeft op co-creatie, meespraak en advisering Sociaal Domein is
bepaald hoe ingezetenen betrokken worden bij het beleid.
Hoofdstuk 9. Slotbepalingen
Artikel 22. Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd. Het college zendt een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid aan de gemeenteraad.
Artikel 23. Hardheidsclausule
1. In gevallen betreffende de uitvoering van deze verordening, waarin deze verordening niet voorziet,
beslist het college.
2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de
bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van
overwegende aard leidt.
Artikel 24. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
1. De Verordening jeugdhulp Peel en Maas, vastgesteld in de raadsvergadering van 14 oktober
2014, wordt ingetrokken.
2. Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de
Verordening jeugdhulp Peel en Maas, vastgesteld in de raadsvergadering van 14 oktober 2014,
totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp Peel en Maas, vastgesteld in de
raadsvergadering van 14 oktober 2014, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van
deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Peel en Maas.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016
De raad van de gemeente Peel en Maas,
de griffier,
drs. A.G. Joosten
Gemeente Peel en Maas
de voorzitter,
W.J.G. Delissen-van Tongerlo
1894/2016/853614
Pagina 7 van 7
Bijlage 3 EGB 50 -2016
DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS
Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.
Gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35
van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en
artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen;
Gehoord de beraadslagingen.
BESLUIT
Vast te stellen de volgende verordening:
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
Begripsbepalingen
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven
hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
a. Bbz
: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
b. Benadelingsbedrag: netto bedrag dat ten onrechte aan bijstand is verstrekt;
c. Beslagvrije voet : beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
d. Bijstandsnorm
: toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van
de wet; grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen (IOAZ);
e. Geüniformeerde arbeidsverplichting: verplichting als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid van
de wet; of artikel 20a, vijfde lid van de IOAW of IOAZ;
f.
Recidiveboete
: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de wet;
g. Uitkering
: algemene bijstand op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ;
h. Verlaging
: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, of
artikel 9 eerste lid onder a, van de wet;
i.
Voorziening
: voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a van de wet;
j.
Wet
: de Participatiewet.
Artikel 2
Het verlagen van de uitkering
1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet
voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich
jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze
verordening een verlaging toegepast.
2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedragingen, de mate waarin de
belanghebbende de gedragingen kan worden verweten en de individuele omstandigheden
3.
4.
waarin hij verkeert. De maatregel kan gelet op de individuele omstandigheden afwijken van de
in deze verordening genormeerde verlagingen. Deze afwijking kan zowel een verzwaring als
matiging van de verlaging betekenen.
Een verlaging wordt na maximaal 3 maanden heroverwogen op grond van artikel 18 lid 3 van
de Participatiewet. Deze heroverweging gebeurt op verzoek van belanghebbende terstond
zodra uit diens houding en gedragingen ondubbelzinnig is gebleken dat hij de opgelegde
verplichtingen nakomt.
Alvorens de verlaging definitief op te leggen wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld
zijn handelwijze toe te lichten.
Artikel 3
Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede,
vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde
lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ worden in ieder geval vermeld:
a. de reden van de verlaging;
b. de duur van de verlaging;
c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en
d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.
Artikel 4
Afzien van verlaging
1. Het college ziet af van een verlaging als:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of
b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft
plaatsgevonden. Deze periode is niet van toepassing bij onverantwoord interen van
vermogen.
2. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
3. Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een
belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Artikel 5
Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
1. De verlaging wordt met terugwerkende kracht opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is
uitbetaald. De verlaging mag niet eerder ingaan dan de datum van de gedraging.
2. Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met
toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de
maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is
bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende
geldende bijstandsnorm. Dit wanneer lid1 niet meer toepasbaar is omdat de uitkering reeds is
verstrekt.
3. Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van beëindiging
of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is
uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4,
eerste lid, onderdeel b, van deze verordening, opnieuw uitkering ontvangt.
Artikel 6
Berekeningsgrondslag
1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.
2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand
als:
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12
van de Participatiewet, of
b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere
bijstand daartoe aanleiding geeft.
3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4
‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de
Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.
4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4
‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 2 van 19
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de
arbeidsinschakeling
Artikel 7
Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt
verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of
onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de
registratie;
b. tweede categorie:
1° het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55
van de Participatiewet. Voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar,
gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de
Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde
lid, van de Participatiewet;
2° het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel
9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid
tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder,
bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
3° het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie
naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;
c.
derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde
arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een
gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Artikel 8
Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt
verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of
onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de
registratie;
b. tweede categorie:
1° het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot
arbeidsinschakeling;
2° het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening
als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of
de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging
van die voorziening;
3° het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in
artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de
arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of
artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
4° het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie
naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of
artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 3 van 19
c.
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
derde categorie:
1° het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
2° het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
3° het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
4° het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening
gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid,
onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige
beëindiging van die voorziening.
Artikel 9
Hoogte en duur van de verlaging
1. De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van deze verordening, wordt
vastgesteld op:
a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste
categorie;
b. 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede
categorie;
c. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde
categorie.
2. Voor onderdeel 1c geldt dat wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen, kan de
maatregel verrekend worden over maximaal drie maanden.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de
arbeidsinschakeling
Artikel 10
Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet
niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één
maand.
Artikel 11
Verrekenen verlaging
1. Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, wordt verrekend over de maand van
oplegging van de maatregel.
2. Wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen kan de maatregel verdeeld worden
verrekend over maximaal drie maanden.
3. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de
Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het tweede lid plaats.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 12
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet,
wordt een verlaging toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als
gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
2. Behoudens, artikel 2, tweede lid van deze verordening, wordt de verlaging als bedoeld in het
eerste lid op de volgende wijze vastgesteld:
a. 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode tot 6 maanden;
b. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een periode van 6 maanden of
langer.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de verlaging bij onverantwoord besteden
van vermogen:
a. 10% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij een benadelingsbedrag tot
€ 5.000,-;
b. 20% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingsbedrag gelijk
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 4 van 19
is aan of meer bedraagt dan € 5.000,- maar minder dan € 20.000,-;
50% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingsbedrag gelijk
is aan of meer bedraagt dan € 20.000,- maar minder dan € 50.000,-;
d. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand en 50% gedurende 5 maanden
indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 50.000,-.
De verlaging als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, bestaande in het
niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te
onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet, bedraagt
50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.
De duur/hoogte van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende binnen twaalf
maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging, als bedoeld in het eerste
lid, is opgelegd, een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging begaat.
Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van
het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4,
tweede lid.
In afwijking van de voorgaande leden kan de bijzondere bijstand geheel of gedeeltelijk worden
geweigerd, indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef
van verantwoordelijkheid.
c.
4.
5.
6.
7.
Artikel 13
Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast
met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, de uitvoering
van de IOAW en IOAZ, wordt een verlaging opgelegd van:
a. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld
tegen de in het eerste lid genoemde personen;
b. 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld
tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in
het eerste lid genoemde personen.
Artikel 14
Niet nakomen van overige verplichtingen
1. Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55
van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel van 20% van de
uitkeringsnorm opgelegd voor een periode die gelijk is aan de duur die belanghebbende
nalatig is, of is geweest, in het nakomen van de opgelegde verplichting.
2. De bijstand wordt verlaagd met 10% van de uitkeringsnorm gedurende één maand als niet of
niet tijdig gehoor wordt gegeven aan een oproep van het college of een door het college
aangewezen organisatie voor de uitvoering van de wet om op een bepaalde tijd en plaats te
verschijnen.
3. De bijstand wordt verlaagd met 20% van de uitkeringsnorm gedurende één maand als een
belanghebbende voor de eerste keer niet verschijnt bij het afnemen van de toets zoals
opgenomen in artikel 18b van de wet.
4. De bijstand wordt verlaagd met 40% van de uitkeringsnorm gedurende één maand als een
belanghebbende voor de tweede keer niet verschijnt bij het afnemen van de toets zoals
opgenomen in artikel 18b van de wet.
5. De bijstand wordt verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm gedurende één maand als een
belanghebbende voor de derde keer of vaker niet verschijnt bij het afnemen van de toets
zoals opgenomen in artikel 18b van de wet.
Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive
Artikel 15
Samenloop van gedragingen
1. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of
artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, genoemde verplichtingen, wordt één verlaging
opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de
gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
2. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in
deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, genoemde verplichtingen,
wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 5 van 19
3.
4.
gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid
en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of
artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet ,genoemde verplichting als een in artikel 17,
eerste lid, van de Participatiewet, genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, als
voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze
verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, genoemde verplichting en er
tevens sprake is van een schending van een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet,
genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor
iedere gedraging een afzonderlijke verlaging of boete opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst
van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de
belanghebbende niet verantwoord is.
Artikel 16
Recidive
1. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit
waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een gedraging als bedoeld in deze verordening
opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de
oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
2. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit
waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde
lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld
in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de
bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ
Artikel 17
Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of
tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze
verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging
achterwege.
Hoofdstuk 7. Verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Artikel 18
Verrekenen
1. Het college verrekent de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de
beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening van het
besluit waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de
recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat
belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke
bijstandsnorm.
3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in
artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de wet.
Artikel 19
Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
In afwijking van artikel 18 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet
verrekenen indien:
a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 18, zou leiden tot huisuitzetting
van belanghebbende(n); of
b. anderszins sprake is van dringende redenen.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 6 van 19
Artikel 20
Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
De artikelen 18 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke
boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is
betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
Artikel 21
Nadere regels en hardheidsclausule
1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet
voorziet, beslist het college.
2. Het college kan uitvoeringsregels stellen over de uitvoering van deze verordening.
3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de
bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van
overwegende aard leidt.
Artikel 22
Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017;
2. De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas d.d.
14 oktober 2014 wordt met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.
Artikel 23
Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 22 tweede lid, die golden op het
moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening
overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 24
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ
gemeente Peel en Maas.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016
De raad van de gemeente Peel en Maas,
de griffier,
drs. A.G. Joosten
Gemeente Peel en Maas
de voorzitter,
W.J.G. Delissen-van Tongerlo
1894/2016/805179
Pagina 7 van 19
Toelichting Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ
Algemeen
Rechten en plichten in de Participatiewet
De gemeente heeft een verantwoordelijkheid met betrekking tot de invulling van de rechten en
plichten van bijstandsgerechtigden. Mede gelet op de rechtszekerheid van een bijstandsgerechtigde
moet het gemeentelijk beleid vastgelegd worden in een verordening. Rechten en plichten zijn echter
twee kanten van één medaille. Het recht op algemene bijstand is altijd verbonden aan de plicht zich in
te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering.
Artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet spreekt over het afstemmen van de bijstand en de
daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een
belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering
en de daaraan verbonden verplichtingen voor bijstandsgerechtigden maatwerk is. Daarbij moet recht
worden gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van
bijstandsgerechtigden. Artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet legt een directe koppeling tussen
de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan
de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Dit betekent dat de
vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en
de beschikbare middelen van de bijstandsgerechtigde, maar ook van de mate waarin de
verplichtingen worden nagekomen. De inspanningen die van de bijstandsgerechtigde naar vermogen
kunnen worden verwacht, spelen ook een rol.
Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in
onvoldoende mate nakomt, verlaagt het de uitkering. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid,
maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college
af van een dergelijke verlaging. Het college moet niettemin bij de vaststelling van de verlaging
rekening houden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen.
Het college kan dan ook van een verlaging afzien als het college daartoe zeer dringende reden
aanwezig acht.
Met ingang van 1 januari 2015 zijn in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet geüniformeerde
arbeidsverplichtingen opgenomen. Voor schending van deze verplichting geldt dat de bijstand in
beginsel moet worden verlaagd met honderd procent gedurende één tot drie maanden. In de
verordening is de duur van de verlaging vastgelegd (artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet).
Is afgezien van een verlaging wegens het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het niet
mogelijk om bij toepassing van bepalingen ten aanzien van recidive deze gedraging mee te tellen. Is
vanwege de afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet of vanwege
dringende redenen afgezien van het opleggen van een verlaging, dan is daarin geen reden gelegen
om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive.
Het college beoordeelt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden
en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien (artikel 18, derde lid,
van de Participatiewet). Mocht het gedrag van belanghebbende aanleiding geven om de beslissing te
herzien, zal deze heroverweging direct plaatsvinden zodra er duidelijk sprake is van inkeer. Bij een
dergelijke herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle feiten en
omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Het heeft slechts als doel vast te stellen
of belanghebbende tussentijds (binnen de periode waarover de verlaging zich uitstrekt) blijk heeft
gegeven van een zodanige gedragsverandering of dat sprake is van een zodanige wijziging van
omstandigheden, dat aanleiding bestaat de eerder opgelegde verlaging in zwaarte of duur bij te
stellen. Artikel 18, derde lid, van de Participatiewet is naar oordeel van het ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid niet van toepassing als sprake is van schending van een van de
geüniformeerde arbeidsverplichtingen (artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet). Ten aanzien van
geüniformeerde arbeidsverplichtingen is artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet van toepassing.
Verschil tussen artikel 18, derde lid, en artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet is dat artikel 18,
elfde lid, pas wordt toegepast als belanghebbende daarom vraagt.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 8 van 19
Een verlaging krachtens de afstemmingsverordening is een punitieve sanctie voor zover de verlaging
wordt opgelegd omdat belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen. Als een betreffende
gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden
vervolgd. Deze verlaging en de strafvervolging kunnen alleen naast elkaar bestaan als sprake is van
juridisch te onderscheiden feiten. Bijvoorbeeld: belanghebbende beledigt opzettelijk een ambtenaar.
Strafrechtelijk bezien kan een geldboete worden opgelegd of een gevangenisstraf van ten hoogste
drie maanden. Daarnaast is sprake van zich zeer ernstig misdragen zoals bedoeld in artikel 9, zesde
lid, van de Participatiewet op grond waarvan de bijstand kan worden verlaagd.
In andere gevallen waarin een verlaging wordt opgelegd krachtens de afstemmingsverordening is
sprake van een reparatoire sanctie (bijvoorbeeld bij schending arbeidsverplichting). Als een
betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor
worden vervolgd. De verlaging en de strafvervolging kunnen naast elkaar bestaan omdat het hier gaat
om een reparatoire maatregel en een punitieve sanctie.
Afstemmen in de IOAW en de IOAZ
Sinds 1 juli 2010 heeft het college de mogelijkheid een uitkering op grond van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW)
of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
(hierna: IOAZ) te verlagen of te weigeren als een belanghebbende de aan het recht op uitkering
verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (artikel 20 van de IOAW en artikel van de 20
IOAZ). Het gemeentelijk beleid moet vastgelegd worden in een verordening (artikel van de 35 IOAW
en artikel 35 van de IOAZ).
De verlaging van de uitkering komt in de plaats van het boeten- en maatregelenregime, waarbij moet
worden opgemerkt dat de mogelijkheid om een boete op te leggen al per 1 januari 2010 was
vervallen.
Niet verlenen van medewerking
Het niet verlenen van medewerking zal niet snel aanleiding geven tot verlaging van de bijstand. Het
belangrijkste voorbeeld van de medewerkingsplicht is het toestaan van een huisbezoek. In de praktijk
zal het niet toestaan van een huisbezoek echter leiden tot beëindiging of intrekking van het recht op
bijstand omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het verlagen van de bijstand is in
dat geval niet aan de orde. Het niet voldoen aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te
verschijnen in verband met arbeidsinschakeling valt ook onder het niet voldoen aan de
medewerkingsplicht. In de praktijk betreft het echter veelal oproepen voor gesprekken om bepaalde
inlichtingen te verstrekken zodat het niet verschijnen dan wordt gezien als het niet nakomen van de
inlichtingenplicht. Daarom is ervoor gekozen het niet verlenen van medewerking zoals bedoeld in
artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet niet als verlagingswaardige gedraging op te nemen in
deze verordening.
Schenden van de inlichtingenplicht
De bestuurlijke boete is per 1 januari 2013 opnieuw ingevoerd in de Wet werk en bijstand (hierna:
WWB) (thans: Participatiewet), IOAW en IOAZ. Deze moet worden opgelegd bij een schending van de
inlichtingenplicht en komt in de plaats van de verlaging van de bijstand.
Verrekening bestuurlijke boete bij recidive
De Participatiewet verplicht in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de
beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Gemeenten
hebben daarmee de ruimte een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buiten
werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 9 van 19
Artikelsgewijze toelichting
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
Artikel 1
Begrippen
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze
verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Bijstandsnorm
Onder de ‘bijstandsnorm’ wordt in deze verordening verstaan de in de situatie van belanghebbende
geldende bijstandsnorm. Dit is de toepasselijke norm, vermeerderd met toeslagen, en verminderd met
verlagingen, alles inclusief vakantietoeslag. Voor zover sprake is van een uitkering op grond van de
IOAW of de IOAZ wordt onder bijstandsnorm verstaan de toepasselijke grondslag zoals bedoeld in
artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ.
Benadelingsbedrag
Het benadelingsbedrag is de netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een
beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan. Voor het bepalen van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van het
nettobedrag van de uitkering, zoals ook het geval is bij het benadelingsbedrag in het kader van de
bestuurlijke boete.
Artikel 2
Het verlagen van de uitkering
In de verlagingenverordening is voor een aantal gedragingen die een schending van een verplichting
betekenen, standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van
de bijstandsnorm.
Los daarvan vloeit uit het maatwerkkarakter van de bijstand voort, dat burgemeester en wethouders
een op te leggen verlaging of verzwaring dienen af te stemmen op de individuele omstandigheden van
de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee, dat
burgemeester en wethouders bij elke op te leggen verlaging (of verzwaring) zullen moeten nagaan of
gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de
hoogte en de duur van de voorgeschreven standaard verlaging geboden is. Afwijking van de
standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.
Dit betekent dat burgemeester en wethouders bij het beoordelen of een verlaging moet worden
opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moeten doorlopen:
Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging: de ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in
het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd.
Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid: voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt
verwezen naar de toelichting bij artikel 5.
Stap 3: vaststellen van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde: matiging van de
opgelegde verlaging wegens individuele omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen
aan de orde zijn:
o bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge
woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële
tegemoetkoming mogelijk is;
o sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;
o bij een opeenstapeling van verlagingen: de zwaarte van het geheel van verlagingen is niet
evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Hoe de verlaging tot stand is gekomen wordt aan belanghebbende middels beschikking
bekendgemaakt.
Artikel 3
Het besluit tot opleggen van een verlaging
Het verlagen van een uitkering op grond van deze verordening vindt plaats door middel van een
besluit. Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar en beroep indienen. In dit artikel is
aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 10 van 19
voort uit de Awb en dan vooral uit het motiveringsvereiste. Het motiveringsvereiste houdt onder
andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering is voorzien.
Artikel 4
Afzien van verlaging
Afzien van verlagen
Het afzien van het opleggen van een verlaging “indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt", is
overgenomen uit artikel 18, negende lid, van de Participatiewet, respectievelijk artikel 20, derde lid,
van de IOAW en artikel 20, derde lid, van de IOAZ. Aangenomen moet worden dat hiervan uitsluitend
sprake is bij duidelijke afwezigheid van verwijtbaarheid. Het is aan het college te beoordelen of elke
vorm van verwijtbaarheid ontbreekt aan het betreffende gedrag. Is vanwege de afwezigheid van elke
vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van
recidive deze gedraging mee te tellen (zie artikel 16 van deze verordening). Is vanwege de
afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet van een verlaging afgezien dan
is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van
recidive.
Een andere reden om af te zien van het opleggen van een verlaging is dat de gedraging te lang
geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (“lik op stuk”) is het nodig dat
een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd.
Om deze reden regelt artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van deze verordening dat het college geen
verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit
heeft tevens als voordeel dat een uitkeringsgerechtigde niet te lang in onzekerheid wordt gehouden
over de vraag of het college overgaat tot het opleggen van een verlaging.
Afzien van verlagen in verband met dringende redenen
In het tweede lid is geregeld dat kan worden afgezien van het opleggen van een verlaging als
daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De verordening stelt een algemene verplichting tot het
opleggen van een verlaging voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn als voor de
belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat
er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene
principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en
kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate
van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen
voor belanghebbende en/of diens gezin. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële
gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een verlaging af te zien, omdat dit inherent is aan het
verlagen van een uitkering.
Afzien verlagen ook mogelijk bij geüniformeerde arbeidsverplichtingen
De wet schrijft bij overtreding van een geüniformeerde arbeidsverplichting een afstemming voor van
honderd procent van de bijstand gedurende één tot drie maanden. Op grond van artikel 18, tiende lid,
van de Participatiewet moet het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel
afstemmen op de omstandigheden van een belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te
verwerven. Dit als - volgens het college - dringende redenen daartoe noodzaken, gelet op bijzondere
omstandigheden. Op grond van bijzondere omstandigheden kan het college besluiten de maatregel
op een lager niveau, voor een kortere duur of op nul vast te stellen.
Schriftelijke mededeling in verband met recidive
Het doen van een schriftelijke mededeling in een beschikking dat het college afziet van het opleggen
van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive (artikel
4, derde lid). Het opleggen van een verlaging bij recidive is geregeld in artikel 16.
Artikel 5
Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Wanneer de uitkering nog niet betaalbaar is gesteld over de maand waarin de gedraging heeft plaats
gevonden kan de maatregel worden toegepast over deze maand. De maatregel kan echter nooit
ingaan op een datum die gelegen is voordat de gedraging heeft plaatsgevonden.
Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode
van het opleggen van een verlaging wanneer de hierboven bedoelde uitkering reeds is verstrekt. Dan
hoeft niet te worden overgegaan tot herziening van de uitkering en terugvordering van het te veel
betaalde bedrag. In de praktijk zal dit meestal inhouden dat een verlaging wordt opgelegd met ingang
van de eerste dag van de kalendermaand, die volgt op de kalendermaand waarin het besluit bekend is
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 11 van 19
gemaakt. Voor de berekening van de hoogte van de verlaging moet worden uitgegaan van de voor die
maand geldende bijstandsnorm.
Verlaging uitvoeren op nieuwe uitkering (derde lid)
Een verlaging kan niet los worden gezien van het recht op bijstand. Het opleggen van een verlaging is
niet mogelijk als een belanghebbende geen recht op bijstand (meer) heeft. Als een verlaging niet of
niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering,
is het ook mogelijk om de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog op
te leggen als belanghebbende binnen een bepaalde periode na beëindiging van de uitkering opnieuw
een uitkering op grond van de wet ontvangt. Het college moet wel rekening houden met de
vervaltermijn voor het opleggen van een maatregel zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b.
Deze periode bedraagt één jaar.
Een dergelijke maatregel kan vanwege de samenhang met het recht op bijstand niet bij voorbaat
worden opgelegd. Het college moet bij het opnieuw toekennen van het recht op bijstand beoordelen in
hoeverre er nog aanleiding bestaat om een verlaging toe te passen. Pas dan is sprake van een
afstemmingsbesluit en staat de mogelijkheid van bezwaar tegen de maatregel open.
Artikel 6
Berekeningsgrondslag
Bijstandsnorm
In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt berekend over de
bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke
toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Bij een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ
wordt gekeken naar de grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW respectievelijk van de IOAZ.
Bijzondere bijstand
In het tweede lid is bepaald dat een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand als
aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de
Participatiewet. Personen tussen de 18 en 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien
noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van
levensonderhoud. Als een verlaging uitsluitend op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit
leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. Daarom is in het tweede lid, onderdeel a,
geregeld dat de berekeningsgrondslag in dat geval bestaat uit de bijstandsnorm inclusief de verleende
bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Op grond van het tweede lid, onderdeel b, is het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een
verlaging oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de
gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. Een verlaging kan uitsluitend
worden opgelegd als daadwerkelijk bijzondere bijstand is verstrekt.
De verordening biedt geen ruimte om een verlaging toe te passen op een individuele
inkomenstoeslag.
Artikel 7
Gedragingen Participatiewet
De artikelen 7 en 9 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. In artikel 7 worden
schendingen van verplichtingen uit de Participatiewet geformuleerd. De verwijtbare gedragingen die
zijn genoemd in artikel 7 zijn ondergebracht in categorieën. Aan die categorieën wordt in artikel 9 een
gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar
toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete
gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.
Niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen
De verwijtbare gedragingen omvatten zowel het niet als het onvoldoende nakomen van diverse
verplichtingen. Artikel 18, tweede lid, van de WWB zoals dat luidde vóór 1 januari 2015 bepaalt dat het
college moest afstemmen als een belanghebbende de verplichtingen "niet of onvoldoende nakomt".
Met het huidige artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt dit gewijzigd in "het niet nakomen
van de verplichtingen". Het woord "onvoldoende" valt hiermee weg. Gemeend wordt dat de wetgever
hiermee echter geen inhoudelijke wijziging heeft beoogd en dat dit moet worden gelezen als het niet
of onvoldoende nakomen van verplichtingen. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is daarom in
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 12 van 19
artikel 7 neergelegd dat sprake is van een verwijtbare gedraging bij het niet of onvoldoende nakomen
van de verplichtingen.
Inspanningen in eerste vier weken na de melding
De plicht tot arbeidsinschakeling geldt vanaf datum melding (zie artikel 9, eerste lid, van de
Participatiewet). Specifiek voor personen jonger dan 27 jaar geldt dat zij worden beoordeeld op hun
inspanningen in de eerste vier weken na de melding (artikel 43, vierde en vijfde lid, van de
Participatiewet). Is geen enkele inspanning verricht, dan bestaat op grond van artikel 13, tweede lid,
onderdeel d, van de Participatiewet geen recht op bijstand. Zijn er wel inspanningen verricht, maar
naar het oordeel van het college onvoldoende, dan verlaagt het college de uitkering. De verlaging kan
in principe al worden toegepast op basis van de grondslagen zoals genoemd in artikel 6 van deze
verordening. Een aparte grondslag is strikt genomen niet noodzakelijk. Het zou wellicht zelfs tot
verwarring kunnen leiden als het bijvoorbeeld gaat om een belanghebbende die in de vijfde of zesde
week na de melding de fout in gaat. Desalniettemin is het niet of onvoldoende verrichten van
inspanningen vanwege de herkenbaarheid toch als aparte gedraging genoemd opgenomen in de
afstemmingsverordening (zie artikel 7, onderdeel b, tweede lid).
Artikel 8
Gedragingen IOAW en IOAZ
De artikelen 8 en 9 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. In artikel 8 worden
schendingen van verplichtingen uit de IOAW en IOAZ geformuleerd. De verwijtbare gedragingen die
zijn genoemd in artikel 8, zijn ondergebracht in categorieën. Aan die categorieën wordt in artikel 9 een
gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar
toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete
gevolgen heeft voor het niet aanvaarden, verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.
Artikel 9
Hoogte en duur van de verlaging
Zie voor de verlagingswaardige gedragingen de toelichting bij de artikelen 7 en 8.
Er is gekozen voor een afstemmingsregime bij gedragingen zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8 dat
afwijkt van de maatregel bij schending van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen als bedoeld in
artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. Dit ondanks dat enkele van de in de artikelen 7 en 8
genoemde gedragingen verwant zijn aan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen.
In het tweede lid is geregeld dat ten aanzien van de zwaarste vorm van afstemming (100% gedurende
1 maand) de mogelijkheid vastgelegd om deze maatregel in maximaal 3 termijnen te effectueren
wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
De hoogte van de afstemming vindt plaats op basis van de volledig van toepassing zijnde norm.
Dit is ook van belang als er sprake is van recidive zoals genoemd in artikel 16 van deze verordening.
Ook bij recidive moet worden uitgegaan van de van toepassing zijnde norm.
Aan de hand van onderstaande voorbeelden een toelichting.
Situatie:
Afstemming van 50%.
Norm gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 sub b van de Participatiewet, dit is € 1.395,93 per maand
(norm gehuwden per 1 juli 2016 inclusief vakantiegeld). Alle hieronder genoemde bedragen zijn
inclusief vakantiegeld/toeslag.
Voorbeeld 1:
Er zijn geen middelen, zoals bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid, die op de uitkering in mindering
moeten worden gebracht. De uitbetaling is dus gelijk aan genoemde norm.
Afstemming van 50% over 1 maand betekent dat echtpaar X over betreffende maand een bedrag van
€ 1.395,93 x 50% = € 697,97 (incl. vakantiegeld) ontvangt aan uitkering.
Voorbeeld 2:
Er zijn wel middelen die op de uitkering in mindering moeten worden gebracht, zijnde een bedrag van
€ 800,00.
Op grond van de afstemming heeft men recht op € 1.395,93 x 50% = € 697,97.
Vervolgens moeten de middelen van € 800,00 in mindering worden gebracht op het resterende
bedrag ná afstemming, zijnde € 697,97 - € 800,00 = € 0,00.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 13 van 19
Doordat het bedrag van de middelen hoger is dan het recht op uitkering ná afstemming, vindt er in
deze situatie geen uitbetaling meer plaats.
Voorbeeld 3:
Er zijn wel middelen die op de uitkering in mindering moeten worden gebracht, zijnde een bedrag van
€ 400,00 (incl. vakantietoeslag).
Op grond van de afstemming heeft men recht op € 1.395,93 x 50% = € 697,97.
Vervolgens moeten de middelen van € 400,00 in mindering worden gebracht op het resterende
bedrag ná afstemming, zijnde € 697,97 - € 400,00 = € 297,97.
Het uit te betalen bedrag is dan € 297,97.
Artikel 10
Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
De eerste keer dat het college een verwijtbaar niet naleven van een geüniformeerde
arbeidsverplichting vaststelt, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende
een bij deze verordening vastgestelde periode (artikel 18, vijfde lid, eerste volzin, van de
Participatiewet). In deze verordening is vastgelegd dat deze periode één maand bedraagt.
Artikel 11
Verrekenen verlaging
Het college heeft de mogelijkheid bij verlaging van de bijstand wegens schending van een
geüniformeerde arbeidsverplichting, de verlaging te verrekenen. Dit over de maand van oplegging van
de maatregel en ten hoogste over de twee volgende maanden. Over de eerste maand moet minimaal
een derde van het bedrag van de verlaging worden verrekend (artikel 18, vijfde lid, tweede volzin, van
de Participatiewet). Wanneer belanghebbende tot inkeer komt, wordt de verlaging stopgezet en
ontvangt belanghebbende weer de volledige uitkering (artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet). Het
gaat hier om een facultatieve bepaling.
Verrekenen bij bijzondere omstandigheden (artikel 2)
Er is voor gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het verrekenen van het bedrag van de
verlaging bij een eerste schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting (of een herhaalde
schending buiten de recidivetermijn) als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij kan
worden gedacht aan:
- vergroting schuldenproblematiek;
- (dreigende) huisuitzetting;
- afsluiting van gas en elektriciteit.
De maand van oplegging
In het eerste lid wordt gesproken over de "maand van oplegging". Deze term is overgenomen uit
artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet. Met de "maand van oplegging" wordt in deze verordening
bedoeld: de maand waarin het besluit aan belanghebbende is bekend gemaakt.
Geen verrekening bij niet aanvaarden of behouden algemeen geaccepteerde arbeid
In het derde lid is bepaald dat als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid,
onderdeel a, van de Participatiewet, geen verrekening plaatsvindt zoals bedoeld in artikel 11, eerste
lid. Het betreft het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze keuze is
gebaseerd op de zwaarte van de gedraging.
Geen verrekening bij recidive
Is sprake van een tweede of volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen
de recidivetermijn, dan is verrekenen van de maatregel niet mogelijk. Artikel 11 bepaalt immers dat
verrekenen uitsluitend mogelijk is bij een gedraging zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening
én als sprake is van bijzondere omstandigheden. Recidive is niet geregeld in artikel 10, maar in artikel
16, derde lid, van deze verordening en artikel 18, zesde, zevende en achtste lid, van de
Participatiewet. Daarom is verrekenen bij recidive niet mogelijk.
Artikel 12
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Aan de Participatiewet ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen in eerste instantie in zijn eigen
bestaan(skosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op
bijstand. Hoofdregel is dus dat iedereen alles zal moeten doen en nalaten om een beroep op bijstand
te voorkomen. Leidt een gedraging ertoe dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger
bedrag is aangewezen op bijstand, dan is veelal sprake van een tekortschietend besef van
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 14 van 19
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hiervan is in ieder geval sprake bij de
volgende gedragingen (als die er toe leiden dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger
bedrag is aangewezen op bijstand):
Eerste lid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het
bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer
iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de
kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de
gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een
verlaging.
Bij de vaststelling van de hoogte van de verlaging dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene
onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid
had betoond.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:
•
een onverantwoorde besteding van vermogen;
•
geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;
•
het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering.
Het is niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van alle gedragingen die leiden tot een
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Tweede lid
Het tweede lid regelt de hoogte van de verlaging bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Derde lid
Bij het onverantwoord besteden van vermogen is er voor gekozen om het benadelingsbedrag, zijnde
het bedrag dat belanghebbende onverantwoord heeft ingeteerd (te snel opmaken van eigen middelen)
waardoor hij eerder een beroep dient te doen op bijstand, als basis te laten dienen voor de verlaging.
Vierde lid
Een jongere is verplicht om te onderzoeken of er nog een mogelijkheid bestaat om uit ’s rijks kas
bekostigd onderwijs te volgen. Doet de jongere dit niet dan is dit een verlagingwaardige gedraging.
Vijfde lid
Evenals bij de overige categorieën gedragingen is het gewenst om een recidivebepaling op te nemen.
Zevende lid
Hier is vastgelegd dat de bijzondere bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd bij
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Dan moet wel vaststaan dat er een causaal verband
tussen beroep op deze voorzieningen is en de gedraging die uiting geeft aan tekortschietend
verantwoordelijkheidsbesef. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het onverantwoord interen van een
groot vermogen. In dit lid wordt de term “weigeren” gebruikt, die in dit verband een vorm is van het
“verlagen van de bijstand”.
Artikel 13
Zeer ernstige misdragingen
Participatiewet
Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van
ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe.
Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een
persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventarisonderdeel, evenals het
ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien.
Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of
personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele
intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn
eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen. Ook verbaal geweld valt onder de noemer
'zeer ernstige misdraging'.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 15 van 19
Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de
Participatiewet belaste personen en instanties (college, SVB en re-integratiebedrijven) tijdens het
verrichten van hun werkzaamheden. Met de zinsnede 'tijdens het verrichten van de werkzaamheden'
wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de
Participatiewet. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen: dan is alleen het
strafrecht van toepassing.
Met ingang van 1 januari 2015 is de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen
een zelfstandige verplichting die is opgenomen in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet. Deze
verplichting staat dus op zichzelf.
IOAW en IOAZ
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij
het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in
alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Ook verbaal geweld valt onder de noemer 'zeer
1
ernstige misdraging' ( CRvB 19-08-2008, nrs. 07/2416 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8919).
Het college kan alleen een verlaging opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige
misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering. De IOAW
en IOAZ bevatten immers geen afzonderlijke plicht tot het nalaten van zeer ernstige misdragingen.
Het recht op uitkering kan daarom alleen worden afgestemd wegens het zich zeer ernstig misdragen
als dit heeft plaatsgevonden bij het (niet) nakomen van een (andere) aan de uitkering verbonden
verplichting. Vandaar dat in het tweede lid wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten
hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering
van IOAW of IOAZ. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt, geheel los van een (andere)
aan de uitkering verbonden verplichting - hij komt bijvoorbeeld uit eigen beweging stennis maken dan is binnen de IOAW en IOAZ tegen deze gedraging geen sanctie mogelijk.
Artikel 14
Niet nakomen van overige verplichtingen
De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om personen verplichtingen op te leggen die
volledig individueel bepaald zijn. Artikel 55 van de Participatiewet biedt daartoe de mogelijkheid en
beperkt deze tot een viertal categorieën, te weten:
1. verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;
2. verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;
3. verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand, en
4. verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.
De hoogte van de verlaging is in deze verordening per categorie verschillend vastgesteld. Omdat de
verplichtingen die het college op grond van artikel 55 van de Participatiewet kan opleggen een zeer
individueel karakter hebben, kan het voorkomen dat de in de verordening vastgestelde verlaging niet
is afgestemd op de individuele omstandigheden van een belanghebbende. Het college zal daarom
altijd rekening moeten houden met de individualiseringsbepaling van artikel 18, eerste lid, van de
Participatiewet. Deze bepaling verplicht het college de bijstand af te stemmen op de omstandigheden,
mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In individuele gevallen kan dus worden
afgeweken van de in dit artikel vastgestelde verlaging.
Bovenstaande ook van toepassing met betrekking tot de verplichtingen zoals genoemd in artikel 38
van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz2004). In tegenstelling tot artikel 55 van de
Participatiewet, bevat artikel 38 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen geen bevoegdheid
voor het College hierin te beslissen.
Lid 3 tot en met 5
Deze verlagingen hebben betrekking op de per 1 januari 2016 inwerking getreden Wet Taaleis, zoals
deze in artikel 18b van de Participatiewet is opgenomen. De Wet Taaleis, als bedoeld in artikel 18b
Participatiewet, is een inspanningsverplichting voor bijstandsgerechtigden om de Nederlandse taal te
beheersen, voor zover dit noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden en
behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze inspanningsverplichting geldt niet voor
inkomensvoorzieningen die verstrekt worden op grond van de IOAW en IOAZ.
Het kan voor komen dat een belanghebbende een taaltoets moet afleggen, maar dat hij niet verschijnt
bij de taaltoets. In sommige gevallen kan er een redelijke verklaring zijn waarom een belanghebbende
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 16 van 19
niet aanwezig was bij de taaltoets. Hierbij kan worden gedacht aan ziekte of overmacht. Het is ook
aannemelijk dat een belanghebbende zich verzet tegen het afleggen van de taaltoets.
Het college zal ook bij deze beoordeling altijd moeten onderzoeken in hoeverre er sprake is van een
redelijke verklaring voor afwezigheid. Bij een redelijke verklaring voor afwezigheid zal
belanghebbende een de mogelijkheid worden geboden opnieuw een taaltoets af te nemen.
Ingeval belanghebbende weigert medewerking te verlenen aan de taaltoets (bijvoorbeeld door niet te
verschijnen zonder geldige reden), dan is sprake van schending van de medewerkingsverplichting
(artikel 17 lid 2 Participatiewet). In die gevallen moet de bijstand worden verlaagd met toepassing van
artikel 18 lid 2 Participatiewet en de, in dit artikel vermelde, afstemmingspercentage.
Artikel 15
Samenloop van gedragingen
Samenloop bij één gedraging waardoor meerdere verplichtingen worden geschonden
Het eerste lid regelt samenloop als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere
verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet of in
beide regelingen. In dat geval wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en de
duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Samenloop bij meerdere gedragingen waardoor één of meerdere verplichtingen worden geschonden
Het tweede regelt samenloop als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van
één of meerdere verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de
Participatiewet of in beide regelingen. Dit wordt 'meerdaadse samenloop' genoemd. In dat geval wordt
voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze verlagingen worden in principe
gelijktijdig opgelegd. Dit is anders als dit niet verantwoord is. Hierbij spelen factoren zoals de ernst van
de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van een belanghebbende een rol.
Daarvoor moet altijd gekeken worden naar de individuele omstandigheden. De verlaging wordt dan
over meerdere maanden uitgesmeerd.
Samenloop met een bestuurlijke boete
Het derde en vierde lid regelen in hoeverre een verlaging kan worden opgelegd als sprake is van een
verlagingswaardige gedraging die tevens een boetewaardige gedragingen is.
Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in deze verordening opgenomen
verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, kan de schending van deze
verplichtingen niet gezamenlijk worden afgedaan, omdat schending van de inlichtingenplicht (wettelijk)
is geregeld in de vorm van een bestuurlijke boete. In het geval zich de situatie voordoet dat er sprake
is van samenloop tussen de bestuurlijke boete en afstemming dient het college in het individuele geval
te beoordelen welke sanctie wordt opgelegd. Bij eendaadse samenloop ligt het voor de hand één
sanctie op te leggen. Het college bepaalt of al dan niet een boete wordt opgelegd. Is dit het geval, dan
wordt geen verlaging meer opgelegd (derde lid).
Bij meerdaadse samenloop ligt het voor de hand de gedraging te sanctioneren door het opleggen van
een bestuurlijke boete voor zover sprake is van een gedraging waarin ook een beboetbare gedraging
zit. Daarnaast kan het college in dit geval nog een of meer maatregelen opleggen, waarbij bij de
hoogte van de afstemming zo nodig rekening kan worden gehouden met de boete en de eventuele
andere maatregelen (vierde lid).
Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in artikel 18, vierde lid, van de
Participatiewet benoemde verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, is het
voorgaande ook van toepassing.
Artikel 16
Recidive
Verdubbeling duur verlaging
Als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een
verwijtbare gedraging waarmee dezelfde verplichting wordt geschonden, wordt de grotere mate van
verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte of duur van de verlaging.
Een verlaging kan nooit hoger zijn dan honderd procent. Daarom is bij gedragingen waar relatief
zware verlagingen voor gelden, gekozen voor een verdubbeling van de duur van de maatregel in
plaats van de hoogte. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die
aanleiding is geweest tot een verlaging, ook als wegens dringende redenen – op grond van artikel 4,
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 17 van 19
tweede lid, van deze verordening en eventueel 18, tiende lid, van de Participatiewet – is afgezien van
het opleggen van een verlaging. Dit geldt ook als van afstemming op grond van artikel 18, eerste lid,
van de Participatiewet is afgezien van het opleggen van een verlaging. Is vanwege de afwezigheid
van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij
toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen. Voor het bepalen van de aanvang van de
termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de verlaging is opgelegd, is
verzonden.
Recidive op recidive bij niet geüniformeerde arbeidsverplichtingen
Ook in het geval dat een belanghebbende voor een derde of volgende keer een niet geüniformeerde
arbeidsverplichting schendt, is de recidivebepaling van artikel 16, eerste of tweede lid, van deze
verordening van toepassing. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door het woord "telkens" in de
recidivebepaling. Voor toepassing van de recidivebepaling is vereist dat het opnieuw schenden van
dezelfde verplichting plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van het vorige besluit
waarmee een verlaging is toegepast.
Is sprake van een derde of volgende schending, dan geldt – evenals bij de eerste keer recidive – dat
de duur van de oorspronkelijke verlaging wordt verdubbeld.
Telkens wordt de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Dit is de verlaging die geldt bij
een eerste schending van de verplichting. Er is expliciet niet voor gekozen de duur van de vorige
verlaging te verdubbelen. Uitgangspunt is verdubbeling van de duur van de oorspronkelijke verlaging.
Hiermee wordt stapeling van verdubbeling van de verlaging voorkomen.
Eenzelfde gedraging vereist voor recidive
Voor recidive als bedoeld in het eerste en tweede lid is vereist dat sprake moet zijn van "eenzelfde
verwijtbare gedraging" als de gedraging waarvoor de eerste verlaging is opgelegd. Voorwaarde is dus
dat dezelfde verplichting wordt geschonden. Is dit niet het geval, dan moet de verwijtbare gedraging
worden aangemerkt als een eerste schending van een verplichting. Heeft een persoon zich zeer
ernstig misdragen (artikel 13) binnen twaalf maanden nadat een verlaging is opgelegd wegens het
zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(artikel 7, eerste lid), dan is geen sprake van recidive aangezien het niet "eenzelfde gedraging" betreft.
Evenmin is sprake van recidive als een belanghebbende niet meewerkt aan het opstellen van een
plan van aanpak (artikel 7, onderdeel a lid 1) en vervolgens een opgedragen tegenprestatie niet
verricht (artikel 7, onderdeel d lid 4). Ook dan is geen sprake van eenzelfde gedraging aangezien
twee verschillende verplichtingen zijn geschonden.
Recidive schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Is sprake van het niet of onvoldoende nakomen van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen
twaalf maanden nadat aan een belanghebbende een eerste maatregel is opgelegd wegens schending
van een geüniformeerde arbeidsverplichting, dan bedraagt de verlaging honderd procent gedurende 2
maanden. Dit valt binnen de in artikel 18, zesde lid, van de Participatiewet gegeven marges.
Bij een derde, vierde en volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, telkens
binnen twaalf maanden na oplegging van de vorige maatregel, bedraagt de verlaging honderd procent
gedurende drie maanden (artikel 18, zevende en achtste lid, van de Participatiewet).
Artikel 17
Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Het college is op grond van artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ bevoegd de uitkering
blijvend of tijdelijk te weigeren als een belanghebbende, kort gezegd, inkomen uit arbeid had kunnen
verwerven, maar dit nalaat. Dit is een discretionaire bevoegdheid van het college. De vraag of een
verlaging moet worden toegepast, zal pas aan de orde komen als het college zich een oordeel heeft
gevormd over de eventuele weigering van de uitkering. Deze beoordeling gaat in beginsel voor. Pas
als het college concludeert dat van een weigering geen sprake is, kan op grond van deze verordening
een verlaging worden toegepast. Artikel 17 van deze verordening is derhalve bedoeld om samenloop
te voorkomen.
Artikel 18
Verrekenen
Eerste en tweede lid
Doordat de wet een vangnet is, wordt het niet redelijk geacht om de drie maanden volledig te
verrekenen zonder de beslagvrije voet in acht te nemen. Het college verrekent daarom slechts één
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 18 van 19
maand zonder in achtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar
verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over
een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het
gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden.
Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de
zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie
maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben.
Derde lid
Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid,
onderdelen n of r, van de wet worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een
recidiveboete tot 50% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten gewoon mee.
Artikel 19
Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties
denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Het
gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.
In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van artikel 18 toch de beslagvrije
voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van
belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door een
volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle
maatschappelijke kosten van dien.
Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het
college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet
snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin
de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn.
Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het
bestaan te voorzien, is op zich onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen.
Artikel 20
Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
In artikel 60b, derde lid, van de wet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de
beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het
moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het
college die eerdere, nog openstaande boete gaan verrekenen, dan regelt dit artikel dat de artikelen 18
en 19 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 21
Nadere regels en hardheidsclausule
Lid 1 en 2 behoeven geen toelichting.
Lid 3
In bijzondere gevallen moet, wanneer zich daartoe bijzondere omstandigheden voordoen, de
mogelijkheid aanwezig te zijn om af te wijken van het gestelde in deze verordening. Dit lid geeft aan
het college daartoe de bevoegdheid.
Artikel 22
Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 23
Overgangsbepaling
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 24
Citeertitel
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805179
Pagina 19 van 19
Bijlage 4 EGB 50 -2016
DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS
Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.
Gelet op het bepaalde in 8a, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;
Gehoord de beraadslagingen.
BESLUIT
Vast te stellen de volgende verordening:
Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas
Artikel 1
Indienen verzoek
Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een
door het college vastgesteld formulier.
Artikel 2
Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon
Het college oordeelt of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon,
maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Het college kan hiertoe een advies inwinnen.
Artikel 3
Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen
Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor
een individuele studietoeslag.
Artikel 4
Hoogte individuele studietoeslag
Het college stelt jaarlijks de hoogte van de individuele studietoeslag vast op basis van de door het rijk
beschikbaar gestelde budgettaire ruimte.
Artikel 5
Betaling individuele studietoeslag
Een individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald gelijke delen. Indien de studie wordt
gestaakt dan stopt de periodieke betaling van de individuele studietoeslag.
Artikel 6
Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017;
2. De verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas d.d. 14 oktober 2014 wordt
met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.
Artikel 7
Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6 eerste lid, die golden op het
moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening
overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 8
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en
Maas.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016
De raad van de gemeente Peel en Maas,
de griffier,
drs. A.G. Joosten
Gemeente Peel en Maas
de voorzitter,
W.J.G. Delissen-van Tongerlo
1894/2016/805448
Pagina 2 van 5
Toelichting Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas
De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele
studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in
staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren.
Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs
tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.
Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als
het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een
baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te
gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor
deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr.
125, p. 2).
De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5,
onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde
kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze
niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.
Verordeningsplicht
De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels
vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is
neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval
betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag
(artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).
Discretionaire bevoegdheid
Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit
betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid,
van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden.
Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een
studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de
Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden
recht heeft op een individuele studietoeslag.
Voorwaarden
Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld
in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een
individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over
verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele
omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat
deze persoon op de datum van de aanvraag:
18 jaar of ouder is;
recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft
op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten;
• geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft;
• en een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met arbeid niet in staat is tot het verdienen
van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent
niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen.
Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en
inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen
vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor
het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op
studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag •
•
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805448
Pagina 3 van 5
aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft,
bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde
opleiding te overleggen.
De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de
individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden
ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een
persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet
van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook
artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b,
tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden
verstrekt in de vorm van een voorschot.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Indienen verzoek
Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het college
ondersteunt bij arbeidsinschakeling:
•
•
•
•
•
•
•
personen die algemene bijstand ontvangen;
personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid,
onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende
twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die
persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;
personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;
personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene
nabestaandenwet;
personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers,
personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en.
niet-uitkeringsgerechtigden.
Het college kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag
verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag
aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder
aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid,
van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b,
eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van deze verordening dat
het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek
wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een
schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste
de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking
die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en
bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de
beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus
niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van
de Participatiewet.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805448
Pagina 4 van 5
Artikel 2
Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon
Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college op verzoek van een
persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is
het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag:
18 jaar of ouder is;
recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft
op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten;
• geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft;
en
• een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk
minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Met betrekking tot het laatst genoemde criterium kan het college extern advies inwinnen. Dit kan
bijvoorbeeld bij de adviseur die ook in het kader van de loonkostensubsidie adviseert over de
loonwaardebepaling. Het gaat immers om advies met betrekking tot het oordeel of een persoon niet in
staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie heeft.
•
•
Artikel 3
Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen
Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor
een individuele studietoeslag.
Artikel 4
Hoogte individuele studietoeslag
In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt
de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden toegekend.
Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele
studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.
Artikel 5
Betaling individuele studietoeslag In dit artikel wordt de frequentie van de betaling
van de individuele studietoeslag geregeld.
Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de in artikel 36b, eerste lid, van de
Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet heeft dat
gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag.
Na de periode van 12 maanden kan een persoon opnieuw in aanmerking komen voor een individuele
studietoeslag. Dit volgt uit artikel 3 van deze verordening
Artikel 6
Inwerkingtreding
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 7
Overgangsbepaling
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 8
Citeertitel
In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd. Om het gebruik van regionaal
vervaardigde formulieren en brieven mogelijk te maken, wordt in de citeertitel de naam van de
gemeente niet genoemd
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805448
Pagina 5 van 5
Bijlage 5 EGB 50 -2016
DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS
Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.
Gelet op het bepaalde in artikelen 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet en artikel 35 sub d
van de IOAW en artikel 35 sub d van de IOAZ;
Gehoord de beraadslagingen.
BESLUIT
Vast te stellen de volgende verordening:
Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas
Artikel 1
Begrippen
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden
omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de
Algemene wet bestuursrecht.
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
a. Belanghebbende : degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;
b. College
: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel
en Maas;
c. IOAW
: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke
arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
d. IOAZ
: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
e. Mantelzorg
: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep
wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens
directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit
de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor
elkaar overstijgt.
Artikel 2
Verslag over beleid
1. Het college zendt eenmaal per 3 jaar aan de gemeenteraad een verslag over de
doeltreffendheid van het beleid.
2. Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het oordeel van de co-createurs en
adviseurs sociaal domein.
Artikel 3
Inhoud van een tegenprestatie
1. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van
aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:
a. niet primair zijn gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt;
b. niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument;
c. niet leiden tot verdringing.
2. Het maatschappelijk nut van de activiteiten, genoemd onder 1, kan ook betrekking hebben op
verhoging van het participeren in de samenleving of eigen ontwikkeling door het individu.
Artikel 4
Het stimuleren en opdragen van een tegenprestatie
1.
2.
3.
Het college stimuleert dat hiervoor in aanmerking komende belanghebbenden zelf met ideeën
en voorstellen komen ten aanzien van een mogelijke tegenprestatie. De persoonlijke ideeën,
wensen en kwaliteiten van een belanghebbende worden als vertrekpunt genomen bij het
maken van afspraken over een tegenprestatie.
Het college kan in voorkomende gevallen een belanghebbende een tegenprestatie opdragen,
nadat de met voorrang te volgen procedure zoals vermeld in lid 1 is doorlopen en naar het
oordeel van het college zonder acceptabel resultaat is beëindigd.
Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:
a. de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een
belanghebbende;
b. de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten
in aanmerking worden genomen;
c. als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht,
moet daarmee rekening worden gehouden.
Artikel 5
Duur en omvang van een tegenprestatie
1. De tegenprestatie wordt afgesproken voor de maximale duur van 6 maanden. Echter, wanneer
de activiteit bijdraagt aan sociale activering en/of verkorten van de afstand tot de
arbeidsmarkt, dan kan de activiteit als zodanig worden voortgezet. Dit kan plaatsvinden na
instemming van de belanghebbende en het college.
2. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 16 uren per week, tenzij de
belanghebbende en het college instemmen met een hoger aantal uren per week.
3. De tegenprestatie kan eenmaal per jaar worden opgelegd.
Artikel 6
Mantelzorg
Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover
het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.
Artikel 7
Geen werkzaamheden voorhanden
1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die
kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
2. Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden
zijn, beoordeelt het college binnen 12 maanden of op dat moment wel werkzaamheden
voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
Artikel 8
Nadere regels en hardheidsclausule
1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet
voorziet, beslist het college.
2. Het college kan uitvoeringsregels stellen over de uitvoering van deze verordening.
3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de burger afwijken van de bepalingen
van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van
overwegende aard leidt.
Artikel 9
Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.
2. De verordening tegenprestatie Participatiewet d.d. 14 oktober 2014 wordt met ingang van
1 januari 2017 ingetrokken.
Artikel 10
Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 9 eerste lid, die golden op het
moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening
overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 11
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ
gemeente Peel en Maas.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805526
Pagina 2 van 5
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016
De raad van de gemeente Peel en Maas,
de griffier,
drs. A.G. Joosten
Gemeente Peel en Maas
de voorzitter,
W.J.G. Delissen-van Tongerlo
1894/2016/805526
Pagina 3 van 5
Algemene toelichting verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente
Peel en Maas
Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te
verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Als het college
daartoe overgaat is een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de
pensioengerechtigde leeftijd verplicht naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is
vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 35 sub d van de IOAW
en artikel 35 sub d van de IOAZ. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het
college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in
aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De gemeente Peel
en Maas kiest ervoor om het initiatief tot het aandragen van een tegenprestatie in eerste instantie
nadrukkelijk te leggen bij de belanghebbenden die hiervoor in aanmerking komen.
Individuele omstandigheden
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde
onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een
persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde
criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een
duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een
belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank
Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
In deze verordening kiezen wij ervoor om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zelf een
tegenprestatie voor te stellen. Deze eigen voorstellen gelden als uitgangspunt bij het opdragen van
een tegenprestatie.
Geen tegenprestatie
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele
gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9,
tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een
belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot
tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een
ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de
Participatiewet).
Afstemmen
Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen
van de tegenprestatie dat de bijstand of uitkering kan worden afgestemd overeenkomstig de
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ van de gemeente Peel en Maas.
Bevoegdheid opdragen tegenprestatie
De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een
tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie
voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om
een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook
noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801,
nr. 3, p. 29).
Tegenprestatie is geen re-integratie-instrument ter bevordering van uitstroom
De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de
samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een
tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen,
maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7,
p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en
is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van
passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt
werk boven uitkering.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805526
Pagina 4 van 5
Hoewel de tegenprestatie niet gericht is op re-integratie, kan er wel een situatie zich voordoen waarin
de tegenprestatie een bijdrage levert aan de sociale activering of verkorten van de afstand tot de
arbeidsmarkt van de belanghebbende. In dergelijke gevallen kan de activiteit, na instemming van het
college en de belanghebbende, met dat doel worden voortgezet.
Verordeningsplicht
De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te
stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd
van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a,
eerste lid, onderdeel b Participatiewet, artikel 35 sub d van de IOAW en artikel 35 sub d van de IOAZ.
Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK
2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).
Ontwikkelen beleid door college
Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een
tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit
artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 37 lid 1 sub f van de IOAW en artikel
37 lid 1 sub f van de IOAZ. Het college van gemeente Peel en Maas kiest ervoor om dit beleid
integraal onderdeel uit te laten maken van het uitvoeringsplan dat jaarlijks wordt vastgesteld.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/805526
Pagina 5 van 5
Bijlage 6 EGB 50 - 2016
DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS
Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.
Gelet op het bepaalde in 8b van de Participatiewet;
Gelet op het bepaalde in artikel 35 sub b, IOAW;
Gelet op het bepaalde in artikel 35 sub b IOAZ;
Gehoord de beraadslagingen.
BESLUIT
Vast te stellen de volgende verordening:
Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en
Maas
Artikel 1
Begripsbepalingen
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven
hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Awb.
2. In deze beleidsregel wordt verstaand onder:
a. Awb
: Algemene wet bestuursrecht
a. Belanghebbende
: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;
b. College
: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel
en Maas;
c. IOAW
: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke
arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
d. IOAZ
: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Artikel 2
Opstellen handhavingsplan
Burgemeester en wethouders dragen in het kader van het voorkomen van het ten onrechte ontvangen
van bijstand alsmede ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet, IOAW
en IOAZ, de zorg voor het opstellen van een handhavingsplan.
Artikel 3
Vereisten handhavingsplan
1. Het In artikel 2 genoemde handhavingsplan bevat tenminste:
a. een gemeentelijke visie op handhaving;
b. een plan van aanpak met beleidsdoelen en maatregelen om misbruik en oneigenlijk
gebruik te voorkomen;
c. een plan van aanpak met beleidsdoelen en maatregelen om niet-naleving van de wet of
vermoedens van niet-naleving op te sporen en te bestraffen.
2. In de gemeentelijke visie is tenminste opgenomen dat gestreefd wordt de spontane
nalevingbereidheid te bevorderen door
a. vroegtijdig verstrekken van informatie;
b. optimaliseren dienstverlening;
c. vroegtijdig opsporen en afdoen van fraudesignalen;
d. daadwerkelijk sanctioneren.
Artikel 4
1.
2.
Nadere regels opschorten, herzien en Intrekken van bestand, uitkering IOAW en
IOAZ
Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor het opschorten, het herzien en het
intrekken van de bijstand als bedoeld in artikel 54 Participatiewet en het opschorten, het
herzien en het intrekken van de uitkering IOAW of IOAZ als bedoeld in artikel 17 en 17a van
de IOAW en de IOAZ.
Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan wordt afgezien van herziening en
intrekking.
Artikel 5
Nadere regels terugvorderen van bijstand en uitkering IOAW en IOAZ
1. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor het terugvorderen van bijstand,
respectievelijk de verstrekte uitkeringen IOAW en IOAZ, zoals bedoeld in artikel 58 tweede lid
Participatiewet, 25 tweede en derde lid IOAW en 25 tweede en derde lid IOAZ.
2. Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van verdere
terugvordering kan worden afgezien.
Artikel 6
Nadere regels verhaal van bijstand
1. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor verhaal van bijstand als bedoeld in
artikel 61 Participatiewet.
2. Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van verder
verhaal kan worden afgezien
Artikel 7
Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.
2. De verordening bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik WWB d.d. 16 april 2013 wordt met
ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.
Artikel 8
Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 7 eerste lid, die golden op het
moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening
overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 9
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Participatiewet,
IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016
De raad van de gemeente Peel en Maas,
de griffier,
drs. A.G. Joosten
Gemeente Peel en Maas
de voorzitter,
W.J.G. Delissen-van Tongerlo
1894/2016/807371
Pagina 2 van 4
Toelichting
Algemene Toelichting
De verplichting om in het kader van het financiële beheer bij verordening regels te stellen voor de
bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, IOAW- en IOAZ-uitkeringen, misbruik en
oneigenlijk gebruik is opgenomen in de wetten. Afgezien van de korte bepaling in artikel 8b
Participatiewet, 35 sub b IOAW en 35 sub b IOAZ zijn er geen nadere bepalingen die aangeven wat in
de verordening moet worden geregeld. Er is voor gekozen om de verordening als kader te laten
dienen en de nadere uitwerking van het beleid op te dragen aan het college van burgemeester en
wethouders. De nadere uitwerking kan plaatsvinden in een handhavingsplan en door het stellen van
nadere regels ten aanzien van herziening, terugvordering en verhaal. In het handhavingsplan moet
worden weergegeven hoe de gemeente denkt zo goed mogelijk vorm te kunnen geven aan
handhaving van de bestaande wet- en regelgeving.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
Opstellen handhavingsplan
De wettelijke bepaling is vooral gericht op fraudebestrijding. Wij kiezen voor het ruimere begrip
handhaving. De term fraudebestrijding roept teveel het beeld op van repressie en genoegdoening,
terwijl handhaving meer uit gaat van het bevorderen van de spontane naleving van de wet- en
regelgeving. Naast repressie is in deze optiek preventie onontbeerlijk. Het is immers altijd nog beter
om fraude te voorkomen.
Artikel 3
Vereisten handhavingsplan
Om het belang van een goede handhaving te onderstrepen, is in dit artikel aangegeven welke
onderwerpen in een gemeentelijk handhavingsplan op zijn minst aan bod moeten komen. Tevens is in
dit artikel aangegeven welke onderwerpen in ieder geval deel uit moeten maken van de gemeentelijke
visie.
Artikel 4
Nadere regels opschorten, herzien en intrekken van bijstand, uitkering IOAW en
IOAZ
In artikel 54 Participatiewet, 17 en 17a IOAW en 17 en 17a IOAZ is de bevoegdheid neergelegd om
het recht op uitlering op te schorten als de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van
belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en
hem dit te verwijten valt, dan wel indien anderszins onvoldoende medewerking is verleend.
Ook regelt deze artikelen de bevoegdheid tot herzien en intrekken van de bijstand en van de uitkering
IOAW en IOAZ. Ter bevordering van de rechtszekerheid is het wenselijk de bevoegdheid nader uit te
werken in regels. Daarbij zal onder meer moeten worden aangegeven wanneer het recht wordt
opgeschort. De bevoegdheid tot het stellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan burgemeester
en wethouders.
Artikel 5
Nadere regels terugvorderen van bijstand en uitkering IOAW en IOAZ
Per 1 januari 2015 is in artikel 58 eerste lid Participatiewet, 25 eerste lid IOAW en 25 eerste lid IOAZ
bepaald dat het college de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand dan wel uitkering
ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen
van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c,
tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Hiermee is er een
einde gekomen aan de bevoegdheid die tot 1 januari 2015 hiervoor gold. Het college is verplicht de
ten onrechte verstrekte bijstand dan wel uitkering terug te vorderen als er sprake is van het niet, of
niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
In artikel 58 tweede lid Participatiewet, 25 tweede lid IOAW en 25 tweede lid IOAZ is de bevoegdheid
neergelegd om kosten van bijstand terug te vorderen, voor zover:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen
niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit borgtocht;
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/807371
Pagina 3 van 4
d. bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op uitkering
bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald.
De gemeente moet zelf bepalen hoe zij tot een adequate invordering komt. In dit verband blijft het
noodzakelijk dat periodiek onderzoek wordt gedaan naar de concrete invorderingsmogelijkheden. Bij
de te stellen nadere regels zullen hiervoor dan ook nadere criteria worden opgenomen. Het college
kan ook de frequentie en de wijze waarop heronderzoeken worden uitgevoerd zelf bepalen. Ook
hiervoor worden nadere regels gesteld.
Artikel 6 Nadere regels verhaal van bijstand
Artikel 61 en artikel 62 Participatiewet bepalen dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op:
a. degene die zijn onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk
nakomt
b. jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend;
c. degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft
gedaan;
d. de nalatenschap van de persoon, indien aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend of
bijstand in de vorm van geldlening of borgtocht is verleend.
Ook deze bevoegdheid moet in beleidsregels nader worden uitgewerkt.
Artikel 7
Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 8
Overgangsbepaling
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 9
Citeertitel
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Gemeente Peel en Maas
1894/2016/807371
Pagina 4 van 4