11 .dossier - DeWereldMorgen.be

Download Report

Transcript 11 .dossier - DeWereldMorgen.be

11 .DOSSIER
CREATIEF MET KLIMAAT:
HOE LANDEN HUN
BELOFTES VOOR HET
ZUIDEN UITHOLLEN
COP22 moet klimaatfinanciering scherp stellen
INHOUD
Context
1. Steun voor het Zuiden
1.1 Geen duidelijk kader
1.2 Ontwikkelingssamenwerking vs. klimaatfinanciering
3
4
5
6
2.
2.1
2.2
2.3
2.4
Rio Marker methodologie
Tellen met een kwalitatieve methode
Geen bewijs van extra inspanning
Weinig duidelijkheid
Overschattingen
8
10
10
11
11
3.
3.1
3.2
3.3
Ook België overschat
Één land, verschillende methoden
Voorbeelden
Conclusie
14
16
17
17
4.
4.1
4.2
4.3
4.4
Kader voor klimaatfinanciering
Nood aan transparantie
Correcte definitie
Baseline voor additionaliteit
Regels & criteria
20
21
21
22
23
5.
5.1
5.2
5.3
Aanbevelingen
Rio markers verbeteren
Naar een strikt kader voor klimaatfinanciering
België moet duidelijkheid scheppen
26
27
27
28
Referenties
30
COLOFON
Redactie en onderzoek: Lien Vandamme en Soraya Candido • Met dank aan: Claude Croizer (BTC), Frederik De Roeck (UGent), Griet
Ysewyn, Wiske Jult en Jan Van de Poel • Eindredactie: Myriam Keustermans • Layout: Bart Missotten • Foto cover: © BTC/ Marcella Pasotti
CONTEXT
Het klimaat breekt record na record, en niet in de positieve zin. 2014 was het warmste
jaar ooit, idem voor 2015, waarin we de symbolische grens van 1 °C opwarming bereikten, en ook 2016 zal naar alle waarschijnlijkheid dat record overschrijden. De klimaatverandering is in versnelling en de gevolgen laten zich voelen, vooral in het Zuiden. In de
zomer van dit jaar moesten in Niger minstens 92.000 mensen hun huis verlaten na overstromingen.1 In Haïti eiste orkaan Matthew begin oktober meer dan 400 levens, 1,4 miljoen mensen hadden nood aan hulp.2 Minstens 160 mensen lieten in India het leven door
een hittegolf in het voorjaar met een recordtemperatuur van 51,9 °C. 330 miljoen mensen
kregen af te rekenen met gevolgen ervan, zoals mislukte oogsten en watertekorten.3
Het Akkoord van Parijs – het eerste universele, bindende internationale klimaatakkoord – komt dus geen seconde te vroeg. In het akkoord verbinden alle landen zich ertoe
inspanningen te leveren om de opwarming te beperken tot maximaal 1,5 °C. Om dat doel
te bereiken moeten we niet alleen nu meteen aan de slag, er moeten ook middelen voor
worden vrijgemaakt. De kosten van ongeremde klimaatverandering zullen gigantische
proporties aannemen, vooral in het Zuiden. Maar ook de kosten van een wereld die 2 °C
opwarmt zijn substantieel. Volgens de United Nations Environment Programme (UNEP)
kunnen de kosten voor aanpassing aan de klimaatverandering, of adaptatie, oplopen
tot 300 miljard dollar per jaar tegen 2030 en 500 miljard dollar per jaar tegen 2050
bij een opwarming van 2 °C. Daar zijn de kosten voor schade en verlies als gevolg van
klimaatimpact nog niet bijgerekend. De industrielanden hebben
“De landen die de
door hun historische verantwoordelijkheid voor het klimaatprobleem een morele plicht om financieel bij te dragen.
grootste gevolgen
De landen die de grootste gevolgen dragen van het
dragen van het
klimaatprobleem
zijn vaak net die landen die over de minste
klimaatprobleem zijn
middelen
beschikken.
Klimaatverandering vormt daardoor een
vaak net die landen
extra
uitdaging
voor
ontwikkeling.
Om een duurzaam ontwikkedie over de minste
lingsbeleid te voeren is het cruciaal om de klimaatimpact van
middelen beschikken.
ontwikkelingsprojecten in acht te nemen. OntwikkelingssamenKlimaatverandering
werking moet met andere woorden groen zijn maar zich tegelijk
vormt daardoor een
blijven richten op de basisnoden van de meest kwetsbaren.
extra uitdaging voor
Een vergroening van de ontwikkelingssamenwerking is slechts
ontwikkeling.”
één deel van het verhaal. Daarbovenop zijn er extra middelen
nodig voor de ontwikkelingslanden om het hoofd te bieden
aan klimaatverandering. De huidige ontwikkelingssamenwerking – hoe groen ook – is
daarvoor ontoereikend.
Om die reden beloofden de rijke landen al in 1992, onder het VN-Klimaatverdrag (art.
4.3 en 4.4), om met ‘nieuwe en additionele’ internationale klimaatfinanciering over de
brug te komen voor de financiering van koolstofarme ontwikkeling en aanpassing aan
klimaatverandering in het Zuiden. Die belofte werd pas concreet gemaakt tijdens de klimaattop in Kopenhagen in 2009, met de afspraak om tegen 2020 met 100 miljard dollar
per jaar over de brug te komen. Een goede zaak, ware het niet dat die 100 miljard niet
voldoende is. Kijken we naar de werkelijke noden, dan is er veel meer geld nodig. Bovendien werden er amper afspraken gemaakt over wat die klimaatfinanciering betekent in de
praktijk. Alle landen rapporteren nu min of meer wat ze willen en controle is moeilijk.
In dit dossier nemen we de manier waarop België en de meeste landen hun boekhouding van de internationale klimaatfinanciering bijhouden onder de loep. Een belangrijke
vaststelling is dat de gebruikte Rio marker-methodologie niet geschikt is om de financiële
verplichtingen te monitoren. De methode laat niet toe om uitsluitsel te geven of er effectief extra inspanningen werden gedaan. Ze leidt bovendien tot grote overschattingen.
1 The New Indian Express (2016)
2 World Food Programme (2016)
3 The Wall Street Journal (2016)
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
CONTEXT
3
1
STEUN
VOOR
HET
ZUIDEN
MEER
MIDDELEN
EN DUIDELIJKHEID
NODIG
Landen die nog de
grootste nood hebben
aan koolstofarme ontwikkeling – zo hebben
600 miljoen Afrikanen
geen toegang tot energie4 – moeten tegelijk de
zwaarste aanpassingen
doen om het klimaatprobleem het hoofd te
bieden.
Elk jaar komen er nieuwe rapporten
uit die aantonen dat de beloofde 100
miljard dollar te weinig is om tegemoet
te komen aan de noden van de meest
kwetsbaren, zoals het eerder vermelde
rapport van de UNEP. Toch slagen de
geïndustrialiseerde landen er tot nog
toe niet in om garanties te geven dat ze
deze minimale belofte zullen halen. Dat
heeft verschillende oorzaken, waarvan de belangrijkste is dat een kader
ontbreekt. De belofte is niet concreet en
opvolging is dan ook moeilijk.
“De rijke landen slagen
er tot nog toe niet in om
garanties te geven dat
ze de 100 miljard-belofte
zullen halen.”
moesten bijdragen, hoe men van plan
was om de doelstelling – in stijgende lijn
– te behalen en hoe donorlanden erover
moesten rapporteren. Wel bevestigde
Kopenhagen wat al afgesproken werd bij
het afsluiten van het VN-Klimaatverdrag
(UNFCCC) in 1992: dat de beloofde
middelen nieuw en additioneel moeten
zijn, dus nieuwe projecten en fondsen
die bovenop eerder beloofde middelen
moeten komen. Maar ook daarover bleef
het verder vaag en opnieuw werd geen
baseline afgesproken om de nieuwe
belofte aan te meten.
Voor 11.11.11 is die baseline duidelijk: nieuwe stromen zijn stromen die nog
niet bestonden voor de ondertekening
van de UNFCCC, additionele stromen
zijn stromen die bovenop bestaande
verbintenissen aan ontwikkelingslanden
komen. Zo’n bestaande verbintenis is
de belofte om 0,7% van onze rijkdom
te gebruiken voor ontwikkelingssamenwerking (zie Figuur 1).5 Ook die
belofte werd tot vandaag slechts door
een handvol landen gerealiseerd. Toch
werden zowel deze belofte als de 100
miljard-belofte door alle landen bevestigd bij het ondertekenen van de
Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG)
in september 2015.
Het resultaat is dat de vooruitgang
afhankelijk is van vrijwillige beloftes
van de verschillende donorlanden, en
dat elk donorland een eigen methodologie hanteert bij de rapportering van
internationale klimaatfinanciering. Dit
maakt het onmogelijk om vooruitgang
in de belofte te meten en te vergelijken
tussen verschillende landen. De OESO
legde in aanloop naar de klimaattop
in Parijs de verschillende stromen en
bedragen bloot, maar deed dat aan de
hand van een methodologie die volledig
uitgewerkt was door de donorlanden en
gebaseerd op rapportering door de donorlanden. 6 Dat leidde tot een vertekend
beeld van de vooruitgang. Zo bedroeg
het aandeel giften in de 52,2 miljard
dollar in 2013 getelde klimaatfinanciering maar 13 miljard dollar. Het grootste
deel bestond dus uit leningen en private
financiering. Volgens Oxfam ging er in
2014 van de publieke middelen maar
tussen de twee en de vier miljard dollar
als gift naar adaptatie.7 Ook was het niet
mogelijk om op basis van dit rapport af
te leiden wat nieuw en additioneel is.
Heel wat ontwikkelingslanden zijn dan
ook niet akkoord met de conclusies
van dit rapport, India op kop met de
bewering dat niet 57 miljard dollar maar
wel 2,2 miljard dollar per jaar voorhanden was in de periode 2013-2014.8 Om
dergelijke problemen in de toekomst te
5 België beloofde net als andere rijke landen in 1970 om
0,7% van haar welvaart te besteden aan ontwikkelingssamenwerking.
6 OESO-CPI (2015)
7 Oxfam (2016)
8 The Hindu (2015)
Figuur 1: Beloofde steun van rijke landen aan het Zuiden
1.1. Geen duidelijk kader
De belofte van Kopenhagen werd
niet ondersteund door een definitie van
internationale klimaatfinanciering of
criteria waaraan de bijdragen moesten
voldoen. Evenmin werd afgesproken
hoeveel de verschillende donorlanden
(Groene)
ontwikkelingssamenwerking
= 0,7%-belofte
4 Africa Progress Panel (2015)
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
+
Internationale
klimaatfinanciering
= 100 miljard-belofte
=
Betekenisvolle
bijdrage aan
ontwikkeling,
adaptatie en
mitigatie
in het Zuiden
STEUN VOOR HET ZUIDEN
5
vermijden is het belangrijk dat er afspraken komen op niveau van de UNFCCC
zodat alle landen – en niet alleen de rijke
– mee kunnen bepalen wat wel en wat
niet telt. Alle ogen waren gericht op de
klimaattop in Parijs om deze afspraken
te maken.
“Het is belangrijk dat er afspraken over klimaatfinanciering komen op niveau
van de UNFCCC zodat alle
landen mee kunnen bepalen wat wel en niet telt.”
Hoewel de duidelijkheid er nog niet
kwam, werd in Parijs wel besloten het
probleem aan te pakken. Artikel 9 van
het Akkoord van Parijs is volledig gewijd
aan internationale klimaatfinanciering en
bevestigt de belofte om ontwikkelingslanden financieel te ondersteunen in
hun klimaatuitdagingen. In Parijs werd
ook beslist dat tegen 2018 (COP24)
uniforme afspraken gemaakt moeten worden over het rapporteren van
internationale klimaatfinanciering (1/
CP.21, §58). Ook spraken de landen af
dat er tegen Marrakesh (COP22) een
routekaart moet vastgelegd worden die
de weg uitstippelt naar de beloofde 100
miljard dollar tegen 2020. Die routekaart
moet duidelijkheid bieden over wat wel
en niet meetelt en wie wat zal bijdragen.
Twee weken voor de klimaattop kwamen
de ontwikkelde landen met een dergelijke routekaart. Het document hanteert
een ambitieus discours maar laat een
hele hoop kwesties in het ongewisse,
zoals de manier waarop additionaliteit
zal gegarandeerd worden en exacte
streefcijfers voor de klimaatfinanciering,
en vooral voor adaptatie, in de komende
jaren. Het concreet maken van deze
routekaart is een eerste en hoognodige
6
STEUN VOOR HET ZUIDEN
stap op de weg naar meer transparantie
en duidelijke engagementen.
Het is belangrijk dat deze beslissingen leiden tot strikte afspraken waarover
alle landen het eens zijn en enkel de
echte vooruitgang in de beloftes voor de
internationale klimaatfinanciering meten.
Bij het maken van deze afspraken moet
men leren uit de fouten die op dit moment leiden tot grote overschattingen
van de internationale klimaatfinanciering
en ervoor zorgen dat enkel financieringsstromen voor ontwikkelingslanden die
effectief bijdragen tot het behalen van
de doelstellingen van het VN-Klimaatverdrag worden meegeteld. Dit dossier legt
een deel van die fouten bloot en doet
aanbevelingen om ze in de toekomst te
vermijden.
1.2. Ontwikkelingssamenwerking
vs. klimaatfinanciering
Door het gebrek aan regels rapporteert België - net als de meeste andere
donorlanden - over zijn klimaatfinancieringsbelofte door voornamelijk gebruik te
maken van bestaande, groene ontwikkelingsprojecten. Dat doet het aan de hand
van de Rio markers, opgesteld binnen
de OESO (zie hoofdstuk 2). In plaats
van extra klimaatprojecten te formuleren of substantiële bijdragen te doen
aan internationale klimaatfondsen - de
weinige bijdragen die werden gedaan
kwamen ook uit het ontwikkelingsbudget
- recycleert België zo zijn ontwikkelings-
samenwerking. In de praktijk wordt er
geen extra inspanning geleverd, ondanks
de extra belofte die werd gedaan.
Eenzelfde project wordt meegeteld voor
de 0,7%-verbintenis en de internationale
klimaatfinanciering.
“In plaats van extra klimaatprojecten te formuleren of
substantiële bijdragen te
doen aan internationale
klimaatfondsen, recycleert
België zijn ontwikkelingssamenwerking.”
Daarnaast beschrijven we in dit
dossier dat er ook vraagtekens zijn te
plaatsen bij een deel van de projecten
die als klimaatrelevant gerapporteerd
worden. Die zorgen voor een vertekend
beeld van onze ontwikkelingssamenwerking, die volgens de wet groen moet
zijn. De manier van rapporteren leidt
bovendien tot grote overschattingen in
de vooruitgang op vlak van internationale
klimaatfinanciering.
Dergelijke gebreken moeten vermeden worden bij het opstellen van de
nieuwe regels voor het tellen en rapporteren van internationale klimaatfinanciering, die in de komende onderhandelingen op de agenda staan. We sluiten dan
ook af met aanbevelingen voor dit kader
voor internationale klimaatfinanciering.
Figuur 2: Steun aan het Zuiden in de praktijk
(Groene)
ontwikkelingssamenwerking
0,7%-belofte
≠
+
Rapportering
klimaatfinanciering
adhv. Rio Markers
=
Geen extra
inspanning,
onvoldoende voor
adaptatie
en mitigatie
“Er zijn vraagtekens te
plaatsen bij een groot deel
van de projecten die als
klimaatrelevant
gerapporteerd worden.”
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
7
© BTC/ Marcella Pasotti
2
RIO
MARKER
METHODOLOGIE
HOE RIJKE LANDEN
EEN OUDE METHODE GEBRUIKEN
VOOR HET METEN
VAN EEN NIEUWE BELOFTE
Na de Rio-Conferentie, waar expliciet de
link werd gelegd tussen
milieuproblemen en
economische en sociale
ontwikkeling, werden
donorlanden gevraagd
om een beoordeling te
maken van de impact
van hun ontwikkelingsprojecten op het milieu.
Daarvoor wordt de Rio
marker methodologie
gebruikt.
De VN-conferentie inzake Milieu en
Ontwikkeling (1992), ook gekend als
de Rio-Conferentie of de Earth Summit,
was een mijlpaal op vlak van internationale milieubescherming en duurzame ontwikkeling. De top bracht drie
milieuconventies voort: het VN-Klimaatverdrag (UNFCCC), de VN-Conventie
tegen Verwoestijning (UNCCD) en het
“Armoede bestrijden staat
niet los van ongelijkheid,
fiscaliteit, handel en klimaat. Een moderne ontwikkelingssamenwerking
moet mee deze wereldwijde
uitdagingen aanpakken.”
VN-Biodiversiteitsverdrag (UNCBD).
Voor het eerst werd een expliciete link
gelegd tussen milieu en economische
en sociale ontwikkeling. Die link kwam
opnieuw aan bod op de Rio +20 con-
ferentie, 20 jaar na de Earth Summit.
Rio +20 resulteerde in een verbintenis
om duurzame ontwikkeling een prioriteit
te maken en te streven naar meetbare
doelstellingen. Dat leidde in 2015 tot
de SDG’s. Armoede bestrijden staat
volgens deze doelen niet los van ongelijkheid, fiscaliteit, handel en klimaat. Een
moderne ontwikkelingssamenwerking
moet mee deze wereldwijde uitdagingen
aanpakken. Naast extra financiering specifiek gericht op de klimaatuitdagingen
van het Zuiden, is ook het mainstreamen
van milieu- en klimaatdoelstellingen in
ontwikkelingssamenwerking een vereiste
voor duurzame ontwikkeling.
Sinds 1998 worden donorlanden
daarom gevraagd om een beoordeling te
maken van de impact van hun ontwikkelingsprojecten op het milieu. Deze monitoring gebeurt bij de OESO-DAC aan
de hand van de Rio marker-methodologie, voor elke doelstelling afzonderlijk.
De Rio marker voor het terugdringen van
uitstoot van broeikasgassen (mitigatie)
zorgde van in het begin voor de opvolging van de UNFCCC en werd ook in
overeenstemming ermee opgesteld. Pas
veel later, in 2010, werd de Rio marker
voor de aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie) toegevoegd.9 Donorlanden worden gevraagd om voor hun
9 OESO-DAC (2011)
verschillende projecten een beoordeling
te geven of ze een milieudoelstelling
nastreven, en of ze dat principally of
significantly doen (zie kader).
“De donorlanden gebruiken
een methodologie die in
1998 werd opgesteld om
een belofte uit 2009 mee te
meten. Op die manier zijn
juiste cijfers niet mogelijk”
De score principal wordt gegeven
wanneer het promoten van de doelstellingen van de UNFCCC in de projectomschrijving staat omschreven als één
van de hoofddoelstellingen. Dat wil
zeggen dat het project niet zou uitgevoerd worden, moest het niet voor die
doelstelling zijn. In dat geval krijgt het
project een Rio marker score 2. De score significant wordt gegeven wanneer
het project een andere hoofddoelstelling
heeft maar het wel zo is aangepast dat
het ook de doelstellingen van het VN-Klimaatverdrag nastreeft. In dit geval krijgt
het project een Rio marker score 1.
In afwezigheid van een internationale
overeenkomst rond de markers past elk
land een eigen methodologie toe, waardoor vergelijking tussen donorlanden
BETEKENIS SCORES
Rio klimaatmarkers (OESO-DAC, 2011)
Not Targeted
Score 0
Het project werd gescreend maar streeft geen klimaatdoelstelling na.
Significant
Score 1
Klimaatdoelstellingen zijn belangrijk maar niet de hoofdreden voor het ondernemen van het project.
Principal
Score 2
Klimaatdoelstellingen zijn fundamenteel voor het ontwerp van het project en horen bij de expliciete doelstellingen.
De selectie kan gemaakt worden op basis van volgende vraag: ‘zou het project uitgevoerd zijn (of op deze manier
ontworpen) zonder de klimaatdoelstelling?
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
RIO MARKER METHODOLOGIE
9
niet mogelijk is. Tot recent was de methodologie ook niet verplicht, waardoor
vergelijkingen en trends tot 2013-2014
weinig betekenis hebben.10
van klimaatfinanciering, om verschillende
redenen. Dat heeft de OESO-DAC zelf
al gesignaleerd.11 In wat volgt gaan we
daar dieper op in.
De Rio marker-methodologie werd
in het leven geroepen om na te gaan
in welke mate ontwikkelingsprojecten
bijdragen aan het behalen van de drie
belangrijkste milieuconventies (zie
boven) en dus in welke mate deze
conventies worden gemainstreamd in de
ontwikkelingssamenwerking. Pas later
kwam de belofte van rijke landen om via
internationale klimaatfinanciering ontwikkelingslanden bij te staan in hun klimaatuitdagingen. Bij gebrek aan afspraken
over de boekhouding en criteria voor
internationale klimaatfinanciering, grijpen
heel wat donorlanden terug naar de Rio
markers om hun bijdragen te tellen en te
rapporteren.
2.1. Tellen met een kwalitatieve
methode
De Rio marker-methodologie werd
niet ontworpen om klimaatfinanciering
op te volgen, maar om beschrijvende gegevens te verzamelen over het
mainstreamen van milieu in ontwikkelingssamenwerking. Voor projecten
met score 2 op mitigatie of adaptatie
kan, indien de screening van projecten
correct verloopt, verondersteld worden
dat ze volledig gewijd zijn aan actie
tegen klimaatverandering. Bij kwantitatief gebruik zou je hier dus het volledige
bedrag kunnen tellen. Bij projecten met
score 1 ligt dat veel moeilijker. Vaak
is het moeilijk om het relatieve belang
van adaptatie of mitigatie in het gehele
project te bepalen. Een vast percentage
toekennen leidt ook niet tot correcte
cijfers. Er is dus geen kwantitatieve
vergelijking mogelijk en de Rio markers
kunnen enkel informatie geven over
de trends en de grootteorde van het
klimaatmainstreamen in ontwikkelingssamenwerking. De methodologie geeft op
zijn best een indicatie van de cijfers en
in het slechtste geval een foutief bedrag
van klimaatprojecten.12
“De Rio markers geven een
indicatie van trends over
een bepaalde tijdspanne,
maar zijn noch bedoeld
noch geschikt voor het
traceren van klimaatfinanciering.”
Ook België doet dat. Een ontwikkelingsproject dat een score 1 of 2 op de
Rio marker adaptatie of mitigatie krijgt,
wordt dan gerapporteerd bij de UNFCCC als bijdrage aan de klimaatfinanciering. Dit is niet alleen problematisch
omdat het om één project gaat dat twee
maal wordt gerapporteerd, maar ook
omdat de Rio marker methodologie niet
ontworpen werd voor de rapportering
van exacte bedragen. De Rio markers
geven een indicatie van trends over een
bepaalde tijdspanne, maar zijn noch
bedoeld noch geschikt voor het traceren
10 Huhtala, A., Curto, S., & Ambrosi, P. (2010)
10
RIO MARKER METHODOLOGIE
2.2. Geen bewijs van extra inspanning
Het is cruciaal om milieudoelstellingen in rekening te brengen om de
werking en duurzaamheid van ontwikkelingssamenwerking te verzekeren,
maar er zijn ook extra middelen nodig,
bovenop de beloofde ontwikkelingsbudgetten. Klimaatverandering is immers
een extra probleem dat om enorme
investeringen vraagt en vertrekt vanuit
11 OECD (2012)
12 Weikmans, R. (2015a)
een andere rationaliteit dan het ontwikkelingsprobleem. Die additionaliteit werd
dan wel beloofd (art. 4.3, UNFCCC)
door de donorlanden maar ontbreekt in
grote mate tot op de dag van vandaag.
Door het gebruik van de Rio markers als
manier om klimaatfinanciering te rapporteren, wordt de belofte van additionaliteit
volledig genegeerd.
“Door het gebruik van de
Rio markers als manier om
klimaatfinanciering te rapporteren, wordt de belofte
van additionaliteit volledig
genegeerd.”
Van de geleverde fast start financiering – financiering beloofd in Kopenhagen voor de periode 2010-2012 – voldeed volgens Oxfam slechts 24% aan
dit criterium.13 Volgens OESO-DAC ging
17% van de bilaterale official development assistance (ODA) naar klimaatfinanciering in 2013.14 Goed dat ODA
rekening houdt met het klimaat, maar
deze projecten komen niet bovenop
ontwikkelingssamenwerking en voldoen
dus niet aan de belofte tot additionele
klimaatfinanciering. Bovendien moet
men erover waken dat er geen verschuiving van ontwikkelingsfinanciering naar
klimaatprojecten plaatsvindt, want het
blijft even belangrijk om aan basisnoden
zoals onderwijs en gezondheidszorg te
voldoen. Ook de Belgische klimaatfinanciering bestond in 2015 voor 92% uit
ODA.15
België, net als verschillende andere
landen, rekent door het gebruik van de
Rio markers dubbel: eenzelfde ontwikkelingsproject wordt gerapporteerd
als ODA bij de OESO en als klimaatfi13 Oxfam (2012)
14 OESO-DAC (2014)
15 Monitoring Mechanism Regulation (2016)
nanciering bij de UNFCCC. Eenzelfde
project wordt dus geteld als vooruitgang
voor de 0,7%-doelstelling en voor de
financieringsbeloftes van het VN-klimaatverdrag. Dat is als een overheid die
belooft 200 miljoen euro te investeren,
100 miljoen euro in mobiliteit en 100
miljoen euro in luchtkwaliteit, en later
beweert beide beloftes na te komen
door één project van 100 miljoen euro
voor verbeterde fietspaden. Dat ene
project is wel een goede zaak, maar
de investering bedraagt in totaal 100
miljoen euro en geen 200 miljoen euro.
De Rio marker-methodologie garandeert
dus geen nieuwe en additionele financiële stromen, zoals vooropgesteld werd
tijdens de Rio-conferentie en bevestigd
werd in het Akkoord van Kopenhagen.
2.3. Weinig duidelijkheid
Het gebrek aan afspraken rond de
rapportering van klimaatfinanciering en
rond het gebruik van de Rio markers
leidt tot een gebrek aan transparantie
omdat vaak niet duidelijk is wat geteld
wordt.16 Bij een toenemende klimaatfinanciering is nu onduidelijk hoeveel
precies toe te schrijven is aan additionele financiële stromen en hoeveel aan
methodologische verandering in de
rapportering. Ook binnen België doet
dat probleem zich voor. Zo hanteren
Vlaanderen en de federale overheid een
verschillende methode om hun bijdragen
te rapporteren. Beide overheden maken
wel gebruik van de Rio markers, maar
het gerapporteerde resultaat is anders
(zie hoofdstuk 4).
De OESO erkende in 2015 het
gebrek aan transparantie binnen de Rio
Marker-methodologie.17 Geen enkel land
is bereid om als eerste zijn methodologie
aan te passen. Elk land heeft er immers
voordeel bij om een zo groot mogelijke
16 Weikmans, R. (2015b); AdaptationWatch (2015)
17 OESO-CPI (2015)
bijdrage te claimen, maar tegelijkertijd
zo weinig mogelijk geld bij te dragen.18
De beperkte duidelijkheid schaadt het
vertrouwen tussen het Westen en het
Zuiden in internationale klimaatonderhandelingen, maar benadeelt bovenal de
meest kwetsbare groepen in het Zuiden,
die de rekening betalen.19
Net daarom is de beslissing om
binnen de UNFCCC een kader voor
rapportering en criteria van internationale klimaatfinanciering uit te werken zo
belangrijk. Het biedt een mogelijkheid
om dit probleem eindelijk op te lossen
en te werken naar correcte, betrouwbare
en meetbare info over de internationale
klimaatfinanciering.
2.4. Overschattingen
De Rio marker-methodologie leidt tot
overschattingen van het aantal ontwikkelingsprojecten dat milieudoelstellingen
nastreven. Dat tonen heel wat wetenschappelijke studies20 (zie verder) en
ngo’s21. Die overschattingen maken het
foutieve gebruik van de Rio marker-methodologie om klimaatfinanciering te
rapporteren tot een dubbel probleem:
niet alleen gaat het om een dubbele
telling en is er dus geen echte bijkomende inspanning, vaak blijkt er van een
klimaatinspanning zelfs helemaal geen
sprake.
Van alle projecten die bij de OESO
gerapporteerd worden als klimaatrelevant, gaat maar liefst 70% niet direct
de strijd aan met klimaatverandering.
Dat toont een onderzoek op basis
van een categorisering van alle 5.201
ontwikkelingsprojecten uit de database
van de OESO-DAC die in 2014 een
18 Weikmans , R.(2015a); Weikmans R. (2015b)
19 Weikmans, R. (2015b); AdaptationWatch (2015)
20 Zie onder andere Roberts, J., R., Zeissberger, M.,
Perqtsqkis, C. (2010); Junghans, L., & Harmeling, S. (2012);
Michaelowa, A., & Michaelowa, K. (2011); Baum, J. et al.
(2015); Weikmans, R. (2015a)
21 Oxfam (2012), AdaptationWatch (2015)
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
klimaatscore kregen. De resultaten
vertoonden zich over verschillende
donoren en jaren.22 Verder in het dossier
bespreken we dat ook in België deze
overschatting een probleem is.
70%
van de ontwikkelingsprojecten die in 2014 door de
OESO-landen als adaptatierelevant gerapporteerd
werden, waren dat in de
praktijk niet.
Deze overschattingen zijn volgens
de literatuur voornamelijk te wijten aan
drie oorzaken, die we hieronder kort
bespreken.
> Donorland oordeelt zelf
Donorlanden kunnen zelf de klimaatrelevantie van hun projecten bepalen.
Elke donor kent zijn eigen interpretatie
van de Rio marker-methodologie, aangezien een internationaal akkoord hieromtrent ontbreekt. Zoals eerder gesteld,
heeft elk donorland er voordeel bij om
aan creatieve boekhouding te doen: een
zo groot mogelijke bijdrage rapporteren
maar tegelijkertijd zo weinig mogelijk
geld uitgeven.23
De politieke druk om bij te dragen
wordt steeds groter, zeker na Parijs.
Voldoende klimaatfinanciering was en is
een breekpunt voor de ontwikkelingslanden om mee in het Akkoord van Parijs
te stappen, en alle rijke landen worden
geacht hieraan bij te dragen. Onderzoek wijst op een verband tussen het
22 AdaptationWatch (2015)
23 Weikmans, R. (2015a)
RIO MARKER METHODOLOGIE
11
overschatten van klimaatfinanciering en
politieke druk om er aan bij te dragen.24
Donorlanden kunnen hierbij projecten
die oorspronkelijk ontworpen waren voor
andere doelstellingen, via methodologische veranderingen in rapportering
herclassificeren als een klimaatrelevant
project.25
kening wordt dus gedaan op basis van
wat gepland was, niet op basis van wat
uitgevoerd werd. Ook projecten die
meerdere jaren zouden moeten lopen
maar onderbroken werden na één of
enkele jaren, worden zo soms helemaal
meegeteld. Dat is niet het geval voor
België.
> Evaluatie ontbreekt
Ook een gebrek aan onafhankelijke
evaluatie en aan structurele opvolging
werken de overschatting in de hand. De
score wordt gegeven op basis van doelstellingen. Die komen niet altijd overeen
met de uiteindelijke resultaten, omdat
een project kan veranderen naargelang
de context. Ook zijn donorlanden niet
verplicht om projecten die om bepaalde
redenen uiteindelijk niet plaatsvonden,
uit de rapportering te halen. De bere-
> Eén project, meerdere milieudoelstellingen
Een derde oorzaak van de overschatting van de Rio markers is de overlap
tussen de verschillende milieuproblemen. Milieuproblemen zijn sterk gelinkt
aan elkaar. Ontbossing zal bijvoorbeeld
een directe invloed hebben op de waterregulatie in die regio en een indirecte
invloed op globale klimaatverandering.
Ontwikkelingsprojecten die meerdere
milieudoelstellingen aankaarten kunnen
ook meerdere Rio markers krijgen. Een
ontwikkelingsproject kan zowel de ver-
24 Weikmans, R. (2016)
25 Michaelowa, A., & Michaelowa, K. (2011); Dienst Bijzondere Evaluatie van de ontwikkelingssamenwerking (2013)
woestijning tegengaan als de biodiversiteit promoten en zo twee Rio markers
toegewezen krijgen. Door bijvoorbeeld
inheemse bomen aan te planten, neemt
de biodiversiteit aan plant en dier toe, en
gaat men tegelijkertijd de verwoestijning
van de regio tegen. Wanneer het om
een louter kwalitatieve benadering gaat
is dat geen probleem: de Rio markers
geven zo gewoon aan hoe een project
een impact kan hebben op bepaalde milieudoelstellingen. Wanneer de
rapportering echter kwantitatief wordt
gebruikt, kan dat wel een probleem
vormen. Een project dat een score 1
krijgt op de Rio markers voor biodiversiteit, verwoestijning én klimaatmitigatie
kan dan, in verschillende rapporteringen,
optellen tot meer dan 100% van het
uitgegeven bedrag. Dat gaat echter over
de rapportering als geheel en is niet
van toepassing bij de Rio markers voor
adaptatie en mitigatie afzonderlijk.
EEN ALTERNATIEVE METHODE
Drie-stappenbenadering van de multilaterale ontwikkelingsbanken
Ook de multilaterale
actoren rapporteren
over de klimaatrelevantie
van hun projecten en
programma’s.
De zeven grootste
multilaterale ontwikkelingsbanken gebruiken
sinds 2012 de drie-stappenmethodologie om
de adaptatierelevantie
van hun projecten en
programma’s te identificeren. Deze benadering
12
RIO MARKER METHODOLOGIE
is gelijkaardig aan de Rio
marker methodologie
maar strenger.
De drie stappen die
gevolgd worden zijn:
2. Specificeren van de
intentie om deze risico’s, kwetsbaarheden
en impacts aan te
pakken in de projectdocumentatie.
1. Identificeren van de
risico’s, kwetsbaarheden en impacts
gelinkt aan klimaatvariabiliteit en klimaatverandering die het
project of programma
wil aanpakken.
3. Aantonen van een
directe link tussen
de geïdentificeerde
risico’s, kwetsbaarheden en impacts en
de activiteiten die het
project of programma
financiert.
Enkel projecten en
programma’s die deze
drie stappen hebben
doorlopen, worden benoemd als adaptatierelevant. Deze methodologie
vraagt dus een strengere
analyse van projectdocumentatie voor een project als adaptatierelevant
kan aangeduid worden.
Ook vraagt de methodologie een expliciete link
tussen de activiteit en de
adaptatienoden.
EEN ALTERNATIEVE METHODE
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
13
© BTC/ Marcella Pasotti
3
OOK
BELGIË
OVERSCHAT
DE BELGISCHE RAPPORTERING
IS GEEN UITZONDERING
OP DE REGEL
Ook dichter bij huis
doet deze trend zich
voor. Enkele wetenschappelijke studies
tonen aan dat België
geen uitzondering op
de regel vormt: er is een
overschatting van het
aantal Belgische ontwikkelingsprojecten dat
milieu- en klimaatdoelstellingen omvat.
In 2013 onderzocht de Dienst
Bijzondere Evaluatie van de federale
overheid de gerapporteerde milieudoelstellingen van projecten van 2011
uit de Belgische ODA-databank. Deze
studie keek naar de score op milieu in
het algemeen en dus niet naar klimaat
specifiek. Via terreinzendingen in vijf
landen, Burkina Faso, Peru, Tanzania,
de Democratische Republiek Congo
en Vietnam, namen de evaluatoren van
de Dienst Bijzondere Evaluatie telkens
minstens 10 projecten onder de loep.
De inschatting van de Rio marker milieu
in de 53 projecten die ze analyseerden, ligt gemiddeld 26% lager dan de
waarden in de ODA-databank.26 Het
verschil is dus kleiner dan het wereldwijde gemiddelde, maar wel substantieel.
Verschillende studies tonen aan dat de
overrapportering van milieudoelstellingen in ontwikkelingsprojecten vooral bij
Rio marker adaptatie een probleem is.
Die overrapportering werd al uitgebreid bestudeerd en beschreven.
GermanWatch27 bestudeerde alle
6.107 projecten die in 2012 bij de
OESO-DAC gerapporteerd werden als
adaptatierelevant. Dat zijn de eerste
beschikbare cijfers over de Rio marker
adaptatie. Volgens hun beoordeling
is 65% van de projecten niet echt
adaptatierelevant. Van de overige 35%
projecten die effectief adaptatierelevant
waren, was bovendien meer dan de
helft te hoog gescoord (dus score 2 ipv.
score 1). De studie wees België aan
als één van de landen die het slechtste
scoort: van de 428 projecten die België
rapporteerde als adaptatierelevant, doorstonden slechts 68 projecten de test.
Het Climate and Development Lab,
een think tank van Brown University,
herhaalde deze oefening met de rapportering in 2014.28 Alle 5.201 projecten
die een score 1 of 2 kregen op de Rio
marker adaptatie werden geanalyseerd
op basis van projecttitel, beschrijving,
sector en doelcodes (sub-sectoren)
van de OESO. Volgens deze studie
27 Junghans, L., & Harmeling, S. (2012)
28 AdaptationWatch (2015)
Figuur 3: In 2014 als adaptatierelevant gerapporteerde projecten per land
Canada
New Zealand
Norway
Switzerland
Finland
Austria
Korea
Australia
Iceland
Czech Republic
Sweden
Germany
United Kingdom
Ireland
EU Institutions
France
Netherlands
Italy
Denmark
Spain
Belgium
Luxembourg
Japan
Portugal
Greece
United States
26 Dienst Bijzondere Evaluatie van de ontwikkelingssamenwerking (2013)
Principal objective
Significant objective
Not adaptation
Missing data
Bron: AdaptationWatch, 2015
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
OOK BELGIË OVERSCHAT
15
doorstond 70% van de als adaptatierelevant gecodeerde projecten deze test
niet of bevatte niet voldoende informatie
om de beoordeling te maken. Van de
10,1 miljard dollar aan zogenaamde
adaptatiehulp was volgens deze analyse maar 2,68 miljard dollar effectief
adaptatierelevant, op basis van de
projectbeschrijving en dus niet eens de
projectevaluatie. Bovendien bleek België
ook hier bij de slechtste leerlingen van
de klas. België staat op de 21ste plaats
van de 26 Annex-II landen29 (zie Figuur
3). Dat zijn de rijke landen die volgens
de UNFCCC verplichtingen hebben op
vlak van klimaatfinanciering.
We maken twee kanttekeningen
bij deze conclusies. Het beschreven
onderzoek kijkt naar alle projecten die
een adaptatiescore kregen. België
rapporteert over projecten en programma’s van de actoren op verschillende
beleidsniveaus, inclusief projecten door
indirecte actoren gefinancierd door de
officiële ontwikkelingssamenwerking.
Er werd geen onderscheid gemaakt
tussen projecten van de verschillende
uitvoerende actoren en het is dus niet
mogelijk om hierover een uitspraak te
doen. Wel is het, door het hoge aantal
foutief gescoorde projecten, aannemelijk
dat de overrapportering ook gebeurt bij
indirecte actoren. Ten tweede werd er in
deze onderzoeken niet gekeken naar de
gerapporteerde bedragen op basis van
de scores. Op dat vlak is België wel eerder een uitzondering op de regel: België
heeft een hoog aantal fout gescoorde
projecten maar de federale administratie
hanteert wel een strikter systeem voor
het rapporteren van bedragen dan de
meeste andere landen (zie verder). Voor
eenzelfde (mogelijk fout gescoord) pro29 Australië, België, Canada, Denemarken, de EU-instituties,
Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Ierland, IJsland,
Italië, Japan, Luxemburg, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland,
Turkije, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
16
OOK BELGIË OVERSCHAT
ject rapporteert de federale administratie
dus een kleiner bedrag dan pakweg
Griekenland en Duitsland. We hebben
hier geen exacte gegevens over, maar
de kans is groot dat de gerapporteerde
bedragen voor klimaatfinanciering op
basis van de fout gescoorde projecten in België daarom lager liggen dan
gemiddeld.
“België heeft een hoog
aantal fout gescoorde
projecten maar de federale
administratie hanteert wel
een strikter systeem voor
het rapporteren van bedragen dan de meeste andere
landen.”
3.1. Één land, verschillende methoden
Hoe wordt de Belgische klimaatfinanciering gemeten? In België dragen
zowel de gewesten als de federale
overheid bij aan de internationale
klimaatfinanciering. België moet als één
partij rapporteren en doet dat op basis
van gegevens verzameld bij de verschillende entiteiten. Daarbij maken Vlaanderen en de federale overheid dan wel
allebei gebruik van de Rio markers om
hun klimaatfinanciering te rapporteren,
ze doen dit niet op geheel dezelfde manier. Het verschil zit in het gewicht dat
wordt gegeven aan projecten die een
score 1 krijgen. Zoals eerder gesteld,
werd de methodologie niet opgesteld
met als doel om aan kwantitatieve
rapportering te doen. Logischerwijs zijn
daar dus geen regels over. De vraag is
welk percentage van het bedrag wordt
aangerekend wanneer een project een
score 1 krijgt.
Over het algemeen doet België het
op dat vlak niet slechter dan andere
landen. Sommige landen zoals Tsjechië
en Griekenland geven het hele bedrag
aan, zelfs al is de score maar 1. De
meeste landen kiezen voor een score
tussen de 30% (bv. Australië) en 50%
(bv. Duitsland). België doet het op verschillende manieren. Vlaanderen maakt,
net zoals de Europese Unie, gebruik van
de 0-40-100-methode. Bij een project
met score 2, wordt het hele bedrag
aangerekend als klimaatfinanciering.
Wanneer een project een score 1 krijgt
op adaptatie of mitigatie, wordt 40% van
het vastgelegde bedrag gerapporteerd.
De federale overheid werkt aan de
hand van scores gebaseerd op (sub-)
sectoren. Het is de sector waaronder het project valt die bepaalt welk
percentage voor de rapportering wordt
gebruikt. De scores gaan van 0% tot
100%. Zo wordt van het totaalbedrag
van een project met score 1 op adaptatie in de sector ‘bosbouwontwikkeling’
33% gerapporteerd als klimaatrelevant,
in de sector ‘hoger onderwijs’ gaat het
om 15%. De gerapporteerde bedragen
liggen bij deze methodologie lager dan
bij de 0-40-100-methodologie.30
Het is goed dat België op projectniveau rapporteert. Daarmee doen we
het beter dan heel wat landen.31 De
voorzichtigheid die de federale administratie hanteert door bedragen toe te
kennen aan de hand van sub-sectoren,
moedigen we ook aan. Door het gebruik
van verschillende weegfactoren en het
gebrek aan details in de rapportering,
is de transparantie en vergelijkbaarheid
echter laag. Ook blijkt uit voorgaande
dat er nog heel wat projecten in de
rapportering sluipen waarbij vragen te
stellen zijn.
30 Van Dyck, L. & Bachus, K. (2016)
31 Weikmans (2015)
3.2. Voorbeelden
In wat volgt gaan we verder in op de
federale ontwikkelingsprojecten omdat
het federale aandeel in de gerapporteerde klimaatfinanciering het grootste
is. Op basis van de projectenlijst van de
jaarlijkse verplichte rapportering voor de
Europese Unie over klimaatverbintenissen (Monitoring Mechanism Regulation
2014), maakten we zelf een korte analyse. We selecteerden de projecten van
de Belgische Technische Coöperatie
(BTC) uit deze lijst en maakten gebruik
van de Project Information Tool (PIT) van
BTC om meer details over de projecten
te weten te komen. Dat levert geen
representatieve steekproef op maar
laat wel toe ons een idee te vormen
over de federale ontwikkelingsprojecten gerapporteerd als klimaatfinanciering, aangezien een groot deel van de
ontwikkelingsprojecten van de federale
overheid door BTC uitgevoerd worden.
We vergeleken de Rio marker-score
met de algemene en specifieke doelstellingen van de gerapporteerde projecten.
Daarnaast keken we of het project
correct gecategoriseerd was op basis
van mitigatie, adaptatie of cross-cutting
(zowel mitigatie als adaptatie). Ook de
evaluatie van de interventie werd in rekening gebracht. Onze analyse gaf een
overrapportering weer, maar door het
kleine aantal geanalyseerde projecten is
een kwantitatieve conclusie niet op zijn
plaats. Wel gingen we op basis van de
analyse van projectdocumenten dieper
in op enkele projecten die naar voor
kwamen als foutief gescoord.
In wat volgt, beschrijven we enkele
projecten die door België gerapporteerd
werden als klimaatrelevant aan de hand
van een score 1 of 2 op de Rio marker
adaptatie en/of mitigatie. Belangrijk is
te vermelden dat we bij het bespreken
van deze projecten nooit de indruk willen
wekken dat het project op zich geen
goed ontwikkelingsproject is. We vellen
daar geen oordeel over. Wat we wel
aantonen, is dat deze projecten geen
klimaatdoelstelling nastreven, ondanks
hun score 1 of 2 op de Rio markers.
3.3. Conclusie
België rapporteert klimaatfinanciering
op projectniveau en garandeert zo transparantie. Een deel van die transparantie
en vooral de vergelijkbaarheid gaat
echter verloren door de verschillende
rapporteringsmethoden die de regio’s en
het federale niveau hanteren. Bovendien
blijkt uit de literatuur dat België het aantal ontwikkelingsprojecten met milieu- en
klimaatdoelstellingen sterk overrapporteert, meer dan het gemiddelde. Dat
illustreerden we aan de hand van enkele
cases. Dat wil uiteraard niet zeggen
dat er geen positieve voorbeelden zijn.
Hieruit blijkt dat de Rio markers zoals
ze op dit moment bestaan en worden
toegepast een veel te breed scala aan
projecten in dezelfde categorie plaatsen.
Een betere methodologie om klimaatprojecten te identificeren is nodig, zowel op
internationaal als op Belgisch niveau. Als
basis voor de rapportering van klimaatfinanciering is het huidige systeem niet
geschikt.
Voor 11.11.11 is een grondige evaluatie van de Belgische klimaatprojecten
van alle implementerende actoren nodig.
Daarnaast zijn strikte, internationale
afspraken over de definitie van klimaatprojecten en rapportering ervan cruciaal
om deze problemen in de toekomst te
vermijden.
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
OOK BELGIË OVERSCHAT
17
CASES
Voedselzekerheid in Tanzania
Het Maisha Bora-project in Tanzania is een
vijfjarig project gericht
op het verbeteren van
voedselzekerheid in bepaalde districten in het
noorden van Tanzania.
Het project kreeg een
Rio marker score 1,
cross-cutting (adaptatie
en mitigatie). De algemene doelstelling van het
project is: ‘een hoger
en veiliger inkomen voor
voeding en verbeterde
lokale toegang tot voedsel voor 9000 huishoudens in 15 dorpen in
de districten Simanjiro
en Lingido, en in het bijzonder voor 40% arme
gezinnen, vrouwen en
jongeren’. De specifieke
doelstelling is ‘de effectieve coördinatie van het
programma door het garanderen van coherentie,
samenwerking en verbe-
© BTC/Maisha Bora
“Het Maisha-Bora project richt zich op het verbeteren van voedselzekerheid
in het noorden van Tanzania”
terde implementatiecapaciteit’. De belangrijkste
geplande resultaten van
het project zijn uiteenlopend: van verbeterde
veeteelt, proper water
en diversificatie van
inkomen dat gebruikt
kan worden voor eten tot
hiv-preventie. Nergens
lezen we dat de strijd
tegen klimaatverandering, zij het adaptatie,
mitigatie of beide, een
(zij)doelstelling van het
project is. Het gaat om
een ontwikkelingsproject dat gericht is op de
basisnoden van arme
gemeenschappen en
op het tegengaan van
voedselarmoede. Dat is
broodnodig, maar het
klopt niet dat dit project
een Rio marker 1 kreeg.
Duurzame toegang tot water in Senegal
Duurzame toegang
tot water is onmisbaar in
Senegal omdat landbouw er in de rurale gebieden de belangrijkste
economische activiteit is.
Het watergebruik voor
landbouw legt beslag op
93% van het beschikbare drinkwater.32 BTC
legt dan ook terecht
een focus op duurzame
toegang tot water in dit
partnerland om voedselzekerheid en welvaart te
garanderen. Eén van de
32 BTC (2016)
huidige Belgische projecten, PASEPAR, kreeg
een score 2 voor adaptatie. Wanneer we naar
de algemene doelstelling
kijken, wordt adaptatie
nochtans niet vermeld:
‘het verbeteren van sanitaire, sociale en economische voorwaarden van
rurale gemeenschappen
door het bevorderen van
een duurzame toegang
tot water voor divers gebruik en voor adequate
sanitaire voorzieningen.’
Ook in de specifieke doelstelling komt
adaptatie niet terug: ‘de
drinkwater- en sanitaire
diensten voorzien voor
de rurale gemeenschappen in de interventiezone zijn kwantitatief en
kwalitatief verbeterd, op
een duurzame manier
en met respect voor een
geïntegreerde aanpak
van waterbeheer’.
In dit project is er duidelijk geen sprake van
adaptatie als hoofddoel-
stelling en zelfs niet als
zijdoelstelling. Via het
aanleggen van grootschalige waterinfrastructuur wil dit project de
toegang tot drinkbaar
water en de sanitaire
voorzieningen in de rurale gebieden in Senegal
verhogen. Er zijn dan
ook grote vraagtekens
te plaatsen bij de score
2 voor adaptatie die dit
project kreeg.
Afvalbeheer in Algerije
Dit project is ondertussen afgelopen. De
algemene doelstelling
ervan was ‘de verbetering van de bescherming
van het milieu door een
beter beheer van afval
van activiteiten en zorg’.
Specifiek wilde het
project ‘een correcte
sortering, ophaling en
behandeling van het
afval van het ziekenhuis
van Koubas’. Het project
kreeg een score 1 voor
mitigatie. Toch wordt
nergens in de projectdocumenten melding gemaakt van klimaatverandering of de uitstoot van
de huidige manier van
afvalverwerking. Het is
mogelijk dat de uitstoot
afneemt wanneer het
afvalbeheer verbetert.
Men kan daarvan echter
niet uitgaan zonder de
analyse te maken en
mitigatie is dan ook duidelijk geen doelstelling
van dit project.
Hernieuwbare energie
voor rurale ontwikkeling in Mozambique
Naast de voorgaande voorbeelden van
projecten die niet juist
gescoord werden,
geven we ook graag een
voorbeeld mee van een
project waarvan de score wel correct gebeurde:
In Mozambique
stimuleert België
rurale ontwikkeling op
basis van hernieuwbare energie: zon, wind
en waterkracht. De
algemene doelstelling is
‘de promotie van rurale
ontwikkeling door het
voorzien van toegang
tot energie’. De specifieke doelstelling is om
‘hydraulische, zonne- en
windenergie voor het
gebruik in off-gridsystemen in rurale gebieden
te doen toenemen
door investeringen in
hernieuwbare energie
en het stimuleren van
microfinancieringsinitiatieven en institutionele
capaciteitsopbouw’.
In het kader van
universele toegang tot
energie, één van de
duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG 7),
en van de strijd tegen
klimaatverandering zijn
dit soort geïntegreerde
projecten cruciaal. Dat
dit project een score 2
kreeg voor Rio marker
mitigatie is terecht. In
een scenario waarin dit
project gefinancierd zou
worden met middelen
die additioneel zijn aan
de beloofde bedragen
voor ontwikkelingssamenwerking, zou dit een
goed voorbeeld zijn van
internationale klimaatfinanciering.
“Een project
gericht op de
basisnoden van arme
gemeenschappen
en het tegengaan
van voedselarmoede
is broodnodig,
maar het is geen
klimaatproject.”
© BTC/Mozambique
Het RERD project (Renewable Energy for Rural Development) wil de hydraulische,
zonne- en windenergie in rurale gebieden in Mozambique doen toenemen.
4
KADER
VOOR
KLIMAATFINANCIERING
NAAR MEER
DUIDELIJKHEID
EN CORRECTE
RAPPORTERING
Om overschattingen en
andere problemen rond
klimaatfinanciering in de
toekomst te vermijden,
is een internationaal
akkoord nodig over het
hoe en wat van klimaatfinanciering. Samen met
het Akkoord van Parijs
werden tijdens COP21
enkele belangrijke beslissingen over klimaatfinanciering genomen.
Zo werd beslist om in 2016, vóór
COP22, een routekaart af te werken om
de 100 miljard-doelstelling te behalen en
om tegen 2018 een kader uit te werken
over de definitie en criteria van klimaatfinanciering. Dit is de uitgelezen kans
om één en ander scherp te stellen en
eindelijk duidelijkheid te scheppen over
de beloftes van Kopenhagen.
Het voorgaande toont aan dat de
huidige manier van rapportering over
klimaatfinanciering tekortschiet en een
verkeerd beeld geeft van de werkelijke
klimaatfinanciering. Toch verwijzen verschillende donorlanden in hun voorstellen over het nieuwe kader naar de Rio
markers en dus de huidige manier van
rapporteren. 33 Zo stelt de EU in haar
voorstel dat de Rio markers voor adaptatie en mitigatie erkend zijn als instrument voor transparante, omvattende en
haalbare rapportering.34
33 De Subsidiary Body for Scientific and Technological
Advice (SBSTA) vroeg in mei 2016 aan de UNFCCC-partijen om tegen 29 augustus 2016 hun voorstel in te dienen
over ‘the development of modalities for the accounting of
financial resources provided and mobilized through public
interventions in accordance with Article 9, paragraph 7 of the
Paris Agreement’.
34 Submission by the Slovak Republic and the European
Commission on behalf of the European Union and its member states, Bratislava, 5 september 2016.
11.11.11 waarschuwt dat teruggrijpen naar de Rio markers voor het
nieuwe kader, het gebrek aan transparantie en het risico op overschattingen
niet oplost. In dit hoofdstuk gaan we
daarom verder in op wat de definitie van
klimaatfinanciering dan wel zou moeten
zijn en hoe die rapportering sterk kan
verbeteren. België en Europa moeten de
leiding nemen en de internationale klimaatfinanciering op punt stellen, om zo
het vertrouwen in de onderhandelingen
en het Akkoord van Parijs te versterken.
“België en Europa moeten
de leiding nemen en de
internationale klimaatfinanciering op punt stellen,
om zo het vertrouwen in
de onderhandelingen en
het Akkoord van Parijs te
versterken.”
4.1. Nood aan transparantie
Een eerste belangrijke stap is het vergroten van transparantie over rapportering. De nieuwe regels moeten duidelijk
stellen hoe landen moeten rapporteren
zodat niet-transparante veranderingen in
methodologie vermeden worden. Er bestaat immers een risico op kunstmatige
schommelingen die niet veroorzaakt worden door extra inspanningen. Zo ging de
gerapporteerde Belgische klimaatfinanciering in 2013 plots de hoogte in. In de
praktijk had België zijn methodologie bijgesteld. Plots werden bijdragen aan de
bestaande VN-organen zoals UNEP en
UNESCO ook gedeeltelijk meegeteld.
Zoals eerder vermeld, toont onderzoek
aan dat het gevaar bestaat dat donorlanden onder politieke druk veranderingen
aanbrengen in de methodologie van
rapportering om de schijn te wekken dat
de klimaatfinanciering toeneemt.35
Dat probleem gaat verder dan de
gebrekkige Rio marker-methodologie.
België liet recent een studie uitvoeren
naar de stromen voor klimaatfinanciering. Daaruit kwamen enkele uitgaven
naar voor die momenteel niet meegeteld
worden, voornamelijk van actoren die
zich niet hoofdzakelijk richten op ontwikkeling of klimaat zoals het Fonds voor
Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en
Flanders Investment and Trade (FIT). De
kans bestaat dat België in zijn rapportering voor 2016 deze stromen in rekening
zal brengen. Door dat te doen, zal
alweer het totale bedrag stijgen terwijl er
in de praktijk niets verandert.
Een volledig beeld van de stromen is
goed, maar stijgende klimaatfinanciering
moet meer zijn dan creatieve boekhouding. Optimale transparantie is cruciaal
om dit soort aanpassingen te kunnen
traceren in de cijfers. Bovendien waarschuwen we voor stromen die adaptatie
of mitigatie in ontwikkelingslanden niet
als hoofddoel hebben, zoals exportkredieten. Die moeten in kaart gebracht
worden maar tellen niet mee als bijdrage
aan verbintenissen onder art. 4.3 en 4.4
van de UNFCCC.
4.2. Correcte definitie
Het nieuwe kader moet vertrekken vanuit een correcte definitie van
internationale klimaatfinanciering. Dat is
een definitie waar alle landen, donor- en
ontvangende landen, zich in kunnen
vinden. De definitie moet scherp stellen
welke publieke en private stromen en
welke bronnen, types en kanalen van
financiering onder de noemer ‘internationale klimaatfinanciering’ vallen.
Belangrijk daarbij is om uit te gaan
van de essentie: het moet gaan over
stromen naar de armste en meest kwetsbare landen om hen bij te staan in het
35 Weikmans, R. (2015a)
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
KADER VOOR KLIMAATFINANCIERING
21
behalen van de doelstellingen onder de
UNFCCC. Enkel projecten die in lijn zijn
met het behalen van de doelstellingen in
het Akkoord van Parijs kunnen bijgevolg
onder de noemer klimaatfinanciering
vallen. Dat betekent bijvoorbeeld dat het
moderniseren van een steenkoolcentrale
géén project is dat mag gerapporteerd
worden als internationale klimaatfinanciering, zoals Japan momenteel wel doet.
“Een correcte definitie van
klimaatfinanciering is een
definitie waar alle landen,
donor- en ontvangende landen, zich in kunnen vinden.”
De doelstellingen van Parijs impliceren
immers dat alle steenkoolcentrales in de
nabije toekomst zullen moeten sluiten,
en investeren in een centrale zorgt
ervoor dat die net langer zal kunnen
openblijven. Een correcte en gedetailleerde definitie moet dit soort projecten
voor eens en voor altijd uitsluiten uit de
rapportering.
4.3. Baseline voor additionaliteit
Om de beloofde additionaliteit van
klimaatfinanciering te garanderen is
het noodzakelijk dat een internationale
overeenkomst uitklaart wat dat betekent.
Er werd nooit afgesproken tegen welke
baseline de nieuwe belofte gemeten zou
worden, met alle problemen van dien.
Om te weten wat nieuw en additioneel
is, moet je uiteraard weten wat ‘oud en
gevestigd’ is. De afspraken gemaakt in
COP21 en de onderhandelingen tijdens
COP22 bieden een ultieme kans om
deze definitie eindelijk scherp te stellen.
Voor 11.11.11 en het overgrote deel
van de ontwikkelingslanden is die baseline duidelijk: het beloofde bedrag moet
22
KADER VOOR KLIMAATFINANCIERING
bovenop eerder beloofde bedragen voor
ontwikkelingssamenwerking komen.
Dat is de 0,7%-belofte, voor het eerst
uitgesproken in 1970 en herhaaldelijk
bevestigd, meest recent nog in september 2015 bij de ondertekening van de
Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen
(SDG’s). De rijke landen beloofden om
minstens 0,7% van hun rijkdom aan
ontwikkelingssamenwerking te spenderen. Een ontwikkelingsproject dat zeer
duidelijk klimaatdoelstellingen vooropstelt maar gefinancierd wordt uit een
budget ontwikkelingssamenwerking dat
steeds verder afligt van die 0,7%, kan
niet additioneel zijn. Er worden immers
geen extra middelen vrijgemaakt voor
dat project.
internationale klimaatfinanciering die
België op 30 september 2016 indiende
bij de Europese Unie, is dus in niet in
lijn met deze definitie van additionaliteit.
Slechts 3,5 miljoen euro daarvan is geen
ODA.
Projecten die als ODA worden
aangegeven ook rapporteren als internationale klimaatfinanciering kan voor
11.11.11 enkel als het ODA-budget
hoger ligt dan 0,7% van de rijkdom van
een land of er op zijn minst naar streeft.
Het moet in dat geval gaan om een
budget dat minstens in dezelfde mate
stijgt als het aandeel klimaatfinanciering
erin. Dat is niet het geval voor België:
in 2015 strandde het ODA-budget op
0,42%. Van de gerapporteerde klimaatfinanciering kwam dan weer meer dan
92% uit dat budget, waardoor België in
de praktijk twee beloftes niet nakomt. De
rapportering van 46,8 miljoen euro voor
Andere Europese landen kiezen er
wel voor om additionaliteit na te streven.
Duitsland kondigde in 2015 aan dat het
in de periode 2016-2019 zijn ontwikkelingsbudget zou verhogen met 8,3 miljard euro. Daarnaast kondigde Duitsland
in 2016 een verdubbeling van zijn jaarlijkse klimaatfinanciering aan tegen 2020
(in vergelijking met 2014). Een deel van
die toename zal volgens de overheid
afkomstig zijn uit de 8,3 miljard euro
voor ontwikkelingssamenwerking. Op
dit moment is het moeilijk te voorspellen
wat de cijfers precies zijn, maar duidelijk
is dat dit om een vorm van additionaliteit
gaat omdat er extra middelen worden
vrijgemaakt.
“Voor 11.11.11 en het overgrote deel van de ontwikkelingslanden is die baseline
duidelijk: het beloofde
bedrag moet bovenop eerder beloofde bedragen voor
ontwikkelingssamenwerking komen.”
92%
van de Belgische klimaatfinanciering in 2015 kwam
uit het ontwikkelingsbudget.
Additionaliteit kan op die manier dus
ook wanneer klimaatfinanciering binnen
het ODA-budget valt. In dat geval is
opnieuw transparantie noodzakelijk. Het
nieuwe kader voor klimaatfinanciering
moet ondubbelzinnige criteria vooropstellen zodat duidelijk is hoe hierover
rapporteren en zodat vooruitgang in
de twee beloftes afzonderlijk bekeken
kunnen worden.
4.4. Regels & criteria
De criteria die momenteel worden
toegepast voor het traceren van klimaatfinanciering, bv. in het bovenvermelde
OESO-rapport, zijn uitgewerkt door de
donorlanden in het kader van de OESO.
Je kan je daarbij vragen stellen, aangezien de beloftes over klimaatfinanciering
in de UNFCCC werden gemaakt en
logischerwijs ook daar verder moeten
uitgewerkt worden. Het zorgt voor een
beeld van de internationale klimaatfinanciering waarmee heel wat ontwikkelingslanden het niet eens zijn. In de huidige
manier van rapporteren ontbreekt het
aan volledigheid, vergelijkbaarheid en
detail. Daarom is het belangrijk dat er
onder de UNFCCC regels worden
afgesproken waarmee zowel donor- als
ontvangende landen het eens zijn.
> Ontwikkelingslanden bijstaan
De projecten en geldstromen die mee
mogen tellen voor artikels 4.3 en 4.4
van de UNFCCC moeten in de eerste
plaats gericht zijn op klimaatuitdagingen
in ontwikkelingslanden, andere doeleinden mogen niet in rekening gebracht
worden. Heel wat donorlanden, waaronder België, tellen momenteel de vaste
bijdrage aan de UNFCCC mee. Die
verplichte bijdrage valt niet onder de
bovenvermelde artikels en kan dus niet
gerapporteerd worden als bijdrage aan
de internationale klimaatfinanciering.
> Klimaat als hoofddoelstelling
In de toekomst moet er een duidelijk
onderscheid zijn tussen projecten die
klimaat als hoofd- of als zijdoelstelling
hebben. Enkel projecten die klimaat
als hoofddoelstelling hebben mogen
meetellen als internationale klimaatfinanciering. Ontwikkelingsprojecten
die klimaat in rekening brengen zijn
– in het geval van België – in lijn met
de wet die stelt dat milieu en klimaat
transversale thema’s moeten zijn in de
ontwikkelingssamenwerking. Dat is
uiteraard niet hetzelfde als een project
dat specifiek gericht is op klimaatadaptatie of mitigatie. Er moet een duidelijke
grens komen in de rapportering tussen
ontwikkelingsprojecten waarin klimaat is
gemainstreamd en effectieve klimaatprojecten. Het rapporteren van percentages
van bepaalde projecten omdat ze klimaat
als zijdoelstelling hebben kan in dat
geval niet meer.
“Er moet een duidelijke
grens komen in de rapportering tussen ontwikkelingsprojecten waarin
klimaat is gemainstreamd
en effectieve klimaatprojecten”
> Evaluatie in rekening brengen
Belangrijk is om ook de evaluatie
van projecten in acht te nemen zodat
reële resultaten van projecten beoordeeld worden. In lijn daarmee moeten er
afspraken gemaakt over welke bedragen
worden gerapporteerd: de vastgelegde
of de effectief uitgegeven bedragen.
Dat verschilt nu van land tot land en
maakt, opnieuw, vergelijking moeilijk. Het
rapporteren van vastgelegde bedragen
is dan wel gemakkelijker en het meest
in lijn met recente beslissingen, het is
niet voldoende omdat projecten soms
veranderen of geannuleerd worden. Een
geschrapt project moet uiteraard zichtbaar zijn in de rapportering.
> Enkel reële, publieke bijdragen
tellen
Om een juist beeld te hebben van de
echte steun aan ontwikkelingslanden,
mag enkel de netto steun gerekend
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
worden. Dat wil zeggen dat enkel het
giftequivalent van bijvoorbeeld leningen
mag gerapporteerd worden. Alle terugbetalingen die gedaan worden moeten
met andere woorden buiten de rapportering gelaten worden, naar analogie met
de ODA-criteria.
Ook belangrijk om overschattingen
te vermijden is dat enkel wat effectief
uitgegeven werd gerapporteerd wordt
en niet de bijkomende gemobiliseerde
stromen. Wanneer een overheid aan
de hand van een publieke gift een
klimaatproject aantrekkelijker maakt
voor private investeerders, kan enkel het
publieke deel tellen voor de financiële
verplichtingen onder artikels 4.3 en 4.4
van de UNFCCC. Uiteraard zijn private
investeringen ook relevant en nodig, en
is het bovendien nuttig om die in kaart te
brengen, maar ze mogen niet voorgesteld worden als inspanningen door een
overheid. Hetzelfde geldt voor exportkredieten, die economische groei in het
donorland als hoofddoelstelling hebben
en bijgevolg van een andere aard zijn
dan de beloofde financiering onder de
UNFCCC. Deze financiering valt eerder
onder de belofte in het Akkoord van
Parijs om alle financieringsstromen in
lijn te brengen met de doelstellingen van
het akkoord.
> Rapportering niet beperken tot
donorlanden
Om een alomvattend beeld te garanderen van de internationale klimaatfinanciering, is het noodzakelijk dat niet alleen
donorlanden rapporteren. Als ook ontvangende landen binnen hun capaciteiten rapporteren over de bedragen die zij
hebben aangewend, is een beter beeld
mogelijk over welke stromen effectief
ontwikkelingslanden bereiken en meer
specifiek welke landen en voor welke
projecten. In het beste geval wordt
KADER VOOR KLIMAATFINANCIERING
23
dit aangevuld met rapportering door
onafhankelijke derden om te garanderen
dat de gerapporteerde bedragen correct
zijn. Die rapportering moet gebeuren volgens gestandaardiseerde methoden om
vergelijking en transparantie mogelijk te
maken.
> Beoordeling op projectniveau
Om fouten te vermijden zoals vastgesteld in de cases, namelijk dat projecten
worden beschouwd als klimaatrelevant
terwijl ze dat niet zijn, is het belangrijk
om te beoordelen op projectniveau
en aan de hand van duidelijke criteria.
Dat is ook belangrijk in het kader van
transparantie en verificatie door derden.
Voor elk gerapporteerd project moeten er voldoende details weergegeven
worden die verificatie mogelijk maken.
De rapportering moet een vaste format
volgen, die voor elk project dezelfde,
gedetailleerde informatie vraagt.
24
KADER VOOR KLIMAATFINANCIERING
> Uitsluitend nieuwe en additionele stromen
Enkel bedragen die nieuw en additioneel zijn tegenover de baseline die ook
moet worden gedefinieerd en afgesproken in het nieuwe kader, kunnen
meegeteld worden als bijdrage voor de
beloofde, internationale klimaatfinanciering. Klimaatfinanciering gerapporteerd
als bijdrage aan artikel 4.3 en 4.4 van
de UNFCCC, mag niet gerapporteerd
worden voor andere verplichtingen zoals
ODA en vice versa. Voor welke verplichting een bepaald project of bijdrage
gerapporteerd wordt, kunnen donor- en
ontvangende landen zelf bepalen, zo
lang ze niet dubbel rapporteren. Een
overgang tussen de huidige rapportering
en de juiste, additionele rapportering,
kan erin bestaan om klimaatfinanciering
binnen ODA toe te laten mits grote
transparantie over de dubbel gerapporteerde projecten én een ODA-budget
dat minstens evenredig stijgt met het
aandeel gerapporteerde klimaatfinanciering erin. In alle andere gevallen kan
dit niet.
“Klimaatfinanciering gerapporteerd bij de UNFCCC
mag niet gerapporteerd
worden voor andere verplichtingen zoals ODA en
vice versa”
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
KADER VOOR KLIMAATFINANCIERING
25
© BTC/ Marcella Pasotti
5
AANBEVELINGEN
VOOR DE
BELGISCHE
BELEIDSMAKERS
VOOR
DE VERBETERING
VAN NATIONALE
EN INTERNATIONALE
RAPPORTERING
Op basis van dit dossier zijn twee belangrijke conclusies te trekken.
Ten eerste tonen de
literatuur en concrete
cases aan dat de Rio
markers als instrument
om de klimaatrelevantie
van ontwikkelingssamenwerking te meten
momenteel niet de gewenste resultaten oplevert. Ten tweede maakt
dit dossier duidelijk dat
de Rio markers geen
goede maatstaf zijn
voor het kwantificeren
van klimaatfinanciering.
Noch de additionaliteit,
noch de exacte bedragen kunnen eruit worden
afgeleid.
markers een effectieve tool worden om
landen bij te staan in het mainstreamen
van de strijd tegen klimaatverandering
en andere milieuproblemen in hun
ontwikkelingsprojecten. Dit werk moet
binnen de OESO gebeuren en heeft uitsluitend betrekking op het mainstreamen
van klimaatverandering in ontwikkeling.
Bij gesprekken hierover bevelen wij de
Belgische beleidsmakers aan om het
volgende te bepleiten:
> Het is belangrijk om de evaluatie
van een project in rekening te brengen.
Nu wordt in sommige landen een project
gescoord op basis van vastgelegde
bedragen. Ook wordt enkel gekeken
naarde doelstellingen. Wanneer een
project in de loop van de uitvoering verandert of in het slechtste geval geannuleerd wordt, is dat niet altijd te zien in de
cijfers. Het is logischer te werken aan de
hand van uitgaven en projectevaluaties.
> De Rio marker-methodologie vraagt
om verbetering en uniformisering. Om
vergelijking tussen landen mogelijk te
maken is het cruciaal om in alle landen
één en dezelfde methodologie toe te
passen.
5.2. Naar een strikt kader voor
klimaatfinanciering
Los daarvan staat rapportering over
klimaatfinanciering. Daarvoor zijn de Rio
markers niet het juiste instrument. Een
nieuw kader voor klimaatfinanciering
staat op de agenda tijdens COP22 en
moet rond zijn tegen 2018. De internationale gemeenschap moet eindelijk
duidelijkheid scheppen over de regels
en de definitie van internationale klimaatfinanciering. Wat dat nieuwe kader moet
inhouden bespraken we uitgebreid in
voorgaand hoofdstuk.
> Een grondigere screening van
projecten is noodzakelijk om correcte
rapportering te verzekeren. De methodologie moet nauwkeuriger, zoals in de
three-step-approach van de multilaterale
ontwikkelingsbanken. Een gedetailleerdere aanpak maakt het mogelijk om over
het relatieve belang van adaptatie en
mitigatie te rapporteren en afzonderlijke
componenten van het project te scoren
in plaats van het project als geheel.
Figuur 4: Aard en kader van ontwikkelingssamenwerking en klimaatfinanciering
De klimaattop in Marrakesh biedt de
kans om in de eerste plaats de definitie
van klimaatfinanciering scherp te stellen
en een oplossing te bieden voor de
tweede conclusie.
5.1. Rio Markers verbeteren
De eerste aanbeveling die volgt uit dit
dossier is om de Rio marker-methodologie aan te passen zodat ze beter in staat
is aan te tonen in welke mate ontwikkelingssamenwerking milieudoelstellingen
nastreeft. Op die manier kunnen de Rio
(Groene)
ontwikkelingssamenwerking
Verbeterde Rio markers
Internationale
klimaatfinanciering
Strikt kader met baseline
voor additionaliteit
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
0,7% van BNP
OESO
2020: $ 100 miljard/jaar
UNFCCC
Betekenisvolle
bijdrage aan
ontwikkeling,
mitigatie en
adaptatie in
ontwikkelingslanden
in lijn met de
afspraken gemaakt
onder de OESO en
de UNFCCC
AANBEVELINGEN
27
We vragen onze Belgische beleidsmakers het volgende:
• Werk tijdens de onderhandelingen
in Marrakesh aan een strikte tijdslijn die uitmondt in een concreet,
gedetailleerd en rechtvaardig
kader voor internationale klimaatfinanciering tegen de klimaattop in
2018, COP24.
• Kom tot een correcte definitie
van internationale klimaatfinanciering die volledig en gedetailleerd
is, en waar alle landen onder de
UNFCCC het over eens zijn.
• Bevestig dat de baseline voor
‘nieuwe en additionele’ internationale klimaatfinanciering de
0,7%-belofte voor ontwikkelingssamenwerking is, en dat enkel
stromen die daar bovenop komen
gerapporteerd mogen worden als
steun onder artikels 4.3 en 4.4 van
de UNFCCC. Wanneer klimaatfinanciering deel uitmaakt van het
ODA-budget, kan dat enkel indien
dat budget minstens even sterk
stijgt als het aandeel klimaatfinanciering erin en streeft naar 0,7%
van het BNP.
• Spreek rechtvaardige en concrete regels en criteria af voor
de rapportering van internationale
klimaatfinanciering, zoals afgesproken in het Akkoord van Parijs
(art. 9, §7):
-- Pleit ervoor om de Rio markers
niet meer te gebruiken als
basis voor de rapportering van
klimaatfinanciering;
-- Tel enkel nieuwe en additionele
stromen volgens de bovenvermelde baseline;
-- Rapporteer enkel uitgaven die
expliciet gericht zijn op ontwikkelingslanden;
-- Rapporteer enkel projecten die
klimaatadaptatie of mitigatie
effectief als hoofddoelstelling
hebben en die dus niet zouden
uitgevoerd zijn als het niet was
om ontwikkelingslanden bij te
staan in hun klimaatuitdagingen;
-- Rapporteer enkel uitgegeven
bedragen op basis van projectevaluatie;
-- Rapporteer enkel reële, publieke
steun, dus enkel giften of giftequivalenten en geen gemobiliseerde (private) financieringsstromen;
-- Pleit voor rapportering door
donorlanden, ontvangende landen - rekening houdend met hun
capaciteiten - en derden;
-- Beoordeel op projectniveau om
foutieve schattingen te vermijden.
5.3. België moet duidelijkheid
scheppen
België moet niet alleen een constructieve en ambitieuze houding aannemen
op Europees en internationaal niveau.
Om geloofwaardig te zijn moet België
ook duidelijkheid scheppen over zijn
eigen klimaatfinanciering en structureel
bijdragen aan de beloofde, additionele
jaarlijkse 100 miljard dollar tegen 2020.
Er is momenteel veel onduidelijkheid
over de Belgische bijdragen omwille
van de verschillende methoden gebruikt
door de gewesten en de federale overheid in de rapportering over klimaatfinanciering.
BELGIË & KLIMAATFINANCIERING: DE PROBLEMEN
1.
2.
3.
28
De Belgische bijdrage aan de internationale klimaatfinanciering is te laag: België beloofde amper 50 miljoen
euro per jaar en mikt daarmee niet op een groeipad;
De Belgische bijdragen aan de internationale klimaatfinanciering komen uit het ontwikkelingsbudget: door
gebruik te maken van de Rio markers is additionaliteit onbestaande. België rapporteert zijn ontwikkelingsprojecten dubbel;
Er zijn vragen te stellen bij een groot deel van de als klimaatrelevant gerapporteerde ontwikkelingsprojecten, zowel bij de OESO als bij de UNFCCC. Dit geldt voor het Belgische en het internationale niveau.
AANBEVELINGEN
We bevelen de Belgische
beleidsmakers het volgende aan:
• Pleit tijdens COP22 voor de
beschreven aanbevelingen over
regels en criteria voor klimaatfinanciering tijdens de gesprekken
over ‘modalities for accounting of
climate finance’ die plaats zullen
hebben in de Subsidiary Body
for Scientific and Technological
Advice (SBSTA).
• Garandeer de Belgische geloofwaardigheid in de gesprekken
tijdens COP22 door:
-- het engagement van 50 miljoen
euro voor 2016 hard te maken
aan de hand van beloftes voor
de belangrijkste internationale
klimaatfondsen met een voorkeur voor het Least Developed
Country Fund en het Adaptation
Fund, fondsen die een focus
op adaptatie garanderen en te
kampen hebben met een tekort
aan middelen.
-- in het kader van de routekaart
naar de 100 miljard, die besproken wordt tijdens COP22, een
aankondiging te doen over stijgende klimaatfinanciering in de
komende jaren tot 500 miljoen
euro per jaar in 2020.
• Kom, in afwachting van een internationale overeenkomst, tot een
uniforme methodologie voor de
rapportering van klimaatfinanciering op Belgisch niveau.
die ook de evaluatie van projecten in rekening brengt, en nauwgezet de regels voor rapportering
te volgen.
• Maak gebruik van correctere
criteria voor de rapportering
van de Belgische klimaatfinanciering en neem zo een leidersrol
op binnen Europa en de andere
donorlanden. Dat wil zeggen:
-- Rapporteer, indien het ontwikkelingsbudget in de toekomst
stijgt in dezelfde mate als het
aandeel klimaatfinanciering
erin (en zo lang er nog gebruik
wordt gemaakt van de Rio
markers) en streeft naar 0,7%
van het BNP, enkel projecten
die klimaatadaptatie of mitigatie
als hoofddoelstelling hebben
aan de internationale klimaatfinanciering. Voorwaarden zijn
dat die hoofddoelstelling kan
aangetoond worden en dat er
maximale transparantie is over
de projecten die als ODA én als
bijdrage voor de klimaatfinanciering gerapporteerd worden. Op
die manier is het mogelijk om de
verhoudingen klimaatfinanciering en ODA tegen elkaar af te
zetten.
-- Rapporteer, zo lang het ontwikkelingsbudget niet stijgt en zelfs
daalt, geen enkel project als
bijdrage aan de klimaatfinanciering dat ook aangerekend wordt
als ODA.
• Maximaliseer correcte rapportering
over de integratie van milieudoelstellingen in de ontwikkelingssamenwerking aan de hand van de
Rio markers door projectgebaseerde rapportering uit te voeren
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
AANBEVELINGEN
29
REFERENTIES
AdaptationWatch (2015). Toward Mutual Accountability: The 2015 Adaptation Finance Transparency Gap Report. Policy Briefing. Via https://unfccc.int/files/cooperation_and_support/financial_mechanism/standing_committee/application/pdf/aw_report_24_11_15_lo_res.pdf
Africa Progress Panel (2015). Africa Progress Report: Power People Planet. Seizing
Africa’s Energy and Climate Opportunities. Via http://www.africaprogresspanel.org/
wp-content/uploads/2015/06/APP_REPORT_2015_FINAL_low1.pdf.
Baum, J., Bustos, C., Durand, A., Murphy, M., Santiago, O., & Roberts, T. (2015). What
Counts as Climate Adaptation Finance, and Who Decides?. IIED Briefing Papers, to be
published.
BTC (2016). Water for Agriculture: Senegal. Via https://www.btcctb.org/story/water-agriculture.
Dienst Bijzondere Evaluatie van de ontwikkelingssamenwerking (2013). Hoe groen is
onze ontwikkelingshulp? Thematische evaluatie van de Belgische ontwikkelingssamenwerking inzake milieu. Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Huhtala, A., Curto, S., & Ambrosi, P. (2010). Monitoring Climate Finance and ODA.
World Bank Issues. Via http://beta.worldbank.org/climatechange/sites/default/files/documents/DCFIB%20%231-web.pdf.
Junghans, L., & Harmeling, S. (2012). Different Tales from Different Countries, A first
Assessment of the OECD “Adaptation Marker”. Briefing Paper, via https://germanwatch.
org/en/download/7083.pdf Germanwatch, Bonn.
Michaelowa, A., & Michaelowa, K. (2011). Coding Errors or Statistical Embellishment?
The Political Economy of Reporting Climate Aid. World Development, 39 (11).
OESO (2010). OECD Statistics on External Development Finance Targeting Environmental Objectives Including the Rio Conventions. Via http://www.oecd.org/dac/environment-development/rioconventions.htm.
OESO (2012). Development co-operation report 2012. Organisation for Economic
Co-operation and development, Paris, p. 62, via http://www.oecd.org/dac/dcr2012.htm
OESO (2015). “Climate finance in 2013-14 and the USD 100 billion goal”, a report by
the Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) in collaboration
with Climate Policy Initiative (CPI). Via http://www.oecd.org/env/cc/oecd-cpi-climate-finance-report.htm
OESO-DAC (2011). Handbook on the OECD-DAC Climate Markers.
OESO-DAC (2014). Climate-related development finance in 2013. Improving the
statistical picture. Via https://www.oecd.org/dac/environment-development/Climate-related%20development%20finance%20FINAL.pdf
30
REFERENTIES
Oxfam (2012). The climate fiscal cliff: an evaluation of Fast Start Finance and lessons
for the future. Via https://www.oxfam.org/sites/www.oxfam.org/files/oxfam-media-advisory-climate-fiscal-cliff-doha-25nov2012.pdf
Oxfam (2016). Unfinished Business: How to close the post-Paris adaptation finance gap.
Via https://www.oxfamamerica.org/static/media/files/bn-unfinished-business-post-paris-adaptation-finance-160516-en.pdf
Roberts, J., T., Zeissberger, M., Peratsakis, C. (2010). Trends in Official Climate Finance:
Evidence from Human and Machine Coding.
The Hindu (2015). India questions OECD claim on climate finance. Via http://www.thehindu.com/news/national/oecd-report-on-climate-change-fund-flows-flawed-finance-ministry/article7930104.ece
The New Indian Express (2016). 38 dead, over 92,000 left homeless by Niger floods. Via
http://www.newindianexpress.com/world/38-dead-over-92000-left-homeless-by-Nigerfloods/2016/09/08/article3616205.ece
The Wall Street Journal (2016). Indian Heat Wave Breaks Record for Highest Temperature. Via http://blogs.wsj.com/indiarealtime/2016/05/20/indian-heat-wave-breaks-record-for-highest-temperature/
UNEP (2013). Africa’s Adaptation Gap. Climate Change Impacts, Adaptation Challenges and Costs for Africa. Via www.unep.org/pdf/AfricaAdapatationGapreport.pdf
UNEP (2016). Adaptation Finance Gap Report. Via http://web.unep.org/adaptationgapreport/sites/unep.org.adaptationgapreport/files/documents/agr2016.pdf.
UNFCCC Standing Commitee on Finance (2014). Biennial assessment and overview of
climate finance flows report.
Van Dyck, L., & Bachus (2016). Public climate finance in Belgium. BeFind Working Paper
N° 11, August 2016.
Weikmans, R. (2015a). Vietnam, a Donor Darling of Adaptation Aid? The Credibility
of the Rio Marker ‘Adaptation’ Put to The Test. KLIMOS Working Paper #8, KLIMOS-ACROPOLIS, Brussels, Belgium.
Weikmans, R (2015b). The Climate Finance Transparency Gap: Implications for the Belgian Development Co-operation. KLIMOS Working Paper #9, KLIMOS-ACROPOLIS,
Brussels, Belgium.
Weikmans, R. (2016). Fit for purpose: negotiating the new climate finance accounting
systems. Climate Strategies, Policy brief 3.
World Food Programme (2016). Haiti Situation Report #8, 12 October 2016.
Via http://reliefweb.int/sites/reliefweb.int/files/resources/wfp287736.pdf
Creatief met klimaat: Hoe landen hun beloftes voor het Zuiden uithollen.
31
CONTACT
11.11.11
Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging
Vlasfabriekstraat 11
1060 Brussel
Lien Vandamme
Beleidsmedewerker Klimaat
(+32) (0)2 536 11 99
[email protected]
www.11.be
32