Het zwaarste beroep

Download Report

Transcript Het zwaarste beroep

Het zwaarste beroep
Succes en falen van het huishoudonderwijs in Nederland,
1875-1940*
Piet de Rooy
1. Het onbehagen
In 1966 liet Philips een onderzoek instellen naar
de Nederlandse huisvrouw. De meest opvallende
uitkomst was, met enige nadruk in de publiciteit
gebracht, dat 80% van de vrouwen zei gelukkig te
zijn en met veel plezier huishoudelijk werk te
verrichten. Er zal wel een schaduwrandje aan dit
zonnige beeld: 40% van de vrouwen liep bij de
dokter of had althans klachten (1).
Een deel van de klachten kwam waarschijnlijk
voort uit de eisen die aan huisvrouwen werden
gesteld. In de B a e d e k e r v o o r d e H u i s v r o u w - in
de jaren dertig nog één bandje, na de oorlog
uitgegroeid tot een twaalfdelige serie - werd
onder het kopje "huisvrouw, een nobel beroep"
het volgende gesteld:
"Er zijn weinig beroepen die zo veelzijdig, zo veel­
omvattend, zo zwaar zijn als dat van huisvrouw. Wil de
huisvrouw haar taak naar behoren vervullen, dan heeft
zij, behalve de nodige v a k k e n n i s , bijzondere karakter­
eigenschappen van node, zoals t a c t en r e c h t v a a r d i g ­
h e i d s z i n om met de huisgenoten om te gaan (man, kinde­
ren, personeel), een vaste w i l en i n n e r l i j k e d i s c i p l i ­
ne om het voor de kinderen zo nodige goede voorbeeld
te geven; ten slotte het vermogen om v o o r u i t t e z i e n ,
om te voorzien, want zonder dat is geen goede organi­
satie mogelijk" (2).
Wie zou niet wankelen onder deze last? Nu was er
wel het perspectief van een sterke vereenvoudiging
van het huishouden, waardoor de taak van de huis­
vrouw (of wie dan ook het huishouden zou doen)
Sociologisch
T ijd sch rift
, jaargang 12, nummer 2, oktober 1985
207
essentieel van karakter zou kunnen veranderen.
Op de markt verschenen immers zeer praktische
artikelen als no-iron overhemden, papieren lui­
ers en zelfglanzende boenwas. Daarnaast maakte
de toenemende welvaart oudere vindingen als stof­
zuiger, wasmachine en koelkast voor grotere groe­
pen bereikbaar. In 1962 schreef een psychologe
dan ook: "Er is veel gezegd over de zegeningen
en de gevaren van de techniek. Als er één terrein
is waar allerlei nieuwe vindingen zegenrijk wer­
ken, dan is dat de huishouding" (3).
Vijf jaar later, in 1967 wees Joke Kool-Smit in
Het onbehagen bij de vrouw dit optimisme van de
hand. Naar aanleiding van het Philips-onderzoek
schreef ze zich aanvankelijk geërgerd te hebben
aan die 80% tevreden huisvrouwen, maar hen bij
nader inzien vooral goed te begrijpen: "wat een
huisvrouw doet is noodzakelijk voor de gemoeds­
rust niet alleen van haar omgeving, maar ook
van haarzelf. Alles heel, schoon, opgeruimd en
smakelijk, zonder dit bestaansminimum is het
moeilijk leven". Daarom was "futuristische huishoudapparatuur" ook geen oplossing:
"Wat is de pret van electronisch koken of boodschappen
doen via de computer? Ze verleggen een taak in plaats
van die te verlichten, dat is alles. Huisvrouwen zullen
pas bevrijd zijn als er een antirotzooi-robot op de
markt komt" (4).
Het kwam er op neer dat het huishouden een einde­
loze onoverzichtelijke serie handelingen was, die
nooit tot een bevredigend einde gebracht konden
worden en waaraan geen enkele status, identiteit
of zelfs maar waardering ontleend kon worden.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw tot in
de crisis van de jaren dertig was er door vrou­
wen een levendige discussie gevoerd over het huis­
houden. Het cruciale belang aan het huishouden
toegekend was groot, zoals moge blijken uit een
citaat uit Evolutie:
"Hadden wij, vrouwen van Nederland, reeds mede stem in
het huishouden van den staat, dan was daar evenzeer het
208
terrein,
waar ons
brengen,
als
blik ku n n e n wij
daarbij
een
vereenvoudiging
eigen huishouding.
op dit,
gebied voldoende
w ij
vernuft
in o n z e
ons m e e r
oefening vinden.
schoon resultaat
aanbeveling
s t r e k k e n bij
uitgebreide
huisho u d e n van den
lijk werk
onze
versmelten"
onze
krachten met
h a d a a n te
Voor het
oogen-
speciaal toegewezen
Wellicht
zou,
verkrijgen,
sollicitatie
staat
die onzer
bij
om
een
mochten
dit ons ter
in h e t
soortge­
broeders
te
doen
(5).
Een deelname aan de samenleving werd hier in het
verlengde geplaatst van het optreden in de eigen
huishouding. De capaciteiten van vrouwen, zoals
die in huis en gezin waren gebleken, moesten ook
in het openbare leven aangewend kunnen worden.
Dit impliceerde in ieder geval dat een zo groot
mogelijke autoriteit verworven diende te worden
op het de vrouwen "meer speciaal toegewezen ge­
bied" . Het huishouden diende als een vak te wor­
den opgevat, waarvoor waardering afgedwongen
moest en kon worden. Dit zou overigens pas goed
mogelijk zijn als aan twee vereisten was vol­
daan. Ten eerste: het moest een vak zijn waar­
voor gekozen werd. Niet iedere vrouw was geschikt
voor het huishouden, die moest dan ook in de ge­
legenheid worden gesteld iets anders te doen.
Toch werd er vanuit gegaan dat een meerderheid
der vrouwen het huishouden zou blijven doen, zij
het niet als lot maar als zelfgekozen beroep.
Ten tweede: er moest een opleiding komen. Alle
aspecten van het huishouden, van bouwtechnische
voorzieningen tot de emotionele verzorging van
de huisgenoten, moesten in een coherent kader
bijeen worden gebracht. De nieuwste inzichten op
het gebied van hygiëne, voeding, verlichting,
verwarming, pedagogiek etc. moesten verwerkt wor­
den en toegepast. Het was niet langer mogelijk te
vertrouwen op de overlevering van moeder op doch­
ter .
Nu waren er op dit punt wel verschillen in de
vrouwenbeweging. Sommige feministen pleitten voor
een vergaande socialisering van huishoudelijke
taken, anderen beperkten zich daarin, aarzelden
met name over het gemeenschappelijk koken en ook
over het niet zelf opvoeden van de kinderen. De
209
grootste groep zag vooralsnog weinig in drastische
veranderingen van de eigen huishouding maar zocht
door meer kennis van nieuwe technieken en metho­
den meer waardering af te dwingen én door tijds­
besparing in het huishouden meer tijd te krijgen
voor eigen ontwikkeling of beroepsarbeid.
Ondanks deze verschillen is het opmerkelijk dat
de discussie over het huishouden in de gehele
vrouwenbeweging weerklank vond en met aandacht
werd gevolgd. Verbitterde debatten vonden hier­
over, in tegenstelling tot bijvoorbeeld over het
kiesrecht, niet plaats. Het onbehagen in het
huisvrouwenbestaan en de overtuiging dat daar
verandering in diende te komen, vormde een ge­
meenschappelijke basis.
Het debat was in Nederland overigens niet zo
breed en gevarieerd als in bijvoorbeeld de Ver­
enigde Staten (6). Het werd vooral gevoerd door
dames uit de betere kringen, "de beschaafde
stand", en zou vooral gestalte krijgen in het
huishoudonderwij s .
2. De dubbele roeping
Al eeuwenlang verschenen er boeken, waarin ad­
viezen werden gegeven over het huishouden (7).
In de eerste helft van de negentiende eeuw ne­
men de adviezen in omvang en kwaliteit toe. In­
ternationaal gezien het bekendste werk in dit
genre is waarschijnlijk The American’s Home, or,
Principles of Domestic Science, door Catherine
Beecher samen met haar zuster Harriet Beecher
Stowe in 1869 gepubliceerd (8). Op het oude con­
tinent verwierf Henriette Davidis een ereplaats
met haar boek Die Hausfrau. De Nederlandse ver­
sie, "vrij bewerkt" verscheen in 1866 en was
decennia lang het boek "dat in die tijd om zo
te zeggen elk huwend meisje meekreeg" (9). Om de
twee jaar verscheen een herdruk. Alles wat met
het huishouden te maken kon hebben werd behan­
deld: het bouwen van een huis, het schoonmaken,
onderhoud, warenkennis, koken, de slacht, het in­
maken, een vlekkenlijst en goede raad bij verhui­
zen. 't Meest interessant was de grote nadruk die
210
Davidis hechttte aan een juiste taakopvatting
van de huisvrouw. Het huishouden was haar "eigen­
lijke bestemming", "de rust en het geluk van echt­
genoot, kinderen en dienstboden hangen voor een
groot gedeelte af van de zorg die zij aan haar
bestuur wijdt. Zorgloosheid van hare zijde kan
de bron van veel ellende worden (...)". Dit klinkt
nog vrij traditioneel, zij het dat de hier ge­
schetste verantwoordelijkheid niet zozeer werd
geaccepteerd, alswel opgeëist. De vrouw diende
het huishouden als haar domein te zien, waarover
zij alleen de scepter diende te zwaaien:
"Daarom geve
d a n in d e
gewenne
een v e r s t a n d i g e
uiterste
er
zich aan
over datgene,
h u i s v r o u w dat
noodzakel i j k h e i d uit
om over alles
na
te
de
bestuur
niet
handen;
zij
denken,
ook
wat m e n g e w o o n l i j k k l e i n i g h e d e n noemt.
De m a g t
dier
kleinigheden
grooten
invloed
op
is
sterk,
en heeft
het huiselijk geluk"
soms
(10).
De verantwoordelijkheid, die hier werd opgeëist,
was groter dan tevoren. Het impliceerde een krach­
tige versterking van de positie van de vrouw in
het gezin en een daarmee verbonden groeiend zelf­
bewustzijn. Voorlopig werden daar echter nog geen
verdere wensen of eisen aan vastgeknoopt.
Hiermee werd een begin gemaakt, zij het uiterst
moeizaam en complex, door Elise van CalcarSchiotling (11). In 1873 verscheen van haar hand
D e d u b b e l e r o e p i n g d e r v r o u w , waarin zij zichzelf
de volgende vraag stelde:
" Is h e t m o g e l i j k
in a l h a r e
heid,
voorzienigheid
openen,
wordt,
de v r o u w é n v o o r h e t g e z i n t e b e h o u d e n
eigenaardigheid,
die
z ij,
als
onafhankelijk
hare b e h o e f t e n
lieftalligheid,
zorgvuldig­
- é n h a a r t o c h e e n l o o p b a a n te
ze e e n z a a m b l i j f t ,
betreden kan om
of weer
zelfstandig
eenzaam
in a l
te v o o r z i e n ? " .
Dit dilemma moest aan de orde worden gesteld bij
het nadenken over onderwijs aan meisjes. Want een
opleiding mocht het meisje op geen enkele wijze
ongeschikt maken voor haar eigenlijke taak. Dat
zou gelijk staan aan het knakken der wieken van
deze engel en haar verjagen "naar het bont rumoer
211
des openbaren levens". Hoe het Paradijs te behou­
den en toch te winnen aan zelfstandigheid? De
boom des kennis werd aarzelend en behoedzaam be­
naderd. Meisjes zouden niet moeten gaan deelne­
men aan de intellectualistische opleidingen voor
jongens. Nee, de opleiding zou moeten aanknopen
bij wat vrouwen reeds doen in het huishouden:
"Wat
is h e t
werk der h uisvrouw anders dan een gedurig
proefnemen met
wending van
niet
in
allerlei
alle
zekere
stoffen
soorten van
zin een l a b o r a t o r i u m ,
ten der natuur voortarbeiden
gebracht
en werktuigen,
hefboomen.
z o n d e r dat
en
de b e w o n e r s
de a a n ­
Is e l k e w o n i n g
waar alle k r a c h ­
in t o e p a s s i n g w o r d e n
het
bevroeden?"
De vrouw kon van alles, ze gaf daar voortdurend
blijk van in haar huishouden. Dat nu zou op een
wat hoger niveau onderwezen kunnen worden, zodat
de vrouw - als dat nodig was - zich een bestaan
kon verwerven. Als dat niet - of niet meer noodzakelijk was, dan zou haar talent als huis­
vrouw niet zijn aangetast, integendeel. Tot slot
werd dit talent nog eens onder woorden gebracht:
"Van waar
dit
uit
hare
zij
de kracht
zich tot
talent
liefde
welt
- uit haar hart,
het op
- ja u i t
e n de v o l h a r d i n g
een polytechnische
tot r u s t e l o o z e n ar b e i d
in
te
van
haar huis
ziel,
liefde put
o m het huise l i j k
s c h o o l te maken,
spannen,
b e g e e r e n d dan het gel u k v a n die
welvaart
uit hare
hare
haar
te b e v o r d e r e n "
om
geen ander
l ief zijn,
leven
zich
loon
e n de
(12).
Dit geschrift werd met lof gepubliceerd door de
Vereeniging ter bevordering van Fabrieks- en Hand­
werknijverheid in Nederland. Een voorzichtige
opening naar de samenleving werd hier gemaakt,
gelegitimeerd door specifiek aan vrouwen toege­
schreven kwaliteiten (zowel van technische als
vooral van zedelijke aard). Deze kwaliteiten
waren bovendien dermate hoog, dat het een grotere
macht over mannen rechtvaardigde.
Onomwonden kwam dit naar voren in haar bewerking
van een Engels boek, in 1886 verschenen onder de
titel Gelukkig - ofschoon getrouwd. Mannen werden
hierin afgeschilderd als onbeheerst en geneigd
tot alle kwaad. Slechts de vrouw was in staat hen
212
te beschaven en wel door middel van het huwelijk.
Dit mocht niet beschouwd worden als slavernij, te
constateren immers viel, volgens Van Calcar, dat
"de beste mannen de boeien hebben gekust, die
hun door een brave vrouw werden aangelegd en ge­
dacht of gezegd hebben: Als dit slavernij heet,
wie wil dan vrij zijn". Dit werd, aanzienlijk
explicieter dan Davidis dit had gedaan, gekoppeld
aan een vrijwel exclusieve zeggenschap van de
vrouw over het huishouden: mannen mochten zich
daar absoluut niet mee bemoeien. Deze "regel van
noninterventie" moest door de vrouw echt worden
afgedwongen: "Het is werkelijk bijna een voor­
waarde tot het geluk, dat de paterfamilias iederen dag minstens een uur of zes van huis gaat"
(13).
Hiermee was gekozen voor een paradoxale legiti­
matie voor verdere emancipatie. Om deel te kunnen
nemen aan de samenleving werd de volle nadruk ge­
legd op de specifiek vrouwelijke eigenschappen.
Van Calcar keerde zich ook resoluut tegen be­
schouwingen die de sexe-verschillen relativeerden
of veronachtzaamden. Aan de betekenis van huis­
houdelijke bezigheden werd steeds meer gewicht
gehecht, juist om ook alternatieven voor het
huisvrouwen-bestaan mogelijk te maken. Een verde­
re emancipatie werd afhankelijk gesteld van de
internalisering van waarden, die juist hadden
bijgedragen aan de opkomst van de huiselijkheidsideologie, op grond waarvan althans vrouwen uit
de "beschaafde stand" geen plaats in het openbare
leven was toegestaan, zodat zij tot nietsdoen
waren veroordeeld. Helêne Mercier klaagde in een
prachtig artikel in 1888 al over het feit dat
vrouwen hun bestaan op bijna wanhopige wijze zin­
vol trachtten te maken door tot luxueuze consump­
tie over te gaan:
"Zij
hebben
den mo e d
niet,
d e n s t r o o m o p te r o e i e n ;
weelderige
voet v a n leven,
bij behoort,
haar,
tegen den nog
te m i n d e r ,
de
steeds
juist
wasseneen
m et al den o mslag, die
zonder dat
zaamheid verrichten,
omdat
zij
een bepaalde
illusie van een dagtaak
(14).
213
er
werk­
geeft"
Deze paradoxale legitimatie zal blijven doorklin­
ken in de vrouwenbeweging, ook als een volgende
stap gezet wordt en nadrukkelijker dan tevoren
een plaats op de arbeidsmarkt wordt opgeëist. Dit
bleek bijvoorbeeld op het grootste succes van de
vrouwenbeweging in de negentiende eeuw, de Natio­
nale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898.
Deze tentoonstelling gaf een overzicht van wat
vrouwen allemaal konden, welke beroepen ze uit­
oefenden, in welke arbeidsomstandigheden veel
vrouwen werkten. Daarnaast werden een groot aan­
tal grotere en kleinere congresbijeenkomsten ge­
organiseerd waar de problemen des levens bespro­
ken werden. De belangrijkste toespraak, "de rede
van het congres, de toespraak die iedereen zou
onthouden" werd uitgesproken door Catherine van
Tussenbroek, na Aletta Jacobs de tweede vrouwe­
lijke arts in Nederland (15). Ze sprak daar Over
het Tekort aan Levensenergie bij onze jonge vrou­
wen en meisjes. Zij schreef zichzelf "een tot
instinct geworden arbeidsdrang" toe en schetste
als contrast een moderne ziektegeschiedenis, tot
in de treurige details, die zij in haar praktijk
te behandelen kreeg: "de op het lichaam terug­
kaatsende zielsziekte, die onvoldaanheid heet met
het bestaan, en in gemis van levenstaak zijn oor­
sprong heeft". Als begin van een therapie schreef
ze de apathische meisjes vaak met veel succes voor
te gaan fietsen, "als proef en bewijs van licha­
melijk kunnen". Maar dat was alleen maar een begin.
Een fundamentele oplossing was alleen maar te vin­
den in een betere opleiding voor meisjes, waar­
door ze aan het werk konden en daarmee economische
onafhankelijkheid verwerven. Hoe dit alles in de
toekomst er precies uit zou gaan zien wist ze ook
niet:
"Maar van
één
draagsters
ding ben
van het
s c h i l l i g o f wij
van
staat
gewezen,
ik
zeker:
ideale
en
den bezem,
hanteeren,
vrouwentaak
het
En wat
zal zijn t e n i e t
invloed
sociale orde,
onver­
of het roer
d o o r de n a t u u r a a n ­
- wanneer
en den v r o u w e n gee n
leerd,
zal misschien
de
214
gedaan
die
beheersing
dan
z i j n de
zijn,
door
degelijke
sexen op gemeenschappelijk
beidsterrein,
eener
vrouwen
ontleedmes
onze,
betreft,
samenwerking der beide
wij
z u l l e n dat
ar­
de v e r d e r f e l i j k e
den mannen
waardigheid
dag aanbreken,
geen
zelf­
heeft
dat
ge­
e e n v rij
en krachtig vrouwengeslacht weer met volle toewijding
kan werken aan de taak, waarin wij geene mededingers
hebben: het heden ten dage, door mannen en vrouwen met
het woord verheerlijkte, maar metterdaad gesmade moe­
derschap" (16).
Met veel begrip was de diagnose gesteld, met
kracht opgekomen voor een verdere ontplooing van
vrouwen in de samenleving, maar ook hier het mo­
tief van de specifieke karaktereigenschappen van
vrouwen. Vrouwen werden hier de huishoudsters van
de staat, moeders van de samenleving, verbonden
bovendien aan de belofte zich te zijnertijd terug
te trekken op het eigen gezin, de eigen huishou­
ding .
Eenzelfde visie kwam tot uitdrukking in de ge­
ruchtmakende roman Hilda van Suylenburg, in 1896
gepubliceerd door C. Goekoop-de Jong van Beek en
Donk. Dit boek, door sommigen "de Negerhut van
de vrouwenbeweging" genoemd, pleitte ervoor dat
vrouwen zelfstandig hun brood zouden verdienen.
Aan het eind van het boek zitten Hilda, advocate
geworden, en haar man tijdens het theeuurtje te
praten. Ze hadden het over de vrouwenemancipatie,
intussen gaf zij hun dochter de borst, "dat zoete
mysterie van tot voedsel geworden bloed". Hier
werd niet een baby gevoed, hier werd de samenle­
ving aangelegd.
Pas door meer radicale feministen als Wilhelmina
Drucker zal een volgende stap gezet worden. Zij
relativeert de sexe-verschillen en eist voor man
én vrouw "vrijheid en betaling van arbeid, onver­
schillig of zij die doet in of naast het gezin".
Deze opvatting was in sterke mate beïnvloed door
haar analyse van de gevolgen van het kapitalisme
voor het gezin of, meer precies, van de technische
ontwikkelingen voor het huishouden. De introductie
van machines "om de vrouw het zware werk van de
schouders te nemen, en niet alleen het zware,
maar ook het vervelende, tijdroovende en geestdoodende werk" werd toegejuicht. In discussies
met Tolstoyanen, die pleitten voor "inkrimping
van behoeften" en zoveel mogelijk zelf blijven
doen, verklaarde Drucker zich altijd een resoluut
215
voorstandster van meer machines en "grootere ge­
riefelijkheid". Juist naar aanleiding van dit soort
beschouwingen trok Elise van Calcar haar medewer­
king aan Evolutie in:
"Vlei u er
niet mede,
het
gebruik
van de aardap p e l -
en
a p p e l s c h i l l e r s , p o e t s m a c h i n e s , g e h a k t k n e d e r s , stoomwasmachines
op
en alle m o g e l i j k e
zich zelf om werk
eigenlijk
ze h a r e
niek
opheffen
- geen duim-
handen maar goed
zal ooit
instrumenten,
te v e r l i c h t e n ,
z a l de
hoe nuttig
v r ouw niet
g e e n haarbreed'.
leeren gebruiken;
handigheid vergoeden,
Laat
geen mecha­
al wer k t
het
ge­
l i j k m a t i g e r , h e t w e r k t z o n d e r o o r d e e l ; m a a r w i e de
v r o u w o v e r l e g e n n a u w k e u r i g h e i d bij h e t w e r k e n k a n
leeren en
haar
trouw in het kleine,
st e m m e n tot
zedelijk
vooruit"
die
brengt
(17).
Het kenmerkende voor de Vrije Vrouwen rond Evolu­
tie was juist dat ze dit standpunt achter zich
hadden gelaten. Het huishouden was niet langer
een legitimatiegrond, integendeel. De invoering
van machines, of in meer uitgebreide zin "commu­
nistisch huishouden" kon hen niet snel genoeg
gaan:
"Wie n i e t
moet
blind
zien dat
vorm bezig
langzaam
i s z i c h o p te
- om plaats
communistische
houden
is v o o r
de t e e k e n e n d e s t i j d s ,
ons h u i s h o u d e n
lossen
- al gaat het hee l
te m a k e n vo o r
samenleven,
waarin
zal w o r d e n w a a r g e n o m e n d o o r
haar vak
doet"
zi e t ,
in d e n t e g e n w o o r d i g e n
het gecombineerde,
slechts het h u i s ­
haar,
die
dit
voor
(18).
Pas in een dergelijke situatie zouden de relaties
tussen mannen en vrouwen werkelijk vrij zijn en
zou de vrouw als voorwaardig lid in de samenleving
functioneren.
Zowel Van Calcar als Drucker gingen er vanuit, dat
de huisvrouw moest professionaliseren, dat het
huishouden een vak moest worden, waartoe vrouwen
opgeleid dienden te worden. De eerste zag echter
in deze professionalisering vooral een middel om
de zedelijke waarde van de vrouw te bevorderen;
een opleiding zou dus sterk gericht moeten zijn
op de morele vorming. De tweede zag er vooral een
middel in om vrouwen te bevrijden van veel zwaar
216
en oninteressant werk, waardoor ze de handen vrij
zou krijgen voor eigen ontwikkeling en activitei­
ten; in deze visie zou een opleiding dus sterk
gericht moeten zijn op het bijbrengen van de nieuw­
ste technische inzichten en arbeidsbesparende me­
thoden. Tegen de achtergrond van dit-debat, waar­
van de inzet de waarde en vrijheid van de v-rouw
was, moeten de ontwikkelingen in het huishoudonderwijs worden gezien.
3. Technici of liefhebbers
De Aaatsehappij tot Nut van 't Algemeen, in haar
burgerlijk beschavingsoffensief rusteloos ijverend
voor de verspreiding van deugdzaamheid, huiselijk­
heid en arbeidzaamheid onder de bevolking, boog
zich rond het midden van de negentiende eeuw over
het probleem van meisjes uit goede, maar arme
milieu's, dochters van onderwijzers, ambtenaren
en geschoolde ambachtslieden. Er moest toch een
vorm van onderwijs te vinden zijn, die wat moder­
ner was dan de traditionele brei- en naaischooltjes
waar meisjes hun uitzet leerden maken. Indien nodig
moesten de meisjes in staat worden gesteld zelf hun
brood te kunnen verdienen. Op grond van deze over­
wegingen werd in Amsterdam een Industrieschool voor
de vrouwelijke jeugd opgericht (1865) door het Nut.
Dergelijke scholen werden ook opgericht in Arnhem
(1873), Den Haag (1876) en Rotterdam (1885). Hoe­
wel deze scholen later tal van opleidingen zouden
aanbieden, kwam het aanvankelijk vooral neer op
onderwijs in de naaldvakken, die waren immers ge­
schikt "om in huis, te midden van het gezin, te
worden uitgeoefend" (19).
Deze industriescholen waren maar beperkt van op­
zet en doelstelling. In toenemende mate gingen
stemmen op onderwijs in te richten dat breder was,
meer op het huishouden gericht en voor grotere
delen van de arbeidersklasse geschikt. Het bescha­
vingsoffensief zou wellicht toch het meest succes
boeken als de vrouwen in huiselijkheid onderwezen
werden.
In 1875 had de Brabantse geheelonthouder L.P. Phi217
lippona onder het pathetische pseudoniem "Multapatior" gepleit voor "Huishoudkunde als leervak
in de opleiding der Vrouw en als Middel ter Her­
vorming van het Huisgezin en het Huiselijk Leven
in Nederland". Zijn brochure, die zonder veel
praktisch resultaat bleef, bevatte de zinsnede:
"Huishoudkunde nu moet in het algemeen de vrouw
op w e t e n s c h a p p e l i j k e gronden een Huisgezin leeren
inrichten en besturen (...)" (20). De Utrechtse
hoogleraar Jongeneel viel hem een jaar later bij:
"De stroom van den vooruitgang moet ook op huis­
houdelijk gebied worden binnengeleid" (21). In
Den Haag pleitte de secretaris van de N e d e r l a n d sche
M a a tsch a p p ij
ter
b evo rd erin g
van
N ijv e r h e id
,
F.W. van Eeden (de vader van Frederik) in de jaren
tachtig voor de verspreiding van meer kennis over
voeding onder de arbeiders, in navolging van acti­
viteiten in een aantal landen waar "kookscholen"
waren opgericht. Ook hij voelde er wel voor iets
dergelijks niet tot koken te beperken, wat ook in
de naamgeving van een dergelijke nieuwe onderwijs­
vorm tot uitdrukking zou kunnen komen:
"Welnu,
school
braden,
laat
is o o k
o n s de
bakken,
meer heeten,
bewust
anderen naam geven;
want
stoven en hoe
huishouden,
huishouden.
dezen
een
al
moeten daar geleerd
al v e r s tandelijk
van
zaak
oneigenaardig,
tijd"
niet
die
En H u i s h o u d i n g
verrichtingen
worden,
redelijk
Kook­
alleen koken,
- maar
denkend,
boven­
zelf­
is e e n w a c h t w o o r d
(22).
Van verschillende kanten werd gepleit voor een
opleiding tot huisvrouw:
"Zo wor d t
op
goed
ingericht
huishoudonderwijs
drongen door
all e n die
welvaart,
versterking van het
de
de v o l k s g e z o n d h e i d ,
de
aange­
volks­
volkskarakter,
den
maatschappelijken vrede voorstaan; alsmede door allen
d i e d e k i n d e r s t e r f t e , de t u b e r c u l o s e , h e t a l c o h o l i s m e ,
het
zedenbedervend kroegleven bestrijden"
(23).
Het voorstel van Van Eeden werd maar deels gere­
aliseerd, het was waarschijnlijk al moeilijk ge­
noeg dat koken en hoe het verder heten mocht te
organiseren. Door een "Dames-Comité tot oprich­
ting van een Kookschool" in Den Haag werd uit een
groot aantal sollicitanten de 33-jarige juffrouw
218
A.C. Manden gekozen, die toen plant- en dierkunde
studeerde in Groningen. Ze werd naar Duitsland
gestuurd om het vak te leren; na terugkomst werd
ze de eerste directrice van de Haagsche Kookschool,
die in 1888 werd geopend. Later kreeg ze als ere­
titel "de stichtster van het wetenschappelijk kookonderwijs in Nederland", omdat ze zich niet beperkte
tot het leren koken, maar door daar nadrukkelijk
voedings- en bereidingsleer aan te verbinden. Ze
schreef zelf een kookboek waarvan in 1905 al 60.000
exemplaren waren verkocht (24).
De school begon met cursussen van vier maanden,
overdag voor huisvrouwen en jonge meisjes, 's
avonds voor dienstboden en op woensdagmiddag voor
"het volkskind" (12-13 jarige meisjes). De invloed
van mejuffrouw Manden als wegbereidster is moei­
lijk te overschatten, ook al nam ze in 1895 ont­
slag om directrice te worden van het Gemeente­
ziekenhuis in Den Haag.
Het voorstel van Van Eeden zou echter niet in Den
Haag, maar in Amsterdam worden gerealiseerd. Daar
leefde Jeltje de Bosch Kemper, één van die vrouwen
waaraan alle "levensenergie" leek te ontbreken.
Later zou ze zeggen dat ze werkelijk niet meer wist
wat ze tussen haar 18e en 36e jaar had gedaan:
"Thuis zitten borduren, teekenen, pianospelen,
wat naaien, brieven schrijven, visites maken, wat
wandelen, wat vertalen (...)" (25). Hieraan kwam
pas een eind toen ze geleidelijk aan betrokken
raakte bij de vrouwenbeweging. Als lid van de ver­
eniging Tesselschade was ze steeds meer overtuigd
geraakt van het belang van opleidingsmogelijkheden
voor vrouwen om een plaats op de arbeidsmarkt te
verwerven. Van Eeden bracht haar in contact met
Hendrina Scholten, die werkzaam was in het Amster­
damse maatschappelijk werk, met name de "huisver­
zorging" . Haar belangstelling ging vooral uit naar
het meer geschikt maken van jonge vrouwen voor hun
taak als moeder en huisvrouw (26). Gezamenlijk wa­
ren zij de drijvende kracht achter het oprichten
van de Amsterdamsche Huishoudschool in 1891. Als
eerste directrice werd aangetrokken Suze G.F. Meyboom, een leerlinge van mejuffrouw Manden. Aanvan­
kelijk was het vooral een kostschool, waar zeven
219
meisjes intern waren en zo praktisch en theoretisch
werden opgeleid tot "huishoudsters". Daarnaast wer­
den een aantal cursussen gegeven, zowel voor meis­
jes uit de gegoede stand als voor kinderen uit de
volksklasse. Dit laatste liep overigens niet een­
voudig. Slechts met de grootste moeite, na veel
huisbezoek, waren er vier volksmeisjes bereid ge­
vonden zich te laten onderwijzen, nadat beloofd
was dat er een vergoeding voor loonderving zou
worden gegeven en dat ze kosteloos tussen de mid­
dag mochten overblijven (27).
Op de Haagse Kookschool had nog een veelbelovende
leerlinge gezeten, mevrouw A.S. Tydeman-Verschoor.
Deze had met haar ziekelijke echtgenoot veel in
het buitenland gereisd "en eenmaal teruggekomen
zag zij een groot doel: vakonderwijs voor aanstaan­
de huisvrouwen. Zij werd de apostel van het Huishoudonderwijs, was zelf bekeerd en ging nu ande­
ren bekeeren bij grooten getale" (28). In 1891
werd ze directrice van de Rotterdamsche Kookschool,
daarna ging zij naar Den Haag, waar ze mejuffrouw
Manden opvolgde. In 1899 begon ze voor eigen reke­
ning de beroemde Huishoudschool - Laan van Meerdervoort. Haar belangrijkste bekeringswerk ver­
richtte ze echter als redactrice van het in 1894
opgerichte blad In en Om de Keuken. Orgaan van de
Hollandsche Kookscholen. Haar eerste medewerksters
waren de dames Manden en Meyboom, zodat een drie­
tal vrouwen samenwerkten "met een breeden blik en
een warm hart, met een vaste overtuiging en een
sterken wil" (29). Dat was geen woord teveel.
Het blad was geschreven voor huisvrouwen. Meestal
opende het met een beschouwing van mevrouw Tydeman, die tot 1925 redactrice zou blijven. Daarnaast
waren er nuttige tips, berichten, recepten en mede­
delingen. Het blad sloeg aan: in één jaar waren er
12.000 abonnees. Het had aanzienlijk meer pretentie
en cachet dan De keuken- en huishoudgids, een sinds
1901 verschijnend blad met tips en recepten. Wel
wijst het verschijnen van een min of meer concur­
rerend blad op het feit, dat er een markt was ont­
staan voor voorlichting op huishoudelijk gebied:
een groeiend getal vrouwen begon het huishouden
te zien als een vak.
220
De zwaarste tegenstand tegen een dergelijke visie
was, volgens de voorstanders van het huishoudonderwijs, aan te treffen bij de huisvrouwen, die
nog en masse bleven volharden in de sleur. Met
grote regelmaat wordt in In en Om "dat nagenoeg
algemeen voorkomende conservatisme" gehekeld (30).
" N o g te a l g e m e e n e n
het
de h o o g s t e
n o g te
roeping
d i e p g e w o r t e l d is
en de b r a a f s t e
een huisvrouw
is o m r u s t e l o o s
a a n te
om
jagen,
zich
a c h t e r elk
van den m o r g e n
h o u d e l i j k e n a r b e i d te v e r d i e p e n "
de m e e n i n g ,
tot
stofje
en
den avond
smetje
in hui s -
(31).
Deze taakopvatting was te betreuren en diende ver­
vangen te worden. Evenzeer echter viel te betreu­
ren dat dames uit de betere kringen zich te goed
voelden voor huishoudelijk werk. Het al zo lang
besproken "dienstbodenprobleem" was hier eigenlijk
het bewijs van"
"De g r o o t e
oorzaak van
gebrek aan
wederzijdsche
de
'meidenplaag'
waardeering
toch
en hoe
is
als
M e v r o u w z i c h te v o o r n a a m r e k e n t
zoo noodig,
het
werk
het d i e n s t m e i s j e
sf e e r ziet.
dienen,
dienstbode'."
van
om,
te verri c h t e n
in h a r e m e e s t e r e s s e
Waarom wordt
niet
dienstbode
het
kan dit
ook anders,
der
iemand uit
en
hooger
toch altijd gesproken van
samenwerken
tusschen meesteres
en
(3 2).
In het kader van de Tentoonstelling van vrouwen­
arbeid werd ook een dienstbodencongres gehouden,
waar mevrouw Tydeman dan ook pleitte voor een
betere opleiding van zowel huisvrouwen als dienst­
boden. Onder haar auspiciën trad ook een beschei­
den dienstbodenorganisatie naar voren, die overi­
gens geen bloeiend bestaan beschoren was.
De bekering van de traditionele Nederlandse huis­
vrouw werd planmatig aangepakt. Het was de bedoe­
ling eerst een nieuwe, jonge elite op te leiden.
Daartoe waren huishoudscholen essentieel: die
moesten "een keurbende" opleiden,
"die,
bezield met
te v e r g r o o t e n
h e t v o o r n e m e n o m de w a r e h u i s e l i j k h e i d
d o o r t i j d te m a k e n v o o r
221
dat
p l i c h t s opvatting van
lektuur,
muziek,
ernstig praten en ongestoord bezig te zijn met de kin­
deren, hare hersens inspannen om te krijgen huishou­
dens, waar men dankbaar gebruik maakt van uitvindingen,
die het werk vereenvoudigen, waar men aan bekwame hulp
durft overlaten, waar men coöperatie zoekt als bezui­
niging van tijd, moeite en geld" (33).
Maar over wat voor materiaal beschikten die scho­
len, was dat van zo'n kwaliteit dat er een keur­
bende te vormen was?
Er was een kleine groep vrouwen, die met ongelo­
felijke inzet hun idealen verspreidde. Maar de
meerderheid voldeed niet. De damescursisten kwa­
men af op de kooklessen en zeurden, dat er een
meisje in dienst moest worden genomen om de vuile
boel na de lessen op te ruimen en af te wassen
(34) . Deze dames bezorgden de huishoudscholen soms
de naam "die biefstukschool en aspergeacademie"
(35) . Maar ook over de meisjes die wat kennis en
ervaring kwamen opdoen waarmee ze later als dienst­
boden konden gaan werken was de leiding maar matig
tevreden. De overzichten van ingeschreven leer­
lingen op de Amsterdamse Huishoudschool geven ook
een "algemeene indruk", die vaak zeer negatief
uitviel (36).
De keurbende zou vooral gevormd moeten worden uit
de meisjes, die intern op de verschillende scholen
zaten en daar een opleiding volgden om lerares
"koken en voedingsleer", huishoudkunde of behande­
ling der was te worden. Maar ook daar ging
veel kaf schuil onder het koren.
Al met al leek het erop, dat de huishoudscholen
niet bezocht werden door de vrouwen en meisjes,
die de wegbereidsters van dit onderwijs zich had­
den toegedacht. Integendeel, zij vreesden dat de
huishoudscholen verstikt zouden worden door een
toevloed van leerlingen en cursisten, die weinig
bruikbaar waren. Mocht dit in overeenstemming zijn
met wat de welwillende heren zich voor ogen hadden
gesteld bij de oprichting van het huishoudonderwijs, sommigen in de vrouwenbeweging daarentegen
zagen deze ontwikkeling als ongunstig. In 1897
werd in Evolutie geconstateerd dat het huishouden
en koken als vakken in aanzien waren gestegen,
222
maar "een vak nu dat allen beoefenen, houdt op
een vak, een beroep te zijn": "Wat dus de Huis­
houdscholen aan den eenen kant hebben opgebouwd,
zullen zij aan de andere zijde weder afbreken,
door van alle meisjes huishoudsters en kooksters
te willen maken" (37). Mevrouw Tydeman deelde deze
zorg en achtte het onderwerp belangrijk genoeg om
er een aparte bespreking aan te wijden tijdens de
Tentoonstelling van vrouwenarbeid in 1898. Zij
bracht daar hard en duidelijk naar voren dat de
bestaande huishoudscholen niet voldeden. Iedereen
die iets wilde leren was maar welkom; daardoor
werden het eigenlijk meer kostscholen "waarop de
meisjes wat ontbolsterd zullen worden en voor het
leven bruikbaarder worden gemaakt" (38). Hoe nut­
tig dit wellicht ook was, het was niet en kon niet
de bedoeling van de huishoudscholen zijn. Dat moes­
ten immers echte vakscholen worden, waar niet wat
"ontbolsterd" werd, maar waar het huishouden als
een wetenschap werd onderwezen, waar tot een echt
vak werd opgeleid.
Het is tegen de achtergrond van dit gevoelige pro­
bleem, dat zich een geweldig conflict afspeelde
tussen enerzijds de besturen van de belangrijkste
huishoudscholen en de leerkrachten anderzijds.
Het conflict valt op te vatten als een strijd tus­
sen de beide tradities, waaruit dit onderwijs was
voortgekomen: sociaal-liberalisme en vrouwenbewe­
ging .
In de beginjaren kon een leerlinge op haar eigen
school aan het eind van een cursus examen doen.
Ze werd beoordeeld door de eigen leerkrachten en
een aantal bestuursleden. Het diploma bood de mo­
gelijkheid ergens lerares te worden. De status van
een dergelijk schooldiploma was niet zeer hoog.
Ook hier was het mevrouw Tydeman die organiserend
optrad: sinds 1893 werden de examens van de scho­
len te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam gezamen­
lijk gehouden, waardoor het diploma belangrijk aan
betekenis won. De examencommissie bestond uit leer­
krachten en bestuursleden van de drie scholen, veel
al onder voorzitterschap van Jeltje de Bosch Kemper
Dit was een aantal jaren goed gegaan. In 1899 ver­
zocht de huishoudschool in Arnhem deel te mogen
223
nemen aan deze regeling. Naar aanleiding daarvan
stelde het bestuur van de Amsterdamse huishoud­
school, inmiddels gevestigd in het prachtige ge­
bouw aan het Zandpad, naast de woning van mevrouw
De Bosch Kemper, voor meer samenwerking tussen de
scholen te verkrijgen. Er kwam daartoe een Centrale
Commissie voor het vakonderwijs in koken en huis­
houden aan de Kook- en Huishoudscholen in Nederland
De secretaris van het Amsterdamse bestuur, J. Bruin
wold Riedel, werd ook secretaris van de Centrale
Commissie en ontwierp het reglement.
In dit reglement werd de volgende examenprocedure
vastgelegd: er kwam een examencommissie van des­
kundigen die een cijfer gaf, daarna vergaderde er
een "regelingscommissie", bestaande uit bestuurs­
leden die dit cijfer als advies beschouwde en be­
sliste of een leerlinge geslaagd was of niet. Dit
reglement, afgedrukt in In en Om van juli 1899
werd vergezeld van een commentaar van de dames
Tydeman en Meyboom: als de eindbeslissing aan niet­
deskundigen kon worden overgelaten, "dan is het
heele vak niet waard, dat er zoo'n drukte van ge­
maakt wordt". Wat bovenal verbittering wekte was,
dat blijkens een toelichting op het reglement, de
besturen de eindbeslissing aan zich wensten te
houden, omdat ze geacht konden worden "hooger te
staan en verder te zien" dan de leraressen.
Zo begon een conflict, dat om te beginnen de vakan­
tie bedierf van Jeltje de Bosch Kemper en haar
trouwe medewerkster, mevrouw Scholten. Na de vakan­
tie probeerde mevrouw De Bosch Kemper de zaak te
sussen, maar de dames Tydeman en Meyboom bleven
op hun stuk staan: het ging om het principe of de
verdere uitbouw van het vak door "technici" of
"liefhebbers" diende te geschieden. Op een derge­
lijk cruciaal punt kon eenvoudigweg geen water in
de wijn gedaan worden. De Centrale Commissie pro­
beerde nog wel een examencommissie in te stellen,
maar geen der uitgenodigde deskundigen wenste daar
zitting in te nemen. Deze succesvolle boycot leid­
de vervolgens tot zeer langdurige onderhandelingen.
De dames Tydeman en Meyboom organiseerden intussen
een achterban: 25 maart 1900 werd de Bond van Leeraressen bij het Huishoudonderwijs opgericht. Me224
vrouw Tydeman werd voorzitster, in het bestuur
kwam ook Suze Meyboom en Martine Wittop Koning,
de belangrijkste lerares koken en voedingsleer op
de Amsterdamse Huishoudschool, werd secretaresse.
Dit bestuur verklaarde in In en Om: "Niet tegen­
over besturen, commissies of personen, die de ont­
wikkeling van het huishoudonderwijs beoogen, staan
wij, neen, naast haar groepeeren wij ons als-een
sterke macht van deskundigen, die de toekomst van
ons onderwijs voor een groot deel in de hand heb­
ben". De Centrale Commissie besloot een wapenstil­
stand aan te vragen: in juli 1900 was er een cen­
traal examen waar de deskundigen het eindoordeel
vaststelden, de bestuursleden van de regelingscommissie gaven slechts een advies. Meteen na het
examen barstte de strijd echter weer los en de
Centrale Commissie besloot in 1901 geen examens
te regelen. Daarop nam de Bond het heft geheel in
handen en werden de examens voortaan geheel door
de deskundigen georganiseerd.
Bruinwold Riedel schreef over deze gehele affaire
een verongelijkte brochure, waarin hij betreurde
dat de dames zo conflict-belust waren en zich "op
het eenzijdige en nog zeer dunne streepje der door
haar zelve aan zichzelve toegekende 'deskundigheid'
plaatsten", wat hem zelfoverschatting leek.
"En deze ervaring wekt te meer droefheid, wanneer zij
tot ons komt van vrouwen, omdat deze, zoolang zij zich
niet houden voor 'deskundigen', gewoonlijk zonder het te
weten, prijken als bloemen, wier bescheidenheid juist
uitwerkt, dat zij zóó krachtig tot ons spreken van
stille, en juist daardoor krachtige levensontplooiing".
ïn het exemplaar van mevrouw Meyboom van de bro­
chure staat bij deze passage" "Amen;;" (39).
De Bond ging krachtig verder op de ingeslagen weg.
De leraressen wisten zich in de strijd met hun be­
sturen de steun te verwerven van de rijksoverheid.
Zo verklaarde een hoge ambtenaar van het departe­
ment van onderwijs zich bereid als gecommitteerde
zitting te nemen in de examencommissie; in 1905
verwierf de Bond ook voor 't eerst een kleine rijks­
subsidie voor het organiseren van de examens. Te225
vens ontwierp de Bond een salarisregeling en een
werktijdenregeling, die overigens pas op ruimer
schaal konden worden gerealiseerd toen de over­
heid vanaf 1920 op ruimere schaal subsidie ging
verstrekken.
De verwijdering tussen leraressen en bestuurders
werd steeds groter. Mevrouw Scholten woonde vlak­
bij de Amsterdamse Huishoudschool, in feite stond
deze in haar achtertuin. In september 1901 zag ze
het nieuwe schooljaar weer beginnen, maar, schreef
ze aan haar vriendin De Bosch Kemper, "de aardig­
heid is er zoo af en dat bestuurtje spelen wordt
zoo iets van eene comedievertooning, vindt gij
ook niet?". Dat vond deze ook: "ik wensch mijne
betrekking tot de Huishoudschool af te breken".
Dat wist mevrouw Scholten te voorkomen, maar het
werd niet meer wat het geweest was. Suze Meyboom
regelde alles naar eigen inzicht. Martine Wittop
Koning sprak in 1904 zelfs openlijk uit dat ze
samenwerking met het bestuur onnodig vond. Dit
was de druppel die de emmer deed overlopen: ze
werd ontslagen. Daarop namen op twee na alle le­
raressen, inclusief mevrouw Meyboom, ontslag. De
Amsterdamse Huishoudschool werd, enigszins moei­
zaam, weer voorzien van onderwijzend personeel
en ploegde voort (40) . Het ontslagen personeel
richtte vervolgens zelf een nieuwe school op,
enigszins polemisch genoemd de Nieuwe Huishoud­
school, die zich met veel succes zou ontwikkelen.
Dit schisma had ook gevolgen voor de Bond. Deze
stond uiteraard achter "de Nieuwe", maar vreesde
voor de zo moeizaam bevochten examenregeling.
En terecht, want Rotterdam, Utrecht en de "Eerste
Amsterdamse" voerden weer eigen schoolexamens in.
De Bond protesteerde hier heftig tegen, waarop
vijf leraressen (waaronder de bekende C.J. Wannée
van het "Kookboek van de Amsterdamse Huishoud­
school") zich uit de Bond terugtrokken (41). Pas
in 1909 deed de Eerste Amsterdamse weer mee aan
de centrale examens, maar de relaties zouden ook
daarna nog zeer moeizaam blijven (42).
Al met al was het een zeer opmerkelijk conflict.
De vastberadenheid van de leraressen tegen hun
226
werkgevers (de scholen waren veelal eigendom van
een N.V., bestuurd door de lokale elite) was op­
vallend, temeer als men bedenkt dat de Bond aan­
vankelijk slechts 45 leden telde. Pas in de loop
van de jaren twintig zou dat uitgroeien tot 365.
Maar het ging dan ook om de raison d'être van het
onderwijs.
Onmiskenbaar had het huishoudonderwijs veel te
danken aan enigszins verlicht denkenden, georga­
niseerd in het Nut of betrokken bij pogingen van
het sociaal-liberalisme. In essentie was het hun
bedoeling de vrouwen van de volksklasse althans
in enige mate de leefwijze van de burgerklasse
bij te brengen. Dit moge bijvoorbeeld blijken uit
een beschouwing van Bruinwold Riedel, die in op­
dracht van de commissie voor onderwijs van het
Nut in 1908 een brochure schreef over Het vak­
onderwijs in koken en huishouden en de opleiding
tot dienstbode:
"Mij staat als beeld der toekomst voor oogen, de werk­
man, met zijn gezin levende in een gezonde, gezellige
woning, met een tuin, waarin hij, in de uren, welke
vrijvallen van den loongevenden arbeid, met zijn gezin
aardappelen en groenten voor eigen gebruik kweekt, welke
dan smakelijk bereid worden door de vrouw, die eerst in
de herhalingsschool, daarna in de volkslessen, op deug­
delijke wijze heeft leren koken en huishouden. De borrel
heeft voor de leden van dit gezin zijn aantrekkelijkheid
verloren. Het huis, met den tuin, geven aan allen de
noodige rust, gezelligheid, ontspanning, na den arbeid"
(43).
Hoezeer de leraressen het visioen van Bruinwold
Riedel wellicht konden delen, toch ging het hen
in principe om iets anders. Ze onderwezen een vak
dat aanzienlijk meer omvatte van kooklessen met
wat aanvullende tips. Ze kwamen op voor de identi­
teit van een nieuwe discipline, de huishoudwetenschappen en ze verzorgden de opleiding tot een
echt beroep, huisvrouw.
In het conflict kwam deze professionalisering
krachtig naar voren en werd er door versterkt.
De huishoudscholen waren nooit van de ouders ge­
weest, waren nu de bestuurders ontnomen en zou227
den dankzij de overwinning in handen zijn van de
leraressen. Deze hadden zich de steun van de rijks
overheid weten te verwerven, waarvan ze overigens
in toenemende mate afhankelijk zouden worden, om­
dat subsidies de weggevallen donaties en legaten
en de ontoereikende school- en cursusgelden moes­
ten aanvullen. Maar vooralsnog was het een mooie
overwinning. Nu kon toch verder worden gewerkt
aan het vak en de vakopleiding. De liefhebbers
waren van het terrein verdwenen, de technici had­
den het rijk voor zich alleen. Hun ontmoetings­
punt bleef In en Om, sinds januari 1914 officieel
geheten In en om de woning, waarin als bijblad
het Nijverheidsonderwijs voor Meisjes verscheen.
4. Housekeeping en homemaking
Maar wat hield dat vak nu eigenlijk in, behalve
de zeer traditionele nadruk op orde, regelmaat
en zuinigheid? (44). Opmerkelijk in dit verband
is, dat in In en Om in 1927 gedeelten worden af­
gedrukt van De ervarene en verstandige huyshoudster uit 1753, waarbij de nadruk wordt gelegd op
de grote overeenkomsten met de huidige inzichten
(45) .
Natuurlijk waren de tijden inmiddels veranderd.
Nieuw was de voortdurende aandacht voor nieuwe
huishoudelijke apparatuur: verlichting, verwar­
ming, kooktoestellen en de stofzuiger. Men be­
denke dat bij de aanvang van het huishoudonderwijs gas als verlichtingsbron net werd ingevoerd
en pas in 1897 gasgloeilicht werd geïntroduceerd:
"de eerste vereenvoudigingen bij het huishoude­
lijk werk, bij het koken, bij de waschbehandeling,
werden alle in die tijd geboren of kwamen toen
eerst meer ter sprake", aldus mevrouw LelimanBosch, die in 1895 op 26-jarige leeftijd leerlinge
was geworden van de Amsterdamse Huishoudschool
en een jaar later daar lerares werd in een groten­
deels door haar zelf vorm gegeven vak huishoud­
kunde (46). De stofzuiger bijvoorbeeld kwam pas
in 1904 in Nederland. Aanvankelijk was dat een
zeer omvangrijk toestel, dat men van een bedrijf
kon huren. Werknemers van een dergelijk bedrijf
kwamen dan langs om de aangewezen gordijnen,
228
tapijten en fauteuils te reinigen (per onderdeel
was een tarief vastgesteld) (47). Een omslachtige
en dure methode, zij het wel de enige waarmee
stof niet slechts werd verplaatst maar verwijderd.
Dit werd van buitengewoon belang geacht, gezien
de betrekkelijk recent verworven inzichten over
hygiëne. De oude nadruk op reinheid was een weten­
schappelijke campagne tegen stof geworden. Bruinwold Riedel had in 1908 al geschreven over de
bacteriologie die "ons het levensgevaar in het
eigen huis heeft doen kennen" (48). En ook C.J.
Wannée beschreef in 1919 de woning nog als "bron
voor verschillende gezondheidsstoornissen" (49).
Juist deze nadruk op hygiëne maakte het mogelijk
het onderscheid tussen gezonde en zieke leden van
het huisgezin te laten vervagen en eigenlijk alle
huisbewoners als patiënten te zien. Mevrouw Tydeman schreef dan ook dat naar haar opvatting "huis­
houden, d.w.z. het verzorgen van gezonden, zoo
dicht bij het verzorgen van zieken" staat (50).
Een zeer groot gedeelte van alle adviezen op het
gebied van het huishouden betrof dan ook de nietaflatende strijd tegen het stof, waarin ontel­
bare hoeveelheden bacteriën zaten, waarvan men
de vreselijkste ziekten kon krijgen. Naast ver­
wijdering van het stof, bijvoorbeeld door iedere
dag het behang af te nemen met een doek, waren
er maar twee methoden, afgezien van de stofzuiger,
tegen de alom loerende ziektekiemen: zeer veel
frisse lucht en zeer veel zon. Zonlicht werd ge­
acht bacteriën te doden; de dames waren dan ook
niet geporteerd voor volumineuze gordijnen en
vitrages die de vrije toegang van het zonlicht
slechts verhinderden. De overmatige waardering
voor frisse lucht leidde niet alleen tot beschou­
wingen over de ventilatiemogelijkheden van ver­
schillende raamtypen, maar bovenal tot het open­
zetten van ramen, ongeacht het jaargetijde. Dit
voorschrift gold vooral de slaapkamers, waarin
men volgens alle auteurs eenderde deel van het
leven doorbracht en al slapend slechts schadelijke
gassen produceerde. Het zal hier en daar dan ook
flink koud zijn geweest, maar men was in de huis­
houdkunde bereid onaangenaamheden voor lief te
nemen als het om de gezondheid ging. Ook met eten
bijvoorbeeld. Veel mensen vonden - en vinden vellen op gekookte melk vies.
229
"Aan deze kleingeestigheid dient niet te worden toe­
gegeven. Een ieder bestrijde haar in zichzelf en voorkome de ontwikkeling er van in de kinderen. De room toch
als het meest vethoudende deel der melk werkt zich naar
boven; zal men nu met het vel een deel van het beste
weggooien? En dan: is het leven een niet veel te ernsti­
ge zaak om zooveel gedoe te maken over het niet lekker
vinden van een melkvel? Een verstandig mensch zal het
beneden zich achten" (51).
De nadruk viel tot nu toe op de traditionele in­
houd van de verstrekte adviezen, ook al namen deze
soms een wat modernere vorm aan. Maar wat was nu
het nieuwe? Het meest duidelijk spreekt dit wel­
licht uit een uitvoerig citaat van een beschouwinc
van mevrouw Tydeman uit 1923, waarin ze begon met
een korte terugblik op het niet al te verre ver­
leden :
"Wat een onnoodige kwelling en vermoeienis voor de huis­
vrouw, zeggen we nu, wat een onlogische werkverschaf­
fing voor het dienstmeisje, wat een slijtage zonder er
voldoende profijt van te trekken, wat een gebrek aan
gezelligheid! Ja, als h o u s e k e e p i n g niet vóór alles ten
doel heeft h o m e m a k i n g , als het leiden van een huishou­
ding niet is een vak, waarvoor men zich bekwaamd heeft
en waarbij voortdurend de gezondheid en het geluk der
huisgenooten beoogd worden, dan ligt in dat harde wer­
ken eigenlijk alleen de verdienste van energiek optre­
den, goed voorgaan, zichzelf niet ontzien. Starre deug­
den, die dikwijls de beminnelijkheid niet in de hand
werkten en daarom door man en kinderen maar matig op
prijs gesteld werden. Vermoedelijk lijdt de waardeering
van het 'werken in huis' nog steeds onder de onverstan­
dige overdrijving der vroegere huisvrouw; zelfs het huis
houdonderwijs ondervindt daarvan den terugslag, want
tegen de uren bestemd voor 'huishoudelijk werk', zien
de nieuw ingeschreven leerlingen bijna altijd op" (52).
Dit betekende allerminst dat de huisvrouw het wat
kalmer aan kon doen, zaken kon laten sloffen, ziet
beperken tot de grote lijnen. Integendeel, het we!
zijn van het gezin bleef afhankelijk van een on­
eindige stroom van kleinigheden (53). De huisvrouw
diende het echter zo te organiseren, dat niemand
last had van de huishoudelijke werkzaamheden: een
230
rustig ontbijtuurtje, het zachte licht van het
theelichtje 's middags moeten vaste punten zijn
voor man en kinderen. Daartussenin moest alles
piekfijn verzorgd worden, zonder te ontaarden in
gesloof, want dan zou de huisvrouw te moe zijn
om gezellig te kunnen omgaan met het gezin. Met
grote nadruk wordt de vrouw gemaand niet op te
gaan in het eigen beperkte bestaan, maar zich te
ontspannen, haar algemene ontwikkeling bij te
houden, "ook zij moet frisch blijven" (54).
Wat dit betreft was de Wereldoorlog 1914-1918 een
ernstige bedreiging. Dienstmeisjes waren moeilijker te krijgen dan ooit; voedsel was op de
bon; het reëel inkomen liep terug. "Wij moeten
er uit alle macht voor waken, dat het verdwijnen
van de goedkoope arbeidskrachten op huishoudelijk
gebied ons weer het oude huisslaaftype, met haar
afgewerkte lichaam en bekrompen verstand, terug­
brengt" (55) .
Hoe meer de tijdsomstandigheden, zoals tijdens
de Eerste Wereldoorlog tegenzaten, of, zoals na
de oorlog, de maatschappelijke werkelijkheid tra­
ger bleek te veranderen, des te meer visionair
werden de artikelen van mevrouw Tydeman. Begees­
terd schreef zij over een huishouden waarin alles
op zijn plaats was:
"Stelt u voor een huishouden waar niets slingert, waar
men zonder agitatie naar school, bureau, station, ver­
gadering gaat, omdat wat noodig is mee te nemen op zijn
plaats ligt, waar men zijn hand niet op een leege plaats
slaat, als men lucifers, een stukje pakpapier, een
touwtje, een veiligheidsspeld, een propje watten enz.
enz. noodig heeft" (56).
Maar dat zou er wel nooit van komen. Dienstboden,
man en kinderen zouden wel nooit tot deze graad
van perfectie kunnen worden gebracht. Een probleem
was immers, dat een te straffe discipline de sfeer
in het gezin zou aantasten, zodat het huis geen
thuis meer zou zijn voor de gezinsleden. Het bleef
moeilijk een evenwicht te vinden tussen de ge­
wenste zakelijke en emotionele kwaliteiten van de
huisvrouw. Enerzijds ziet men in recensies als
231
bijvoorbeeld Het ABC dev huishouding van Selma
Poets het verwijt naar voren komen, dat het boek
teveel aandacht geeft aan wellevendheid en hui­
selijkheid, wat het vakmatig gezien minder inte­
ressant maakt en niet geschikt voor het huishoudonderwijs (57). Anderzijds betreurt men dat het
huishouden in Nederland zo achterbleef en wel
nooit het niveau van de Amerikaanse "domestic
Science" of "home economics" zou halen:
"Huishoudelijk werk verrichten als uitvloeisel van
wetenschap! wie ziet dat in Nederland in? Het beste
bewijs hiervoor is, dat ons onderwijs nog altijd moei­
te heeft een flink corps goed ontwikkelde leerkrachten
te verzamelen" (58).
Nu was dit inderdaad een groot probleem, vooral
door het grote verloop van leerkrachten. De le­
raressenopleidingen bleken niet in staat voldoen­
de gediplomeerden op te leiden gegeven het feit
dat jaarlijks ongeveer 80 leraressen het onder­
wijs verlieten, meestal omdat ze gingen trouwen
(59). De kleine grapjes over de goede kansen op
de huwelijksmarkt waren dan ook nogal wrang.
Langzamerhand kwamen er wel steeds meer meisjes
met een goede vooropleiding naar de leraressen­
opleidingen, maar het bleef tobben. In en Om be­
vatte jaarlijks een verslag over de centrale
examens en het is opvallend, hoe jaar in jaar uit
geklaagd werd over het peil van de examen-kandi­
daten. Op een zeer welwillend-neerbuigende toon
of ronduit geïrriteerd wordt geklaagd over de
geringe algemene ontwikkeling, de verspilling
van materialen tijdens het examen en de slechte
planning van de werkzaamheden.
Een veel groter probleem was echter het succes
van het onderwijs. Het aantal scholen nam na 1900
snel toe, evenals het aantal leerlingen: van
1.300 in 1900 tot ruim 68.000 in 1938 (dat was
ongeveer 10% van alle 13-15-jarige meisjes) (60).
De nieuwe leerlingen kwamen in hoofdzaak uit de
lagere klassen, het waren meisjes die een jaartje
op de huishoudschool gebruikten om aan de leer­
plicht te voldoen of aan de bepalingen van de
arbeidswet.
232
Voor een groot gedeelte waren de na 1900 opge­
richte scholen juist bedoeld voor deze groep meis­
jes. Vooral in confessionele kringen achtte men
het van groot belang dit type onderwijs te bevor­
deren, als uitstekende methode om een verantwoord,
confessioneel gezinsleven te versterken. Het on­
derwijsprogramma werd ook steeds meer afgestemd
op deze groep. Nieuw opgerichte scholen beperkten
zich niet tot koken en huishouden, maar sloten
aan bij het industrieonderwijs, waarin zoals ver­
meld, de nadruk lag op de naaldvakken. Een derge­
lijke combinatie werd "huishoud- en industrie­
school" genoemd - voor 't eerst in Alkmaar in
1896 - soms ook "vrouwenarbeidsschool" naar het
Duitse voorbeeld.
Opmerkelijk is dat de leraressen en andere pu­
blicisten aanvankelijk geen enkele en later slechts
zeer spaarzame opmerkingen over de "gewone" leer­
lingen maakten in de vakbladen. Voor zover de
artikelen niet handelden over het vak, verenigingsperikelen of arbeidsvoorwaarden, bleef de aandacht
voor leerlingen beperkt tot de kleine groep die
voor de leraressenopleiding had gekozen. Dit be­
tekende dat de gedachtenontwikkeling over doel en
nut van het huishoudonderwijs stagneerde: onge­
merkt beperkte het huishoudonderwijs zich tot
het "ontbolsteren" van meisjes. Het gevaar, waar
de dames Drucker en Tydeman al even voor 1900 op
hadden gewezen, was werkelijkheid geworden en de
leraressen waren kennelijk onmachtig dit te onder­
kennen .
Dit zou belangrijke gevolgen hebben. De uitbrei­
ding van het "nijverheidsonderwijs voor meisjes"
impliceerde een geleidelijke verwatering van de
oude idealen. Voor het huishouden was nog wel
een opleiding nodig, maar een vakopleiding kon
het nauwelijks meer genoemd worden. Dit zou in
de jaren twintig tot felle kritiek aanleiding
geven van onverwachte zijde: de vereniging van
huisvrouwen. Bovendien zou het huishoudonderwijs
haar centrale positie verliezen in de ontwikkeling
van de huishoudwetenschappen.
233
5. De denkende huisvrouw
De Nederlandse Vereeniging van Huisvrouwen was
in 1912 opgericht, op initiatief van het Natio­
naal Bureau voor Vrouwenarbeid (voortgekomen uit
de Tentoonstelling van 1898). Anna Polak, direc­
trice van het Nationaal Bureau, had op de consti­
tuerende vergadering gepleit voor een vereniging
van huisvrouwen, die werkelijk een vakvereniging
zou zijn, "omdat het huisvrouwenbedrijf werkelijk
een vak kan genoemd worden - een vak, waarvoor
men kan worden opgeleid en dat beter of minder
goed kan worden uitgeoefend" (61). De vereniging
moest dit besef onder de huisvrouwen versterken,
de maatschappelijke waardering voor het vak be­
vorderen en als ontmoetingspunt voor de leden
functioneren, die elkaar met raad en daad konden
bijstaan.
In beginsel was dit een zeer belangrijk initiatief.
De discussie over het huishouden, de poging de
status ervan te verhogen zou niet langer uitslui­
tend op het huishoudonderwijs gebaseerd blijven.
Bovendien was de vereniging al snel een succes:
begonnen met 100 leden waren er in 1921 al 10.000
leden in 37 afdelingen, in 1933 waren er reeds
32.000 leden in 76 afdelingen. In deze afdelingen
werd een scala van activiteiten ontwikkeld: cur­
sussen werden georganiseerd in bijvoorbeeld kleine
reparaties in huis, het dienstbodenprobleem werd
regelmatig besproken, een tijdschriftenportefeuille
opgezet, gezamenlijk een stofzuiger aangeschaft
en beschaafde actie gevoerd tegen de in de Eerste
Wereldoorlog stijgende prijzen van het voedsel
(62). In en Om kon van harte instemmen met deze
vereniging; mevrouw Tydeman bood in 1918 haar
blad zelfs aan als verenigingsblad maar dit werd
op de Algemene Vergadering vriendelijk afgeslagen:
"De NVvH is een vakvereeniging en moet dus haar
eigen vakblad behouden" (63).
Wat desondanks een mooie samenwerking had kunnen
opleveren, werd betrekkelijk snel een geïrriteer­
de verhouding. Al in 1920 was op de jaarvergade­
ring van de Vereniging van Huisvrouwen de vraag
opgeworpen of het nijverheidsonderwijs voor meis­
jes nog wel "in overeenstemming is met de eischen
234
van den tijd" (64). Een uiterst beledigende vraag,
die leidde tot het instellen van een commissie die
niet tot enig resultaat kwam. Twee jaar later klinkt
het nog harder: "Het onderwijs op onze huishoud­
scholen is weinig populair, dit worden grotendeels
veroorzaakt door de wijze waarop het wordt gegeven.
Heel veel leerlingen, die deze scholen verlaten
nemen zich stellig voor het geleerde nooit in toe­
passing te brengen". Dit werd vooral toegeschreven
aan het vasthouden aan oude, omslachtige werk­
methoden, waardoor het onderwijs achterliep (65).
In het Maandblad van de Vereniging werd door een
directrice uit Utrecht op deze aantijgingen gerea­
geerd: ze vond deze kritiek slechts een pleidooi
voor slapheid en gemakzucht. Het was de taak van
het nijverheidsonderwijs de meisjes degelijk te
leren werken: "Verslapt de menschheid U nog niet
genoeg in het laatste tiental jaren?" (66). Het
was een omineuze reactie, want sinds wanneer werd
verheffing gelijkgesteld aan de bestrijding van
slapheid, om nog maar te zwijgen van het feit,
dat een wat meer rechtstreekse verdediging ver­
wacht mag worden van het nijverheidsonderwijs dat
zich altijd beroepen had op het beproeven en in­
troduceren van de meest moderne technieken en
methoden. Opnieuw werd een commissie ingesteld;
hoe hoog de wederzijdse irritatie was opgelopen
bleek wel uit de naam ervan: de bevredigingscommissie.
In 1925 verscheen het rapport over de kwestie,
waarin in veel wolligheid verpakt, vooral werd
aangedrongen op meer contacten van het onderwijs
met de echte praktijk (67). De redactrice van
In en Om schreef naar aanleiding hiervan, dat
men in de huishouding "in zeer veel gevallen
niet spreken (kan) van absoluut goed of verkeerd",
het was "in zeer veel gevallen een ervaringsvak"
(68). Dit was natuurlijk een capitulatie. Wat
leerden de meisjes eigenlijk op de scholen, als
er kennelijk geen onderscheid gemaakt kon worden
tussen goed of verkeerd en het vak in essentie
slechts in de praktijk geleerd kon worden? Bestond
er dan eigenlijk wel zoiets als een vak huishoudwetenschap?
235
Huishoudscholen en Vereniging van Huisvrouwen
groeiden dan ook snel uit elkaar. In 1922 had de
afdeling Zeist van de Vereniging aangedrongen op
het door een huishoudschool laten onderzoeken van
"voorwerpen, middelen voor huishoudelijke doel­
einden". Toen iets dergelijks gerealiseerd werd,
ging het echter geheel buiten de scholen om. In
1926 kwam een I n s t i t u u t t o t v o o r l i c h t i n g b i j H u i s h o u d e lijk e n
A rb e id
van
de
N ederlandse
V e re nigin g
tot stand, waarbij alleen in de
statuten de mogelijkheid nog wat opengehouden werd
dat ook de huishoudscholen keuringen verrichtten.
In de praktijk is het daar niet van gekomen (69).
Van
H uisvrouw en
Geleidelijkaan drong in de jaren twintig de rea­
liteit door bij het nijverheidsonderwijs. In de
vakbladen werd nog regelmatig gerefereerd aan de
oude idealen, maar toch werd het taboe doorbro­
ken: "wij weten toch allen, dat niet de knapsten
van hoofd naar onze scholen komen en is het dan
niet een zegen te noemen, dat het onderwijs zich
aanpast aan de behoefte van de leerlingen!" (70).
De schone idealen van weleer vervluchtigden. Ont­
daan van een diepere inhoud kwam het onderwijs
neer op het aanbrengen van enige discipline bij
meisjes uit de arbeidersklasse. Slechts een enke­
ling peuterde tenslotte nog aan de wond: "men
wenschte een 'denkende' huisvrouw in de toekomst"
maar "het doel is wel wat vervaagd" (71).
Opmerkelijk ambivalent is ook de houding tegen­
over de "hervormingsbeweging voor huishoudelijken
arbeid", die in de tweede helft van de jaren twin­
tig ook in Nederland merkbaar wordt.
De belangrijkste initiatiefneemster van deze be­
weging was de Amerikaanse Christine Frederick die
na uitvoerige bestudering van de ideeën van Taylor
vanaf 1912 in L a d i e s H o m e J o u r n a l artikelen publi­
ceerde, waarin getracht werd het huishouden te
rationaliseren en de efficiency te verhogen. Drie
jaar later verscheen haar boek H o u s e h o l d E n g i n e e r ­
in g :
s c ie n t i f ic
management in
the home.
In 1928
verscheen een vrije vertaling in Nederland, D e
denkende
h u i s v r o u w , van de hand van E.J. van
236
Waveren-Resink en B. Muller-Lulofs, die in een
Voorrede meedeelden:
"Iedere denkende vrouw moet zich bewust zijn van de
achterlijkheid onzer huishouding, die weinig beïnvloed
is geworden door de technische ontwikkeling en vooruit­
gang die wij alom in de Maatschappij waarnemen.
Deze achterlijkheid drukt op de huisvrouwen als een last.
Wij moeten Christine Frederick dankbaar zijn dat zij
ons den weg wijst, hoe wij door het besturen van de
huishouding op wetenschappelijke basis en door het
toepassen der efficiency beginselen ons van dezen last
kunnen bevrijden, en tijd, opgewektheid en energie
overhouden voor de ideële zijde van onze gezinstaak en
voor eigen ontwikkeling" (72).
Een jaar later verschenen bewerkingen van verge­
lijkbare werken van Paulette Bernège, Orde en
methode in de gezinshuishouding, bewerkt door
R. Lotgering-Hillebrand en Erna Meyer: De nieuwe
huishouding, bewerkt door een redactie onder lei­
ding van mevrouw Lotgering (73). Dit laatste boek
was vertaald op initiatief van de Nederlandse
Vereniging van Huisvrouwen.
Ondanks nuanceverschillen brachten de drie boeken
toch één boodschap: de vrouw moet ervoor zorgen
niet in het huishouden ten onder te gaan. Ze moet
het beheersen, slechts dan zal ze arbeidsvreugde
kennen en pas dan kan ze toekomen aan haar eigen
onvervangbare taak in het gezin. De eerste stap
tot beheersing is het overwinnen van dilletantisme
en het nauwgezet toepassen van de nieuwste in­
zichten op wetenschappelijk gebied: "Van slovend
sleurwerk verandert haar taak in vreugdevolle ar­
beid, die voor de vrouw, die er toe geroepen wordt,
toch minstens gelijkwaardig is aan welk ander be­
roep ook. Hebben we dit bereikt, dan bereiken we
ook, dat buitenstaanders de huisvrouwelijke taak
erkennen als ernstige beroepsarbeid" (74).
Het is begrijpelijk, dat mevrouw Tydeman hier niet
van opkeek: ze had al jarenlang dit inzicht ver­
kondigd. Vooral de wat opgewonden gestelde arti­
kelen van Frederick hadden haar al eens aanleiding
gegeven op te merken dat haar adviezen konden lei­
den "tot een té beredeneerd huishouden, tot een
237
té verstandelijk optreden". Ze vond het dan ook
niet noodzakelijk dat de boeken van Frederick
vertaald werden: ontwikkelde vrouwen konden het
in het origineel lezen, nut voor de Nederlandse
huisvrouw hadden ze nu niet direct (75). Daar
kwam nog bij, dat men in Nederland niet zo ge­
voelig was voor wat als "amerikanisme" werd ge­
zien. In het Maandblad van de Nederlandse Ver­
eniging van Huisvrouwen was al in 1919 geconsta­
teerd, dat het in die moderne Amerikaanse huizen
wel heel wat leek, maar echt schoon waren ze
niet, laat staan gezellig (76).
Vooral mevrouw Lotgering maakte echter van de
publieke belangstelling gebruik de oude idealen,
opnieuw geformuleerd, bekendheid te geven. Daar­
naast werd de mogelijkheid aangegrepen nieuwe
materialen, apparaten en inzichten te presenteren
waartoe, gezien de snelle technologische ontwik­
kelingen in die periode, ook alle aanleiding toe
was. Opmerkelijk was echter, dat deze technolo­
gische vernieuwingen niet of nauwelijks werden
ingevoerd in het huishoudonderwijs. Dit was trou­
wens een internationaal verschijnsel. Op een in­
ternationaal congres over het huishoudonderwijs,
in Berlijn gehouden in 1934 werden in voordrachten
tal van wetenschappen en technische ontwikkelingen
als wenselijk en nuttig beschreven. Bij terug­
komst in Nederland meldde de voorzitster van de
Bond van Leraressen echter mistroostig: "Het is
alleen jammer, dat er zeer weinig is gezegd over
de wijze, waarop het huishoudonderwijs de trait
d'union zou kunnen vormen tussen de beoefenaars
der wetenschappen en de huisvrouwen" (77). Een
dergelijke taak werd nauwelijks meer geambieerd
en het huishoudonderwijs in elk geval niet meer
toegekend.
De leraressen van het huishoudonderwijs hebben in
het midden van de jaren dertig nog wel vrij veel
adviezen gegeven over het huishouden en koken
aan vrouwen van werklozen, net zoals ze dat tij­
dens de Eerste Wereldoorlog hadden gedaan. Maar
het stuitte op weinig waardering, bang als de
werklozen waren dat door de regering geïnspireer­
de activiteiten gebruikt zouden worden om de steun
238
te verlagen.
Een typerend boek uit die tijd was Gezond ver­
stand bij de besteding van het inkomen van J.
Polak-Kiek en Martine Wittop Koning van 1934:
"Voor wie dit boekje bestemd is? Voor allen, die niet
meer dan ƒ 3000,- per jaar verdienen. Toch zal het voor
hen, die boven dit inkomen uitgaan, zeker ook nuttig
kunnen zijn. Immers, wie weet, wat de dag van morgen
brengen zal" (78).
Het is wel ironisch dat een vak, dat voor een
groot deel begonnen is als uiting van een crisis
in het vrouwenbestaan, na een halve eeuw een echt
crisisvak was geworden.
6. Besluit
In toenemende mate werden de gedragsmogelijkheden
voor vrouwen uit de middenklasse in de achttiende
eeuw ingeperkt. Ze werden afhankelijker van hun
echtgenoten, die zich ontwikkelden tot kostwinners.
Naarmate vrouwen echter de huiselijkheid opgelegd
krijgen, proberen een aantal van hen van de nood
een deugd te maken. Zij zien het huishouden als
een domein, waarover autonomie verworven dient te
worden.
Deze autonomie zal in de negentiende eeuw in toe­
nemende mate worden gelegitimeerd door waardering
te vergen voor de specifieke vrouwelijke kwali­
teiten: liefdevolle zorg. opofferend begrip en
de zachte kracht der beschaving. Deze niet geheel
van ressentiment vrij te pleiten gedachtenontwik­
keling leidde vervolgens tot de eis deze kwali­
teiten ook buiten het huishouden te mogen uit­
oefenen (79 ) .
Dit was voor een belangrijk deel de achtergrond
van het huishoudonderwijs. Het feit, dat dit on­
derwijs zo betrekkelijk snel tot stand kwam, is
daarmee niet verklaard, immers, voor het overige
is voortgezet onderwijs aan meisjes in Nederland
in deze periode nauwelijks tot ontwikkeling ge­
komen. Van doorslaggevende betekenis is geweest,
239
dat de welwillende liberalen zich hierbij konden
aansluiten. Zij trachtten immers al sinds het
eind van de achttiende eeuw de huiselijkheid, als
centraal element in het burgerlijk beschavings­
offensief, onder de bevolking te verspreiden.
Daarbij kan aangetekend worden, dat dit offensief
niet alleen gericht was op de arbeidende bevolking,
maar ook functioneerde als een soort inwendige
zending, ook de eigen klasse moest bevestigd en
versterkt worden in deze vorm van gedragsbeheersing (80). Een derde factor werd gevormd door
vooruitstrevende feministen, die in het huishoudonderwijs een mogelijkheid zagen om binnen het
kapitalisme toch reeds een belangrijke verlichting
van de taak van vooral arbeidersvrouwen te reali­
seren .
Dit monsterverbond werd rond 1900 verbroken. De
liberalen bleken vooral prijs te stellen op een­
voudig, disciplinerend onderwijs aan arbeiders­
meisjes wat een miskenning inhield van de poging
het huishouden als een echte professie te consti­
tueren, waarvoor niet ieder meisje geschikt was,
laat staan dat zij bereid waren na te denken
over meer collectieve vormen van huishouden.
Na de Eerste Wereldoorlog verloor het huishoudonderwijs ook de band met de vrouwenbeweging.
Deze zakte na het behalen van het kiesrecht in,
bovendien waren de ervaringen met de collecti­
vering van huishoudelijke taken niet bemoedigend
(81) . Belangrijker nog wellicht was, dat het
huishoudonderwijs zich ontwikkelde zoals de li­
beralen dat voor ogen had gestaan. Het effect van
de wet op de leerplicht en de arbeidswet was, dat
het huishoudonderwijs hoofdzakelijk het gat vulde
tussen lagere school en einde van de leerplicht
(82) .
Tenslotte verslechterde ook de relatie met de
Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen. De leden
van deze vereniging verwachtten van het huishoudonderwijs tenminste goede dienstmeisjes of hulpen
in de huishouding te krijgen, maar zelfs dat bleek
niet langer mogelijk. Het door de vereniging
240
geëntameerde consumentenonderzoek ging buiten de
scholen om. Aan de rationaliseringsbeweging, aan
het eind van de jaren twintig, werd wel bijgedra­
gen door schrijfsters die nauw betrokken waren
bij het huishoudonderwijs, maar dit leidde niet
tot een vernieuwing van dat onderwijs-.
Na de Tweede Wereldoorlog werd onder leiding van
de pedagoog Ph. Kohnstamm het huishoudonderwijs
onderzocht. In 1952 oordeelde hij:
"Het vak huishoudkunde moet zowel theoretisch als
praktisch worden herzien. De leergangen zijn nog te
veel op de oude leest geschoeid. Terwijl de opzet van
een moderne huishouding is gebaseerd op een juiste
verdeling van arbeid, tijd en geld, wordt hiermede
door de leraressen in de lessen te weinig of geen re­
kening gehouden, behalve in theorie (...)" (83).
In datzelfde jaar werd in Wageningen mevrouw
C.W. Willinge Prins-Visser - tot dan toe presi­
dente van de Nederlandse Bond van Plattelands­
vrouwen - tot hoogleraar benoemd in de huishoudwetenschap te Wageningen (84). Wat eens een
bloeiende beweging was, met een levendig tijd­
schrift, door vele vrouwen met belangstelling
gelezen, was nu gereduceerd tot een academische
discipline. Verspreid werd nog wel gepubliceerd
over huishoudelijk werk, de belasting van huis­
vrouwen of de betekenis van de technologie van
huishoudelijke apparatuur (85). Maar van een
levendige discussie kan nauwelijks gesproken
worden. In 1967 moest het onbehagen bij de vrouw
opnieuw worden uitgelegd.
Nog steeds verschijnen er boeken en pamfletten
waarin adviezen worden gegeven over huishoudelijk
werk. De toon is inmiddels van een blijmoedig pes­
simisme :
"Zonder overdrijving kan worden gesteld, dat de huis­
vrouw één van de zwaarste beroepen heeft.
Niet alleen vanwege het feit, dat zij dagelijks vaak
meerdere overuren maakt, maar ook omdat haar vak bij­
zonder arbeidsintensief is en een uitgebreide algemene
kennis van zaken vereist. Aangezien er voor het B e r o e p
Van h u i s v r o u w geen opleiding bestaat, zullen we ons de
241
kneepjes van het vak met vallen en opstaan eigen moeten
maken" (86).
* Met dank aan de leden van de VF-groep Sociogenese en
de VF-groep Grondslagen der opvoedkunde.
Noten1
0
9
8
7
6
5
4
3
2
1.
De Nederlandse huisvrouw. Eindhoven: 1966; cf. L. van
Rijswijk-Clerkx: Moeders, kinderen en kinderopvang.
Nijmegen: 1981, pp. 300-308 en pp. 330-335; C.J.B.J.
Trimbos, "Veranderend vrouwbeeld", in Vorming tot
Vrouw. Utrecht/Antwerpen: 1967, pp. 29-44 en pp. 64-71.
2.
Baedeker voor de Huisvrouw, dl. 2. Huishouden op rol­
letjes. 's-Gravenhage: z.j., p. 11.
3. Céleste Herberichs, "Overpeinzingen bij een pannelap",
in Dux jaargang 29 (1962), p. 315.
4. Joke Kool-Smit, "Het onbehagen bij de vrouw" (oorspron­
kelijk verschenen in De Gids 9/10 (1967), pp. 267-281)
in Fragmenten Vrouwengeschiedenis, 's-Gravenhage: 1980,
dl. 1, pp. 198-199.
5. Evolutie 1896, pp. 164-165.
6. Dolores Hayden, The grand domestic revolution. Cambridge
(Mass.): 1981; daarnaast Barbara Ehrenreich en Deirdre
English, For her own good. New York: 1978 en Susan
Strasser, Never done. New York: 1982.
7. G. Tornieporth, Studiën zur Frauenbildung. Weinheim/
Basel: 1979, p. 11 voor een kort overzicht en verdere
literatuurverwijzingen; voor Nederland: L.F. Groenen­
dijk, De nadere reformatie van het gezin. De visie van
Petrus Wittewrongel op de christelijke huishouding.
Dordrecht: 1984. Zie ook de vierdelige serie De ter­
meerdere Wijse Jaer-Beschryver. Amsterdam: 1661-1662
en de opmerkelijke uitgave De ervarene en verstandige
Hollandsche Huyshoudster. Amsterdam z.j. (1753), her­
uitgegeven in facsimile te Leiden in 1965.
8. Kathryn Kish Sklar, Catherine Beecher: a study in
American domesticity. New Haven: 1973.
9. J. Brok-ten Broek in Van moeder op dochter. Utrecht/
Antwerpen: 1968J , p. 38.
10. H. Davidis, De huisvrouw. Haarlem: 1872 , pp. 1-2.
11. J.H. Sikkemeier, Elise van Calcar-Schiotling. Haar
leven en omgeving, haar arbeid, haar geestesrichting.
Haarlem: 1921. Zij was erg onder de indruk geraakt van
F. Fröbel. Over het verband tussen Fröbel en de (Duitse)
242
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
vrouwenbeweging: Ann Taylor Allen, "Spiritual Motherhood:
German Feminists and the Kindergarten Movement, 1848-1911",
in History of education quarterlyvol. 22 nr. 3 (Fall 1982),
pp. 319-339.
E. van Calcar, De dubbele roeping der vrouw. Arnhem: 1873,
pp. 9-10, 73 en 109.
Het oorspronkelijke werk was E.J. Hardy, Happy though
Married. E. van Calcar, Gelukkig - ofschoon getrouwd.
Haarlem: 1886 p. 27 en 190; geciteerd is naar Jeanette
Wijsman, Het betrekkelijke van de vrouwelijke lijdzaam­
heid. Doctoraalscriptie Sociologie Groningen: mei 1983,
pp. 58-70.
H. Mercier, Verbonden schakels. Amsterdam z.j. p. 228.
Veblen heeft in The theory of the leisure class uitgelegd,
dat dit gedrag van vrouwen functioneerde als blijk van
de kredietwaardigheid en betrouwbaarheid van hun echt­
genoten. Het verzet tegen deze functie en het eisen van
nuttige arbeid was dan ook een centraal element in de op­
komst van de vrouwenbeweging. Daardoor werd overigens de
gedachte gevoed dat werk de kern van het morele leven
was: Daniël T. Rodgers, The work ethic in industrial
America 1850-1920. Chicago/London: 1978 (m.n. hoofdstuk
7: Idle womanhood: feminist versions of the work ethic).
Clara M. Meijers in Van moeder op dochter, o.c. p. 117.
Catherine van Tussenbroek, Over het tekort aan levens­
energie bij onze jonge vrouwen en meisjes. Amsterdam:
1898, pp. 4, 6 en 15.
Elise van Calcar, De vrouwen aan het werk voor sociale
hervorming. 's-Gravenhage: 1893, p. 9.
Evolutie, 1897, p. 12; cf. W. Drucker in Moederschap).
Sexueele ethiek. Almelo z.j., pp. 79-87.
W.N. Schilstra, Vrouwenarbeid in landbouw en industrie
in Nederland i\sj de tweede helft der negentiende eeuw.
De ontwikkeling
van de meisjesvakopleiding in Nederland. 's-Gravenhage:
Nijmegen: 1976'p. 69 en A.J. Jungmann,
1911, pp. 26 en 32-33.
20. Multapatior (ps. L.P. Philippona),
De Huishoudkunde als
leervak in de Opleiding der vrouw en als Middel ter Her­
vorming van het Huisgezin en het Huiselijk Leven in
Nederland. Amsterdam: 1875, p. 56. Over Philippona:
G. Brom, De nieuwe kruistocht. Drankweergeschiedenis van
Rooms Nederland, 1895-1907. Helmond: 1909, p. 18 e.v.
21. J. Jongeneel, De huishoudschool voor meisjes. Een eisch
des tijds. Utrecht: 1876, p. 5.
22. F.W. van Eeden, "Eene kookschool in Nederland", in Tijd­
schrift uitgegeven door de Nederlandsahe Maatschappij ter
bevordering van Nijverheid, 49ste deel, 1886, p. 69;
243
cf. "Kookscholen. Verslag van de commissie tot over­
weging van dit onderwerp", in Tijdschrift 45ste deel,
1882, p. 251 e.v.
23. J. Bruinwold Riedel, Vakonderwijs voor meisjes I. Het
vakonderwijs in koken en huishouden en de opleiding tot
dienstbode. In opdracht van de Nutscommissie voor Onder­
24.
25.
25.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
36.
37.
38.
39.
wijs. Amsterdam: 1908, p. 6.
In en Om, jaargang 1 (1894), p. 58; In en Om, jaargang
11 (1905), p. 108.
J.W.A. Naber, Het leven en werken van Jeitje dje Bosch
Kemper. Haarlem: 1918, p. 10.
J.W.A. Naber, o.c., pp. 135-126.
M.E. Leliman-Bosch, Geschiedenis van het huishoudonderwijs in Nederland. Rotterdam: 1933, p. 106.
Nijverheidsonderwijs voor meisjes, 12e jaargang (1932),
p. 94.
M.E. Leliman-Bosch, o.c., p. 11.
In en Om, jaargang 4 (1898), p. 94.
In en Om, jaargang 14 (1908), p. 72.
In en Om, jaargang 2 (1895), p. 35; In en Om, jaargang
4 (1898), p. 104.
In en Om, jaargang 4 (1898), p. 94.
M.E. Leliman-Bosch, o.c., p. 103.
L. Mulder-v.d.Berg, "Een gewoon leven; iets over meis­
jesopvoeding en huishoudonderwijs in Nederland", in
Utrechtse Pedagogische Verhandelingen, jaargang 3 no. 1
(oktober 1980), p. 27.
Archief Amsterdamse Huishoudschool, inv. no. 1 (berust
bij het Gemeentearchief Amsterdam onder archiefnummer 755)
Evolutie 1897 p. 12; 13-12-1893 schreef Drucker in Evo­
lutie naar aanleiding van een circulaire van de Amster­
damse Huishoudschool: "Door het meer en meer bezoeken
der huishoudscholen toch, zal 'de huishoudkunde' langzaam
aan een vak worden als elk ander vak, dat waarde ver­
krijgt, dat niet elke weet-niet zich inbeeldt te kennen
en dat ook ten lange leste niet meer door ieder wordt
beoefend. Met het huishoud-vak immers gaat het als met
doktoren: velen achten zich geroepen, weinigen echter
zijn de uitverkorenen".
Notulen van de vergaderingen van de Rubriekcommissie
Huishoud- en Kookonderwijs 28-12-1897, in Archief Amster­
damse Huishoudschool, inv. no. 4.
J. Bruinwold Riedel, Het conflict tusschen de "Centrale
Commissie voor het Vakonderwijs in koken en huishouden
in Nederland" en den "Bond van leeraressen bij het Huis­
houdonderwijs". Beschreven en met officieele bescheiden
toegelicht, z.pl. 1901 (exemplaar met randbemerking in
244
40.
41.
42.
43.
44.
45.
46.
47.
48.
49.
Archief Amsterdamse Huishoudschool). Over dit conflict
verder: J.W.A. Naber, o.c. , pp. 211-216 en In en Om,
jaargang 5 (1899) e.v. Bruinwold Riedel was overigens
een man, die de vrouwenbeweging een warm hart toedroeg.
In 1896 had hij ontslag genomen als lid en secretaris
van de plaatselijke schoolcommissie te Amsterdam, om­
dat deze commissie besloten had geen vrouwen toe te laten
als lid: Evolutie 1896, pp. 49 en 53.
J.W.A. Naber, o.c., pp. 217-220.
In en Om, jaargang 11 (1905) en 12 (1906).
In en Om, jaargang 15 (1909), p. 83.
J. Bruinwold Riedel, Vakonderwijs voor meisjes I, o.c.,
p. 69.
cf. A.C. Manden en Elise A. Haighton, Velen wat wils
(praatisohe wenken). Den Haag: 1905 (met name de Inlei­
ding) .
In en om, jaargang 33 (1927). Interessant is dat de
uitgever van De ervarene en verstandige hollandsche huyshoudster (zie noot 7) trots had beweerd, dat dit boek
meer bood dan "veele Boeken hedendaags zo over de Kook­
kunst, als eenige andere Wetenschappen, tot het Huyshouden behoorende", het was "Huyshouding-kunde" die werd
geboden. De overeenkomst school vooral in de nadruk op
"de goede order en het overleg om alles recht tydig
werkstellig te maken, en een welgepaste zuinigheid in
alles te betrachten".
M.E. Leliman-Bosch, o.c., p. 95; over haar: Nijverheids­
onderwijs voor Meisjes, 18e jaargang no. 15 (september
1938), pp. 416-421.
In en Om, jaargang 10 (1904), pp. 96-98; het reinigen
van een tapijt kostte 10 tot 30 cent per m 2 .
J. Bruinwold Riedel, Vakonderwijs voor Meisjes I, o.c.,
p. 5. A.P. Fokker (hoogleraar in de gezondheidsleer in
Groningen) schreef in 1889: "La crainte du microbe aura
é t ê le commencement de la propreté".
C.J. Wannée, Handleiding voor de huisvrouw. (Eenige
wenken op het gebied van gezondheidsleer, voedingsleer
en warenkennis). Amsterdam: 1919, p. 5.
50. In en Om, jaargang 12 (1906), p. 102.
51. A.C. Manden en E.A. Haighton, o.c., p. 74.
52. In en Om, jaargang 29 (1923), p. 25.
53. A.C. Manden en E.A. Haighton, o.c., p. 125: "Welnu, het
gezin is als een heelal in miniatuur. Zijn bestaan, al­
thans zijn welzijn, is gemeenlijk afhankelijk van niets
anders dan kleinigheden".
54. In en Om, jaargang 12 (1906), p. 84; cf. In en Om, jaar­
gang 10 (1904), p. 21 en jaargang 25 (1919), pp. 13-14.
245
55.
In en Om, jaargang 25 (1919), p. 32. Over de problemen
in deze jaren: Famke (ps. van mevrouw A.C. Veen-Brons),
Zaansah Binnenhuisje. Amsterdam z.j. (1928), p. 111 e.v.
56.
57.
58.
59.
60.
61.
62.
63.
64.
65.
66.
67.
68.
69.
70.
71.
72.
73.
Over Famke, die de vrouwen opriep zich strikt te be­
perken tot hun mooie taak in het gezin: Naar natuurlijk
bestel.... Vrouwenorganisaties in de jaren dertig. Am­
sterdam: 1980, p. 173 e.v.
In en Om, jaargang 30 (1924), p. 25.
In en Om, jaargang
7 (1901), p. 70.
In en Om, jaargang 21 (1915), pp. 35-36.
Cijfers in M. Goote: "Huishoud- en landbouwhuishoudonderwijs" in Vernieuwingsstreven binnen het Nederlandse
onderwijs in de periode 1900-1940. Groningen: 1970, pp.
202-206.
M. Leliman-Bosch, o.c., p. 40.
In en Om, jaargang 4 (1898), p. 60.
Cijfers verzameld in het archief van de Nederlandse
Vereniging van Huisvrouwen in Den Haag. Het archief is
overigens zeer beperkt over de periode voor de Tweede
Wereldoorlog (notulen van het hoofdbestuur en enkele
gedrukte stukken; daarnaast een complete verzameling
notulen van Algemene Vergaderingen).
Notulen Algemene Vergadering Nederlandse Vereniging van
Huisvrouwen 15 maart 1918.
Maandblad Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen, 8e
jaargang (1930), pp. 104-105.
Maandblad Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen, 10e
jaargang (1922), passim (met name de afleveringen 2,
3 en 6).
Maandblad Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen, 10e
jaargang (1922), p. 116.
In en Om, jaargang 31 (1925) , P- 44 e.v.
In en Om, jaargang 31 (1925), P- 78.
In en Om, jaargang 33 (1927), P- 107; cf.
en T. de Joode, Tussen te koop en miskoop. Amsterdam:
1976, p. 34 e.v.
Nijverheidsonderwijs voor Meisjes, 11e jaargang (novem­
ber 1931); cf. Nijverheidsonderwijs voor Meisjes, 15e
jaargang (1935), p. 158.
Nijverheidsonderwijs voor Meisjes, 16e jaargang (1936),
pp. 8-9.
_
_
.
Christine Frederick, De denkende huisvrouw. Nieuwe in­
zichten. Haarlem: 1928, p. VII.
Een uitvoerige analyse is te vinden in: Liesbeth Bervoets, Telt zij wel of telt zij niet. Een onderzoek
naar de beweging voor de rationalisatie van huishoude­
lijke arbeid in de jaren twintig. Universiteit van
246
Amsterdam (publikatiereeks Sociologisch Instituut),
maart 1982.
2
74. Erna Meyer, De nieuwe huishouding. Amsterdam: 1931 ,
p. 3.
75. In en Om, jaargang 29 (1923), p. 70.
75. Maandblad van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen,
7e jaargang (1919), p. 35 e.v.; p. 53 e.v.
77. Nijverheidsonderwijs voor Meisjes, 14e jaargang (1-10-1934)
78. J. Polak-Kiek en Martine Wittop Koning, Gezond verstand
bij de besteding van het inkomen. Rotterdam: 1934, p. 5.
79. Deze passage is vooral gebaseerd op Nancy F. Cott,
The bonds of womanhood. "Woman's Sphere" in New England,
1780-1835. New Haven/London 1977, Ann Douglas, The fem­
inization of American Culture. New York: 1977 en Barbara
Leslie Epstein, The politics of domesticity. Women,
Evangelism, and Temperance in Nineteenth-Century America.
Middletown (Connecticut): 1981. Een vergelijkbare ge­
dachte is ontwikkeld en aan Nederlands materiaal gede­
monstreerd door Jeanette Wijsman, zie noot 13.
80. B. Kruithof, "De deugdzame natie", in Symposion II/1/1980,
p.
35.
81. Men leze de discussie over huishoudelijke arbeid tussen
Ulla Jansz en Ali de Regt in Amsterdams Sociologisch
Tijdschrift, 7e jaargang nr. 4 (maart 1981), p. 501 e.v.
82. De plaats en functie van de liberalen is in feite over­
genomen door de staat. Dit heeft overigens niet geleid
tot interessante archiefcollecties. Voor dit onderzoek
is in het Rijksarchief te 's-Gravenhage geraadpleegd
het Archief Ministerie Binnenlandse Zaken, afdeling
Nijverheidsonderwijs 1877-1918 en het Archief Ministerie
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, afdeling Nij­
verheidsonderwijs. Beide archieven zijn (zeer) teleur­
stellend: gedachtenwisselingen over beleid heb ik niet
aangetroffen. Het betreft vrijwel uitsluitend financiële
bescheiden, enkele jaarverslagen van scholen, 't Meest
interessant waren nog de inspectieverslagen en de no­
tulen van de zogenaamde Bevoegdhedencommissie Nijverheidsonderwijswet 1920-1921.
83. Rapporten over 1950 en 1951 uitgebracht door de commissie
tot bestudering van goede onderwijsmethoden voor het
algemeen vormend Nijverheidsonderwijs voor meisjes.
's-Gravenhage: 1952, p. 11.
84.
Huishoudkunde in Nederland (Ter gedachtenis van Profes­
sor drs. C.W. Visser), onder redactie van A.C.L. Zuid-
berg. Wageningen: 1978.
85. Een interessante bijdrage uit Wageningen, waarin nut­
tige literatuurverwijzingen: Ans Groot-Marcus, "Techno-
247
logie, een oplossing voor huishoudelijke arbeid" in
Wetenschap en Samenleving, februari 1984 nr. 2, p. 28
e .v.
86. Henrica Obst, Huishoudtipa. Helmond: 1981, p. 1.
248