3. Nota van Beantwoording Projectplan HWK Den Oever 16.70279

Download Report

Transcript 3. Nota van Beantwoording Projectplan HWK Den Oever 16.70279

Hoogwaterkering Den Oever
Nota van beantwoording zienswijzen
en ambtshalve wijzigingen
Auteur
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Registratienummer
16.70279
Datum
28 juni 2016
Versie
03
Status
concept
Afdeling
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Bevelandseweg 1
Postbus 250
1700 AG Heerhugowaard
Inleiding
Hooghee raads hap Holla ds Noorderk artier HHNK ereidt i het proje t Hoog aterkeri g De
Oe er het ersterke a de Ha e dijk te De Oe er oor. De Ha e dijk aakt deel uit van dijkring
12 Wieringen en is gelegen in de gemeente Hollands Kroon. De Havendijk wordt ter hoogte van de
Noorderhaven en Vissershaven versterkt over een lengte van totaal 900 meter. De bestaande
Havendijk wordt buitenwaarts verhoogd en verbreed, waarbij rekening wordt gehouden met de voor
de Havendijk aanwezige havendammen, havenkade en het buitendijks gelegen schor ten westen van
de Vissershaven. Het project wordt uitgevoerd tussen 2017 en 2019 en is onderdeel van het Tweede
Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2). De maatregelen binnen deze dijkversterking zijn
bedoeld om de Havendijk voor de komende vijftig jaar te laten voldoen aan de huidige normen uit de
Waterwet. Voor zeespiegelstijging is gerekend met het midden-scenario voor klimaatverandering van
het KNMI. Het voorkeursalternatief dat in 2012 is vastgesteld, is uitgewerkt in het projectplan,
bijbehorende planproducten en overige uitvoeringsbesluiten.
Het ter inzage gelegde projectplan maakt inzichtelijk met welke maatregelen het
hoogheemraadschap de vereiste veiligheid en het gewenste kwaliteitsniveau wil gaan bereiken.
Ook voorziet het projectplan in een uitwerking van het voorkeursalternatief en de wijze waarop dit
tot stand is gekomen, alsmede de effecten en de te nemen maatregelen. Tot slot zijn in het
projectplan voor specifieke situaties en objecten maatwerkoplossingen beschreven. Voor al deze
ingrepen zijn de effecten op de omgeving beschouwd en waar nodig zijn (mitigerende) maatregelen
opgenomen. Het projectplan beschrijft ook de ontwerpprincipes waarmee de ruimtelijke kwaliteit
wordt gewaarborgd.
Vanaf 16 maart tot 27 april 2016 hebben de plannen voor de dijkversterking Den Oever zes weken
lang ter inzage gelegen. Voorafgaand aan de start van de terinzagelegging heeft het
hoogheemraadschap twee inloopbijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast zijn tijdens de ter inzage
inloopspreekuren gehouden. De terinzagelegging en deze Nota van Beantwoording zienswijzen
vormen een onderdeel van de lopende projectprocedure. Deze voorbereidingsprocedure op grond
van de Waterwet heeft tot doel:
 het voorkeursalternatief (hierna: VKA) om te zetten in een voor beroep vatbaar besluit: het
projectplan;
 het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen en ontheffingen.
Het onderhavig document beantwoordt de zienswijzen die gedurende de periode van
terinzagelegging van het projectplan, ontwerppeilbesluit, milieueffectrapport en bijbehorende
ontwerpbesluiten zijn ingebracht. Daarnaast bespreekt het de wijzigingen van de planproducten die
het hoogheemraadschap zelf heeft doorgevoerd, de zogenaamde ambtshalve wijzigingen. Tot slot
gaat het in op het op 4 juli 2016 uitgebrachte toetsadvies van de Commissie voor de m.e.r.
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de (nog te) doorlopen besluitvorming rond de ter inzage
gelegde (ontwerp) planproducten. Hoofdstuk 3 bevat allereerst een weergave van de werkwijze van
het hoogheemraadschap en de tot vergunningverlening bevoegde bestuursorganen bij het
behandelen van de ingebrachte zienswijzen. Aansluitend behandelt het de afzonderlijke zienswijzen
en de wijze waarop het hoogheemraadschap en de overige bevoegde bestuursorganen hiermee bij
het opstellen van de definitieve planproducten zullen omgaan. Vervolgens geeft hoofdstuk 4 een
toelichting op de ambtshalve wijzigingen die het hoogheemraadschap in de planproducten heeft
doorgevoerd. Wijziging in de vergunningen zijn niet aan de orde. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de
aanbevelingen uit het toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage.
1
Besluitvorming tot en met onherroepelijke planproducten
De in de Waterwet vastgelegde projectprocedure begon formeel 1 december 20151 met het
vaststellen van het ontwerpprojectplan en met het indienen van de aanvraag van de voor de
uitvoering vereiste vergunningen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (hierna: GS), hebben de ontwerpplanproducten en de van
de tot vergunningverlening bevoegde bestuursorganen ontvangen ontwerpbeschikkingen van 16
maart tot 27 april 2016 voor een ieder ter inzage gelegd. GS hebben tegelijkertijd de Commissie voor
de milieueffectrapportage (hierna: de Commissie voor de m.e.r.) gevraagd een toetsingsadvies uit te
brengen over het Milieueffectrapport en om daarbij de binnengekomen zienswijzen te betrekken. Op
27 juni 2016 heeft de Commissie voor de m.e.r. haar advies uitgebracht.
Vervolgens gaan de tot vergunning verlening bevoegde bestuursorganen de definitieve vergunningen
en ontheffing verlenen en kan het College van hoofdingelanden, het algemeen bestuur van het
hoogheemraadschap, op 21 september 2016 overgaan tot het vaststellen van het projectplan. Hierbij
hebben alle betrokken overheden de binnengekomen zienswijzen en het definitieve toetsingsadvies
van de Commissie voor de m.e.r. betrokken.
Na vaststelling door het College van hoofdingelanden wordt het vastgestelde projectplan aan GS
aangeboden ter goedkeuring. Bij dit besluit betrekken GS zowel het toetsingsadvies van de
Commissie voor de m.e.r. als de zienswijzen. GS leggen vervolgens de van de tot vergunningverlening
bevoegde bestuursorganen ontvangen definitieve vergunningen en ontheffingen, het projectplan en
het MER, en deze nota, inclusief het advies van de Commissie voor de m.e.r. samen met het
goedkeuringsbesluit voor een periode van zes weken ter inzage. Gedurende deze periode kunnen in
beginsel uitsluitend belanghebbenden die eerder een zienswijze hebben ingediend en
belanghebbenden die zich niet kunnen verenigen met aangebrachte wijzigingen ten opzichte van het
projectplan, een beroepschrift indienen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
(hierna: ABRvS).
1
Zie hiertoe het besluit van het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden met registratienummer
15.57821
2
2.1
De zienswijzen
Gevolgde werkwijze
Gedurende het ter inzage liggen van het projectplan, het Milieueffectrapport en alle overige
ontwerpbesluiten zijn in totaal twee zienswijzen ingediend bij de provincie Noord-Holland. De
zienswijzen zijn hieronder benoemd en samengevat in een aantal punten waarop vervolgens een
reactie is weergegeven. Indien een zienswijze leidt tot aanpassing van de planproducten, dan is dit
ook in de tabel weergegeven.
De inhoud van deze nota is met alle bevoegde bestuursorganen opgesteld en afgestemd. Uiteraard is
elk bevoegd gezag in beroep slechts aan te spreken op de besluiten dat het uiteindelijk nam.
2.2
Individuele zienswijzen
2.2.1
Zienswijze Visafslag Hollands Noorden v.o.f e.a.
Indiener: Visafslag Hollands Noorden v.o.f, Visafslag Den Oever Beheer b.v. , Coöperatieve Visafslag
Den Oever u.a. en Vismarkt Wieringen bv.
OnderSamenvatting
deel
1
2
Reactie op zienswijze
Aanpassing
planproduct
Indiener stelt dat de voorliggende
plannen een vlotte, veilige en
verantwoorde afwikkeling van
vrachtautobewegingen rondom de
visafslag hinderen. Dat bezwaar is
bij het hoogheemraadschap
bekend en onderwerp van
overleg.
De voorliggende plannen waren gebaseerd
op het ontwerp van de nieuwe Visafslag
zoals dat medio 2015 bij HHNK bekend was.
De afrit zoals voorzien tussen restaurant
Basalt en het pand van de Visafslag wordt
herpositioneerd, waarmee de voorziene
problemen worden voorkomen. De
oplossing is afgestemd met en akkoord
bevonden door de indiener.
Het hoogheemraadschap
neemt de beschreven
wijziging op in de tekst van
het projectplan.
De schadeloosstelling door het
hoogheemraadschap die de
Visafslag ontvangt ter
compensatie van de sloop van een
deel van het gebouw vooralsnog
onvoldoende om de benodigde
vernieuwbouw te realiseren.
Indiener vindt dat de visafslag
voldoende moet worden
gecompenseerd voor de gevolgen
van de dijkversterking.
Er is nadere informatie gewisseld tussen de
Visafslag en HHNK. Daarbij is aan de orde
geweest dat de schadeloosstelling is
begroot naar peildatum februari 2015 op
basis van kengetallen 2014, toen nog geen
sprake was van herstel van de
vastgoedmarkt en de bouwkosten lager
waren. De schadeloosstelling is opnieuw
begroot per actuele peildatum.
De zienswijze leidt niet tot
een aanpassing in de
planproducten.
Visafslag en HHNK zijn in overleg over de
verdere afwikkeling hiervan.
Figuren 5-6. 5,12 en 5-22
en bijlage 3 zijn aangepast
2.2.2
Zienswijze W.A. de Herder
Indiener: W.A. de Herder
Samenvatting
Indiener kan zich niet verenigen met het projectplan. Hij is van mening dat de zogenaamde
'buitenom variant' (variant 3B), waarbij de haven van Den Oever binnendijks wordt gebracht, ten
onrechte in 2012 is afgevallen en niet in de alternatievenafweging is betrokken. Met de 3B-variant
zou een oplossing geboden worden voor het probleem dat de bedrijven op het haventerrein
regelmatig worden geconfronteerd met wateroverlast.
Indiener is van mening dat het projectplan onvoldoende is voorbereid en gemotiveerd, nu er geen
goede afweging van alternatieven, inclusief kosten, heeft plaatsgevonden in een transparant proces.
Een afgewogen besluitvorming om te komen tot de beste oplossing tegen maatschappelijk de laagste
kosten, ontbreekt in deze procedure. Door de projecten van RWS (Afsluitdijk) en HHNK op elkaar af
te stemmen kan maatschappelijk een grote winst behaald worden en kan er gekozen worden voor de
beste oplossing tegen de laagst maatschappelijke kosten. Nu in 2016 alle plannen rondom Den Oever
in detail bekend zijn, is het juiste moment aangebroken om te kijken naar de onderlinge interactie en
om een definitieve maatschappelijke kosten-batenanalyse (hierna: MKBA) uit te voeren. De MKBA
van 2010 is sterk verouderd en daardoor is het afvallen van alternatief 3B (besluit 2012) gebaseerd
op een incompleet onderzoek. Indiener verzoekt om een up-to-date MKBA op te stellen alvorens het
projectplan wordt vastgesteld en vraagt tevens aandacht voor het in de zienswijze aangedragen
nieuwe alternatief 'Buitenom II' (variant op 3B, welke volgens indiener vele malen beter, praktischer
en goedkoper is).
Ter onderbouwing van de zienswijze, draagt indiener de volgende punten aan:
1. HHNK hanteert een tweetal verschillende afwegingskaders: Een MKBA en een
milieueffectrapportage (hierna: MER). Deze twee methodieken gebruiken verschillende
invalshoeken die niet op elkaar zijn afgestemd, waardoor een onevenwichtige afweging heeft
plaatsgevonden.
2. In de MKBA 2010 worden de maximale baten van variant 3B teruggebracht van € 292
miljoen (op regionaal niveau) tot € 32 miljoen (op nationaal niveau). Deze aanpassing is
niet onderbouwd, terwijl variant 3B hierdoor als te duur werd/wordt beschouwd .
3. In de MKBA 2010 is niet getoetst op aspecten zoals toekomstwaarde, uitbreidbaarheid,
robuustheid en uitvoeringsduur, waardoor de toetsing onevenwichtig is geweest. Bij de in
het projectplan uitgewerkte variant (1A) worden de dijken direct aan de haven
verhoogd/verstevigd. Een verdergaande verzwaring is door de beperkte ruimte nauwelijks
mogelijk. Variant 1A is daardoor beperkt uitbreidbaar. Variant 3B scoort sterk op aspecten
zoals toekomstwaarde en uitbreidbaarheid. Bij de MER 2015 is wel getoetst op deze
aspecten, maar is niet gekeken naar variant 3B.
4. Sinds de MKBA 2010 zijn nieuwe alternatieven ontstaan, zoals bijvoorbeeld de aanleg van
een keersluis in het kader van het project Afsluitdijk. Deze alternatieven zijn niet
meegenomen in de MKBA. Ook zijn nieuwe inzichten ontstaan die moeten leiden tot een
heroverweging van de eerdere besluitvorming. Dit heeft niet plaatsgevonden.
5. Wanneer rekening wordt gehouden met de zeespiegelstijging zijn de schadebedragen gelet
op de overschrijdingsfrequenties (aanzienlijk) hoger. Door de verwachte zeespiegelstijging is
de exploitatie van de haven op termijn niet te realiseren zonder dat aanvullende
maatregelen noodzakelijk zijn. Een grootschalig ophogen van het haventerrein of het
aanbrengen van een keersluis voor de haven behoort tot de mogelijkheden. Beide
mogelijkheden zijn niet in de besluitvorming meegenomen.
6. Indiener vergelijkt in een zeer globale multi-criteria analyse Varianten 1A en 3B in onderlinge
samenhang met het project Afsluitdijk van Rijkswaterstaat. Ook heeft hij een globale
kostenraming opgesteld voor variant 3B die hij afzet tegen de geraamde kosten van het
gekozen voorkeursalternatief 1A. Hij komt tot de conclusie dat variant 3B op basis hiervan de
voorkeur verdient.
Reactie op zienswijze
Allereerst zal worden ingegaan op de taak van HHNK en op de totstandkoming van het projectplan.
Vervolgens zal op de afzonderlijke punten van de zienswijze worden gereageerd.
2.2.2.1 Toelichting totstandkoming projectplan
HHNK is als beheerder van de waterkering verantwoordelijk voor het waarborgen van de veiligheid
van het achterland (het binnendijks gelegen gebied) tegen overstromen en daarmee voor het in
stand houden c.q. versterken van de waterkeringen. Vanuit deze kerntaak wordt periodiek getoetst
of de primaire waterkeringen nog voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Bij de
veiligheidstoetsing in 2006 (Toetsing primaire waterkeringen 2005) is gebleken dat de waterkering in
Den Oever ter hoogte van de Noorder- en Vissershaven niet aan de norm voldoet en dat deze kering
moet worden versterkt.
De versterking wordt gefinancierd vanuit het landelijk tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma
(hierna HWBP-2). Het Mi isterie a I frastru tuur e Milieu stelt de riteria so er, ro uust e
doel atig als ra d oor aarde oor de financiering van de versterking. De opdracht vanuit het
HWBP-2 is om de bij HHNK in beheer zijnde primaire waterkering te versterken, niet om buitendijks
gebied binnendijks te brengen. Indiener wil dat de functionaliteit van het buitendijks gelegen
haventerrein met het project wordt verbeterd door de wateroverlast te beperken, maar daarvoor is
de dijkversterking niet bedoeld. Het is de primaire waterkering die is getoetst en afgekeurd, omdat
hij niet aan de veiligheidsnorm voor de achterliggende dijkring 12 voldoet. De oplossing van het
probleem ligt logischerwijs in het versterken van de afgekeurde primaire waterkering. Het
binnendijks brengen van buitendijks gebied is niet nodig voor de oplossing van het
veiligheidsprobleem. Dergelijke alternatieven zijn door HHNK alleen redelijkerwijs in overweging te
nemen binnen zijn taakstelling wanneer dit alternatief geen meerkosten met zich meebrengt of
wanneer de versterking van de primaire waterkering (a) andere belangen onevenredig schaadt, of (b)
wanneer de algemene democratie (lees: Rijk of provincie) HHNK zou hebben opgedragen het
haventerrein binnendijks te brengen. Als dat niet het geval is, kan er slechts voor deze variant
worden gekozen wanneer de meerkosten hiervan vanuit andere financiële bronnen worden
gedragen.
In de startnotitie van de MER (vastgesteld in januari 2010) is variant 3B meegenomen. Hierover werd
toen het volgende gezegd:
Kenmerk van variant 3B is het geheel binnendijks brengen van de haventerreinen langs de Noorderhaven,
Vissershaven en Buitenhaven, alsmede de toegang tot de schutsluis in de Afsluitdijk. Voordeel is dat de bestaande
wateroverlastsituaties op de nu buitendijks gelegen haventerreinen in de toekomst kunnen worden voorkomen.
Bij deze variant gaat het bunkercomplex op dam 15 verloren. Verhoging van dam 11 heeft afname van het
oppervlak naast deze dam gelegen schor (Natura 2000-gebied, habitattype 1330A) tot gevolg. Aandachtspunt is
de plaats en vormgeving van de nieuwe keersluis. De kosten van deze variant zijn, door het aanleggen van een
nieuwe keersluis en de te realiseren hoge waterkering, aanzienlijk hoger dan de kosten van de varianten van
oplossingsrichting 1 en 2. Er zijn mogelijk (financiële) koppelmogelijkheden met het Afsluitdijkproject voor een
beperkt gedeelte van de extra kosten. Onzeker is of de gevraagde investering ten opzichte van de verwachte baten
maatschappelijk verantwoord is. Dit moet in een MKBA worden onderzocht. Ook is vooralsnog onzeker of variant
3B financieel haalbaar is. Verkend moet worden of er naast de bijdrage vanuit het HWBP voldoende kostendragers
zijn voor de resterende kosten.
Projectgroep en adviesgroep adviseren variant 3B verder uit te werken. Bestuurlijk is besloten om deze variant
verder uit te werken in het m.e.r. waarbij is aangegeven dat de financiële haalbaarheid (kostendragers) van
variant 3B specifiek moet worden onderzocht. Variant 3B valt, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek
naar de financiële haalbaarheid (kostendragers), vooralsnog onder de toepasbare varianten.
Deze startnotitie vormde de basis voor de door Gedeputeerde Staten vast te stellen richtlijnen m.e.r.
Op 29 juni 2010 heeft Gedeputeerde Staten de richtlijnen m.e.r. vastgesteld. In de richtlijnen is
beschreven hoe HHNK de m.e.r.-studie uit moet voeren. Daarnaast is in de richtlijnen opgenomen
dat de resultaten van een financiële haalbaarheidsstudie en maatschappelijke kosten-batenanalyse
(MKBA) aanleiding kunnen zijn om variant 3B niet verder uit te werken.
Op 1 juli 2010 zijn de rapporten Maats happelijke Koste -Baten Analyse Hoogwaterkering Den
Oe er e Fi a ieri g Hoog aterkeri g De Oe er 2 opgeleverd. Op grond van deze rapporten is de
conclusie dat variant 3B financieel niet haalbaar is en dat de maatschappelijke kosten niet opwegen
tegen de baten. Deze conclusies zijn besproken in de adviesgroep, projectgroep en het bestuurlijk
overleg, met als resultaat een advies om variant 3B niet verder uit te werken in de m.e.r.-procedure.
Op basis van dit advies heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden (hierna: het dagelijks
bestuur) van HHNK op 23 november 2010 besloten om de dijkversterkingsvariant 3B niet verder uit
te werken in de MER.
In 2012 zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld over de mogelijke synergie tussen de projecten
Afsluitdijk van Rijkswaterstaat (RWS) en Hoogwaterkering Den Oever (HHNK). In een geactualiseerde
MKBA (MKBA2012) is aangetoond dat er, binnen de kaders van beide projecten, geen verdere
synergie te behalen is dan het beschouwen van de dammen 6, 15 en 16, van RWS.
Omdat er ook bij de Adviesgroep vragen leefden over de haalbaarheid van de Buitenomvariant i.r.t.
het project Afsluitdijk is in een verklarend memo aan de Adviesgroep in september 2012 een
vergelijking gemaakt van de verschillende kosten per onderdeel van diverse varianten, waaronder de
Buitenomvariant. In dit memo is variant 3B op kosten vergeleken met de andere alternatieven.
Conclusie is dat de optelsom van beide projecten niet in de buurt komt van de totale kosten die voor
variant 3B moeten worden gemaakt, waardoor dit geen haalbare optie is. Er is toen opnieuw
geconstateerd dat variant 3B niet verder hoeft te worden meegenomen in de verdere
variantenafweging.
In het Milieueffectrapport (MER) zijn vervolgens de milieueffecten van de verschillende redelijkerwijs
in beschouwing te nemen alternatieven tegen elkaar afgewogen. Die afweging heeft geresulteerd in
één verder uit te werken alternatief, het voorkeursalternatief (VKA). Het dagelijks bestuur van HHNK
heeft in november 2012 het VKA vastgesteld. Het VKA is uitgewerkt tot het projectontwerp zoals
beschreven in het projectplan. In het MER zijn vervolgens de milieueffecten van het projectontwerp
beschreven.
HHNK is met indiener van mening dat het definitieve projectplan het sluitstuk moet zijn van een
transparant proces, dat goed met de omgeving is afgestemd. De informatie, welke ten grondslag ligt
aan de afweging, is gedurende het proces dan ook afgestemd met de bevoegde gezagen, adviesgroep
en medebestuurders. Daarnaast heeft HHNK (individuele) belanghebbenden actief benaderd en
betrokken en zijn er diverse openbare informatieavonden georganiseerd. Ook met indiener zelf zijn
meerdere contactmomenten geweest.
2
In dit rapport is onderzocht of en zo ja, welke bereidheid er was tot (co)financiering door bedrijven en
organisaties bij specifieke projectalternatieven. Ook is daarin verkend welke subsidieregelingen (Europees,
nationaal, provinciaal) relevant konden zijn in relatie tot de ontwikkeling van de haven van Den Oever in de
verschillende projectalternatieven.
De meest recente contactmomenten zijn onderstaand toegelicht. Indiener heeft zijn plannen voor
een alternatieve versterkingsoplossing op 11 februari 2015 schriftelijk gedeeld met de provincie
Noord-Holland, het project Afsluitdijk, de gemeente Hollands Kroon, het hoogheemraadschap en de
Deltacommissaris. Door de Deltacommissaris is nagegaan hoe de voorstellen vanuit de regio in de
planvorming door de verantwoordelijke overheden betrokken zijn. De Deltacommissaris concludeert
dat de door indiener voorgestelde variant in het besluitvormingsproces is meegenomen en met
argumenten is afgevallen. De provincie Noord-Holland sluit zich aan bij deze conclusie3. Op 27 mei
2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen indiener en vertegenwoordigers van de projecten
Hoogwaterkering Den Oever en Afsluitdijk. Op 16 juni heeft indiener het hoogheemraadschap een
memo toegestuurd met het verzoek openstaande vragen te beantwoorden en circa 20 aanvullende
documenten aan te leveren. Op 18 augustus 2015 heeft het hoogheemraadschap per brief toegelicht
hoe het besluitvormings- en afwegingsproces omtrent de dijkversterking is verlopen en is antwoord
gegeven op de in het schrijven van 16 juni 2015 gestelde vragen. Daarbij is achtergrondinformatie
waaronder de MKBA's en Kostenmemo, verstrekt. HHNK kan indiener dan ook niet volgen in zijn
opvatting dat er geen transparant proces heeft plaatsgevonden.
Indiener heeft het memo, dat integraal onderdeel uitmaakt van de zienswijze, eerder in de
procedure reeds bij meerdere overheidsorganisaties en personen onder de aandacht gebracht, zoals
(naast HHNK), bij de provincie, de gemeente, RWS (Afsluitdijk) en de Deltacommissaris. De afgelopen
jaren heeft intensief contact plaatsgevonden tussen HHNK en RWS om te kijken naar maximale
synergie tussen de projecten dijkversterking Den Oever en Afsluitdijk, onder andere in de vorm van
variant 3B. Het overleg heeft geleid tot de conclusie dat variant 3B afvalt vanwege vooral de
meerkosten van deze variant ten opzichte van de nu gekozen oplossing en dat deze argumenten nog
steeds valide zijn. Vertegenwoordigers van HHNK en RWS hebben deze conclusie laatstelijk op 27 mei
2015 nogmaals persoonlijk aan indiener herbevestigd en nogmaals toegelicht. Het
hoogheemraadschap heeft per brief van 18 augustus 2015 ook schriftelijk gereageerd op de memo.
De huidige zienswijze biedt geen nieuwe inzichten of onderbouwingen ten opzichte van de eerdere
memo van 2015. Indiener heeft tevens een bezwaar ingediend op het Rijksinpassingsplan Afsluitdijk.
De Nota van Antwoord voor het project Afsluitdijk is in januari 2016 gepubliceerd. De planproducten
voor het project Afsluitdijk zijn inmiddels definitief vastgesteld. Indiener heeft hiertegen geen beroep
ingesteld. Andere synergievoordelen dan zoals beschreven in het projectplan, zijn daardoor (als deze
al mogelijk waren) niet langer haalbaar.
2.2.2.2 Behandeling afzonderlijke punten zienswijze
Ad 1. HHNK hanteert een tweetal verschillende afwegingskaders: een MKBA en een
milieueffectrapportage (hierna: MER). Deze twee methodieken gebruiken verschillende invalshoeken
die niet op elkaar zijn afgestemd, waardoor een onevenwichtige afweging heeft plaatsgevonden.
De MKBA en de MER zijn twee afzonderlijke instrumenten, die naast elkaar worden gebruikt om tot
een goede bestuurlijke besluitvorming te komen. De MKBA is gebruikt als een economisch
hulpmiddel om aan het begin van het proces vast te stellen wat de redelijkerwijs in beschouwing te
nemen alternatieven zijn. Deze redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven zijn vervolgens
verder uitgewerkt in het MER.
Het is overigens van belang om de functie en reikwijdte van de MKBA ook te plaatsen binnen de
taakstelling van HHNK. HHNK onderkent dat variant 3B een significante meerwaarde zou opleveren
voor het buitendijks gelegen haventerrein. Echter, de bescherming van het haventerrein behoort niet
tot de primaire taakstelling van HHNK, zijnde de bescherming van het binnendijkse gebied. Ook de
3
Brief Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, 25 maart 2015, kenmerk 584091/584104.
medeoverheden hebben aangegeven niet bij te dragen aan de meerkosten voor een oplossing die
het buitendijks gelegen haventerrein beschermt.
Deze variant zou dan ook alleen maar binnen de taakstelling meegenomen kunnen worden als er
geen andere alternatieven mogelijk zijn of als deze variant niet leidt tot meerkosten.
Er zijn echter voldoende andere alternatieven beschikbaar en op grond van de MKBA en financiële
haalbaarheidsstudie is geconcludeerd dat variant 3B financieel niet haalbaar is en dat de
maatschappelijke kosten niet opwegen tegen de baten. Er is daarom besloten om het oplossen van
de wateroverlast op het haventerrein geen onderdeel te maken van de scope van het project.
Variant 3B is daarmee afgevallen als redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatief en is niet
verder in de m.e.r.-procedure meegenomen.
Door gebruik te maken van zowel een MKBA als een MER (economisch en milieutechnisch), is er juist
sprake van een volledige, brede afweging met oog voor alle maatschappelijke belangen, ook buiten
de taak van HHNK, zodat er van een onevenwichtige afweging geen sprake is.
Ad 2. In de MKBA 2010 worden de maximale baten van variant 3B teruggebracht van € 292 miljoen
(op regionaal niveau) tot € 32 miljoen (op nationaal niveau). Deze aanpassing is niet onderbouwd,
terwijl variant 3B hierdoor als te duur werd/wordt beschouwd.
In de MKBA 2010 (p. 14) is aangegeven dat het ruimtelijk schaalniveau van de MKBA, afwijkend van
de standaardrichtlijn in de leidraad OEI bij SNIP4, primair regionaal van aard is. De stelling van
indiener dat in de MKBA met de (lagere) maatschappelijke baten op nationaal niveau is gerekend, is
dus niet juist. Wel is in de gevoeligheidsanalyse van de MKBA aangegeven wat de effecten zouden
zijn in het geval een nationaal ruimtelijk schaalniveau zou worden gehanteerd (conform de leidraad
OEI bij SNIP en de OEI-leidraad). Deze gevoeligheidsanalyse is er slechts op gericht na te gaan in
hoeverre de conclusies uit de kosten-baten analyse anders zouden uitvallen als de uitgangspunten
anders zouden zijn. Dit heeft echter geen rol gespeeld bij de beslissing om alternatief 3B te laten
afvallen.
Ad 3. In de MKBA 2010 is niet getoetst op aspecten zoals toekomstwaarde, uitbreidbaarheid,
robuustheid en uitvoeringsduur, waardoor de toetsing onevenwichtig is geweest. Bij de in het
projectplan uitgewerkte variant (1A) worden de dijken direct aan de haven verhoogd/verstevigd. Een
verdergaande verzwaring is door de beperkte ruimte nauwelijks mogelijk. Variant 1A is daardoor
beperkt uitbreidbaar. Variant 3B scoort sterk op aspecten zoals toekomstwaarde en uitbreidbaarheid.
Bij de MER 2015 is wel getoetst op deze aspecten, maar is niet gekeken naar variant 3B.
Bij de voorbereiding van de huidige dijkversterking is, zoals aangegeven in het projectplan, rekening
gehouden met een planperiode van 50 jaar (tot 2070), terwijl de in de waterkering aanwezige
constructies voor een periode van 100 jaar zijn ontworpen. Indiener stelt dat de huidige
voorkeursvariant beperkt uitbreidbaar is. In het kader van de beoordeling van de robuustheid van de
waterkering (één van de voorwaarden voor subsidieverstrekking door het HWBP-2) is ook vastgesteld
wat de mogelijkheden van uitbreiding van de versterking na 2070 zijn voor de planperiode van 100
jaar (tot 2120). Op basis van de opgestelde uitbreidingsprofielen is geconcludeerd dat de
hoogwaterkering van Den Oever ook na 2070 uitbreidbaar is.
4
Voor infrastructuurprojecten van nationaal belang is het sinds 2000 verplicht een integrale en consistente analyse van de
effecten op te stellen conform de leidraad OEI (Overzicht Effecten Infrastructuur). De toesnijding van de leidraad OEI op
SNIP projecten (Spelregels Natte Infrastructuurprojecten) wordt de leidraad OEI bij SNIP genoemd.
Zoals hierboven beschreven in de reactie op punt 1, zijn de MKBA en MER twee afzonderlijke
instrumenten, met elk hun eigen afwegingskader. In de MKBA 2010 zijn de effecten van de
projectalternatieven in beeld gebracht conform de daarvoor geldende richtlijnen van de OEI-leidraad
en de leidraad OEI bij SNIP. Toekomstwaarde en uitbreidbaarheid hebben overigens ook een rol
gespeeld bij de MKBA 2010, zij het op een andere manier dan in het MER. In de MKBA 2010 staat
hierover het volgende vermeld als beoordelingskader (p. 17):
"Conform de OEI-leidraad moet in beginsel een oneindige tijdshorizon gebruikt worden in de MKBA. In de praktijk
betekent dat – gelet op de gehanteerde discontovoet – dat na circa 100 jaar baten en kosten tot nul zijn
teruggelopen.
Uitgaande van de termijn van de planperiode (50 jaar voor grondoplossing en 100 jaar voor constructieve
oplossing) is na de planperiode geen sprake meer van restwaarde, maar mogelijk wel van herinvesteringen in de
periode tussen jaar 50 en 100 voor de grondoplossingen. De aard en omvang van de herinvesteringen worden
mede bepaald door de uitbreidbaarheid van het oorspronkelijk gekozen ontwerp (binnenwaarts / buitenwaarts /
in grond / harde constructie."
Op grond van het bovenstaande is er naar onze mening dan ook geen sprake geweest van een
onevenwichtige toetsing.
Ad 4. Sinds de MKBA 2010 zijn nieuwe alternatieven ontstaan, zoals bijvoorbeeld de aanleg van een
keersluis in het kader van het project Afsluitdijk. Deze alternatieven zijn niet meegenomen in de
MKBA. Ook zijn nieuwe inzichten ontstaan die moeten leiden tot een heroverweging van de eerdere
besluitvorming. Dit heeft niet plaatsgevonden.
Zoals reeds aangegeven heeft de afgelopen jaren (ook na 2010) intensief contact plaatsgevonden
tussen HHNK en RWS om te kijken naar maximale synergie tussen de projecten dijkversterking Den
Oever en Afsluitdijk. We wijzen hierbij bijvoorbeeld op de hierboven reeds aangehaalde memo aan
de Adviesgroep (september 2012) over de haalbaarheid van de Buitenomvariant i.r.t. het project
Afsluitdijk, waarin een vergelijking is gemaakt van de verschillende kosten per onderdeel van diverse
varianten, waaronder de Buitenomvariant. De conclusie blijft echter dat variant 3B afvalt vanwege
vooral de meerkosten van deze variant, ten opzichte van de nu gekozen oplossing.
Vertegenwoordigers van HHNK en RWS hebben deze conclusie laatstelijk op 27 mei 2015 nogmaals
persoonlijk aan indiener herbevestigd en nogmaals toegelicht.
Ad 5. Wanneer rekening wordt gehouden met de zeespiegelstijging, dan zijn de schadebedragen
gelet op de overschrijdingsfrequenties (aanzienlijk) hoger. Door de verwachte zeespiegelstijging is de
exploitatie van de haven op termijn niet te realiseren zonder dat aanvullende maatregelen
noodzakelijk zijn. Een grootschalig ophogen van het haventerrein of het aanbrengen van een keersluis
voor de haven behoort tot de mogelijkheden. Beide mogelijkheden zijn niet in de besluitvorming
meegenomen.
Omdat het haventerrein buitendijks is gelegen, heeft HHNK geen taakstelling om dit terrein tegen
wateroverlast te beschermen. Zoals hierboven reeds aangegeven voorziet het project in het op orde
brengen van de waterveiligheid van het binnendijks gelegen gebied. Het binnendijks brengen van
buitendijks gebied is niet nodig voor de oplossing van het veiligheidsprobleem en nu hiervoor ook
geen aanvullende financiering beschikbaar was vanuit externe bronnen, heeft HHNK de
wateroverlast op het haventerrein niet meegenomen als een van de doelen van het project.
Ad. 6 Indiener vergelijkt in een zeer globale multi-criteria analyse Varianten 1A en 3B in onderlinge
samenhang met het project Afsluitdijk van Rijkswaterstaat. Ook heeft hij een globale kostenraming
opgesteld voor variant 3B die hij afzet tegen de geraamde kosten van het gekozen
voorkeursalternatief 1A. Hij komt tot de conclusie dat variant 3B op basis hiervan de voorkeur
verdient.
De raming zoals deze is opgesteld door de indiener is niet correct. Dit hebben we ook reeds
aangegeven in onze brief van 18 augustus 2015, waarin we hebben gereageerd op een eerdere versie
van de bij de zienswijze ingediende memo. Ter verduidelijking wordt een aantal omissies gegeven:
 De versterking van de dammen 6, 15 en 16 vindt plaats in opdracht van het
hoogheemraadschap binnen het project Afsluitdijk. De kosten hiervoor, circa € 7 miljoen
worden door HHNK gedragen. Deze kosten maken onderdeel uit van de € 60,5 miljoen die
voor het project Hoogwaterkering Den Oever is geraamd. Het betreft hier een versterking
van de dammen zodat deze voldoen aan 1/4000e omstandigheden en geen verhoging.
Een eventuele verhoging zal door het project Afsluitdijk worden bekostigd en extra kosten
met zich meebrengen. Bij de voorziene versterking van deze dammen die HHNK in opdracht
heeft gegeven aan project Afsluitdijk krijgen de dammen overigens een golfreducerende
functie en geen waterkerende functie, waardoor de genoemde kosten voor de versterking
van de dammen niet 1 op 1 zijn door te vertalen naar een kostenopzet voor variant 3B.
 De raming van Variant 1A is inclusief voorbereidingskosten. In de raming voor variant 3B
zoals opgesteld door de indiener zijn geen voorbereidingskosten opgenomen.
 De raming van Variant 1A is inclusief inpassings- en mitigerende maatregelen. In de raming
voor variant 3B zoals opgesteld door de indiener wordt hiermee geen rekening gehouden.
Met name t.a.v. natuur zijn extra kosten te verwachten, aangezien de versterking plaatsvindt
in de Waddenzee.
 Voor een goede kostenvergelijking zullen ook de kosten voor dam 6, 15 en 16 in de raming
van variant 3B moeten worden opgenomen.
 De kosten voor de keersluis zijn naar mening van HHNK te laag ingeschat.
Aanpassing planproduct
De zienswijze leidt niet tot een aanpassing in de planproducten.
3
3.1
Ambtshalve wijzigingen
Inleiding
Door nieuwe inzichten en wensen vanuit de omgeving heeft het hoogheemraadschap besloten de
planproducten op een aantal punten aan te passen. Deze aanpassingen worden ambtshalve
wijzigingen genoemd en zijn onderstaand weergegeven.
3.1
De afzonderlijke ambtshalve wijzigingen projectplan
3.1.1 Vervanging damwand Vissershaven, sectie 2b
In de Vissershaven wordt een aantal damwanden vervangen. In het Projectplan is aangenomen dat
de vaste bodem in de haven zich op NAP -4,40 meter bevindt. Voorafgaand aan de uitvoering
dijkversterking wordt de Vissershaven gebaggerd. Met de gemeente Hollands Kroon is
overeengekomen dat de maximale baggerdiepte NAP -5 meter is. De sterkte van de aanwezige
damwanden in de Vissershaven is opnieuw bepaald. Dit leidt ertoe dat de kadeconstructie langs Dam
11 ter hoogte van het scheepsdok van Luyt Groep (sectie 2B) ook vervangen dient te worden. De
overige damwanden in de haven waren reeds afgekeurd en dit verandert niet door de lager gelegen
havenbodem. Om de manoeuvreerruimte voor schepen in de Vissershaven niet verder te
beïnvloeden zal de damwand in sectie 2B op dezelfde plaats worden teruggeplaatst. Dit is technisch
mogelijk omdat het een korte strekking betreft. Het projectplan is op dit onderdeel aangepast. Het
toevoegen van sectie 2B heeft geen gevolgen voor de overige plannen en besluiten, aangezien de
damwand op dezelfde plaats wordt teruggeplaatst. De activiteit van het inbrengen van damwanden
in de Vissershaven is reeds beschreven in het MER en de passende beoordeling. In overige
thematische onderzoeken zijn op de locatie van sectie 2B geen terreinen van waarde of verdachte
locaties aangetroffen.
3.1.2 Toelichting Rijksinpassingsplan Afsluitdijk
De teksten met betrekking tot de vaststelling van het Rijksinpassingsplan (RIP) voor het project
Afsluitdijk en de geplande uitvoeringsperiode van de versterking van de Afsluitdijk zijn aangepast.
Dit, omdat het RIP inmiddels is vastgesteld.
3.1.3 Overige wijzigingen
De afrit naast het timmerbedrijf Schrier is verbreed met 2,0 m, dit om een goede
manoeuvreerbaarheid voor vrachtwagens op dit punt te realiseren. Vanuit duurzaamheidsoogpunt
worden de leuningen van de coupure niet in hout uitgevoerd. De afbeeldingen van de coupure zijn
hierop aangepast.
3.2
De ambtshalve wijziging legger
De referentielijn op de Situatiekaart, DP 26.2 - DP 26.5 was niet correct weergegeven. De betreffende
kaart is aangepast. Er zijn geen zienswijzen op de concept legger ingediend.
4
Advies Commissie voor de milieueffectrapportage
Op 27 juni 2016 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage haar Eindconcept
toetsingsadvies uitgebracht. In dit advies spreekt de Commissie voor de milieueffectrapportage zich
uit over de juistheid en de volledigheid van het MER en de aanvulling daarop. In de Nota van
Beantwoording zijn de belangrijkste conclusies uit het advies opgenomen.
4.1
Advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage
Het MER maakt duidelijk dat er een intensief en zorgvuldig omgevingsproces is geweest. Het MER is
omvangrijk maar wel toegankelijk geschreven, met een uitstekende samenvatting. De Commissie
signaleerde bij de toetsing van het MER voor het Projectplan Dijkversterking Den Oever desondanks
een tweetal tekortkomingen. Ten eerste werd in het MER niet duidelijk wat precies onder het
voornemen valt en wat bij de autonome ontwikkeling hoort, waardoor de effecten van het
voornemen niet goed te beoordelen waren. Ten tweede waren de cumulatieve effecten op de
verstoringsgevoelige vogelsoorten op de hoogwatervluchtplaats (met name het schor) niet
(kwantitatief) in beeld gebracht. De Commissie adviseerde om eerst een aanvulling op het MER op te
stellen en pas daarna een besluit te nemen over het Projectplan.
De initiatiefnemer heeft daarop een aanvulling opgesteld. Deze aanvulling op het MER heeft nog niet
ter inzage gelegen. De Commissie adviseert de aanvulling zo spoedig mogelijk openbaar te maken
bijvoorbeeld in de volgende openbare stap van de besluitvorming. De Commissie is van oordeel dat
met deze aanvullende informatie het milieubelang volwaardig kan worden meegewogen bij het
besluit over goedkeuring van het Projectplan door Gedeputeerde Staten van de provincie NoordHolland.
MMA
De Commissie merkt op dat het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) niet op de juiste
gronden is samengesteld. Het alternatief 1A-IV scoort het beste op landschap en cultuurhistorie en
moet gezien worden als het MMA.
Samenhang project Afsluitdijk
De Commissie constateert dat er een grote samenhang is tussen het project versterking Afsluitdijk
(daarin met name het sluizencomplex Den Oever) en het project dijkverzwaring Den Oever, zowel in
tijdsverloop als in ruimtelijke interactie. Deze samenhang is nu in het MER niet duidelijk beschreven.
De Commissie constateert dat een meer gezamenlijke aanpak van de beide projecten wellicht had
geleid tot andere oplossingen, die nu buiten beeld zijn gebleven. De Commissie beoordeelt het MER
echter binnen de doelstelling van dit voornemen, namelijk het op sterkte brengen van de
waterkering Den Oever.
4.2
Toelichting n.a.v. advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage
Deze aanvulling op het MER heeft nog niet ter inzage gelegen en zal na het goedkeuringsbesluit door
Gedeputeerde Staten samen met het definitief projectplan ter inzage worden gelegd.
Bij de vaststelling van het MMA (Meest Milieuvriendelijke Alternatief) waren er meerdere
alternatieven waarvan de scores dicht bij elkaar lagen. Alternatief 1A-II-b wordt in het MER beschreven
als MMA, over het geheel gezien kent de variant de minste milieueffecten. In het MER scoort alternatief
1A-IV beter op diverse milieuaspecten zoals landschap en cultuurhistorie. Het betreft hier met name de
inpassing van het peilschaalgebouw en het behoud van de coupure. De commissie stelt dat het lijkt
alsof kosten een belangrijke rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het MMA. De kosten
hadden hierbij naar oordeel van de Commissie niet de zware rol mogen spelen die ze nu hebben. Bij
de afweging naar het voorkeursalternatief mag dit uiteraard wel. De constatering van de commissie
heeft dan ook geen gevolgen voor het gekozen voorkeursalternatief. In het ontwerp, gebaseerd op
het VKA, is bovendien aandacht besteed aan de aspecten cultuurhistorie en landschap o.a. door het
inpassen van het peilschaalgebouw en het behoud van de uitstraling van de huidige coupure.