jaarboek - Wageningen UR E

Download Report

Transcript jaarboek - Wageningen UR E

JAARBOEK
UITGEGEVEN DOOR HET
PROEFSTATION
VOOR DE
BOOMKWEKERIJ
TE
BOSKOOP
1954
N a d r u k , ook van g e d e e l t e n , alleen t o e g e s t a a n , na t o e s t e m m i n g van het bestuur
INHOUD
JAARVERSLAG VAN DE VERENIGING „PROEFSTATION
VOOR D E BOOMKWEKERIJ"
Pag.
5
De V e r e n i g i n g in 1954
ONDERZOEKINGEN
PLANTENZIEKTEN E N -BESCHADIGINGEN
B e s t r i j d i n g v a n s c h i m m e l op g e z e t t e b e u k e n
De b l a d v l e k k e n z i e k t e v a n D a p h n e m e z e r e u m
B e s t r i j d i n g r o t in leliebollen
. . . .
Bestrijding v a n schurft op sier-Malus
Bestrijding van schurft op P y r a c a n t h a
Bladvlekkenziekte van Rhododendron .
B e s t r i j d i n g v a n b l a d v l e k k e n op r o z e n .
B e s t r i j d i n g m e e l d a u w op R o s a m u l t i f l o r a j a p o n i c a
Gevoeligheid v a n r o z e n o n d e r s t a m m e n v o o r V e r t i c i l l i u m
P r o e v e n t e r b e s t r i j d i n g v a n de l a p s n u i t t o r
. . . .
VERMEERDERING VAN DE GEWASSEN
Stekproeven
Stekken onder waternevel
E n t e n en s t e k k e n o n d e r p l a s t i c en g l a s
Het enten van berken
Het enten van seringen
Het enten van blauwe sparren
Het enten van Quercus
Proeven met Cotoneaster onderstammen
Proeven met Prunus onderstammen
Proeven met rozen o n d e r s t a m m e n
Proeven met seringen onderstammen
P r o e v e n m e t z a a i l i n g o n d e r s t a m m e n op de
„Noordbroek"
12
13
13
14
15
17
17
17
17
18
20
. 2 1
46
"47
49
51
54
55
56
61
64
Proeftuin
67
KRUISING E N S E L E C T I E
Kruisingen
Kruisingen m e t rozen
Colchicinebehandeling
F i g u u r b o n t in p r u i m , p e r z i k en a m a n d e l
69
73
74
75
BLOEMISTERIJ
T r e k p r o e v e n m e t F o r s y t h i a , J a p a n s e A z a l e a en P r u n u s
triloba
76
GROND EK BEMESTING
Pag.
De invloed van de zuurgraad van de grond op de verschillende boomkwekerij gewassen
79
De beste zuurgraad voor verschillende gewassen op
veengrond
83
De beste zuurgraad voor verschillende gewassen op
zandgrond
. 84
Bemestings proefveldjes met Hydrangea paniculata
grandiflora
84
De vochthuishouding op enkele Boskoopse tuinen . . .
90
DIVERSEN
Het kweken van Rhododendron en Azalea in vloerbakken 94
Het beschermen van winterstekken tegen uitdrogen . . 99
Remming van de knopontwikkeling van rozen
. . . 100
Onkruidbestrijding met chemische middelen
101
Ontbladering van boomkwekerijgewassen met chemische
preparaten
105
Proefplan 1955
108
Bibliotheek
109
SORTIMENTSTUIN
Planten, voorkomende op de sortimentstuin (alphabetische
lijst)
115
MEDEDELINGEN
Jaarverslag 1954 van de Vereniging Boom- en Plantenbeurs, afd. Rozencommissie
121
Het forceren van Forsythia intermedia spectabilis
. . 122
JAARVERSLAG
VAN DE VERENIGING
»PROEFSTATION VOOR DE BOOMKWEKERIJ«
TEBOSKOOP
D E V E R E N I G I N G I N 1954
ir C. D o r s m a n
Op 6 Juli 1954 werd onze Vereniging zwaar getroffen door het overlijden van de heer J.P.Werkman. Velejaren had hij zitting in het bestuur
en gedurende achtjaren bekleedde hij het voorzitterschap. In deze periode
kon onze Vereniging zich krachtig ontwikkelen, niet in de laatste plaats
door zijn activiteit. Wij verliezen in hem een voorzitter, die niet alleen
steeds met bekwame hand de bestuursvergaderingen leidde doch ook
dagelijks zijn grote belangstelling voor ons werk toonde en mede leiding
gaf aan het werk op de tuin, daarbij steeds een open oog houdend voor
de mogelijkheden van het wetenschappelijk onderzoek. In dankbaarheid
zullen wij steeds zijn toewijding en werkkracht, die zozeer bijdroegen tot
de opbloei van onze Vereniging, blijven gedenken.
De opening vanhetnieuwe gebouw aandeValkenburgerlaan hadplaats
op 24September 1954.Deverbetering indehuisvesting vanhet personeel,
de nieuwe toerusting voor het onderzoek en de ontvangst- en vergaderruimte die wij hierdoor verkregen, scheppen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor het Proefstation en het voorlichtingswerk. De grote
belangstelling op de openingsdag, o.a. van de Directeur van de Tuinbouw, hoogleraren, burgemeesters van omliggende Gemeenten, vertegenwoordigers van het Bedrijfschap en van alle boomkwekersverenigingen, legde een duidelijke getuigenis afvan de grote betekenis van het
Proefstation voor de gehele Nederlandse boomkwekerij. Bij het in
gebruik nemen van ditgebouw isonzeVereniging veeldank verschuldigd
aan alle personen en organisaties, die bijdroegen tot het tot stand komen
hiervan en de exploitatie ook financieel mogelijk maakten.
De naamsverandering van de Vereniging in Vereniging Proefstation
voor de Boomkwekerij kreeg haar beslag in de algemene ledenvergadering bij de goedkeuring der nieuwe statuten. Hierdoor isdus de landelijke
betekenis van het door ons verrichte onderzoek ook in de naam van de
Vereniging bekrachtigd.
Het onderzoek verliep gunstig. Vrijwel alle punten van het proefplan
1954 konden worden afgewerkt. Getracht werd het Jaarboek 1953 aantrekkelijk te maken door achterin artikelen op te nemen en de opmaak
te verbeteren. Een moeilijkheid zal steeds blijven, dat de uitgebreide
proefverslagen aangevuld met tabellen en grafieken, voor verschillende
leden moeilijk leesbaar zijn. Door stelselmatig aan ieder verslag een
korte samenvatting toe te voegen, waarin de belangrijkste conclusies
worden weergegeven, is getracht hieraan tegemoet te komen.
De financiële positie was ook dit jaar weer bevredigend, mede door de
gunstige resultaten van de verkoop der producten.
Betreffende de toerusting van het Proefstation blijven nog enkele
wensen bestaan. Het gehele kascomplex verkeert in slechte toestand.
Getracht zalworden hierin zo snelmogelijk verbetering tebrengen. Ook
de personeelsvoorziening baart zorgen. Door de uitbreiding van het
onderzoek moet thans een te zwaar beroep worden gedaan op het
personeel van de voorlichtingsdienst waardoor voor daadwerkelijke
voorlichting en het geven van onderwijs te weinig tijd beschikbaar blijft.
Plannen worden daarom overwogen om een assistent bij het Proefstation
aan te stellen.
Bestuur
Na het overlijden van de heer J. P. Werkman, werd in diens plaats de
heer C. Verboom tot voorzitter gekozen, terwijl de Boskoopse Veiling
de heer C. Hooftman als vertegenwoordiger in het Bestuur benoemde.
De Bond van Plantenhandelaren en de Boomkwekersvereniging
Midden-Nederland wezen resp. de heren B. B. C. Rosbergen en A. van
Dijk als hun vertegenwoordigers in het Bestuur aan. Hierdoor zijn thans
alle boomkwekersverenigingen in het Bestuur van de Vereniging
vertegenwoordigd.
Op 31 December 1954 was de samenstelling als volgt: C. Verboom,
voorzitter (Ver. voor Boskoopse Culturen); G. Boer Pzn., secretarispenningmeester (Ver. voor Boskoopse Culturen) ; G. J. van Noordt en
A. Vuyk (afd. Boskoop Kon. Mij. voor Tuinbouw en Plantkunde);
S. G. A. Doorenbos en G. Slootjes (Comm. van Toezicht R.T.S.);.
J. Streng Jr.(afd.Boskoop L.T.B.); L. Konijn (Ver. Boom- en Plantenbeurs); G. van Eyk Gzn. (afd. Boskoop C.B.T.B.); H. J. Grootendorst
(Ned. Dendrologische Ver.);ir J. A. Eshuis (Ned. Heide Mij.) ;E. Kuiper
enJac.Lombarts (Alg.Bond van Boomkwekers) ;R. deBie en M. Janssen
(Boomkwekersvakbond K.N.B.T.B.); A. van Dijk (Boomkwekersver.
Midden-Nederland); C. Hooftman (Boskoopse Veiling); B. B. C.
Rosbergen (Bond van Plantenhandelaren); M. Splinter (Gemeente
Boskoop); J. Zwartendijk en H. Jacobs (adviserende leden) en ir C.
Dorsman, Rijkstuinbouwconsulent, Directeur van het Proefstation.
Gezien de wenselijkheid in het dagelijks bestuur ook een vertegenwoordiger der kwekers aan land op te nemen werd de heer J. Streng Jr.
De Vereniging in 1954
als zodanig hierin benoemd. In de vacature, ontstaan door het overlijden
van de heer J. P. Werkman, werd nog niet voorzien. Op 31 December
1954 bestond het dagelijks bestuur derhalve uit de heren C. Verboom,
G. Boer Pzn., H. J. Grootendorst, J. Streng Jr, de adviserende leden
J. Zwartendijk en H. Jacobs en de directeur ir C. Dorsman.
Het volledige bestuur vergaderde tweemaal, het dagelijks bestuur kwam
zeven maal in vergadering bijeen.
Personeel
Evenals vorige jaren werden de werkzaamheden verricht in samenwerking met het personeel van de Voorlichtingsdienst en enkele leraren
van Rijkstuinbouwschool.
Desamenstelling vanhetpersoneelvandeVoorlichtingsdienst onderging
geen verandering en bleef dus als volgt samengesteld: Mej. S. de Boer,
biol. dra., wetenschappelijk onderzoekster; H. Bosch, hoofdassistent-A;
K. Ravensberg en P. de Vogel, hoofdassistenten; Mej. S. M. Slavekoorde,
assistente A, en H. van Lint, assistent. Het personeel van het Proefstation
onderging enkele wijzigingen. De wetenschappelijke onderzoeker ir C.
Broertjes kwam op 1 Januari 1954administratiefin dienst bij het Instituut
voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen te Wageningen, doch blijft
als onderzoeker op het Proefstation werkzaam. Verwacht mag worden,
dat door deze regeling een nauwere samenwerking zal ontstaan tussen
genoemd Instituut en het Proefstation, met name op het gebied van de
veredelings-methodiek. De kasknecht C. P. van de Heerik moest zijn
militaire dienstplicht vervullen. In zijn plaats werd aangesteld A. van
Bemmel. Als tuinknecht kwam in dienst S. Edelman. Op 31 December
1954 bestond het Proefstation-personeel uit: ir C. Broertjes, wetenschappelijk onderzoeker; A. Pellekoren, kaschef; A. van Bemmel,
kasknecht; J. B. van Ekeren, ie knecht; S. Edelman en R. Bos, knecht.
Van deleraren van de Rijkstuinbouwschool zetten drs.P.J. S.van Dijk
en A.J.van der Graafhun onderzoekingen voort. Ir H. Egberts verrichtte
onderzoek inzake bodemproblemen nl. bemestingsonderzoek, onderzoek
van voedingsziekten en profielonderzoek. Met name door laatstgenoemd
onderzoek is een tot nu toe in Boskoop te zeer verwaarloosd onderdeel
in studie genomen. Reeds konden verschillende bodemkarteringen
worden uitgevoerd en aan de hand daarvan drainage adviezen worden
gegeven.
Tuin
Wederom lag de dagelijkse leiding in handen van H. Bosch terwijl het
toezicht op de schooltuin was toevertrouwd aan ir E. E. Harmsen.
Op desortimentstuinwerden enkelenieuwe sortimenten aangeplant nl.
van Chaenomeles, Clematis, Forsythia, Parkrozen en Potentilla, zodat in
dekomendejarenhet sortimentswerk gestadig voortgang zalvinden. Het
loofhoutgedeelte van de schooltuin werd opnieuw ingeplant nadat het
gehele perceel was opgehoogd en gedraineerd. Het coniferensortiment
van de school werd gerooid in verband met de zeer slechte staat waarin
de bomen verkeerden. Voorjaar 1955 zal dit gedeelte weer met coniferen
worden beplant. Het perceel grond ten noorden van het laboratorium
werd ter beschikking gesteld van de Rijkstuinbouwschool om te beplanten met bolbloemen, zaaibloemen en vaste planten. In het bijzonder
eengoed vasteplanten sortiment isook voor veleleden van de Vereniging
van belang.
Leden en donateurs
Wederom had een toename plaatsvanhet aantalleden van de Vereniging,
een bewijs dat het Proefstation zich nog steeds in een stijgende belangstelling mag verheugen. Op 31 December bedroeg het totale aantal 768
(743), nl. 12 (11) Verenigingen, 537 (525) kwekers uit het centrum
Boskoop, 218 (205) leden buiten dit centrum gevestigd en 2 (2) buitenlandse leden. Vele ouders van leerlingen der Rijkstuinbouwschool gaven
een donatie.
Bezoekers
Ook wat het aantal bezoekers betreft, mocht het Proefstation zich in
een grote belangstelling verheugen. 28 (21) Excursies met in totaal 680
(535) deelnemers, waarvan 307 Nederlanders, 249 Duitsers, 45 Engelsen,
25 Zweden, 38 Denen en 16 Noren. Verder ontvingen wij 35 (40)
individuele buitenlandse bezoekers, nl. uit de U.S.A. 15, Engeland 5,
Frankrijk 4,Denemarken 3,Canada 2,België 2en uit Duitsland, Finland,
Zweden, Yougoslavie 1. Het aantal kwekers uit Boskoop, dat het
Proefstation bezocht, bedroeg enkele honderden en elders uit ons land
enkele tientallen.
Jaarvergadering - Proeftuinmiddag
De ledenvergadering op 3 Februari, gehouden in Hotel Neuf, werd
door 140 leden bezocht. Bij het huishoudelijke gedeelte van deze vergadering werden o.a. de gewijzigde statuten goedgekeurd. De heer
W . B. Gerritsen, hoofdgeneeskundige bij de Arbeidsinspectie Breda,
hield een lezing over de gevaren bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen
in de tuinbouw. Mej. de Boer besprak de resultaten van proeven ter
bestrijding van bladvlekkenziekte in Rhododendron, rot in leliebollen en
van enkele stekproeven. K. Ravensberg gaf een overzicht van enkele
bestrijdingsproeven met Systox.
De proeftuinmiddag, gehouden op 28Juli 1954, werd door een 100-tal
kwekers bezocht. Aan de hand van medegebracht materiaal gaf de heer
C. Verboom een uiteenzetting over waardevolle aanwinsten in het Rosa
floribunda en Rosa polyantha sortiment. Ook werd een demonstratie
gegeven met een draagbare rug-nevelspuit, waardoor deze nieuwe
technische ontwikkeling onder de aandacht van de bezoekers werd
gebracht.
De Vereniging in 1954
Samenwerking met andere instellingen
Denauwe samenwerking met deVereniging voor Boskoopse Culturen
bij het sortimentswerk bleef uiteraard ook dit jaar gehandhaafd. Van de
Boskoopse Rosa rugosa planten, in samenwerking met de Federatie van
Boskoopse Boomkw. Ver. te Benthuizen opgekweekt, werden dit jaar
51.000 takken voor stekhout afgegeven. Gezien de grote belangstelling
van de kwekers voor dit materiaal werd besloten het Rosa rugosa perceel
nog enkele jaren te handhaven.
Met hetK.N.M.I. werd wederom nauw samengewerkt bij de proeven,
waarbij de invloed van het milieu op de beworteling van stekken wordt
nagegaan. Ook steldehet K.N.M.I.hiervoor zeer waardevolle apparatuur
ter beschikking.
Door samenwerking met het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen te Wageningen was het mogelijk een rozen-onderstammenproef zowel in Boskoop alsin Wageningen op zandgrond te nemen.
Het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek stelde op ons
verzoek eenonderzoek innaar devirusoverbrenger bijDaphne mezereum
en bood ook bij andere proeven hulp.
Het Centraal Bureau voor Schimmelcultures te Baarn determineerde
voor ons verschillende schimmels.
Met de Proeftuin Noordbroek werd contact gezocht om een korte
samenvatting van de resultaten, die het boomkwekerij onderzoek aldaar
opleverde, in ons Jaarverslag op te nemen. Het Bestuur van de Proeftuin
washiertoe bereid, zodat thans voor de eerste maal dit Jaarverslag tevens
een kort overzicht geeft van boomkwekerij-proeven elders in den lande.
Het ligt in de bedoeling deze werkwijze nog verder uit te breiden, zodat
op den duur ons Jaarverslag naast een uitgebreide bespreking van het
eigen onderzoek, bovendien de resultaten weergeeft van alle andere
onderzoekingen die op ons vakgebied in Nederland worden gedaan.
Hierdoor zal het Jaarverslag ongetwijfeld in waarde stijgen en de leden
een volledig beeld geven van de vorderingen van het onderzoek in ons
gehele land.
Publicaties
S. de Boer, biol. dra.
Proeven met jutegaas, waarvan de houdbaarheid vergroot is:
„De Boomkwekerij" 12, blz. 96, 1954.
Boomkwekerijgewassen stekken met groeistoffen :
Tuinbouwgids, blz. 445, 1954.
ir C. Dorsman
Het Boomkwekerijcentrum Boskoop:
„Ons Jonge Platteland", Zuid-Holland nummer,
April 1954.
Naschrift op het artikel: Beworteling van zomerstek door W . E. Snijder:
„De Boomkwekerij" 23, blz. 94, 1954.
Het Proefstation voor de Boomkwekerij te Boskoop:
„De Boomkwekerij" 23, blz. 94, 1954.
ir H. Egberts
De bodemgesteldheid in de Boomkwekerij :
„De Boomkwekerij" 22, blz. 182, 1954.
1, », 2, 1954.
A. J. v. d. Graaf
Chemische onkruidbestrijding in de boomkwekerij :
Wegwijzer in „De Boomkwekerij" 23, blz. 199, 1954.
P. de Vogel
Enten en oculeren in de Boomkwekerij:
Tuinbouwgids, blz. 463, 1954.
K. Ravensberg
De bewerking van de Boskoopse grond:
„De Boomkwekerij" 9, blz. 114, 1954.
Het bewaren van stekken en enten:
Tuinbouwgids, blz. 462, 1954.
Rijkstuinbouwconsulentschap
Werkzaamheden in de komende weken:
Wegwijzer in „De Boomkwekerij" 22, blz. 182, 1954.
Nieuws van het Proefstation te Boskoop:
„De Boomkwekerij" 20, blz. 164, 1954.
„
,,
22, „ 182, 1954.
3, » 19, 1954- •
Boomkwekerijgewassen enten uit de hand:
Tuinbouwgids, blz. 458, 1954.
Boomkwekerijgewassen enten onder dubbel glas:
Tuinbouwgids, blz. 459, 1954.
Vermeerdering van naaldhoutgewassen:
Tuinbouwgids, blz. 460, 1954.
Lezingen
ir C. Dorsman,
Voor de Vereniging „Boom- en Plantenbeurs":
Het vakonderwijs in de Boomkwekerij.
ir C. Broertjes,
Voor de Ver. v. Oud-leerlingen v. d. Tuinbouwcursus
te Boskoop:
Het gebruik van Colchicine in de Boomkwekerij.
Voor de bloemisten van Boskoop en Aalsmeer:
Het trekken van Forsythia.
10
Tie Vereniging in J954
A. J. v. d. Graaf,
Voor de Ver. v. Oud-leerlingen v. d. Tuinbouwcursus
te Boskoop:
Beknopt overzicht v. d. geschiedenis v. d. Roos.
Idem: Chemische onkruidbestrijding in de boomkwekerij.
P. de Vogel,
Voor de C.B.T.B.: Rozenonderstammen.
Voor studieclub te Westerveld: Winterstekken.
H. van Lint,
Voor de L.T.B. afd. Reeuwijk: Het stekken.
Cursus
P. de Vogel,
Cursus voor volwassenen: Het stekken van houtige
gewassen.
Materiaal verstrekt voor proeven
Aan onderstaande kwekers en instellingen zijn wij dank verschuldigd
voor het verstrekken van materiaal voor de proefnemingen :
Ballering en v. d. Hoorn
J. Blaauw & Co.
Brand & Zn.
van Eyk & Co.
Felix & Dijkhuis N.V.
J. Geers Hz.
J. R. W . Geers
J. Geers Czn.
Gem. Plantsoenendienst,
's-Gravenhage
Gebr. Groenendijk
F. J. Grootendorst & Zonen
Guldemond & Co.
Gebr. Harkes
D. J. Hendriksen
A. de Jong
G. de Jong & Zn.
T. de Jong
Gebr. Kromhout
Gebr. Kuyf
W . van Lint Lzn.
Adr. van Nes
P. van Nes Az.
P. Oosterwijk & Zn.
Pinetum Blijdestein, Hilversum
J. Ramp Gzn.
A. C. Schoemaker
Jac. Schoemaker
Th. Soet
J. Spaargaren & Zn.
J. Spek
C. Streng Jzn.
A. Vermeulen
J. de Vink
Vuyk van Nes
K. van Wengerderi Jac. Zn.
J. P. Werkmanf
II
PLANTENZIEKTEN EN -BESCHADIGINGEN
BESTRIJDING VAN SCHIMMEL OP GEZETTE BEUKEN
S. de Boer, b i o l . d r a .
Na het zetten van beuken kan er schimmelaantasting op de vergroeiingsplaats voorkomen, waardoor de planten tenslotte dood gaan. Daarom
leek het nuttig na te gaan of deze aantasting door bestrijdingsmiddelen
voorkomen of bestreden kan worden. Hiervoor zijn gebruikt het kwikpreparaat Aagrano nat en droog, Tripomol (T.M.T.D.), en koper Bayer
in verschillende concentraties.
Er zijn o.a. onderstammen gebruikt van enige bedrijven, waar de
aantasting voorkwam. Sommige van deze onderstammen waren vochtig,
andere droog. De onderstammen stonden in pot (kort voor het zetten of
één jaar) of waren ingemost. Eind Maart, direct nà het zetten zijn de
wondvlakken met oplossingen of poeders van bovengenoemde bestrijdingsmiddelen gepenseeld; in enkele gevallen is vóór het zetten het
wondvlak behandeld. Ook zijn een week na het zetten enkele wondvlakken behandeld. De gezette planten kwamen in de bedding van een kas.
Resultaten
Na een maand zijn alle planten op callusvorming en schimmelaantasting gecontroleerd. Hierbij bleek dat het voornamelijk van de onderstammen afhangt of er schimmelaantasting voorkomt : de stammen, die
een jaar in pot hadden gestaan en vóór het zetten binnen iets gedroogd
waren, hadden de zwaarste callusvorming en de minste schimmelaantasting.
Koper Bayer en Aagrano-droog houden de callusvorming tegen, maar
verminderen de schimmelaantasting niet. Alleen een oplossing van
Aagrano 0.8% en 0.4%, na het zetten op de vergroeiingsplaats gepenseeld, verminderde de schimmelaantasting en hield de callusvorming niet
tegen.
Voornamelijk op de ingemoste stammen kwam schimmel voor. Uit
onze en uit practijkervaringen lijkt het het beste om de beukenstammen
een jaar voor het zetten te potten. Eventueel kunnen ze in hetzelfde jaar
gepot worden, maar dan moet men de stammen eerst laten kiemen en
ze laat (als buiten de knoppen gaan werken) zetten. Men kan de gezette
planten onder glas in de bedding van een kas plaatsen; gezette beuken,
metentwasingesmeerd enop het open middentablet van een kas geplaatst,
hadden een betere callusvorming en vertoonden minder schimmelaantasting. De proeven over het zetten van beuken worden voortgezet.
Conclusie :
Voorhetzetten vanbeukenlijkt hethetbeste omonderstammen te gebruiken,
dieeenjaar van te vorenzijn gepot.Eventueleschimmelaantasting kanworden
tegengegaan door na het zetten de vergroeiingsplaats met Aagrano 0.4% te
penselen.
12
Bestrijding rol in leliebollen
DE BLADVLEKKENZIEKTE VAN DAPHNE MEZEREUM
P. J. S. van Dijk, biol. drs.
Warmeluchtbehandeling
Begin Maart werd een aantal bossen van elk 10zieke planten, verpakt
in dichtgesmolten zakken van pliofilm, in een thermostaat geplaatst met
een luchttemperatuur van 40° C. De duur van de behandeling varieerde
van 6 tot 96 uur.
Voor zover de planten de behandeling overleefden bleken ze na het
uitlopen nog allemaal ziek te zijn. Het resultaat was dus hetzelfde als van
de warmwaterbehandeling van 1953.
Systoxbehandeling
3 vakjes van elk 100 op het oog gezonde eenjarige planten werden in
het voorjaar op de sortimentstuin uitgepoot. O m mogelijke overbrengers
van het virus te doden werd van eind April afvakje A 2 x per maand en
vakje B 1 X per maand met Systox bespoten, terwijl vakje C onbehandeld bleef. Op 20 September zagen we het volgende resultaat:
Vakje A (2 x per maand Systox) 65% ziek, 2 % dood
Vakje B (1 X per maand Systox) 38% ziek, 5% dood
Vakje C (geen bespuiting
) 23% ziek, 2% dood
Vakje A vertoonde verreweg de beste groei en bladontwikkeling en
vakje C de slechtste. Met de betere bladontwikkeling worden de virusverschijnselen duidelijker en talrijker.
Systox stimuleert blijkbaar de groei van Daphne maar kan het optreden
van de ziekte niet verhinderen.
Overbrenging
Op het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (I.P.O.) te
Wageningen werd deze zomer waargenomen, dat de perzikbladluis
(Myzus persicae) het Daphnevirus kanoverbrengen. Hoewel dezebladluis
en mogelijke andere overbrengers, ongetwijfeld door Systoxen parathion
worden gedood, zullen ze nog infectie kunnen veroorzaken, voordat ze
sterven.
BESTRIJDING ROT IN LELIEBOLLEN
S. de Boer, b i o l . d r a .
Uit proeven van vorige jaren (zie o.a. Jaarboek 1953 blz. 9—12) bleek
dat een behandeling van de bollen van Lilium speciosum album met
Tripomol (T.M.T.D.) goede resultaten opleverde: er trad minder rot
in de bollen op, de wortels waren beter en de opbrengsten (gewichten)
veel hoger.
13
Ook ditjaar isweer een proef genomen, waarbij in Maart bollen in een
blik met eenkleine hoeveelheid T.M.T.D -poeder gerold zijn, tot ze goed
met het poeder waren bedekt. Daarna zijn ze geplant. Ter vergelijking
is een zelfde hoeveelheid bollen zo, dus zonder behandeling, geplant.
Bij het oprooien en controleren in October bleek, dat bij de met
T.M.T.D. behandelde bollen een veel groter aantal zware bollen voorkwam dan bij de onbehandelde. Ook het totale aantal en het gewicht der
behandelde bollen was groter:
totaal aantal bollen
onbehandeld
behandeld met T.M.T.D.
293
322
totaalgewichtbollen
8800 gram
13100 „
Ook bij deze proef heeft een bolbehandeling met T.M.T.D. dus een
gunstige invloed uitgeoefend.
Kwekers, die al hun bollen met T.M.T.D. behandeld hadden, waren
zeer tevreden over het bereikte resultaat.
Conclusie
Een behandelingvan bollen van Lilium speciosumalbum met T.M.T.D.
geeftminderrotte schubben, betere wortels eneengroter aantalengewicht.
BESTRIJDING VAN SCHURFT OP SIER-MALUS
S. de B o e r , b i o l . d r a .
Ook dit jaar isweer een proef genomen over de bestrijding van schurft
op sier-Malus. Hiervoor zijn gebruikt 300 eenjarige zellingen van:
Malus purpurea eleyi
,, lemoinei
'Nipissing'
baccata
floribunda
'Red Tip'
'Hopa'
De planten zijn in 3groepen, dus ieder van 100exemplaren uitgeplant.
Er is gespoten volgens één van de proefschema's, opgesteld door de
schurftcommissie voor de Fruitteelt:
1. preventieve koperbespuiting, daarna Californische pap.
2. curatieve kwikbespuitingen binnen 4 dagen na infectie; na het einde
van de ascosporenuitstotingen bespuiting met spuitzwavel.
3. onbehandeld: controle.
Op 2 April zijn de eerste ascosporenuitstotingen waargenomen. De
planten waren echter maar korte tijd nat, zodat de kans op infectie door
schurft toen gering was.
14
Bestrijding van schurft op sier-Malus
Later was de kans op infectie groter, zodat op 14 April de eerste
koperbespuiting is uitgevoerd. De bespuitingen vonden aldus plaats:
1. 14.IV koper Bayer 1/.i%
24.V Calif, pap 1 %"
14.VI
„ „ 1%
2.VII
„ „ 1%
15.VII Thiovit 1/ï% (spuitzwavel)
22.VII
„
1/2%
2. 5.V Aaventa 0.15% (kwikpreparaat)
24-V
„
0.1%
4.VI
„
0.1%
14.VI
„
0.1%
2.VII
„
0.1%
15.VII Thiovit V 2 %
22.VII
„
1/2%
De weersomstandigheden voor het uitvoeren van bespuitingen waren
over het algemeen ongunstig; in vele gevallen is door regen de spuitvloeistof van de planten verwijderd.
Resultaten
De Malusplanten zijn op 16Julien5October op schurft gecontroleerd.
Daarbij bleek dat er op deonbehandelde Malus 'Red Tip'en M. floribunda
geen of vrijwel geen schurft voorkwam, maar dat van de overige „soorten" alle onbehandelde planten schurftvlekken hadden.
Op de volgens 1 en 2 bespoten planten kwam aanvankelijk minder
schurft voor, speciaal op de met Aaventa bespoten planten. Bovendien
was de groei en ontwikkeling van de bespoten planten veel beter. De
bespuitingen zullen echter langer voortgezet moeten worden (of onder
gunstiger weersomstandigheden moeten plaatsvinden) om de planten
geheel schurftvrij te houden. Het ziet er naar uit dat de kwikbespuitingen
een gunstiger werking uitoefenen dan de koper-Californische papbespuitingen.
De proeven zullen worden voortgezet.
Conclusie
Bespuitingen met Aaventa binnen 4 dagen na infectie vermindert de aantastingvanschurftopsier-Malus engeefteenbetere groei en ontwikkeling van
deplanten.
BESTRIJDING VAN SCHURFT OP PYRACANTHA
S. de B o e r , b i o l . d r a .
Op Pyracantha bladeren en -takken komt veel schurft voor, die
veroorzaakt wordt door een schimmel, waarschijnlijk dezelfde alsdie van
appelschurft.
15
In vorige jaren waren enige aanwijzingen verkregen dat deze schurft
te bestrijden zou zijn. Dit jaar is daartoe een proef opgezet met i-jarige
stekken van Pyracantha coccinea lalandii en P.c. 'Kasan', in totaal 240
planten. Deze zijn in 4 groepen verdeeld en uitgeplant. Hierop vonden
bespuitingen plaats volgens hetzelfde proefschema als bij Malus, (zie
blz. 15). Alleen is groep 3 meer met kwik bespoten dan groep 2.
Daar bij microscopisch onderzoek bleek dat de sporen van Pyracanthaschurft tegelijk worden uitgestoten met die van Malusschurft, konden de
Pyracantha bespuitingen ook op dezelfde dag worden uitgevoerd als de
Malus bespuitingen, op de volgende manier:
1. 14.IV koper Bayer 1 / 2 %
24.V Cal. pap
1%
14.VI
„ „
1%
2.VII
„ „
1%
1
15.VII Thiovit
/ 2 % (spuitzwavel)
22.VII
„
v 20/o/
2. 5.V Aaventa 0.15% (kwikpreparaat)
24.V
„
0.1%
14.VI
„
0.1%
2.VII
„
0.1%
1
15.VII Thiovit
j2%
22.V11
„
*/»%
3. als 2 maar bovendien:
4.VI Aaventa 0 . 1 %
21.VI
„
0.1%
4. onbehandeld: controle
Ook hierbij waren de weersomstandigheden voor het uitvoeren van
bespuitingen meestal ongunstig;in vele gevallen isde spuitvloeistof door
regen van de planten verwijderd.
Op 16Julizijn deplanten op schurft gecontroleerd; zowel op behandelde als op onbehandelde planten kwam practisch geen schurft voor.
Op 5October bleek dat er groteverschillen waren tussen onbehandelde
en behandelde planten:op de bladeren en vruchten van de onbehandelde
planten kwam veel schurft voor, op de met koper-Californische pap
bespotene was ook betrekkelijk veel schurft, terwijl er weinig schurft
voorkwam op de met Aaventa gespoten planten. Het beste waren de
planten van groep 3, dus die de meeste bespuitingen hebben gehad:
hierbij kwam op de meeste planten geen schurft voor, terwijl de planten
zeer goed gegroeid waren en geen bladval vertoonden. Ook de planten
van groep 2 waren goed ontwikkeld, die van groep 1minder, terwijl de
door schurft aangetaste onbehandelde planten vrijwel niet gegroeid
waren en zeer veel bladval hadden.
De bespuitingen, vooral die met kwikpreparaten, hebben dus een zeer
gunstig effect gehad bij de bestrijding van schurft en op de ontwikkeling
16
Bestrijding van schurft op Pyracantha
der planten. Onder betere weersomstandigheden zal het aantal bespuitingen waarschijnlijk verminderd kunnen worden. We hopen dit het
volgend jaar nader te kunnen onderzoeken.
Conclusie
Bespuitingen met Aaventa hinnen 4 dagen na infectiekan aantastingvan
schurft op Pyracantha voorkomenengeefteengoede groei en ontwikkeling van
deplanten.
BLADVLEKKENZIEKTEVAN RHODODENDRON
S. de B o e r , biol. dra.
Proeven van 1953 over de bestrijding van de bladvlekkenziekte van
Rhododendron, veroorzaakt door de schimmel Cercospora handelii,
gaven te zien dat door behandeling met Aagrano 0.2% er aanvankelijk
minder vlekken optraden. Later bleken er echter ook op de met Aagrano
behandelde veldjes tamelijk veel vlekken voor te komen, hoewel minder
dan op de onbehandelde veldjes. De proeven van 1954, waarvan de
definitieve resultaten pas in 1955 te zien zijn, wijzen in dezelfde richting.
BESTRIJDING VAN BLADVLEKKEN OP ROZEN
S. de Boer, biol. dra.
Op verschillende rozenhybriden is een bespuiting uitgevoerd met
Tritoftorol (Zineb) ter bestrijding van sterroetdauw. De weersomstandigheden voor bespuiting waren echter vrij ongunstig. Er kon dan ook
weinig verschil in bladvlekken tussen behandelde en onbehandelde rozen
worden geconstateerd, alleen vertoonden de behandelde iets minder
bladval. Er zullen volgend jaar weer uitgebreide proeven worden
genomen.
BESTRIJDING MEELDAUW OP
ROSA MULTIFLORA JAPONICA
S. de Boer, b i o l . dra.
Ook ditjaar zijn erweer uitgebreideproeven genomen op verschillende
tijdstippen met diverse middelen ter bestrijding van meeldauw op Rosa
multiflora japonica.
Erisvrijwel geen meeldauw voorgekomen en er konden dan ook geen
verschillen tussen behandelde en onbehandelde planten geconstateerd
worden, zodat de bespuitingen geen resultaat hebben opgeleverd.
GEVOELIGHEID VAN
ROZENONDERSTAMMEN VOOR VERTICILLIUM
S. de B o e r , b i o l . dra.
Ten einde na te gaan of de in onderzoek zijnde rozenonderstammen
(zie blz. 61) gevoelig zijn voor de schimmel Verticillium dahliae, zijn in
17
Juni stekken van deze onderstammen met de schimmel geïnfecteerd. De
resultaten waren:
Rosa multiflora 'Klijn superba:' vele takken kaal en dood
„
„ japonica 'Doorenbos' : bijna alle takken kaal en dood
,, rugosa 'Nijveldt's Superieur' : vele takken dood en kaal
„ moschata 'Veerman' : slechts enkele takken dood
„ rugosa 'Effendee' :slechts enkele takken dood.
Bij het gebruik van de drie eerstgenoemde onderstammen moet men
er dus rekening mee houden dat ze gevoelig zijn voor de verwelkingsziekte.
PROEVEN TER BESTRIJDING VAN DE LAPSNUITTOR
(Taxuskever, Otiorrhynchus sulcatus F.)
K. R a v e n s b e r g
Evenals in de jaren 1948 t/m 1951 werden dit jaar nieuwe proeven
ingezet ter bestrijding van de larve. Hoewel voorgaande proeven in alle
opzichten bevredigend waren (zie jaarboek 1951) werden op verzoek
proeven genomen met Octaterr, een poeder met als werkzame stof
chlordane (octachloor methaan tetrahydroindaan).
Proefopzet
De proef werd uitgevoerd in een insectenkast, welke verdeeld was in
vier geheel van elkaar gescheiden afdelingen, die de volgende behandelingen ontvingen.
1. onbehandeld
2. Yi kg Octaterr per RR2
3- 1kg
4- 2 kg
,.
„
„
„
,.
„
De behandeling van de grond had plaats op 30Juli 1954. Hierbij werd
het middel zorgvuldig met de hand door de grond gemengd tot 10 cm
diepte. Op diezelfde dagwerd iedereafdeling beplant met 15 zetstammen
van Rhododendron ponticum en hierop 10 Taxuskeverlarven losgelaten.
De insectenkast stond gedurende deze proef steeds buiten en was niet
beschermd tegen de regen, zodat de natuurlijke weersomstandigheden
hun invloed zouden doen gelden. Op 15 November 1954 werd deze
proef gecontroleerd.
18
Bestrijding van Je l.apsnuittor
Resultaten
i. Onbehandelde grond: Aangetroffen werden 22 levende larven en 7
kevers. 14 Rhododendron zetstammen waren aan de wortelhals en
wortels afgevreten, één stam was niet afgevreten. Aan de bladeren was
zeer veel vreterij.
2. Yi kg Octaterr per RR2:Hierbij werden geen levendelarven en kevers
gevonden. Wortelhals en wortels van zetstammen waren niet aangevreten. Wel waren de bladeren aangevreten.
3. 1kg Octaterr per RR2:Als bij voorgaande gift, maar minder vreterij
aan de bladeren.
4. 2 kg Octaterr per RR 2 : Als bij voorgaande gift, maar bijna geen
vreterij aan de bladeren.
Bij alle giften Octaterr was de groei van de planten normaal.
Conclusie
Zoals uit de resultatenvan deze proef blijkt, zijn de kevers en de hrven
gevoelig voor Octaterr.Zelfs een gift van l/2 kg per RR2 blijkt reedseen
afdoende bestrijding te hebben gegeven.
Daar ditechter eenlaboratoriumproefgeweest is,moetbovenstaande conclusie
metenige voorzichtigheid worden getrokkenendienen eerst door eenveldproefje
de nu verkregenuitkomsten te worden bevestigd.Deze veldproef hopen we
aanstaandezomer te kunnen uitvoeren, waarna het mogelijk zal zijn een
definitiefadviesbetreffende hetgebruikvan Octaterr tegeven.
19
VERMEERDERING VAN DE GEWASSEN
STEKPROEVEN
(voor zover niet verwerkt in het „Stekboekje")
S. de B o e r , biol. dra.
Afkortingen
i.a.z. = ß - indolylazijnzuur, in de handel als Rhizopon A
i.b.z. = ß- indolylboterzuur, „ ,, „
„
„
AA
n.a.z. = a - naphtylazijnzuur ,, ,, ,,
,,
„
B
Cryptomeria japonica 'Bandai-Sugi' is in Sept. 1953 gestekt en in Juni
1954 gecontroleerd. Bij de meeste stekken zijn de naalden niet van het
ondereinde afgesneden. Oit bleek een ongunstige invloed te hebben,
want de stekken, waarbij de naalden wel van de basis zijn afgesneden,
waren het beste geworteld: voor 80% na onderdompeling in n.a.z.
25 mg/l. De stekken stonden in een mengsel van 2 delen turfstrooisel en
1 deel zand in de dubbele bak.
Cryptomeria japonica 'Jiridai-Sugi', tegelijk met devoorgaande gestekt,
heeft slechts weinig gewortelde stekken opgeleverd. Het beste, nl. voor
70% geworteld, waren de in i.b.z. 25mg/l ondergedompelde stekken.
Bij deze var. gaf het al of niet afsnijden van de naalden weinig verschil
in beworteling.
Erica carnea 'Vivelli' is in October 1953 gestekt en in Mei 1954 gecontroleerd. Van de onbehandelde stekken was 63% geworteld, van de met
i.b.z. 2% behandelde 93%. Deze stekken stonden in de dubbele bak.
Een groep onbehandelde stekken, die in de kas stond, was in Maart voor
87% geworteld, dus sneller en beter dan de stekken in de bak.
Stekken in turfstrooisel gestoken waren veel beter geworteld dan
stekken, die in een mengsel van 4 delen turfstrooisel en 1 deel zand
stonden.
Van Paeonia suffruticosa (P. arborea), de gewone Boompioen, zijn
oogstekken en scheutstekken gemaakt. Deze zijn, na groeistofpoederbehandeling, in Juni in de kas gestekt in 2 delen turfstrooisel en 1deel zand.
In September waren er grote callusknobbels gevormd. Deze zijn afgebroken en de stekken zijn opnieuw gestoken. Na 6 weken (in eind
October) waren er aan sommige stekken wortels gevormd. Het hoogste
bewortelmgspercentage nl. 60% kwam voor bij de onbehandelde en de
met n.a.z. 0.1% behandelde scheutstekken. De oogstekken waren minder
geworteld dan de scheutstekken.
Rhododendron hybriden
In Amerika worden in September en October nog „harde" Rhododendrons gestekt. Men heeft hierbij vele groeistoffen geprobeerd. Vooral
20
Stekprocvcn
met 2.4.5.TP (2.4.5. trichloor-phenoxy-a-propionzuur) heeft men daar
goede resultaten bereikt.
We hebben verleden jaar eenkleine hoeveelheid 2.4.5.TI' uit Amerika
ontvangen. Hiermee zijn op 14 September stekken van 'Dr. H. C.
Dresselhuys', 'Parsons' gloriosum' en 'Edward S.Rand' behandeld. Van
de twee eerstgenoemde hybriden gebruikten we naschot en scheuten,
die tamelijk hard waren. Van 'Edward S. Rand' waren alleen harde stekken beschikbaar. Behalve met 2.4.5.TP zijn de stekken ook met 2% en
5% indolylboterzuur behandeld, terwijl er ter controle groepen onbehandelde bij waren.
Alle stekken stonden in de kas. Op 1 Maart zijn ze op beworteling
gecontroleerd. Toen bleek dat destof2.4.5.TP niet die gunstige werking
had als verwacht werd.
De bewortelingspercentages van de harde stekken waren:
Dresselhuys
Rand
!
onbehandeld
2-4-S- TP
i.b.z. 2%
i-b.z. 5%
. . . .
;
!
!
|
45
43
60
57
!
;
;
J
37
37
37
43
[ Parsons' gloriosum
j
87
\
63
|
73
!
93
Van de stekken van naschot waren slechts enkele geworteld. De
resultaten zijn, behalve bij 'Parsons' gloriosum', nieterggunstig geweest;
de nieuwe stof 2.4.5.TP gaf minder beworteling dan i.b.z.
Ook op een bedrijf, waar deze stof is geprobeerd, waren de resultaten
hiermee minder dan met i.b.z.
STEKKEN ONDER WATERNEVEL
ir C. D o r s m a n , K. Ravensberg
Inleiding
Gedurende de laatste twee jaren verschenen verschillende artikelen in
de Amerikaanse vakpers waarin nadrukkelijk werd gewezen op de zeer
gunstige resultaten, die met het stekken onder waternevel, aangeduid met
de term „mist-propagation", werden verkregen. Het schijnt, dat deze
wijze van stekken in de U.S.A. zich snelverbreidt en wel in het bijzonder
in de gebieden met een warm en droog klimaat. Als belangrijkste voordelen van deze werkwijze worden genoemd:
1. goede beworteling van stek, dat onder dubbel glasniet of moeilijk aan
de wortel is te krijgen.
2. bij vele gewassen kan men zachter stek gebruiken, luistert de hardheid
van het stek minder nauw, en is de overwintering door het vroeger
stekken beter.
3. sneller beworteling.
21
4. eenvoudiger behandeling, doordat niet of minder moet worden
geschermd.
5. vrijwel geen schimmelaantasting (smucht).
Ondanks de grote verschillen in klimaat tussen ons land en de U.S.A.
leek het daarom de moeite waard deze methode van stekken op het
Proefstation te beproeven. Hiertoe werd allereerst eenstudie gemaakt van
de Amerikaanse litteratuurgegevens.
Litteratuur
De gegevens, die tot op heden in de Amerikaanse vakbladen verschenen, zijn in het algemeen weinig concreet. Het is in hoofdzaak
J. Wells, die inde,,American Nurseryman"verschillende maleneenmeer
gedetailleerd verslag van zijn ervaringen heeft gedaan.
Het stekken onder sproeidoppen, die een fijn verdeelde nevel geven,
past men op drieërlei wijze toe, ni. in de kas, onder een plastic tent
(phytotector methode) en in de open lucht, dus zonder afdekking met
ramen of plastic. Laatstgenoemde methode gebruikt men uitsluitend in
de zeer warme gebieden, zoals Florida. Als stekmedium gebruikt men
grof zand, voor zuurminnende gewassen vermengd met turfmolm,
waaronder een laag goed drainerend materiaal is aangebracht om het
water snel te kunnen afvoeren. Men werkt met normale sproeidoppen,
die een fijne verneveling geven. Gebruik van speciaal geconstrueerde
doppen, die werken met samengeperste lucht, blijkt te duur. Over de
wijze van vernevelen lopen de gegevens sterk uiteen, vermoedelijk
tengevolge van de sterk variërende klimaatsomstandigheden. Bij het
stekken inde openlucht in Florida pastmen, bij de daar heersende intense
zomerwarmte, continu verneveling toe, dus gedurende 24 uur per dag,
terwijl dan niet wordt geschermd. Bij niet te warm weer laat Wells zijn
sproeidoppen 5 à 6 maal per dag telkens gedurende 10 minuten werken,
terwijl na zonsondergang de verneveling wordt stopgezet. Door anderen
wordt geadviseerd elk kwartier gedurende 2 à 3 minuten te vernevelen.
Vermeld wordt, dat bij koel weer verneveling een ongunstige invloed
kan hebben. Tenslotte is bij het stekken van Rhododendron en Azalea de
ervaring opgedaan, dat destekkennabeworteling sneluitdenevel moeten
worden verwijderd omdat anders zeer snelle rotting kan optreden.
Proefopzet
Het spreekt vanzelf, dat bij het opzetten van deze proef met een zeer
groot aantal factoren rekening moest worden gehouden. Daarbij was in
vele gevallen noodgedwongen een keuze uit de vele bestaande mogelijkheden noodzakelijk. Wij willen nu de verschillende onderdelen nader
bespreken.
Stekken onder
waternevel
a. Plaatsvan uitvoering
Aangezien de Amerikaanse gegevens vooral de nadruk leggen op de
voordelen van het stekken onder nevel bij hoge temperaturen en gezien
de technische uitvoerbaarheid namen wij het besluit deze eerste proef in
de kas te nemen. Nadat hiermede ervaring is opgedaan zal overwogen
moeten worden of en op welke wijze de proeven voortgezet zullen
worden in bakken of in de volle grond ónder plastic, enz.
b. De apparatuur
Wij besloten, gezien de door Wells opgedane ervaringen, gebruik te
maken van de door hem gebruikte sproeidoppen Monarch H. 261 met
een waterverbruik van 5,7 liter per uur bij een werkdruk van 4,7 atm.
Deze doppen hebben het voordeel dat zij reeds een goede verneveling
geven bij onze waterleiding druk, 2 atm., waarbij ze 4 1.per uur verbruiken. De sproeileidingen, aangesloten op de waterleiding, werden
aangebracht ± 50 cm boven de beddingen van de kleine kas en de
sproeidoppen op 60 cm van elkaar, zodat zij de gehele bedding zoveel
mogelijk bestreken. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de gebruikte
kas door zijn lage bouw voor het beoogde doel eigenlijk minder geschikt
was doordat de sproeidoppen noodgedwongen te laag moesten worden
aangebracht, zodat de uiterste randen der beddingen onvoldoende
bereikt werden.
De sproeileidingen werden aangesloten op de waterleiding, daar dit
de eenvoudigste en goedkoopste oplossing was. Het nadeel hieraan verbonden is echter de grote hardheid van het Boskoopse leidingwater, nl.
28 D°. (In ons land heeft alleen Barendrecht harder water, nl. 31 D°).
Door deze kalkhoudendheid krijgt het medium duseenhogepH, hetgeen
in het bijzonder een ongunstige invloed kan hebben bij zuurminnende
gewassen als Azalea en Rhododendron.
Om een goede afvoer van het water te verzekeren werd de bedding
onderin gevuld met een laag cokes van ± 20 cm met daaroverheen een
dunne laag zand van ± 5 cm. Onder de bedding en in het middenpad
werd een betonvloer gelegd met goten om het water naar de afvoerput
te voeren. Over de spouwen aan de buitenzijde der beddingen werd
plasticgespannen om „inregenen" tevoorkomen terwijl de verwarmingsbuizen een extra dikke laag menie kregen om hen voor roesten te vrijwaren (zie tekening op blz. 24).
23
gg
o
o
o
cl
N
Stekken onder waternevel
Gezien de noodzaak om verschillende wijzen van verneveling te
kunnen toepassen verdeelden wij de kas met behulp van een plastic
tussenschot en gordijn in twee helften.
O m verneveling gedurende verschillende perioden mogelijk te maken
werden 2verschillende electrischeschakelklokken met electromagnetische
afsluiters aangebracht waardoor het afsluiten en toelaten van de watertoevoer geheel automatisch kongeschieden. Daarnaast bleef de mogelijkheid tot handbediening gehandhaafd, door de aanwezigheid van handkranen.
O m een indruk te krijgen van de heersende luchtvochtigheid en
jemperatuur werden in beide kashelften in de bedding naast de
stekken een thermograaf en eenhygrograaf opgesteld.
c. Wijze van vernevelen
Wij achtten het gewenst een vergelijking te maken tussen continu
vernevelen en periodiek vernevelen, beide overdag. Bij het periodiek
vernevelen verkozen wij een verneveling met vaste tussenpozen boven
een verneveling, dieafhankelijk is gesteld van derelatieve luchtvochtigheid in de kas.Het isimmers zeer de vraag of deze laatste grootheid bij
deze methode van grote betekenis is. Veeleer is ons inziens de luchtvochtigheid in de directe omgeving, dus tussen de stekken, belangrijk
ofwel het nat blijven van de stekken zelf. Wij trachtten dan ook een
periodieke verneveling toe te passen waarbij de stekken juist niet zouden
opdrogen enkozen daartoe (minof meer op goed geluk) een verneveling
gedurende 5 minuten met tussenpozen van 25 minuten. Uiteraard kan
met eenkortere periode van verneveling worden volstaan om de stekken
juist nattemaken maar wij achtten hetniet onmogelijk, dathet „wassen"
gedurende korte tijd gunstige neven-effecten heeft, zoals b.v. afspoelen
van schimmelsporen en betere luchtverversing van het medium. De
stekken bleken gedurende het stoppen van de verneveling gedurende 25
minuten zelfs op de warmste dagen niet uit te drogen.
Van zonsopgang tot zonsondergang ontving dus de ene helft van de
kas een verneveling van 5 minuten gedurende ieder half uur, de andere
helft eencontinu verneveling. Desnachts had geen verneveling plaats en
droogden de stekken niet op.
d. Hetstehken
In deeersteplaatswashetnoodzakelijk eenvergelijking tetreffen tussen
het stekken onder dubbel glas en de waternevelmethode. Bij alle proefobjecten werd dan ook een gelijke partij gestekt in de grote kas onder
dubbel glas. Zoals bij de stekproeven op het Proefstation gebruikelijk is,
werd steeds in potjes gestekt. Bij devernevelingsproeven plaatsten wij de
potjes bovenop debedding, dusop het zand. Perproefobject zijn vrijwel
steeds 30stekken gebruikt.
Alsmedium kozen wijalsgrof en goed drainerend materiaal Lek-zand,
25
en daarnaast het door ons normaal gebruikte medium, d.w.z. mengsels
van Lek-zand en turfmolm in verschillende verhoudingen bij de verschillende gewassen.
Aangezien de litteratuurgegevens vermelden ,dat groeistoffen bij het
toepassen van verneveling hun gunstige werking zouden blijven behouden, betrokken wij ook deze factor in het onderzoek. Vergeleken
werd het gebruik van groeistof volgens de voor ieder gewas gebruikelijke behandeling, met het stekken zonder groeistof.
In verband met de in Amerika opgedane ervaringen is van enkele
.gewassen zowel stek gebruikt van normale hardheid als abnormaal zacht
stek. Bovendien werd van verschillende gewassen stek genomen, dat
zachter was dan gebruikelijk om na te gaan of hierbij snelle rotting dan
wel smucht zou optreden.
Op deze wijze kwamen wij tot de volgende proefopzet:
PROEFOPZET
aantal stekken
medium
groeistof
30
zand
groeistof
30
30
30
3D
30
30
30
,,
,,
)>
,,
mengsel
,,
„
onbehandeld
,,
groeistof
verneveling
periodiek
continu
periodiek
continu
periodiek
continu
geen (controle dubbel glas)
„ ( „
„
„)
Dit schema werd bij enkele gewassen toegepast bij stek van normale
hardheid en zacht stek.
e. Gewassenkeuze
Teneinde een zo breed mogelijke indruk op te doen van de wijze
waarop gewassen van uiteenlopende aard reageren, kozen wij bij voorkeur gewassen, die bij het gewone stekken uiteenlopende bijzonderheden
vertonen en met name b.v.:
gemakkelijk wegvallen door smucht,
moeilijk overwinteren als beworteld stek,
bij het stekken onder dubbel glas moeilijk bewortelen,
speciale eisen stellen aan het medium.
Daarnaast werden ook gewassen gestekt, die gewoonlijk geen bijzondere moeilijkheden opleveren.
Gewerkt werd met: Berberis linearifolia'OrangeKing', Berberislologensis 'Highdown var.', Chaenomeles japonica 'Simonii', Cornus florida
rubra, Corylopsis pauciflora, Cotoneaster horizontalis, Cytisus
praecox, Cytisus hybr. 'Fulgens', Daphne cneorum, Ilex aquifolium
26
Stekken onder waternevel
pyramidalis, Magnolia soulangeana, Pernettya mucronata, Spiraea
arguta, Azalea obtusa 'Esmeralda', Azalea obtusa 'Favorite', Rhododendron 'Catawbiense grandiflorum', Chamaecyparis lawsoniana stewartii, Juniperus sinensis plumosa aurea, Juniperus squamata meyeri,
Taxus baccata repandens.
f. Behandeling van het stek
Het enige punt van betekenis is bij het stekken onder nevel: het
schermen. In den beginne is getracht dit geheel achterwege te laten.
Doordat echter luchten onmogelijk bleek omdat de sproeikegels dan
uiteen waaiden, liep met zon de temperatuur in de kas op tot boven
500 C (i22° F).Na dezeervaring werd met rolhorren geschermd wanneer
een temperatuur van ± 300 C (86° F) werd overschreden.De controle
objecten onder dubbel glas kregen de normale behandeling.
Na de beworteling kregen de stekken in het open middentablet van de
grote kas enkele dagen gelegenheid om af te harden.
RESULTATEN
Komende tot de bespreking van de proefresultaten zullen wij achtereenvolgens aandacht schenken aan de verschillende onderzochte facetten
van het stekken en daarna nog een overzicht geven van de ervaringen,
die met de gebruikte apparatuur zijn opgedaan. Met nadruk wordt er
hierbij op gewezen dat de verkregen gegevensuitsluitendbetrekking hebben
op debeworteling der stekken. Van de hergroei kan eerst het volgende jaar
een beeld worden verkregen.
Bij de beoordeling van de zwaarte der beworteling zijn de stekken
gerangschikt in vijf groepen: zeer licht, licht, goed, zwaar en zeer zwaar.
Aan deze groepen is een waardecijfer toegekend, nl. respectievelijk 1, 2,
3, 4 en 5. Het gebruikte bewortelingsgetal, dat dus de zwaarte van de
beworteling per object aangeeft, kan dus variëren van 1(alle bewortelde
stekken zeer licht beworteld) tot 5 (alle bewortelde stekken zeer zwaar
beworteld).
Bij de vaststelling van het slagingspercentage zijn uiteraard alleen de
werkelijk bewortelde stekken alsgeslaagdbeschouwd; dusnietdestekken,
die wel callus maar geen wortels hadden gevormd.
De stekken zijn gecontroleerd wanneer één der behandelingen zware
beworteling vertoonde.
Dubbelglas - waternevel
Het doel van dit onderzoek wasin de eersteplaats om na te gaan welke
resultaten het stekken onder waternevel in de kas geeft in vergelijking
met het normale stekken in de kas onder dubbel glas. O m hiervan een
duidelijk beeld te krijgen verstrekken wij hier naast elkaar voor ieder
gewas de beste resultaten van dat gewas onder waternevel en van het
beste controle object onder dubbel glas. De resultaten gaven aanleiding
om de gewassen in drie groepen te rangschikken, nl. heesters, Azalea en
Rhododendron, coniferen.
27
Beste behandeling
onder dubbel glas
Gewas
Berberis lologensis
' H i g h d o w n var.' . . .
Berberis linearifolia
'Orange King'
Chaenomeles japonica
'Simonii'
C o r n u s florida rubra
. . .
Corylopsis pauciflora . . .
Cotoneaster horizontalis . .
Cytisus praecox
Cytisus 'Fulgens'
Daphne cneorum
Ilex aquifolium pyramidalis
Magnolia soulangeana . . .
Pernettya m u c r o n a t a
. . .
Spiraea arguta
Azalea o b t u s a ' F a v o r i t e ' . . .
Azalea obtusa 'Esmeralda'
R h o d o d e n d r o n 'Catawbiense
grandiflorum'
Chamaecyparis lawsoniana
stewartii
Juniperus sinensis plumosa
aurea
Juniperus squamata m e y e r i .
Taxus baccata repandens . .
Beste behandeling
onder waternevel
slagings beworte- slagings bewortepercentage lingsgetal percentage lingsgetal
0
—
87
4,2
0
—
67
2,9
30
40
70
1,6
3,6
i,9
!,9
90
3,4
—
2,9
100
100
4,0
3,5
3,7
4,o
4,3
1,9
2,4
4,o
3,8
1,9
3,9
97
2,5
3,4
83
93
2,3
93
3,i
43
2,5
57
2,4
13
1,2
80
2,7
3,o
3,3
67
50
73
3,6
3,7
2,3
47
0
—
57
43
93
4,i
2,8
0
100
3
100
100
100
100
0
100
93
97
60
97
93
1
Beschouwen wij eerst de groep sierheesters dan kunnen wij vaststellen,
dat de resultaten van het stekken onder waternevel in het algemeen zeer
fraai zijn. Het slagingspercentage isbij de meeste gewassen zeer veel hoger
dan bij het stekken onder glas.Dit betekent niet alleen voor verschillende
gewassen een groter aantal bewortelde stekken maar ook, dat de snelheid
der beworteling veel groter was. Zij zijn immers gecontroleerd toen de
beworteling onder waternevel goed was.
Ook de zwaarte van debeworteling isverre superieur. Slechts Daphne
cneorum vormt hier een uitzondering. Opmerkelijk zijn vooral de
gunstige uitkomsten bij enkele gewassen, die bekend staan om hun
moeilijke stekbaarheid, zoals Berberis lologensis 'Highdown variety',
Chaenomeles japonica 'Simonii'.
28
Stekken onder waternevel
Deze conclusie mag zeker gehandhaafd blijven ondanks het feit, dat de
resultaten bij enkele gewassen (Cytisus praecox, Cornus, Corylopsis,
Pernettya) onder dubbel glas beter hadden kunnen zijn omdat het stek
niet geheel de juiste hardheid bezat.
De Azalea en Rhododendron stekken gaven daarentegen onder dubbel
glas verre het beste resultaat. De Azalea-stekken onder waternevel vertoonden sterk verdikte ondereinden met veel zeer fijne worteltjes; de
Rhododendron-stekken hadden zeer grote callus proppen met wortelbeginsels. Wanneer wij bedenken, dat deze gewassen voor hun wortelontwikkeling een zuur milieu vragen, dan wijst dit beeld der stekken zeer
sterk in de richting, dat het vernevelen hier slecht resultaat gaf door de
hoge pH (hardheid) van het gebruikte leidingwater. De indruk werd
gevestigd, dat de gevormde wortelbeginsels in het dientengevolge
basische medium niet konden uitgroeien. Ook gezien de ervaringen,
die men in de U.S.A. met deze gewassen opdeed, is het dan ook zeker
niet verantwoord om de gevolgtrekking te maken dat voor Azalea en
Rhododendron het stekken onder waternevel geen perspectieven biedt.
Gebruik van minder basisch (hard) water zal wellicht geheel andere en
betere uitkomsten geven.
De ervaringen, die bij deze eerste proeven met coniferenstek werden
opgedaan, zijn slecht. Een uitzondering maakt slechts Juniperus squamata
meyeri, waarvan het stek onder dubbel glas geheel wegsmuchtte omdat
zeerzacht stekwasgebruikt terwijl onder waternevel geensmucht optrad.
Of stekken op een ander tijdstip misschien betere uitkomsten geeft zal in
de toekomst moeten blijken.
De foto op de volgende bladzijde illustreert op fraaie wijze het verschil in resultaat bij het stekken van Berberis lologensis 'Highdown
var.' onder dubbel glas en onder waternevel.
29
BERBERIS L O L O G E N S I S ' H I G H D O W N VAR'
3.8.'54 - 30.9.'54
zachter stek dan normaal, i.b.z. 1%
T : Z = 1 : 1, dubbel glas
Zand
, 5 min. onder waternevel per half uur
T : Z = 1 : 1,
id.
Na dit algemeen overzicht zullen wij thans onder ogen zien hoe de
invloed is van de verschillende factoren, die zijn onderzocht.
Periodieke verneveling - continu verneveling
O m deze twee wijzen van vernevelen te vergelijken is het gemiddeld
slagingspercentage en het gemiddelde bewortelingsgetal berekend voor
alle behandelingen, die onder periodieke nevel stonden, en van alle
overeenkomstige behandelingen, die continu nevel ontvingen.
3°
Stekken onder waternevel
Gewas
Gemiddeld
slagingspercentage
Gemiddeld
bewortelingsgetal
periodiek
continu
periodiek
continu
80
51
3.4
3,0
60
36
2,7
i,7
87
88
76
98
80
98
87
77
43
96
86
90
87
78
77
100
68
15
55
43
23
99
99
93
3,8
4,o
2,5
3,3
3,i
3,9
i,9
1,2
2,7
3,5
2,9
3,2
3,6
3,3
i,5
2,5
2,0
3,2
1,7 .
3,4
2,6
2,9
i,3
2,8
1,8
Berberis lologensis
Berberis linearifolia
Chaenomeles japonica
'Simonii'
i d e m (zacht stek)
C o r n u s florida rubra
. . .
Corylopsis pauciflora . . .
Cotoneaster horizontalis . .
Cytisus praecox
Cytisus 'Fulgens' (zacht stek)
Ilex aqüifoliuni pyramidalis .
Magnolia soulangeana . . .
Magnolia soulangeana (zacht
stek)
Pernettya mucronata
. . .
..
i,3
1,2
1,0
2,2
2,6
3,7
3,1
Spiraea arguta (zacht stek) .
87
94
87
97
57
Azalea obtusa 'Favorite' . .
Azalea obtusa 'Esmeralda'
Rhododendron 'Catawbiense grandiflorum'
. .
63
• 81
28
72
1,0
1,1
1,0
1,0
25
12
2,8
i,5
5
1
i,5
1,0
23
38
16
4
2,3
3,o
2,7
3,o
53
7
2,2
1,0
97
100
100
Chamaecyparis lawsoniana
Juniperus sinensis plumosa
aurea
Juniperus squamata meyeri .
Taxus baccata repandens
31
Bij liet bezien van deze gegevens moet men bedenken, dat enkele
procenten verschil in het slagingspercentage nog geen wiskundig betrouwbaar verschil aangeven. Voor het bewortelingsgetal ligt dit anders omdat
de cijferschaal hier slechts loopt van o tot 5. Hier betekent een verschil
van enkele tiende delen dus reeds een belangrijk verschil in de zwaarte
van de beworteling.
Duidelijk blijkt nu bij de sierheesters, dat de periodieke verneveling
verre de gunstigste uitkomsten heeft gegeven. Het slagingspercentage is
voor enkele soorten (Berberis, Cytisus), de zwaarte van de beworteling
voor vrijwel alle heesters zeer veel beter. Slechts het zachte stek van Ilex
maakt hierop een uitzondering.
Ook bij de beproefde Azalea's, Rhododendron en Coniferen lijkt de
gunstige invloed van periodieke verneveling aanwezig, al stemmen de
hiervoor vermelde minder goede totaal resultaten bij het vernevelen tot
voorzichtigheid bij het trekken van conclusies.
Afgezien van deze cijfers wees ook het uiterlijk der stekken op de
slechte invloed van een continu verneveling. De bladkleur was hierbij
veelal slechter (geler) dan bij het periodiek vernevelen (Ilex, Cytisus,
Cotoneaster, Azalea, Rhododendron, Taxus) terwijl sommige gewassen
ook een sterke bladval heten zien (Cornus, Ilex, Spiraea, Rhododendron)
Uiteraard zal de kwaliteit van het blad niet alleen van invloed zijn op het
bewortelingsvermogen doch ook op dehergroei van het bewortelde stek.
Deze laatste factor kon dit jaar nog onvoldoende worden onderzocht.
Wij menen dan ook de conclusie te mogen trekken, dat bij ons klimaat
het periodiek vernevelen voor alle gewassen de voorkeur zal verdienen
boven het continu vernevelen. In de toekomst zullen wij moeten nagaan
met welke tussenpozen het vernevelen het best zal kunnen geschieden.
Wellicht zullen de weersomstandigheden hierbij een belangrijke rol
spelen.
Op nevenstaande foto geven de behandelingen 2 en 3 duidelijk het
verschil weer tussen de beworteling bij periodieke en continue verneveling bij Cytisus praecox.
32
CYT1SUS PRAECOX
24.6.'54 — 23.7.'54
n.a.z. 50 mg 1, T : Z - 1 : 1, dubbel glas
» 50 „ , T : Z ; 1 : 1, 5 min. onder waternevel per half uur
50 „ , T : Z -- 1 : 1, continu
50
Zand,
5 min.
per half uur
Mengsels van zand en turfmolm - zand
Voor de bestudering van de invloed van het m e d i u m zijn allereerst de
groepen stek vergeleken, die behandeld zijn met groeistof en een periodieke verneveling ontvingen. Zij verschilden dus alleen in het gebruikte
m e d i u m , nl. zand of het n o r m a a l door ons gebruikte mengsel van zand
en turfmolm. Deze groepen zijn verkozen boven de overeenkomstige
objecten o n d e r continu-verneveling omdat, zoals wij zagen, het periodiek
vernevelen de beste uitkomsten gaf.
33
Gewas
Berberis lincarifolia
'Orange King'
. . . .
Berberis lologensis
'Highdown var.' . . .
Chaenomeles japonica
'Simonii'
Chaenomeles japonica
'Simonii' (zacht stek)
Cornus florida rubra . . .
Corylopsis pauciflora . .
Cotoneaster horizontalis .
Cytisus praecox
Cytisus 'Fulgens'
. . . .
idem (zacht stek)
. . . .
Daphne cneorum . . . .
Ilex aquifolium pyramidalis
idem (zacht stek)
. . . .
Magnolia soulangeana . .
?M^gagJia soulangeana
t (z;ichtstek)
Slagingspercentage > Bewortelingsgetal
zand
mengsel
zand
mengsel
67
67
2,5
2,9
60
87
2,3
4,2
87
90
3,5
4,0
96
93
92
80
100
100
100
100
93
87
3.7
3.5
2,6
4.0
4,3
i,9
i,3
2,8
3,3
2,8
3,8
4,6
2,3
3,7
3,4
4,i
i,7
1,0
2,9
4,0
3,5
2,5
97
ioo
2,9
i,4
93
94
77
83
27
97
97
70
43
90
90
93
Peîîiettya mucronata . .
Spiraea arguta
Spiraea arguta (zacht stek)
100
87
93
2,7
2,3
3,i
i,9
3,9
2,9
Azalea obtusa 'Favorite'
Azalea obtusa 'Esmeralda'.
Rhododendron 'Catawbiense grandmorum' . ,
83
53
73
97
1,0
1,0
1,2
Juniperus squamata meyeri .
Taxus baccata repandens . 1
100
100
• 1 j-
1,0
2,5
43
33
40
I
!
50
47
j
2,6
2,1
3,7
2,3
Omtrent de slagingspercentages bij de ierheesters valt ons op, dat zij
bij het gebruik van zand of mengsels van zand en turfmolm in het algemeen geen belangrijke verschillen vertonen. Berberis lologensis 'Highdown var.' en het zachte stek van Cytisus 'Fulgens' vertonen echter een
beduidend hoger slagingspercentage bij het gebruikte mengsel. Daar
entegen geven Cornus, Daphne cneorum en het normale stek van Cytisus 'Fulgens' veel hogere slagingspercentages bij zand. Het vermoeden
is gerechtvaardigd, dat de keuze van het medium nauw zal moeten
samenhangen met de gebruikte waterhoeveelheid. Immers hoe meer
34
Stekken onder waternevel
water wordt gegeven des te grover het materiaal zal moeten zijn om het
water snel af te voeren en te voorkomen, dat de ondereinden van de
stekken verstikken. Beschouwt men nu de resultaten van de bij continu
verneveling behandelde groepen (hier niet in tabelvorm weergegeven)
dan blijkt inderdaad, dat in dat geval alle gewassen een gelijk of iets
hoger slagingspercentage geven bij het gebruik van zand dan bij de
toepassing van het mengsel. Met betrekking tot het slagingspercentage
bij sierheesters kan dus de conclusie worden getrokken, dat bij het gebruik van veel water grofzand de voorkeur verdient terwijl bij periodiek vernevelen vermoedelijk per gewas onderzocht moet worden of
zand dan wel het normale medium de voorkeur verdient.
Bij Azalea en Rhododendron lijkt het medium (turfmolm) veel beter
dan zand. Gezien de voorkeur van deze gewassen voor een zuur milieu is
zulks begrijpelijk vooral bij het gebruik van zeer kalkrijk water. Hoe de
resultaten zullen zijn bij minder kalkhoudend water zal moeten blijken.
De zeer matige slagingspercentages der coniferen maken het gevaarlijk
een oordeel uit te spreken. Het lijkt of het mengsel bij de vermelde gewassen een beter resultaat gaf dan zand.
De invloed van het medium op het bewortelingsgetal is onduidelijker.
Hoewel bij de meeste gewassen hier het mengsel de beste resultaten geeft,
is bij enkele de beworteling veel zwaarder in zand: Cornus, Cotoneaster,
Magnolia normaal stek. De verklaring is hiervoor waarschijnlijk, dat dit
gewassen zijn met een zeer gevoelig wortelstelsel, dat door wateroverlast zeer snel wordt beschadigd.
Gezien de verkregen uitkomsten lijkt het noodzakelijk bij het stekken
onder waternevel bij alle gewassen wederom na te gaan aan welk stekmedium zij de voorkeur geven.
35
i ï i^ l^Jt
COTONEASTER HORIZONTALIS
2.16.'54 — 23.7.'54
i.b.z. 1%
1 : T : Z = 1 : 1, dubbel glas
2 : T :Z = 1: 1, 5 min. onder waternevel per half uur
3 : T :Z = 1 : 1 , continu „
„
4 : Zand,
5 min. „
„
per half uur
36
Stekken onder waternevel
Groeistof - geen groeistof
O m te kunnen bepalen of de toepassing van groeistof op de wijze zoals
bij het normaal stekken wordt geadviseerd, bij dezestekmethode alofniet
zin heeft, moeten wederom gelijkwaardige groepen worden vergeleken.
Hiertoe kiezen wij de stekken onder periodieke verneveling en met het
voorgeschreven grondmengsel als medium.
Slagingspercentage
Gewas
met | zonder j met : zonder
groeistof | groeistof groeistof | groeistof
Berberis linearifolia
'Orange King'
Berberis lologensis
'Highdown var.'
. . . .
Chaenomelcs japonica
Chaehomeles japonica
'Simonii'(zacht stek) . . .
Cornus florida rubra . . . .
Cotoneaster horizontalis . .
Cytisus praecox
Daphne cneorum
Ilex aquifolium pyramidahs .
idem (zacht stek)
Magnolia soulangeana
(zacht stek)
Spiraea arguta
Spiraea arguta (zacht stek) .
67
47
2,9
2,6
87
93
4,2
3,7
90
83
4,0
3,8
92
80
93
94
27
97
93
77
53
47
4,6
2,3
3,4
4,i
2,9
4,o
3,5
3,7
i,7
1,8
3,2
2,4
3,3
2,3
3,i
3,9
2,9
3,5
3,7
2,7
100
60
100
73
97
93
100
100
93
80
Rhododendron 'Cataw'
biense grandiflorum' . . . '
43
Juniperus squamata meyeri .
Taxus baccata repandens
(zacht stek)
Ucwortelingsgctal
j
7
j
1 2,5
1,0
50
30
3,7
2,6
47
73
2,3
2,3
Het is duidelijk dat het slagingspercentage in het algemeen door het
gebruik van groeistoffen wordt verbeterd, soms zelfs in zeer sterke mate
(Berberis linearifolia, Cornus, Rhododendron, Juniperus). Er zijn echter
twee duidelijke uitzonderingen, ni. Daphne cneorum en Taxus baccata
repandens (zeer zacht stek).
De beworceling is in alle gevallen op één na (zacht stek van Magnoha
soulangeana) zwaarder bij de toepassing van groeistoffen en bij de meeste
gewassen zelfs veel zwaarder.
37
Overtuigend is dus door deze proeven bewezen, dat groeistoffen ook
bij het stekken onder waternevel in vele gevallen een verbetering kunnen
brengen in de beworteling van de stekken. Van een in sterke mate uitwassen der groeistoffen is blijkbaar geen sprake. De proefresultaten doen
vermoeden, dat bij de meeste sierheesters de gewone voorschriften voor
toepassing van groeistoffen ook bij het stekken onder waternevel
gehandhaafd kunnen worden, althans wanneer stek van normale hardheid
wordt gebruikt. Het isnietonmogelijk, datdeminder gunstige resultaten
van een groeistofbehandeling bij abnormaal zacht stek van Magnolia
soulangeana en Taxus baccata repandens juist is veroorzaakt door deze
zachtheid. Aanvullende proeven zullen moeten leren in hoeverre het gebruiken van stek van afwijkende hardheid wijziging in de groeistof
voorschriften nodig maakt.
MAGNOLIA S O U L A N G E A N A
13.7.'54 — 14.9.'54
1 : onbehandeld, dubbel glas
2:
„
, 5 min. onder waternevel per half uur
3 : i.b.z. 1%
, idem
In T :Z = 1:1
39
Normale hardheid - zacht stek
Bij een reeks gewassen werd stek gebruikt dat volgens de normale
maatstaven gerekend nog te zacht was. Dit vooral met het doel om na te
gaan of dit zachte stek snel rotting of smuchten zou vertonen. De resultaten bij Berberis linearifolia, Berberis lologensis, Cornus florida rubra,
Corylopsis pauciflora, Cytisus praecox en Pernettya mucronata wezen
uit dat met zacht stek zeer goede resultaten zijn te bereiken en dat van
rotting of smuchten geen sprake was. Een apart proefje niet zéér zacht
stek, nl. van volop groeiende scheuten, bij Berberis logogensis en Berberis
linearifolia, bewees echter dat gebruik van àl te zacht stek bij deze
gewassen zeer slecht was. Men kan hierin dus ook te ver gaan.
Bij enkele gewassen werd een vergelijking gemaakt tussen stek van
normale hardheid en zachter stek.Hierbij gaven degroepen met groeistof,
normaalmedium en onder periodieke verneveling het volgende resultaat.
Gewas
Chaenomeles japonica
'Simonii'
Ilex aquifolium pyramidalis .
Magnolia soulangeana . . .
Spiraea arguta
Rhododendron 'Catawbiensegrandiflorum' . . .
Slagingspercentage
Bcwortelingsgetal
normaal
zacht stek
stek
normaal
zacht stek
stek
90
92
97
87
100
93
97
93
17
43
4,0
4,0
2,5
3,9
1,0
4,6
3,5
3,1
2,9
2,5
Wij krijgen de indruk, dat de slagingspercentages over het algemeen
niet sterk uiteenhepen. Slechts bij Rhododendron 'Catawbiense grandiflorum' gaf zacht stek veel beter resultaat. Wat de zwaarte van de
beworteling betreft zijn de uitkomsten tegenstrijdig.
De verkregen gegevens wijzen er echter op, dat onder waternevel
verschillende gewassen met goed gevolg van zachter stek en dus op een
vroeger tijdstip gestekt kunnen worden dan onder dubbel glas en dat bij
deze methode weinig uitval door rotting of smucht optreedt.
40
.-a
,'» \
CHAENOMELES JAPONICA 'SIMONII'
23.6.'54 - 16.8.'54
i.a.z. 14%
1 : dubbel glas
2 : 5 min. onder waternevel per half uur, normaal stek
3: continu „
„
4 : 5 min. „
„
per half uur, zacht stek
In T : Z = 2 : 1
41
Invloed van luchtvochtigheid en temperatuur
De waarnemingen van de relatieve luchtvochtigheid in de beide kashclften wezen uit, dat bij de continu verneveling deze grootheid minder
sterke schommelingen vertoonde. Bij een daling b.v. door plotselinge
temperatuur verhoging (zon) was deze daling bij de periodieke verneveling veel sterker. Overigens was de luchtvochtigheid in beide afdelingen
practisch gelijk. Een illustratie hiervan geeft onderstaande grafiek van een
willekeurige periode in Augustus:
72 H K 1830 22 2* 2 « 6 8 10 12 1+16 18 20 222*- 2 * 6 8 10 12 '4 16 18 20222h
Hieruit blijkt dus dat regelmatig de relatieveluchtvochtigheid belangrijk
lager was bij de periodieke verneveling. Dat desondanks de stckresultaten
zeer goed waren bij sierheesters, vormt een sterke aanwijzing, dat de
factor relatieve-luchtvochtigheid bij deze wijze van stekken niet van
beslissende betekenis is. Mits het stek zelf nog nat is,zal een daling van de
luchtvochtigheid in het schip van de kas gedurendekortetijd vermoedelijk
niet ongunstig werken. Afgezien van de periodieke dalingen lag de
relatieve luchtvochtigheid tussen 90% en 9 5 % .
De temperatuur in beide kashelften liep vrijwel geheel parallel. Zowel
wat de gemiddelde temperatuur als de maxima en minima betreft waren
geen betrouwbare verschillen aan te tonen. In de maanden Juli, Augustus,
September werden de volgende temperaturen gemeten in graden Celsius.
gemiddelde temperatuur gemiddelde minima gemiddelde maxima
Juli
22,1°
15,3°
28,8°
Augustus
22,9°
17,7°
29,0°
Invloed van de hardheid van het water
De zeer grote hardheid van het leidingwater bracht enige ernstige
bezwaren met zich. De bovenste millimeters van het medium in de
stekpotjes werden, na enige weken onder de waternevel, tot een harde
korst aaneengekit. Dit maakt het medium uiteraard minder geschikt voor
de beworteling van het stek. De stijging van de pH in het medium blijkt
uit de volgende cijfers:
pH water normaal pH waternaperiodieke verneveling
scherp zand
turfmolm/zand 1:1
42
7,5
6,3
8,1
8,0
Stekken
onder
x'aterfiei'el
Ongetwijfeld heeft deze sterke pH stijging een ongunstige invloed
gehad op de bewortelingsrcsultaten bij de zuurminncnde gewassen als
Azalea en Rhododendron.
Een ander onaangenaam gevolg was,dat na de beworteling der stekken
de bladeren geheel met een wit laagje kalk overdekt bleken te zijn.
Ongetwijfeld zal hierdoor de assimilatie ongunstig worden beinvloed en
daarmede waarschijnlijk de hergroei der bewortelde stekken.
Tenslotte bleek in dit alkalische milieu een blauw-wier, Anabaena
oscillarioides Bory (dit blauwwier werd gedetermineerd door Proi.Dr
J. Heimans, Gemeente Universiteit te Amsterdam) zich uitermate sterk
te ontwikkelen en bladeren, potten en de kasbeddingen met bekledingsvliezen te overdekken. Ook dit zal waarschijnlijk de assimilatie der
bladeren hebben benadeeld. Bovendien was het een zeer onaangenaam
gezicht.
Wij kunnen dan ook vaststellen, dat het gebruik van zeer hard water
ongewenst is, zowel door de vorming van een ongunstige pH in het
medium als door de nadelige invloed op de kwaliteit der bladeren.
Bijzonderheden
Het is niet verwonderlijk, dat de toegepaste wijze van stekken verschijnselen veroorzaakt, die geheel afwijken van wat wij bij het stekken
onder dubbel glas gewend zijn. Zonder altijd een verklaring van de
oorzaak te kunnen geven volstaan wij met het vermelden der feiten.
a. Geel kleuring van het blad, sterker naarmate meer water wordt
gebruikt. Vermoedelijk wordt dit verschijnsel mede veroorzaakt door
een uitwassen der voedingsstoffen.
b. Bij verschillende gewassen is opgemerkt, dat de nieuw gevormde
wortels zeer snel verhouten. Waren de wortels bij de controlegroepen
onder dubbel glas nog blank dan waren ze onder de waternevel reeds
bruin verkleurd (gezond).
c. Bij een reeks gewassen (Corylopsis, Cytisus, Ilex, Pernettya, Spiraea)
gaven de stekken een sterke lengtegroei te zien, reeds voordat wortels
waren gevormd. Deze groei bedroeg soms verscheidene centimeters
in enkele weken.
d. Bij Cytisus 'Fulgens'tradbijeengroepstekken sterkeuitvalop doordat
zij, na de wortelvorming te lang onder de waternevel bleven staan.
Dit steunt de Amerikaanse ervaring, dat de stekken snel uit de nevel
verwijderd moeten worden als eenmaal goede beworteling heeft
plaatsgevonden.
e. Stek van Spiraea arguta onderging gedurende enkele dagen een
temperatuur van 500 C. Een belangrijk deel der stekken doorstond dit.
Bij gebruik van dubbel glas zouden zonder enige twijfel alle stekken
zeer snel zijn uitgevallen. Dit vormt wel een aanwijzing, dat bij het
stekken onder waternevel veel hogere temperaturen kunnen worden
verdragen.
43
Samenvatting
Een vergelijking werd gemaakt tussen het stekken onder dubbel glas
en het stekken onder waternevel in de kas. Bij de beproefde sierheesters
waren i.h.a. zowel slagingspercentage als zwaarte van de beworteling bij
het stekken onder nevel verre superieur en verliep de wortelvorming
sneller. Bij Azalea en Rhododendron waren de resultaten onder dubbel
glas beter, vermoedelijk ten gevolge van de grote hardheid van het
gebruikte leidingwater. De beproefde coniferen reageerden i.h.a. ongunstig op de vernevelingsmethode. Omtrent het stekken onder nevel
werden de volgende gegevens verkregen:
Periodiek vernevelen, d.w.z. gedurende 5 minuten telkens met 25
minuten tussenpoos, gaf betere resultaten dan een continu verneveling,
zowel wat het slagingspercentage en de zwaarte van de beworteling als
de kwaliteit van het blad betreft.
Zand als stekmedium gaf bij het periodiek vernevelen soms betere
somsminder goede uitkomsten dan de gebruikelijke mengselsvan zand en
turfmolm. Vermoedelijk zal bij het stekken onder waternevel wederom
nagegaan moeten worden aan welk medium de gewassen de voorkeur
geven.
Het gebruik van groeistoffen bleek ook nu in vele gevallen het slagingspercentage en de zwaarte der beworteling zeer gunstig te kunnen
beinvloeden.
Zachter stek dan normaal blijkt voor verschillende gewassen goede
resultaten te geven. Rotting of smucht komt hierbij vrijwel niet voor.
Het gebruik van hard water is niet gewenst doordat de pH van het
medium sterk stijgt, de bladeren met een kalklaagje worden overdekt en
overwoekering met blauwwieren kan plaats vinden.
Als bijzonderheden werden opgemerkt: geelkleuring van het blad
vooral bij continu verneveling, snel verhouten der wortels, optreden van
sterke lengtegroei bij sommige gewassen, sterke uitval door te laat
verwijderen van het bewortelde stek, het kunnen verdragen van hoge
temperatuur door het stek.
Over dehergroei vanhetbewortelde stekkannog geen oordeel worden
gevormd.
Conclusie
Het stekken van sierheestersin de kas onder periodieke verneveling biedt
gunstige perspectieven en rechtvaardigt een verder onderzoek.
44
Stekken onder waternevel
Overzichtstabel, aangevende bij welke behandeling voor ieder gewas
de beste resultaten zijn verkregen:
[
^
Gewas
!!dubbel
,
i 8las
Berberis linearifolia
' O r a n g e King' . . . .
Berberis lologensis
' H i g h d o w n var.' . . .
Chaenomeles japonica
'Simonii'
C o r n u s florida rubra . .
Corylopsis pauciflora . .
Cotoneaster horizontalis .
Cytisus praecox
. . . .
Cytisus 'Fulgens' . . . .
D a p h n e cneorum . . . .
Ilex aquifolium pyramidalis
Magnolia soulangeana
Pernettya m u c r o n a t a . .
Spiraea arguta
perio- ! condiek | tinu
nevel j nevel
mengzand
sel
+
+ 1 -
+
+
+
+
+
+
+ \ —
—i+
+
+
+
+
+
+ , —
— +
— 1+
—i+
+ —
+
+
+
+
+
+
+
— 1+
+
+
+
+ j—
+
+
+ —
i
i
i
~
+
+
+
+
zacht
stek
+
+
Azalea obtusa 'Favorite' j +
Azalea obtusa 'Esmeralda' j +
Rhododendron 'Cataw- |
biense grandiflorum'
.j +
Chaemacyparis lawsionana
stewartii
Juniperus sinensis plumosa
aurea
Juniperus squamata meyeri
Taxus baccata repandens .
geen norgroeigroei- maal
stof
stek
stof
+
+
—
'
beste resultaat
minder goed resultaat
45
E N T E N E N STEKKEN
ONDER PLASTIC (POLYTHEEN) E N GLAS
P de V o g e l
Doel
Enige jaren geleden is een plasticproduct .op de markt verschenen, dat
onder verschillende benamingen zoals polytheen en polyaethyleen in de
handel gebracht wordt. Dit materiaal laat wellucht in beperkte mate door
doch geen waterdamp.
O m na te gaan of het gebruik van dit plastic inplaats van glas, op de
kasbeddingen ofbinnenbak van de kweekbak, voordelen zou bieden, zijn
dit jaar met een aantal gewassen ent- en stekproeven onder plastic en
dubbel glas genomen.
Proefopzet
Een lap plastic van 5 m lengte werd tussen twee halfronde latten
bevestigd en over de bedding gelegd. Telkens werd een gelijk aantal
planten onder plastic en dubbel glas geplaatst. Wanneer plastic in de
bak werd gebruikt, was dit gespannen in lijsten van eenruiters De volgende gewassen zijn bij deze proeven betrokken geweest:
Azalea Knaphill variëteiten, geënt i2-7-'54 in de kas,
Picea pungens glauca 'Moerheimi', geënt i6-8-'54 in de bak,
Rhododendron hybr. 'Caractacus', ,,
6-i-'54 in de kas,
,,
,, 'Dr. H. C. Dresselhuys', geënt 6-i-'54 in de kas,
,,
,, 'Cat. grandiflorum', gestekt 23-7-''54 in de kas,
Viburnum carlesii, geënt 28 en 20-8-'54 in de kas.
De behandeling tijdens de vergroeiing of beworteling was bij plastic
gelijk aan die bij glas. Zodra de enten onder dubbel glas voldoende
vergroeid waren werd gecontroleerd.
RESULTATEN
Azalea Knaphill variëteiten.
Het slagingspercentage en de mate van callusvorming waren bijplastLi
en dubbel glas gelijk.
Picea pungens glauca 'Moerheimii'.
De callusvorming was onder plastic iets minder, het slagingspercentage
was gelijk aan dubbel glas.
Rhododendron hybr. 'Caractacus' en 'Dr. H. C. Dresselhuys'.
Het slagingspercentage was bij plastic even hoog als onder dubbel glas.
De callusvorming verliep onder plastic echter belangrijk trager. De
oorzaak hiervan iszeer waarschijnlijk de mindere lichtdoorlating van het
plastic. Dit materiaal wordt zodra het op de bedding ligt, dicht bezet
met fijne druppeltjes condenswater, waardoor 30% minder licht wordt
doorgelaten dan bij glas. Ook is het jonge schot van de onderstam
onder plastic lichter van kleur, wat ook wijst op een onvoldoende licht
toetreding.
46
1hl cnlcn van berken
Opvallend is, dat de tiirfstrooisel onder het plastic vochtiger bleef dan
onder dubbel glas, de gevormde callus had een enigszins 'glazig' uiterlijk.
Rhododendron 'Cat. grandiflorum' stek.
Dit gaf, wat het slagingspercentage betreft, geen verschil te zien. De
beworteling was echter onder dubbel glas belangrijk zwaarder dan onder
plastic.
Viburnum carlesii.
De resultaten waren onder plastic en dubbel glas gelijk.
Samenvatting
Polytheen-plastic, gebruikt inplaats van glas op de kweekbedding van
de kas of als „onderglas" in de bak geeft bij Rhododendron enten in
de kas een tragere vergroeiing en bij Rhododendronstek een tragere
wortelvorming. Picea geeft eveneens een iets tragere vergroeiing te zien.
De geringe lichtdoorlating van het plastic, tengevolge van de sterke bezetting met condensdruppels, is hiervan zeer waarschijnlijk de oorzaak.
Het lichtverlies bedraagt 30%,
Bij het enten van Azalea en Viburnum carlesii waren de resultaten
gelijk aan die bij dubbel glas.
Uit deze proeven is dus gebleken, dat het gebruik van plastic inplaats
van dubbel glas op kweekbeddingen of in bakken met dubbel glas geen
voordelen biedt. Bij sommige gewassen verloopt de vergroeiing zelfs
trager dan onder dubbel glas.
HET E N T E N VAN BERKEN
P de V
Doel
°8el
Dit jaar werden de entproeven met berken voortgezet (zie jaarboek
!953, blz. 28). Ter controle van de resultaten, die het vorig jaar zijn
verkregen, werden wederom verschillende behandelingen van de onderstam vergeleken. Daarnaast is geënt onder dubbel glas en in het open
middentablet van de kas om na te gaan of het minder vochtig houden
van de griffels gunstig resultaat oplevert.
Opzet van de proef
Op 22 en 23 Maart werd Betuia pendula youngii geënt op Betuia
pendula (ruwe berk) en Betuia pubescens (zachte berk). De onderstammen werden als volgt behandeld: 1. overjarig in pot;
2. voor het enten ingemost;
3. ongepot.
De helft van elke groep werd op het open middentablet, dus zonder
dubbel glas, ingegraven, nadat de entplaats en de top van de griffel
dichtgesmeerd waren met entwas. De andere helft is onder dubbel glas
gelegd. Bodemwarmte werd niet gegeven.
22 April werd gecontroleerd, na de controle werden de enten in de
bak geplaatst en met glas bedekt. Midden Mei werden de enten over veld
uitgeplant. Bij het oprooien in November werd de lengtegroei en het
percentage dat was aangeslagen nagegaan.
Een overzicht geeft de tabel op pag. 48.
47
M) u
rt
0 \ C
H
m (S
C
"+ M O \ 0 V3 • *
H
M
rt O
•*
W
"<*• • *
•*
G O
H a;
«
^ oo O O M
- ^ v-i ^ N M
Tt rn 1^ O o M a
(S) \0 ri ^O oc v-i \o
OH/S
O 3
* SP
O
O\oo
rq
Ooo
CNGSOONO
r o O
O O\i>oc o o c m i- N ^ r^ M
ÖD H
^
c G
03
OC
a
s
o
>>
3
"O
B
d
-o
S
r-t
'-'
^
i-t
^O w
*"* G
^
*~f
G
*"*
ur-(
*~<
—
W
G
,-.
5 j d o d o 3 3 u 3 u 3 u 3
u..3
~d
ft
pqpqeqpqeqfqeqpqrapqpqpqmpq
o o
O, ft
T3
o o o o
ft o< ft &
OJ O tu
O O O
ü
M M M ta
« c a s
o o o o
O
U
ftftftD
Q_> OJ
QJ
60 60 60 60 60 M
nî
~ i—i
OJ
[ - » T j - O O O O w t - H H i - i O t - i - ^ - o o
Het enten van berken
Resultaten
Het enten op de genoemde data is vrij laat geweest. Dit was van invloed op de resultaten en heeft vooral het slagingspercentage in de kas
onder dubbel glas gedrukt. De enten liepen spoedig uit, waardoor
smucht optrad. De gepotte stammen die op het middentablet waren
geplaatst, gaven bij de controle in de kas het hoogste slagingspercentage.
Bij de controle op het veld, na de groei, bleek een groter percentage van
deze groep te zijn dood gegaan, in tegenstelling met de gepotte groep
stammen, die onder dubbel glas waren vergroeid. Een verklaring is
hiervoor niet te vinden. Verder is, evenals bij vorige proeven gebleken,
dat Betuia pendula youngii op Betuia pubescens een iets hoger slagingspercentage en sterkere lengtegroei te zien geeft, dan wanneer Betuia
pendula als onderstam is gebruikt.
Overjarig gepotte stammen gaven betere resultaten dan ingemoste,
terwijl stammen uit de hand geënt het minste resultaat gaven.
De proeven zullen ook met andere variëteiten worden voortgezet.
HET E N T E N VAN SERINGEN
P. de V o g e l
Doel
O m de mogelijkheid van het enten van Syringa in Augustus op
ongepotte stammen na te gaan zijn in Augustus 1953 een aantal seringen
geënt, waarbij zowel gepotte als ongepotte stammen van Syringa
vulgaris zijn gebruikt (zie Jaarboek 1953, blz. 30 en 31). Nadat de enten
in de kas vergroeid waren, zijn deze op het veld opgeplant en gedurende
de winter met schroten bedekt. De uitgroeiende scheuten zijn eind Mei
ingetopt. In Nov. 1954 zijn deze seringen opgerooid en gecontroleerd.
Resultaten
Syringa vulgaris 'Andenken
an L. Späth'
slagings- gem. lengtegroei
percentage p/plant in cm
gem. aantal
takken p/plant
bewortelde
griffels in %
2,3
70,6
2,3
2 2—
66,9
Wijze van enten
Laag, o n g e p o t
Hoog, ongepot
Laag, in p o t
H o o g , in p o t
73
70,4
95,2
95
18
II
14,4
*3
Zoals uit de cijfers blijkt is er een belangrijk verschil tussen het
slagingspercentage van ongepotte en gepotte stammen. Dit kan verklaard
worden door het feit, dat de enten op de ongepotte stammen minder
sterk vergroeid waren dan op de gepotte stammen (zie Jaarboek 1953,
blz. 13), hierdoor is op het veld nog uitval voorgekomen.
De gemiddelde lengtegroei isbij de laag geënte sterker dan bij de hoog
49
geënte stammen, de vrij sterke wortelvorming van de griffel is hierop
zeker van invloed geweest. Hierbij dient vermeld te worden dat
deze Syringa vorm gemakkelijk wortelt.
Het gemiddelde aantal takken per plant is voor alle groepen ongeveer
gelijk. Verdere conclusies zijn uit deze proef nog niet te trekken daar de
verdere ontwikkeling van de planten zal moeten worden afgewacht.
Tevens zalmoeten worden nagegaan in hoeverre vorst en sneeuwval van
invloed is op de laag geënte planten.
Voortzetting in 1954
In 1954 is opnieuw een dergelijke entproef ingezet. Behalve Syringa
vuig. 'And. an L.Späth' werd ook Syringa vuig.'Mad.Lemoine' bij deze
proef betrokken. Bij elke behandeling werden 60 stammen gebruikt. Een
week voor het enten werden de stammen binnen gehaald om deze te
laten drogen. Op 20Augustus werd geënt en zijn de geënte planten onder
dubbel glas in de kas ingegraven. 15 September waren de enten vergroeid en afgehard en werden zij gecontroleerd.
Het bloeden van de stammen was belangrijk minder, dan bij de vorige
proef.
Resultaten
variëteit
wijze van enten
;
slagings- beoordeling
vergroeiing
percentage gem.
perplant'
1 = zeer licht
4,3
2
= licht
100
4,2
3 = goed
100
4,0
4 = zwaar
100
,»
,,
4,1
5 = zeer zwaar
'Mad. Lemoine'
96
3,5
100
>>
>,
3,4
i
100
3,6
,»
,,
98
»,
,,
3,4
Het slagingspercentage bij degepotte en ongepotte stammen geeft voor
beide Syringa vuig. vormen geen verschil te zien. Ook de mate van
vergroeiing van de enten is bij alle behandelingen gelijk. Wel is de
vergroeiing van de enten bij Syr. vuig. 'And.an L. Späth' sterker dan bij
Syringa vuig. 'Mad. Lemoine'. Direct na de controle zijn de planten op
het veld uitgeplant. Afgewacht zal moeten worden hoe de planten zich
verder ontwikkelen.
'And.an L. Späth'
»,
,,
hoog, ongepot
hoog, in pot
laag, ongepot
laag, in pot
hoog, ongepot
hoog, in pot
laag, ongepot
laag, in pot
93
Samenvatting
Bij de proeven met Syringa in Augustus gaf de vergroeiing van ent en
onderstam in 1954 bij gepotte- of ongepotte stammen geen verschil te
zien. In 1953 was er wel verschil ten gunste van de gepotte stammen.
50
Het enten van seringen
Het niet voldoende drogen van de onderstam kan, doordat zich een
schimmel ontwikkelt op het uit de wonden tredende sap, een verlaging
van het slagingspercentage geven.
Syringa vuig. 'And.an L. Späth' gaf een sterkere vergroeiing dan
Syringa vuig. 'Mad. Lemoine'.
Bij controle na het uitplanten over veld bleek van de laag geënte
planten, waarbij de griffel in de grond was geplant, een flink percentage
griffels te zijn geworteld. Het lijkt er op dat dit een iets sterkere lengtegroei geeft.
HET E N T E N VAN BLAUWE SPARREN
P. de V o g e l
De proeven over het enten van blauwe sparren (Picea pungens glaucavormen) zijn in 1954voortgezet. Het bleek dit jaar niet mogelijk griffels
van Picea pungens glauca 'Kosteri compacta' te verkrijgen, zodat alleen
met Picea pungens 'Moerheimi' bij de proeven is gewerkt.
Als onderstam werden 3 jarige Picea abies (excelsa) gebruikt (zie ook
jaarboek 1951, blz. 63—64, 1952, blz. 20—21 en 1953, blz. 31—35).
Het volgende verslag loopt over proeven van 1953 en 1954.
1953 - Het uitlopen (schieten) van de griffel
Nadat de geënte planten in de dubbele bak vergroeid waren, werden
deze van de pot ontdaan en in een rabat geplant, met de entplaats in de
grond. Gedurende de winter werd de bak met rietmatten gedekt, overigens werd de bak onbedekt gelaten.
Toen de stammen begonnen uit te lopen, werden deze afgeknipt. Van
elke groep werd daarna de helft met glas bedekt, terwijl het overige
gedeelte onbedekt bleef. Evenals vorige jaren werd het met glas bedekte
gedeelte van de bak gesloten gehouden en werden de enten met de
kasspuit nu en dan vochtig gemaakt. Zodra de griffels begonnen uit te
lopen werd gelucht. Na enkele weken werd het glas weggenomen en de
bak met horren bedekt.
Het lag in de bedoeling de onbedekte griffels zonder verdere behandeling te laten schieten. Door het bijzonder droge voorjaar bleek het
schieten van deze griffels echter zo traag te verlopen, dat besloten werd
ze nat te gieten, waarna inderdaad het schieten veel vlotter verliep.
15 Juli werden de enten uit de bak gehaald en op het veld uitgeplant.
Het uitlopen en de beworteling van de griffels werden hierbij gecontroleerd.
Resultaten
Het percentage geschoten griffels was ook dit jaar hoog (72—91% ) .
Evenals vorige jaren bleek, dat de mate van callusvorming van de ent,
van grote betekenis is voor het schieten van de griffel.
Ook nu bleek, dat het percentage geschoten griffels van de planten die
geënt waren op 14Augustus,ietsgunstiger lag dan op deoverige ent-data.
51
Bij de behandeling 'kalk + horren', tijdens de vergroeiing van ent en
onderstam, bleken de griffels minder goed geschoten tezijn dan bij 'blank
glas + horren'.
Het aantrekken van griffels onder glas gaf, ondanks dat de griffels die
niet bedekt waren tijdig nat gemaakt werden, toch nog een iets hoger
percentage geschoten griffels. Dit verschil was bij P.p.gl. 'Kosten
compacta' groter dan bij P.p.gl. 'Moerheimi'.
Daar ook de wortelvorming van de griffels bij de controle werd
nagegaan, kwam vast te staan, dat de groepen die bij het enten met de
entplaats onder de turfstrooisel waren gebracht, het sterkst geworteld
waren, nl. 44% en 56%. Vergelijken we echter het schieten van de
griffels van deze groepen met die, welke niet zijn ondergraven met de
entplaats, dan blijkt dit ondanks de sterkere beworteling, gelijk te zijn.
Een langere bewaring van de griffels dan 2 dagen gaf een lager
percentage geschoten griffels.
Conclusie
1. Ook uit deze proeven blijkt dat ± 14 Augustus de beste entdatum is.
2. Het gebruik van blank glas en daarbij het schermen met horren tijdens
zonnig weer bleek ook dit jaar het beste resultaat te geven.
3. Naarmate de ent sterker vergroeit, is ook het schieten van de griffel
beter.
4. Het aantrekken van griffels onder glas geeft een iets hoger percentage
geschoten griffels. P.p.gl. 'Kosteri compacta' reageert hier sterker op
dan P.p.gl. 'Moerheimi'.
5. De mate van wortelvorming van de griffels heeft geen invloed op het
schieten van de griffels.
6. Het langer bewaren van de griffels dan 2 dagen heeft een ongunstige
invloed op het schieten van de griffels.
PROEFOPZET 1954
Dit jaar werd alleen gewerkt met Picea pungens glauca 'Moerheimi'.
De opzet van de proef was als volgt:
O m de invloed van het overkuilen van de stammen, een maand voor
het potten na te gaan, werd de helft van de stammen overgekuild op
28 April. 1 Juni werden alle stammen gepot en op het veld ingegraven.
Daar algemeen wordt aangenomen, dat griffels van verplante planten
beter vergroeien dan die van vaststaande planten, zijn beide met elkaar
vergeleken.
O m na te gaan of onder enkel glas een goede vergroeiing wordt
verkregen werd naast dubbel glas ook enkel glas gebruikt (enkele bak).
In de bak met dubbel glas werd tevensplastic,gespannen in raamlijsten,
als onderglas gebruikt.
52
Het enten van blauwe sparren
Daar een vorig jaar was gebleken dat het bewaren van de griffels
minder goed is, werden griffels 2, 4 en 6 dagen in een kelder bewaard
en daarna ontdaan van overtollige naalden en geënt.
Resultaten
Behoudens een groep onder enkel glas was de vergroeiing van de
griffels prima (zie onderstaande tabel).
slagingspercentage in %
Behandeling
stammen
;griffels vaststaandeplanten
griffels verplante planten
dubbel enkel plastic als dubbelI griffels
glas
glas onderglas glas 2dg.bew
overgekuilde
! 100
niet-overgekuilde ; 98
73
97
100
100
97
100
100
griffels
griffels
4 dg.bew. 6dg.bew.
97
98
95
97
Wanneer we echter de mate van callusvorming bekijken, dan vertonen
de verschillende behandelingen een ander beeld:
m a t e van callusvorming
griffels verplante planten
griffels vaststaande planten
Behandeling
stammen
overgekuild
niet-overgekuild
dubbel enkel plastic als dubbel griffels
glas
glas onderglas glas 2dg. bew.
4.7
4,7
1,0
3,2
4,6
4,2
4,7
4,6
4,6
4,7
griffels
4dg. bew.
griffels
6dg. bew.
4,2
4,2
4,0
3,6
-
1 = zeer licht
2 = licht
3 = goed
4 = zwaar
5 = zeer zwaar
Conclusie
1. Het blijkt dat er geen verschil is wanneer griffels van vaststaande of
verplante planten worden gebruikt. Het slagingspercentage en demate
van vergroeiing zijn practisch gelijk.
2. Het gebruik van plastic als 'onderglas' gaf weinig verschil te zien met
dubbelglas.
3. Griffels bewaren over een periode van een week gaf wat het slagingspercentage betreft weinig verschil. De mate van callusvorming wordt
echter beduidend minder wanneer de griffels langer dan 2 dagen
worden bewaard.
4. Het overkuilen van de stammen een maand voor het potten heeft geen
invloed op het slagingspercentage, noch op de mate van vergroeiing.
De schijnbaar hiermee in strijd zijnde resultaten onder enkel glas zijn
53
te wijten aan bepaalde omstandigheden, die deze resultaten onbetrouwbaar maakten.
5. De callusvorming onder enkel glasblijkt bij de groep met niet overgekuilde stammen belangrijk slechter te zijn dan bij de overeenkomstige
groep onder dubbel glas.
Samenvatting
Uit de entproeven met blauwe sparren kunnen thans de volgende
conclusies getrokken worden:
1. ± 14 Augustus blijkt de beste entdatum te zijn.
2. In de perjode tijdens de vergroeiing van ent en onderstam geeft
het gebruik van blankglas + horren tijdens zonnig weer belangrijk
betere resultaten dan kalk op glas + horren.
3. Naarmate degriffel sterkervergroeit, ishet schieten vandegriffel beter.
4. Het gebruik van enkel glas geeft beduidend minder callusvorming.
5. Plastic als „onderglas" geeft ongeveer gelijke resultaten als gewoon
dubbel glas.
6. Het aantrekken van griffels onder glas geeft een iets hoger percentage
geschoten griffels.
7. Overkuilen van de stammen een maand voor het planten heeft geen
invloed.
8. Het langer bewaren van de griffels dan 2 dagen heeft een ongunstige
invloed op het schieten van de griffels.
H E T E N T E N V A N QUERCUS
P. de Vogel
Doel:
Daar het voorkomt dat bij geënte Quercus de griffels moeilijk of in
het geheel niet uitlopen, werd met Quercus robur fastigiata een entproef
ingezet met het doel defactoren na te gaan diehierop vaninvloed kunnen
zijn.
Proefopzet:
Als onderstam werd Quercus robur gebruikt, die in het voorjaar van
1953 waren gepot, 3 weken voor het enten werden de stammen binnengehaald. Op 24 Maart, 1 April en 8 April werden telkens 2
groepen (50 stammen per groep) geënt. Aanvankelijk waren vroegere
entdata vastgesteld, door vorst en ziekte van het personeel was het enten
op deze tijdstippen echter niet mogelijk.
Op elke entdatum werd 1groep onder dubbel glasingegraven (zonder
bodemwarmte), terwijl de andere op het middentablet van de grote kas
werd geplaatst(zonder dubbelglas).O m uitdrogen tevoorkomen werden
bij dezelaatste groep entplaats en de top van de griffel dichtgesmeerd met
54
Het enten van Quercus
entwas. Bij zonnig weer werden de enten met de kasspuit vochtig
gemaakt.
4 weken na het enten werd gecontroleerd waarbij alleen de callusvorming bij de groepen onder dubbel glas kon worden nagegaan. Van
alle groepen werd tevens het schieten van de griffels opgenomen.
Resultaten
Quercus robur fastigiata
entdatum
24 Maart
24 Maart
1 April
1 April
8 April
8 April
behandeling
Middentablet kas
dubbel glas kas
Middentablet kas
dubbel glas kas
Middentablet kas
dubbel glas kas
1 = zeer liet t, 2 = licht, 3 -• ge
slagings °/
/o
geschoten
griffels
»n%
waardering
schieten gem.
per plant
100
98
—
IOO
—
92
98
98
94
84
86
3
3
2.2
2.9
3-2
3-2
ed, 4 = zwaar, 5 - zeer zwaar
Uit deze proef is geen duidelijk verschil tussen de behandeling 'dubbel
glas' en 'middentablet' naar voren gekomen. Het slagingspercentage,
zowel als het 'schieten' van de griffels leverde geen verschil op. Het
plaatsen van de enten op het middentablet van dekas,waarbij de wonden
met entwas zijn dichtgesmeerd, is dus zeer goed mogelijk.
Overigens blijkt, dat het enten op 1en 8 April te laat is geweest. Dit
geldt vooral voor dubbel glas,waar degriffels spoedig uitlopen, waardoor
smucht is opgetreden.
De proeven worden zo mogelijk met andere variëteiten voortgezet.
P R O E V E N MET COTONEASTER ONDERSTAMMEN
H. van L i n t
Doel
Meerdere malen komen uit de practijk klachten over de wisselende
resultaten die met het enten van Cotoneaster multiflora worden behaald.
Op verzoek is daarom een onderstammenproef ingezet. Nagegaan zal
worden op welkevan de bij dezeproefbetrokken onderstammen de beste
resultaten werden behaald.
Het ligt in de bedoeling deze proef enige jaren achtereen te herhalen
zowel met voorjaars- als zomerenting.
Opzet van de proef
De bij deze proef betrokken onderstammen zijn:
Cot. acutifolia, C. bullata, C. dielsiana, C. divaricata, C. divaricata
(zandgrond), C, zabelii en Amelanchier canadensis (zandgrond).
55
Bovengenoemde onderstammen waren 2-jarige zaailingen, uitgezonderd C. acutifolia en C. bullata, waarvoor i-jarige steklingen zijn gebruikt
De stammen zijn begin April gesnoeid en gepot waarna ze over veld
op een bed zijn weggegraven. Een week voor het enten op 12 Augustus
zijn de stammen binnengehaald om te drogen.
Op 18 Augustus werd geënt. De manier van enten was terzijde zetten
met 'took'. De enten zijn geplaatst op het middentablet van de kas.
Na ± 4weken, op 13 September waren de enten voldoende vergroeid
en afgehard. Bij het uithalen werd gecontroleerd op de mate van callusvorming en op het schieten van griffel en onderstam. De enten zijn met
pot in een rabat weggegraven met de entplaats boven de grond. Voorjaar
1955 zullen ze over veld worden uitgeplant.
Bij het uitwerken van de gegevens bleek, dat op alle hierbij betrokken
onderstammen een slagingspercentage werd verkregen van 100%.Belangrijke verschillen in callusvorming en het schieten van onderstam en
griffel kwamen niet voor.
Samenvatting
Uit de genomen proef, waarbij Cotoneaster multiflora op 6 verschillende onderstammen in Aug. werd geënt, isgebleken, datdeslagingop de
betreffende stammen gelijk was,nl.100%. Afgewacht zal moetenworden
hoe deverdere ontwikkeling zomer 1955op de diverse onderstammen zal
zijn. Verschillen in callusvorming en het schieten van onderstam en
griffel bij het controleren waren onbelangrijk.
PROEVEN MET PRUNUS ONDERSTAMMEN
P. de Vogel
De proeven met Prunus onderstammen werden dit jaar voortgezet.
Behalve dat voor Prunus cistena ook Franse en Hollandse zaailing St.
Julien en St. Julien A. werden gebruikt, was de proefopzet gelijk aan die
van voorgaande jaren (zie jaarboek 1952). Per groep zijn steeds 50
exemplaren gebruikt.
De oculaties zijn over het algemeen goed aangeslagen. De ontwikkeling
was over het algemeen slecht, deels is hiervan de oorzaak de hoge pH,
zoals uit een grondonderzoek na het planten van de stammenbleek, deels
is ook de ongunstige weersgesteldheid hierop van invloed geweest.
October 1954 werden de planten opgerooid en beoordeeld (zie tabel
blz. 57).
56
Geoculeerde soort en onderstam
(van elke groep 50stuks)
Prunus triloba op:
Myrobalan B
St. Julien Holl. zaailing .
St. Julien Franse zaailing
St. Julien A
Prunus cerasifera nigra
(Pr. cer.pissardiinigra) op:
Prunus pumila
Prunus cistena op
Prunus pumila
Myrobalan zaailing . . .
Myrobalan B
St. Julien Holl. zaailing .
St. Julien Franse zaailing
St. Julien A
Prunus blireiana op:
St. Julien Holl. zaailing . . .
St. Julien Franse zaailing . .
St. Julien A
Myrobalan B
Prunus glandulosa sinensis
(Pr. gl. roseo-plena) op:
Myrobalan B
Prunuspersica'ClaraMeyer'op:
Blauwe kroos
Gele kroos
Brompton
Prunus amygdalis
(Pr. amygdalis communis) op:
Blauwe kroos
Gele kroos
Brompton
Com. Mussei
Myrobalan B
slagings%
94
gemiddelde
taklengte in cm
waardering
per plant *
T o (vele uitgegroeide
oculatles dood)
92
76
96
32
50
57
54
1-7
2.2
100
45
1.6
90
100
31
23
30
29
36
40
1-5
1-3
1-5
1.6
2.2.-
94
78
80
96
61
1.4
57
58
71
2-3
2.2
53
1.8
58
48
42
I.1-3
i.-
60
62
96
60
81
58
55
71
23
72
96
92
I = zeer licht, 2 = licht, 3 = goed, 4 = zwaar, 5
35
35
2.~
1-5
1.2
1-5
i.i.-
= zeer zw iar.
57
Prunus tribola
Zoals uit de cijfers blijkt gaf St. Julien A de beste resultaten. Het
slagingspercentage was hoog, terwijl de lengtegroei behoorlijk goed was.
Deze onderstam heeft bovendien het voordeel, dat dewortels veel minder
gemakkelijk opslaan dan bij St. Julien zaailing.
St. Julien Franse zaailing gaf de sterkste groei te zien, het slagingspercentage was echter, doordat de stammen tijdens het vervoer geleden
hadden, beduidend lager dan bij St. Julien A. Op Hollandse zaailing was
het slagingspercentage goed, doch de lengtegroei was minder dan bij
de overige St. Julien typen.
Daar Prunus triloba veelal als trekstruik wordt gebruikt, is een aantal
struiken op diverse onderstammen dit jaar op het Proefstation voor de
Bloementeelt te Aalsmeer getrokken. Hoewel thans nog slechts enkele
aanwijzingen konden worden verkregen, daar deze planten nog maar
éénmaal getrokken zijn, bleek hierbij, dat Prunus triloba op St. Julien A
in vergelijking met de andere onderstammen een minder goede bloemkleur te zien gaf en enigszins ongelijk in bloei kwam. Verdere proeven
zullen moeten uitwijzen in hoeverre dit juist is. De bloei op de overige
bovengenoemde onderstammen was goed.
Myrobalan B als onderstam gebruikt vertoonde hetzelfde beeld als bij
de vorige proef; ook nu trad reeds vroeg sterfte van de oculaties op.
Prunus cerasifera nigra
Op Prunus pumila was ook nu het slagingspercentage hoog, de lengtegroei echter matig. Zoals uit vorige proeven is gebleken, treedt na het
opplanten veel sterfte op, daar de onderstam niet voldoende meegroeit,
waaruit de onverenigbaarheid met deze onderstam blijkt.
Prunus cistena
St.Julien Aalsonderstam gebruikt leverde eenhoog slagingspercentage
en sterke lengtegroei op. Bij de St. Julien zaailingen was het slagingspercentage beduidend lager.
Op Myrobalan B was het slagingspercentage hoog doch de lengtegroei
belangrijk minder dan op St. Julien A.
Prunus pumila gaf eveneens een hoog slagingspercentage en een
behoorlijk goedelengtegroei. Van deze onderstam isechter ook gebleken
dat hij op de duur niet meegroeit, en dus onverenigbaar ismet P. cistena.
Prunus blireiana
St. Julien A gaf met Myrobalan B het hoogste slagingspercentage. Op
de beide St.Julien zaailingen was het slagingspercentage lager, de lengtegroei was echter gelijk aan St. Julien A.
Myrobalan B, diebij devorige proefeenlaag slagingspercentage tezien
gaf, heeft dus deze keer een hoog slagingspercentage, terwijl ook de
lengtegroei goed was.
Prunus glandulosa sinensis (gl. roseo-plena)
Geoculeerd op Myrobalan B gaf een behoorlijk slagingspercentage, de
lengtegroei was dit jaar echter matig.
58
Proeven met Prunus onderstammen
Prunus persica 'Clara Meyer'
In tegenstelling met de vorige proef leverde Brompton het hoogste
slagingspercentage. Bij Gele kroos was dit beduidend minder, de lengtegroei was hierbij gelijk aan die op Brompton.
Blauwe kroos gaf een hoger slagingspercentage en sterkere groei dan
Gele kroos.
Prunus amygdalis
Op Brompton werd het hoogste slagingspercentage verkregen, de
lengtegroei was echter minder sterk dan op Blauwe kroos, die de sterkste
lengtegroei vertoonde.
Common Mussel kwam dit jaar niet slecht voor de dag, het slagingspercentage was belangrijk hoger dan bij de vorige proeven, ook de
lengtegroei was beter, de struiken waren echter lichter gegroeid (minder
takken) dan bij de overige gebruikte onderstammen.
Myrobalan B gafwel eenhoog slagingspercentage, doch de lengtegroei
was slecht.
Samenvatting van de proeven
in 1952, 1953 en 1954
Prunus triloba
St. Julien Holl. zaailing, Franse zaailing en St. Julien A geven vrijwel
gelijke uitkomsten, wat het slagingspercentage betreft. De Franse zaailing
heeft tengevolge van het transport uit Frankrijk echter meestal dusdanig
te lijden, dat een percentage stammen niet tot ontwikkeling komt,
hierdoor wordt het uiteindelijk slagingspercentage gedrukt. Een betere
verpakking van dit materiaal zou zeer wenselijk zijn.
Het lijkt alsof de groei op de Holl. zaailing in het algemeen iets minder
is dan op St. Julien A.
Op St. Julien A was bij eenmaal forceren van de struiken het uitkomen
van debloemen ongelijk, terwijl debloemkleur minder goed was. Nadere
proeven zullen dit moeten bevestigen. Prunus spinosa geeft een laag
slagingspercentage van de oculaties en een matige groei. Bij het forceren
waren de resultaten matig.
Prunus Myrobalan als onderstam voor deze soort is ongeschikt,
gedurende de zomer sterven de oculaties af.
Prunus cerasifera nigra (pissardii nigra)
Prunus pumila is voor onderstam van deze Prunus ongeschikt, de
oculaties groeien na één jaar van de onderstam. Voor deze soort dient
men dus de in de practijk gebruikte Myrobalan of St. Julien zaailingen
als onderstam te nemen.
59
Prunus cistena
Myrobalan B en Myrobalan zaailing gaven een iets hoger slagingspercentage dan St.Julien Franse en Holl. zaailing en een gelijk percentage
als St. Julien A. De lengtegroei op St. Julien A lijkt het sterkst.
Prunus puniila geeft wel een hoog slagingspercentage en een vrij goede
lengtegroei, doch deplanten op dezeonderstam sterven na enkelejaren af.
Prunus blireiana
St. Julien A gaf bij alle proeven het hoogste slagingspercentage, bij
St.Julien Franse-en Holl. zaailing lag dit percentage ietslager. De lengtegroei was bij alle gebruikte St. Julien typen gelijk.
Myrobalan geeft een sterkere lengtegroei, doch lijkt een beduidend
lager slagingspercentage te geven dan op St. Julien.
Boskoopse Myrobalan en Prunus spinosa zijn door de wisselvallige
uitkomsten en de zeer sterke 'wild' opslag ongeschikt als onderstam
voor deze Prunus.
Prunus glandulosa sinensis (gl. roseo-plena)
Myrobalan Ben Boskoopse Myrobalan kunnen als onderstam gebruikt
worden, beide onderstammen geven echter vrij veel 'wild' opslag zodat
afleggen de voorkeur verdient.
Prunus St. Julien zaailingen en St. Julien A geven een laag slagingspercentage en slechte groei.
Prunus persica 'Clara Meyer'
Blauwe kroos gaf in vergelijking niet Gele kroos en Brompton een
iets hoger slagingspercentage en de sterkste lengtegroei. De resultaten op
Gele kroos zijn echter weinig minder.
Brompton geeft meestal een beduidend lager slagingspercentage en
zwakkere groei. Common Mussel is voor deze Prunus totaal ongeschikt.
Prunus amygdalis
Blauwe kroos gaf ook bij deze Prunus het hoogste slagingspercentage,
hierna volgt Gele kroos, dan Brompton terwijl Common Mussel de
minste resultaten gaf. De lengtegroei is op Blauwe kroos en Gele kroos
en Common Mussel gelijk, op Brompton isdeze beduidend minder.
Myrobalan B en Boskoopse Myrobalan zijn als onderstam voor deze
Prunus ongeschikt; de oculatie sterft reeds gedurende de zomer af.
Proeven met Limburgse boskriek en F 12/1
Ter vergelijking met de proeven met deze Prunus onderstammen in
1953, is in 1954 deze proef herhaald (zie Jaarboek 1953, blz. 44).
Hiertoe waren in 1952 een aantal éénjarige zaailingen van Limburgse
boskriek en een zelfde aantal afleggers van F 12/1 opgeplant. In 1953 zijn
deze opgekweekt tot hoogstam.
In Maart 1954 werden deze geënt met de moeilijk te vermeerderen Prunus subhirtella pendula, 'Shogetsu' ('Miyako') en
60
Proeven met rozen onderstammen
'Taihaku'. Ook nu werd ter vergelijking Prunus 'Kwanzan'('Hi-zakura')
bij deze proef betrokken.
In onderstaande tabel is een overzicht van deze proeven gegeven.
„ ..
,
,
Geënte soort ot variëteit en onderstam
]
' i • „, i waardering per
stagings % i
niant
Prunus subhirtella pendula op:
Pr. avium (Limb, boskriek)
F 12/1
Prunus 'Shogetsu' ('Miyako') op:
Pr. avium (Limb, boskriek) . . .
F 12/1
Prunus 'Taihaku' op:
Pr. avium (Limb, boskriek) . . .
F 12/1
Prunus 'Kwanzan' ('Hi-zakura') op:
Pr. avium (Limb, boskriek) . . .
F 12/1
:
!
I0
°
2.1
23
1.4
88
94
2-3
1-9
74
66
2.2
100
1-5
:
98
2.2
1-7
Samenvatting van de resultaten in 1953 en 1954
Vergelijking van de onderstammen Prunus avium en F 12/1 bij
Prunus subhirtellapendula,'Shogetsu'('Miyako'), 'Taihaku' en 'Kwanzan'
('Hi-zakura') gaf in 1953 en 1954 tegenstrijdige resultaten. Was het
slagingspercentage in 1953 in het algemeen wat hoger bij F 12/1, in 1954
waren de resultaten op Pr. avium over het algemeen beter. De ontwikkeling van het gewas was in 1954 sterker op Pr. avium, in 1953 waren de
uitkomsten tegenstrijdig.
Conclusie
F 12/1 betekent voor de genoemde soorten geen verbeteringten opzichte
van Prunus avium als onderstam.
PROEVEN MET ROZEN ONDERSTAMMEN
P. de Vogel
Rosa rugosa typen
Van Rosa rugosa 'Effendce'waren in 1953 een aantal stekken gestoken.
Het percentage stek, dat niet is aangeslagen was al vrij hoog (29%). De
hierop geoculeerde 'Greet Koster' ontwikkelde zeer matig, slechts 23%
van de oculaties groeide uit tot rozen.
Ook in 1954werd van deze onderstam lang stek gestoken, ook hierbij
was het percentage stek dat dood ging hoog (37.5%). De ontwikkeling
van het stek was matig. In Juli werd hierop 'Margo Koster' geoculeerd.
Van deze onderstam is in 1953 ook kort stek gestoken, om dit het
volgend jaar op te kweken tot pootrozen. Van het aantal gestoken
61
stekken is 16% niet aangeslagen. De ontwikkeling van de pootrozen in
1954 was vrij matig.
Ook dit jaar werd kort stek gestoken, er vond veel sterfte onder de
stekken plaats,slechts 38% van het aantal gestoken stekken is aangeslagen.
De ontwikkeling was matig goed.
Rosa rugosa 'Nijveldt superior'is dit jaar ook bij deproeven betrokken.
Het aantal stekken dat dood is gegaan bedroeg 10%. Opvallend was,
dat bijkans alle scheuten reeds eind Juli door bloemtrossenwerden afgesloten. Hierdoor is de lengtegroei van de scheuten sterk geremd, wat tot
gevolg heeft, dat de takopbrengst gering is.
In Juli werden op deze onderstam de rozen 'Erna Grootendorst',
'Jos. Guy', 'Goldilocks' en'Margo Koster' geoculeerd. Reeds dit jaar liep
een percentage der oculaties uit en kwamen voor een deel in bloei. In
hoeverre dit nadelig is tijdens de winter zal moeten worden afgewacht.
Rosa multiflora typen
Rosa multiflora 'Ouwerkerk' waarop in 1953 'Greet Koster' was
geoculeerd, vertoonde hetzelfde beeld alshet vorig jaar. Ook nu zijn vele
oculaties uitgewaaid of afgestorven. Slechts 19% van het aantal oculaties ontwikkelde tot rozen van goede kwaliteit.
Ook dit jaar is lang stek van deze onderstam gestoken. Het percentage
stek, dat door sterfte uitviel was 8. In Juli werd hierop 'Margo Koster'
geoculeerd. In verband met de slechte verenigbaarheid van het gebruikte type rozen op deze onderstam is besloten deze niet meer bij de
proeven te betrekken. Van deze onderstam was in 1953 ook kort stek
gestoken. De pootrozen ontwikkelden in 1954sterk. Het percentage
uitval was gering. Een gedeelte zal worden opgeplant.
Rosa multiflora'Klijn superba',waarop in 1953 eveneens 'Greet Koster'
was geoculeerd, ondervond ook dit jaar schade van nachtvorsten. Het
percentage uitgelopen oculaties wat hierdoor ten gronde ging was dan
ook hoog. Slechts 46% van de geoculeerde stekken groeide uit tot rozen.
Dit jaar is van deze onderstam weer lang stek gestoken. Hierbij is25%
van de stekken niet aangeslagen. In Juli is hierop 'Greet Koster' geoculeerd.
Ook werd in 1953 kort stek gestoken; de pootrozen ontwikkelden in
1954prima. Een gedeelte zal worden opgeplant en geoculeerd.
Rosa multiflora 'Uitenbroek'. Van deze selectie ontvingen we voorjaar
1953 een klein aantal stekken, ze werden in Juli geoculeerd met
'Greet Koster'. De oculaties ontwikkelden in 1954 vrij goed, 75%
groeide uit tot rozen van goede kwaliteit.
In 1954 werd van dit type weer lang stek gestoken. Het aanslaan van
de stekken liet te wensen over, 51 % van de stekken ging dood. In Juli
werd hierop 'Margo Koster' geoculeerd.
62
Proeven met rozen onderstammen
Rosa multiflora 'Doorenbos', die we aldus benaamden omdat we deze
selectie enkele jaren geleden van de Directeur der Gemeente Plantsoenen
te 's-Gravenhage ontvingen. Het stek van dit type slaat gemakkelijk aan,
de scheuten ontwikkelden stevig en groeien steiler dan van de overige
R. multiflora typen.
In 1953 werd hierop 'Greet Koster' geoculeerd. In 1954leverde 60%
van de geoculeerde stammen zware rozen op.
In 1954 is van deze onderstam weer een kwantum lang stek gestoken,
het aanslaan van de stekken was ook nu weer goed. In Juli werd hierop
'Margo Koster' geoculeerd.
Infectieproeven met schimmelsporen van Verticillium dahliae wezen
intussen uit, datditR.multiflora type zeergevoelig isvoor deze schimmel.
Er is dan ook besloten geen verdere proeven met deze onderstam te
nemen.
Rosa multiflora jap. de algemeen gebruikte R. multiflora onderstam
was ter vergelijking bij de proeven betrokken. De in 1953 geoculeerde
stekken leverde dit najaar 70% rozen op, van goede kwaliteit.
Voorjaar 1954 werd van deze onderstam eveneens lang stek gestoken.
Het percentage stek, dat dood ging bedroeg 2%. In Juli werd hierop ook
R. polyantha 'Margo Koster' geoculeerd.
Gebleken is dat een vergelijking van deze Rosa multiflora met de
andere typen van dezesoort nog altijd in het voordeel van eerstgenoemde
uitvalt.
Rosa moschata 'Veerman'
Van het in 1953 gestoken stek van deze onderstam is 19% doodgegaan.
In 1954 ontwikkelden zich goede stammen. Deze zullen worden opgeplant en geoculeerd. Ook in 1954werd van deze roos kort stek gestoken.
47% van het aantal gestoken stekken is dood gegaan.
Rosa indica major
Van de in 1953 met Rosa hybr. 'Peace' geoculeerde onderstammen
groeiden deoculaties ditvoorjaar goed uit. Ook ditjaarleden deoculaties,
tengevolge van de nachtvorsten ernstig, zodat het aantal leverbare rozen
gering was.
Ook dit jaar is van deze roos stek gestoken en geoculeerd met Rosa
hybr. 'G. Duisberg'. Het lag in de bedoeling de onderstammen, zodra de
oculaties waren aangegroeid af te knippen, zodat ze dit jaar nog konden
uitgroeien. Door de ongunstige weersgesteldheid is dit echter niet
gebeurd.
Samenvatting
Rosa rugosa typen
Van Rosa rugosa'Effendee slaat het stek niet gemakkelijk aan. Rosa
polyantha 'Greet Koster' gaf hierop een te groot percentage mislukte
oculaties. De kwaliteit van de rozen is matig, als pootrozen gekweekt is
de groei behoorlijk goed.
63
RosarugosaNijveldt superior', gafeen ietstehoog percentagenietaangeslagen stekken. De groeivan dezeonderstam iszeer matig, zodat moeilijk
van het geoculeerde stek voldoende voortkwekingsmateriaal is te
bekomen.
Rosamultiflora typen
Rosa multiflora 'Ouwerkerk' is als onderstam ongeschikt voor Rosa
polyantha 'Greet Koster' e.d. De verenigbaarheid met dit type rozen iste
slecht. Gekweekt alspootroos is degroeigoed,dochopgeplante stammen
geven veel 'wild' opslag.
Rosa multiflora 'Klijn superba' als onderstam gebruikt, geeft rozen
van goede kwaliteit, doch ontwikkelt te vroeg, waardoor het risico van
schade door nachtvorsten te groot is.
Rosa multiflora 'Uitenbroch' heeft het bezwaar, dat de stekken minder
goed aanslaan. Hoe echter de rozen op deze onderstam ontwikkelen zal
pas vast te stellen zijn als de resultaten van enkele jaren bekend zijn.
Rosa multiflora 'Doorenbos' heeft goede kwaliteiten als onderstam,
doch is ongeschikt door de grote gevoeligheid voor Verticillium dahliae.
Rosa multiflora japonica verdient als onderstam boven andere Rosa
multiflora typen, die beproefd zijn, de voorkeur.
Rosa moschata 'Veerman'
Deze roos is sterk bezet met vrij grote stekels, waardoor deze als
onderstam voor struikrozen ongeschikt is, terwijl als kort stek gekweekt
het onkruidvrij houden van het veld hierdoor bezwaarlijk wordt.
Overigens vormt deze roos een goede stam.
Rosa indica major (Rosa Niszr)
De oculaties op deze onderstam ontwikkelen te vroeg in het voorjaar
en zijn daardoor zeer gevoelig voor nachtvorsten. Daar het stek vrij veel
merg bevat en daardoor spoedig krimpt, dient het spoedig na het maken
gekuild en tegen drogende winden beschermd te worden.
PROEVEN MET SERINGEN ONDERSTAMMEN
H. v a n L i n t
Doel
Getracht wordt een onderstam te vinden voor Syringa vulgaris
variëteiten, die een goede groei geeft en bovendien géén of zeer weinig
opslag vormt.
Indien uit de resultaten van de proef mocht blijken, dateenbepaalde
soort aan deze eis voldoet, zullen nadere proeven worden genomen wat
betreft de trekbaarheid, bloemgrootte en kleur.
Proefopzet :
Als onderstam zijnvoor dezeproef2-j. verpl.zaailingengebruikt van de
volgende soorten: Syringa japonica, S. josikaea, S. reflexa, S. tomentella
64
Proeven met seringen onderstammen
en S. vulgaris. Hierbij moet worden opgemerkt dat de stamdikte en
beworteling van S.japonica aanmerkelijk minder waren danbij deoverige
onderstammen.
Op 23 Februari zijn per onderstam 100 stuks geënt, waarvan 50 met
Syr. 'Mad. Lemoine' en 50 met Syr.'AndenkenanL. Späth'. EindMaart
zijn de geënte stammen voor 1 jaar over velduitgeplant. Tijdens degroei
in de zomer zijn de seringen per abuis doorgeknipt, waardoor een sterkere vertakking werd verkregen, hetgeen een juiste beoordeling van de
groei na het eerste jaar bemoeilijkte.
Resultaten
Tabel I —
aantal
onderstam
japonica .
josikaea .
reflexa . .
tomcntella
vulgaris .
.
.
.
gem. lengteslagingsgroeiper plant
percentage
in cm
gem. aantal
takken
per plant
50
74
96
96
13
20,1
18.6
1,7
2,3
2,5
SO
50
100
21,7
2,6
94
10,3
i,9
.
.
Syringa vulgaris 'Ande n k e n an L.
Späth'
beworteling
matig
zeer zwaar
zeer zwaar
zwaar
matig goed
In bovenstaande tabel zien we de resultaten weergegeven die bereikt
zijn met het enten van Syringa 'And. an L. Späth' op vijf verschillende
onderstammen.
Wanneer we de slagingspercentages in de eerste kolom onderling met
elkaar vergelijken, dan zien we dat deze, uitgezonderd voor S. japonica,
niet ver uiteen liggen en zeer goed waren, nl. 94—100%.
Minder goed ishet resultaat op S.japonica met een slagingspercentage
van 74. Dit minder goede resultaat kan mogelijk voor een deel worden
verklaard doordat de onderstam (dun) en ent niet steeds volkomen met
elkaar overeenkwamen wat dikte betreft.
In de 2e kolom vinden we de gemiddelde lengtegroei per plant in cm
weergegeven. Dit is dus de totale gemiddelde groei der plant. De sterkste
groei is verkregen op de onderstam S. tomentella met een totale gemiddelde lengte van 21,7 cm. Hierna volgen S. josikaea met 20,1 cm en
S. reflexa met 18,6 cm. Genoemde 3 onderstammen lopen dus wat groei
betreft niet sterk uiteen. Een veel mindere groei wordt hier verkregen op
de onderstammen S. japonica en S. vulgaris met respectievelijk 13 en
10,3 c m .
Uit de 3ekolom, waarin het gemiddelde aantal takken per plant wordt
gegeven blijkt, dat de sterkste vertakking wordt verkregen op de onderstam S. tomentella. Hierna volgen met een zeer gering verschil S. reflexa
en S. josikaea. Op S. vulgaris was de vertakking beduidend minder.
Begrijpelijk ishet, dat het gemiddelde aantal takken per plant van invloed
is op de gemiddelde lengtegroei per plant.
65
In de laatste kolom vinden we een beoordeling van het wortelstelsel.
Hieruit blijkt, dat S.josikaea en S.reflexa dezwaarste beworteling hadden
nl. beiden zeer zwaar. Hierna volgen S.tomentella met zwaar, S. vulgaris
met matig goed en S. japonica met een matig goede beworteling.
Opvallend is hierbij dat op S. tomentella ondanks de minder sterke
beworteling vergeleken met S. josikaea en S. reflexa, toch een sterkere
lengtegroei werd verkregen.
Tabel II — Syringa vulgaris 'Mad. L e m o i n e '
aantal
onderstam
japonica .
josikaea .
reflexa
.
tomentella
vulgaris .
.
.
.
.
.
50
gem. lengteslagingsgem. aantal
groei p/plant
percentage
takken p/plant
in cm
70
88
100
50
50
94
60
15,7
30,9
26,9
1,9
33,6
1,9
20,3
1,8
1,3
1,8
beworteling
matig
zeer zwaar
zeer zwaar
zwaar
matig goed
In tabel II zijn de resultaten vermeld, die verkregen zijn met het enten
van S. 'Mad. Lemoine'.
Het hoogste slagingspercentage wordt hier verkregen op S. reflexa
met 100, gevolgd door S. tomentella met 94 en S. josikaea met 88.
Deze resultaten zijn zeer goed te noemen. Hierna volgen S.japonica
met 70 en S. vulgaris met 60%. Het resultaat op beide laatst genoemde
soorten was dus zeer matig tot slecht. De mindere slaging op S. japonica kan ook hier mogelijk voor een deel worden verklaard door de vrij
dunne stammen die hiervan zijn gebruikt.
In de gemiddelde lengtegroei per plant vinden we aanmerkelijke
verschillen. De sterkste groei wordt hier verkregen op S. tomentella met
een gemiddelde van 33,6 cm, gevolgd door S. josikaea met 30,9 en S.
reflexa met 26,9 cm. Hierna komen S. vulgaris met 20,3 en S. japonica
met 15,7 cm. W e zien hier, dat de invloed van de onderstammen op de
groei ongeveer parallel loopt met onze bevindingen vermeld in tabel I,
doch hier veel sterker tot uiting komt.
In het gemiddelde aantal takken per plant komen maar zeer geringe
verschillen voor, diehoegenaamd niet van betekenis zijn. Eeniets sterkere
afwijking vertoont S. japonica met een gemiddeld aantal takken van 1,3.
Wanneer we deze cijfers vergelijken met de overeenkomstige kolom uit
tabel I dan zien we, dat S. 'And. an L. Späth' een iets sterkere vertakking geeft.
Samenvatting
De resultaten van de seringen onderstammenproef na het eerste jaar,
waarbij S. 'And. an L. Späth' en S. 'Mad. Lemoine' geënt zijn op 5 ver66
Proeven met seringen onderstammen
schillende onderstammen kunnen in het kort als volgt worden samengevat.
De resultaten met S. 'And. an L. Späth' geënt op de onderstammen
S. tomentella, 'S. josikaea en S. reflexa waren zeer goed en vertonen
nagenoeg een gelijk beeld.
Hethoogsteslagingspercentage endelangstegroeiwerdenverkregen op
S. tomentella ondanks de iets minder zware beworteling van deze
onderstam. Het slagingspercentage op S. vulgaris isgoed, de groei echter
belangrijk minder dan op bovengenoemde 3 onderstammen. S. japonica
gaf het laagste slagingspercentage, de groei hierop was echter iets beter
dan op S. vulgaris. De vertakking op S. tomentella, S. reflexa en S.
josikaea ontloopt elkaar niet veel evenals de zwaarte van de beworteling.
De vertakking op S. vulgaris en S. japonica is minder. Ook de beworteling van de 2 laatst genoemde onderstammen was minder zwaar.
De resultaten met S. 'Mad. Lemoine' lopen ongeveer parallel aan die
met S. 'And. an L. Späth'. De groei van 'S.Mad. Lemoine' isechter sterker, terwijl ook de groeiverschillen ietsverder uit elkaar liggen. De beste
resultaten werden hier eveneens bereikt op S. tomentella, S. josikaea en
S. reflexa. Het hoogste slagingspercentage werd hier verkregen op S.
reflexa, desterkste groei op S.tomentella. De verschillen inhet gemiddeld
aantal takken en de wortelontwikkeling lopen op genoemde 3 onderstammen niet ver uiteen.
Veel minder goede resultaten werden verkregen op de onderstammen
S. vulgaris en S. japonica.
Voorjaar 1955 zal een deel der planten voor 2 of 3jaar worden uitgeplant om de verdere ontwikkeling te kunnen beoordelen. Ook zal dan
de hoeveelheid wildopslag per onderstam worden beoordeeld.
PROEVEN MET ZAAILING-ONDERSTAMMEN
OP DE PROEFTUIN „NOORDBROEK"
Het bestuurvan de Proeftuin Noordbroek stond ons toe een kortesamenvatting van de in 1952en 1953aldaarverkregenresultaten inonsjaarverslagop
te nemen. Vooreen uitvoerigetoelichtingderproevenraadplege menhetverslag
1952—1<?53 vandeProeftuinNoordbroek.
Rosa canina
1. Er werd vastgesteld dat een lage pH het besteisvoor rozenzaailingen.
2. Wat de herkomst aangaat, bleek dat het Oostenrijkse zaad verreweg
de beste uitkomsten geeft, vooral wat betreft het aantal „krom".
Het blijft o.i. nodig met dit onderzoek voort te gaan om dit verschijnsel voor de practijk te observeren.
67
3. Door de zaaitijdenproef werd duidelijk, dat het juiste tijdstip voor
het zaaien ten nauwste verbonden is met de weersomstandigheden.
Vroeg zaaien is hier in het algemeen aan te bevelen daar later zaaien
dikwijls samengaat met een voorjaarsdroogteperiode.
4. Uit stratificeerproeven bleek dat geel zand het beste medium is.
Tevens bleek het nodig dit zand regelmatig om te scheppen.
5. De gevreesde Peronospora sparsa, die de bladval bij de rozen veroorzaakt en de kwaliteit sterk benadeelt, werd aanleiding tot bespuitingsproeven. Het bespuiten met verschillende middelen gaf nog
niet direct goede resultaten. In 1954kwamen zinkpreparaten gunstig
te voorschijn in vergelijking met andere middelen. Kopermiddelen
gaven groeiremming.
6. Met bemestingsproeven werd aangetoond, dat de beste resultaten
bereikt werden met een bemesting per are van: qVikg kalkammonsalpeter, 3.75 kg superfosfaat, 7V2kg patentkali.
7. Uit andere proeven bleek dat vooral organische meststoffen een
goede invloed uitoefenden op de dikte der onderlagen en dus gunstig
werken op de kwaliteit. Compost had een even goede uitwerking
als stalmest. Een gift van 200 kg compost (of stalmest) per are had
bijna een evengrote uitwerking als een gift van 400 kg compost
(of stalmest).
8. Daar er over het algemeen nog verwarring heerst t.a.v. het sortiment
van z.g. Edel-canina's hebben we het nodig geacht een collectie van
de meest voorkomende canina's aan te leggen. Deze collectie kan in
de toekomst gebruikt worden als toetssteen voor zuiverheid en voor
het leveren van uitgangsmateriaal op bescheiden schaal.
Zwarte bes
Bij het uitstekken van Zwarte bes kon worden vastgesteld dat voor
stekhout het best gebruik kon worden gemaakt van jonge struiken.
Pruim
Als bekend mag worden verondersteld, dat door het radicaal
afsnijden bij de oppervlakte van de grond van oudere onderstammen
bij Pruimen zeer goede onderstammen verkregen worden en het
aanaarden ten zeerste wordt vereenvoudigd.
Appel en peer
Voor het zaaien van appel en peer bleek een lage pH de beste uitkomsten te geven.
68
KRUISING EN SELECTIE
KRUISINGEN
ir C. Broertjes
Azalea mollis
D o e l : De bijzondere open bloemvorm van P12 (een proeftuinnummer) in andere kleuren.
De verkregen zaailingen uit 1952 groeiden goed en we hebben er nu
ongeveer 14 ramen gepikeer van. De kruisingen met P12 als moeder
konden nog niet worden uitgevoerd.
Azalea obtusa (Japanse Azalea)
D o e l : Mooi bloeiende, bladhoudende winterharde variëteiten.
Uit een deel der verkregen planten werden een 50-tal aardig bloeiende
selecties gemaakt, die voorjaar 1955 in de kas vergeleken zullen worden
met nieuwigheden op dit gebied. Hetzelfde zal de komende jaren met de
later verkregen kruisingsproducten gebeuren.
Azalea viscosa
D o e l : Opvoeren van de kleur van enkele proeftuinnummers met
'Knap Hill' variëteiten.
De verkregen zaailingen groeiden goed en eind 1954 hadden we er 6
ramen gepikeer van. De kruisingen, die maar weinig zaad hadden opgeleverd zijnditjaarovergedaan, terwijlbovendien zaadvanvrij bestoven
bloemen werd geoogst van verschillende 'Knap Hill' variëteiten om eens
te zien wat er uit komt.
No.
Az vise. 5401
.. 5402
,, „ 5403
,, » 5404
»» ., 5405
» 5406
»> ,, 5407
„ 5408
yy
.. 5409
»j
j ,
j ,
>)
-, 5410
K.H. 5401
„ 5402
ï»
.. 5403
)» ,, 5404
»J
» 5405
»» » 5406
ï»
» 5407
»j
>>
Kruising
P 100 x 'Harvest Moon'
P 101 x 'Satan'
P 102 x 'Fireglow'
P 108 x 'Fireglow'
P110 x 'Persil'
P 112 x 'Persil'
P 115 x 'Pink Delight'
P 115 x 'Satan'
P 110 x 'Bridesmaid'
P 105 x 'Satan'
'Fireglow' vrij bestoven
'Harvest Moon' ,,
'Persil'
,,
'Pink Delight'
'Satan'
,,
'Seville'
,,
'Tunis'
„
Aantal gekruiste blm.
171
255
230
175
HO
180
150
110
70
150
—
—
—
—
—
—
—
zaad
iets
veel
iets
veel
iets
vrij veel
iets
iets
enkele
veel
veel
veel
veel
veel
veel
iets
iets
69
Berberis
D o e l : Bladhoudende, winterharde vorm met mooie opvallende
bloemen.
De (weinige) verkregen plantjes van de afgelopen jaren groeiden vrij
behoorlijk, doch ze zijn nog te jong om beoordeeld te kunnen worden.
Wegens het slechte weer en het verplanten van de zaaddragers zijn practisch geen nieuwe kruisingen in 1954 uitgevoerd. De kruising B. chenaultii 'Tottenham' x B. lin. 'Or. King' leverde geen zaad op.
Ceanothus
D o e l : Een winterharde, mooi bloeiende variëteit.
Ook dit jaar kon wegens de slechte groei van de kruisingsplanten niet
gekruist worden.
Clematis
D o e l : a. Grootbloemige hybride, onvatbaar voor de „Clematisziekte".
b. Andere kleur in het Cl. durandii-type.
c. Andere kleur in Cl. montana.
Vele planten van de vroeger gemaakte kruisingen bloeiden doch geen
enkele plant had ook maar één enkele eigenschap van de vader, zodat
.betwijfeld moet worden of we hier wel met echte kruisingsproducten
te doen hebben. Door zelfbestuiving zullen we dit uitmaken en voorlopig geen nieuwe kruisingen meer maken.
De kruisingen met Cl. integrifolia (doel b.) leverden 12 zaailingen op.
O m te trachten doel c. op andere wijze te bereiken is van Cl. jackmanii
een „verdubbelde" scheut gemaakt. Hieraan kwamen in 1953vele goede,
zeer grote, zaden waaruit enkele plantjes gegroeid zijn. In 1954 werd
gekruist met de „verdubbelde" Cl.montana rubens,dochdezekruisingen
mislukten allen (12 bloemen). Dit zal in de volgende jaren echter nog
enkele malen geprobeerd worden.
Cotoneaster
D o e l : a. Een goed bladhoudende „halfdwerg-groeier", die èn hard is
èn goed bes draagt,
b. Een grootvruchtige, bladhoudende, oranjevruchtige variëteit (bladhoudende Cot. wardii en oranjevruchtige Cot.
horizontaks).
Nieuwe kruisingen werden niet gemaakt in afwachting van de
beoordeling van de verkregen kruisingszaailingen. Over 't algemeen
lijken de plantjes die Cot. wardii* als moeder hebben gehad sprekend
daarop. Mochten dit geen echte kruisingsproducten zijn dan kunnen ze
toch dienen om er een plant uit te zoeken die zo mogelijk nog beter bes
draagt dan Cot. wardii* zelf; er waren nl. jonge plantjes bij die buitengewoon goed bes droegen. Andere kruisingsproducten vertonen hoop* Volgens de jongste gegevens zou de Cot. wardii, die wij steeds
gebruikt hebben, Cot. franchetii sterniana zijn.
70
Kruisingen
voller verschijnselen ; er zijn er verschillende bij die duidelijk eigenschappen van de beide ouders hebben, doch we zullen eerst de bloei en de
besvorming moeten afwachten om een juister oordeel te krijgen.
Cytisus
D o e l : Cytisus praecox in andere kleuren.
De in 1949 verkregen zaden zijn in de loop der jaren uitgegroeid tot
7 verschillende planten die al enige jaren konden worden beoordeeld.
Verschillende hebben de hardheid van C. praecox geheel of gedeeltelijk
meegekregen, want in i953-'54 kwamen ze zonder schade ongedekt
door de winter. Ook de bloeirijkheid is als die van C. praecox, terwijl de
vroegheid en de groeivorm die van C. praecox benaderen.
Uit dezelfde kruising zijn 3variëteiten te voorschijn gekomen, die een
dwerggroei vertonen, doch niet winterhard zijn. Voorjaar 1955 zullen
ze voor de tweede maal door de keuringscommissie beoordeeld en voor
zover waardevol geacht, benaamd worden. Eind 1955 kan dan een
begin gemaakt worden met de uitgifte van i-jarige planten, aangezien
we de 7 nummers reeds bij voorbaat vermenigvuldigd hebben.
Van deze planten is bovendien zaad geplukt waaruit weer enkele
tientallen zaailingen zijn verkregen. Hiertussen treffen we weer dwerggroeiers aan en ook zeer bossig groeiende plantjes.
Hibiscus
D o e l : Onderzoeken wat zelfbestuiving van H. 'Coelestis' en H.
'Totus albus' oplevert.
De verkregen planten zijn nu in 1953 en 1954 beoordeeld. Die uit
H. 'Coelestis' waren allen blauw-rose en die uit H. 'Totus albus' vuilwit.
Deze zelfbestuivingen hebben dus niets opgeleverd.
Hydrangea
D o e l : Rode kleur in H. paniculata (grandiflora).
De kruising van H. paniculata (grandiflora), die72chromosomen heeft,
met een rode Hortensia, die er 36 heeft, kan pas geschieden als we door
colchicinebehandeling een „verdubbelde" Hortensia hebben verkregen.
Inderdaad hebben we een paar plantjes verkregen, die er hoopvol
uitzien en we hopen dat er in 1955 bloemen aankomen, zodat gekruist
zal kunnen worden.
Lonicera
D o e l : Betere groei in de rode vormen en meer kleur in de geurende
vormen.
De verkregen zaailingen groeiden goed doch bloeiden maar zeer
spaarzaam; in 1955 kunnen ze beter beoordeeld worden.
Door de slechte zomer, waardoor het stuifmeel bijna niet rijp werd, is
niet veel gekruist. Enige bessen werden geoogst van de kruising: Lon.
5401: Lon. brownii fuchsioides x 43110 (320 gekruiste bloemen).
71
Aangezien de resultaten van het kruisen niet meevallen (slechte
besvorming, velevoze zaden) zalook geprobeerd worden de oorspronkelijke kruising, waaruit Lon. brownii fuchsioides is gekomen, te herhalen,
nl.: Lon. hirsuta x Lon. sempervirens. Zaad van deze twee soorten, en
nog enkele andere, hebben we na veel zoeken weten te bemachtigen en
eind 1954hadden we er een aantal goed gegroeide zaailingen van.
Rhododendron
• D o e l : a. Winterharde, trekbare hybriden.
b. Winterharde, rose bloeiende hybriden.
c. Half-hoge Rhododendron hybriden.
Van de kruisingen die vóór 1948 zijn gemaakt, zijn nu geen kruisingsproducten meer over; ook de uitgezochte 25 planten bleken niet aan
redelijke eisen te kunnen voldoen en zijn weggedaan.
De zaailingen van de laatste 7 jaren groeiden goed en er zullen voor
doel a en b geen nieuwe kruisingen worden gemaakt, voordat de
verkregen zaailingen beoordeeld zijn. Daarmede kan in 1955een aanvang
worden gemaakt.
Het zaad, dat in 1953 werd verkregen uit kruisingen met Rh. williamsianum (doel c.) kiemde goed en er waren eind 1954 ± 500 zaailingen
van aanwezig. Een deel hiervan is vroeg op een test gezaaid en kon in
dezelfde zomer reeds gepikeerd worden in de bak. Het verschil met de
zaailingen, die verkregen zijn door op de gewone wijze te zaaien (begin
Juni) is zeer groot en de tijdwinst kan op minstens 1jaar gesteld worden.
Wegens gebrek aan stuifmeel is Rh. williamsianum bestovenmet een
geel bloeiende hybride. Later werd nog eenkruising met Rh. 'Britannia'
gemaakt. De resultaten waren als volgt:
No.
kruising
aantal
gekruiste
blm.
zaad
Rh. 5401 Rh. williamsianum x 'Earl of Athlone'
19
12 kleine
vruchtbeg.
Rh. 5402 Rh. williamsianum x campylocarpum
8
4 id. id.
Rh. 5403 Rh. 'Britannia'
x williamsianum
Rh. 5404 Rh. williamsianum vrij bestoven
130
—
zeer veel
enkele grote als vgl met Rh.
vruchtbeg. 5401 en5402
De andere soorten waren nog te klein en bloeiden niet. (Rh. dichroanthum, fulgens en haematodes)
Weigelia
De verkregen kruisingsplantjes groeiden zeer goed en in 1955 zal een
beginworden gemaakt met debeoordeling. In 1954bloeidenreeds enkele
72
Opm.
Kruisingen
planten en dat zag er hoopvol uit. De zaailingen vertonen reeds mooie
verschillen in groei: die met Diervilla middendormana als zaaddrager
hebben een typisch gedrongen groeiwijze; die met een van de Weigelia
hybriden als zaaddrager (ook al is bestoven met D. middendormana)
hebben een normale opgaande groei.
Aangezien de kruising van D. middendorffiana met W . 'Eva Rathke'
nog maar enkele zaailingen heeft opgeleverd, is deze in 1954 herhaald.
W . 5401 Weig. 'Eva Rathke' X D. middendormana; 130 bloemen
gekruist; opbrengst: vrij veel zaad.
KRUISINGEN MET ROZEN
A. J. v. d. G r a a f
O m het doel, het verkrijgen van een potroos, te bereiken zijn in 1954
de volgende kruisingen uitgevoerd:
No.
5401
5402
5403
5404
5405
5406
5407
5408
5409
5410
5411
5412
5413
5414
5415
5416
Kruising
Roselandia x 5206-29 en -63
Chatter X Peon
Käthe Duvigneau X Peon . .
Verdun X 5207-27
Roselandia x Peon
Verdun x Käthe Duvigneau
Orleans X Käthe Duvigneau
Verdun x Roselandia
Chatter X Käthe Duvigneau . .
Orleans X 5201-17
Käthe Duvigneau x 5201-17. .
Verdun x 5201-17
Verdun x Peon
Orleans X 5206-29
Peon zelfbestoven
Roselandia x Käthe Duvigneau
zaad
+
+
Hoewel in 1954 veel kruisingen verricht zijn, is het aantal geoogste
zaden niet groot. Zeer waarschijnlijk is dit te wijten aan het sombere,
vochtige weer in de zomer en nazomer.
Het gewonnen zaad is vanaf 1 October 1954 geplukt en met vochtig
zand in plastic verpakt in de ijskast bewaard bij i° C. Deze wijze van
stratificeren biedt voor kleine hoeveelheden zaad grote voordelen. De
zaden krijgen de gewenste hoeveelheid koude en gaan niet onverwacht
kiemen. Uitdrogen is uitgesloten.
73
COLCHICINEBEHANDELING
ir C. B r o e r t j e s
D o e l : a. Bloemvergroting van Clematis montana rubens en Daphne
mezereum.
b. Verdubbeling van het aantal chromosomen voor kruisingsdoeleinden bij Callicarpa, Clematis, Hortensia, diverse
Lonicera- en rozenvariëteiten.
Callicarpa mollis
D o e l : Een „verdubbelde" C. mollis om te kruisen met C. bod.
giraldii.
Door gebrek aan zaailingen zijn in 1954 geen nieuwe behandelingen
uitgevoerd. De twee afwijkend gegroeide plantjes uit 1953 zijn onderzocht, waarbij het aantal chromosomen niet verdubbeld bleek te zijn.
Omdat ze echter afwijkend groeien zullen we ze toch nog een paar jaar
laten staan en beoordelen.
Clematis hybriden
O m met de „verdubbelde" Clem. montana rubens te kunnen kruisen
is het gewenst een aantal „verdubbelde" hybriden te hebben.
Van Clem. jackmanii hebben we een „verdubbelde" scheut verkregen,
waarvan we 27 zaden hebben geoogst. Hieruit groeiden in 1954 11
plantjes. Zodra deze groot genoeg en op hun chromosomenaantal
gecontroleerd zijn, kan aan kruisen op grotere schaal gedacht worden. Er
zijn reeds enkele kruisingen uitgevoerd, die echter mislukt zijn.
In 1954 werden opnieuw 39 scheuten behandeld met 0,3% colchicine
gedurende 24 uur, doch hoewel de verschijnselen hoopvol waren
groeiden er geen „verdubbelde" scheuten uit.
Ook de behandeling van Clem. 'Mevr. Le Coultre' (23 scheuten in
0 , 1 % en 0,2% gedurende 24 uur), Clem. 'Lasurstern' (21 scheuten in
0,3%, 24 uur) en Cl. 'Prins Hendrik' (13 scheuten in 0,3%, 24 uur)
leverden geen resultaat op. In 1955 zullen opnieuw pogingen in het
werk worden gesteld het doel te bereiken.
Clematis montana rubens
D o e l : Grotere, eventueel donkerder gekleurde bloemen.
De verkregen „verdubbelde" planten hebben reeds twee maal gebloeid
en voorjaar 1955 zullen ze beoordeeld worden. Van deze planten zijn
zaden verzameld die een groot aantal zaailingen opleverden. Hierin zal
ook geselecteerd worden zodra ze bloeien (mogelijk in 1955, anders
in 1956).
Daphne mezereum
D o e l : Grotere, eventueel donkerder gekleurde bloemen.
De 4 afwijkende planten bloeiden gewoon en het ziet er dan ook niet
naar uit dat dit „verdubbelde" planten zijn; ook het cytologisch onderzoek wijst in die richting.
74
Colchicinebehandeling
Daar het verkrijgen van „verdubbelde" planten bij dit gewas zeer
moeilijk, zoniet onmogelijk isgebleken, zullen geen behandelingen meer
worden uitgevoerd. Bovendien zijn door selectie een aantal uitstekende
planten verkregen die eigenlijk al aan bovenvermeld doel beantwoorden.
(Daphne mezereum rubra 'Select').
Hortensia
D o e l : „Verdubbelde", rode treksoort om te kruisen met Hydrangea
paniculata (gr.fl.).
Van de behandeling in 1953 zijn een aantal zeer hoopvol uitziende
planten verkregen. In 1955 zullen deze verder beoordeeld worden op
definitief aantal chromosomen, en de bloemkleur. Zo mogelijk zal gekruist worden met Hydr. pan. (gr.fl.).
Lonicera caprifolium
D o e l : „Verdubbelde" plant om te kruisen met Lon. brownii
fuchsioides.
Wederom zijn een aantal zaailingen behandeld doch de resultaten zijn
nog steedsnihil.Het istebetwijfelen ofwe hiermede ooit resultaten zullen
boeken en daarom zal het kruisingsdoel (zie Kruisingen) op andere wijze
benaderd worden. Hetzelfde geldt inversterktemate voor Lon. heckrottii
en Lon. tellmanniana; deze immers zijn steriel en geven geen zaad;
zaadbehandeling, dat steeds het meeste resultaat oplevert, is hierbij dus
uitgesloten.
Rozen
Doel: Verdubbelen van 14-chromosomigevariëteiten voor kruisingsdoeleinden (b.v. 'Peon').
De enige weg om resultaat tekrijgen, isom kiemend zaad of zaailingen
te behandelen. Door gebrek aan grote aantallen konden slechts enkele
zaailingen behandeld worden; dit leverde wederom geen resultaat op.
FIGUURBONT IN PRUIM, PERZIK E N AMANDEL
drs P. J. S. v a n Dijk en P. v a n Z w e e d e n
De oorzaak van het figuurbont is een virus, dat zich zowel in de
onderstam als in de veredeling kan bevinden. Materiaal, geoculeerd op
blauwe kroos, vertoont de ziekte meer dan op gele kroos. De perzik
'Peregrine' laat volgens onze waarnemingen de ziektesymptomen het
duidelijkste zien.
Getracht wordt blauwe krozen te vinden, die ziektevrij zijn. Daartoe
werd in de zomermaanden op een Boskoops bedrijf een selectie uitgevoerd op bontvrije 'Peregrine' die was geoculeerd op blauwe kroos.
Bij de laatste rondgang (eind September) bleven 25 exemplaren over, die
werden opgeplant in een kas van de Proeftuin. Deze zullen voorjaar '55
in de volle grond worden uitgeplant en gecontroleerd op figuurbont.
Tevens zal worden uitgekeken naar gezond oculatiemateriaal van
Prunus amygdalis en Prunus persica 'Clara Meyer'.
75
BLOEMISTERIJ
TREKPROEVEN MET FORSYTHIA, JAPANSE AZALEA
E N PRUNUS TRILOBA
ir C. Broertjes
Forsythia intermedia spectabilis
Hoewel in het Jaarboek 1953 reeds een vrij volledig artikel staat over
het forceren van Forsythia zijn er in de loop van 1954 toch nog enkele
nieuwe ervaringen opgedaan, die de moeite waard zijn.
Een koeltijd van 5 weken bleek bij vroeg trekken beter te zijn dan 4
weken, zodat het dus raadzaam is de eerste partijen, die in November
gekoeld moeten worden, 5weken in de koelcel telaten staan.
Een koeltemperatuur van —2°Cbleek ietsbetere resultaten te geven,
dan die van + 2 ° C; —io° C is funest gebleken.
Het voorweken blijkt niet nodig te zijn als gekoeldwordt bij—2°C;
de luchtvochtigheid in de koelcel is bij die temperatuur (in Leiden) nl.
hoog,waardoor de takkennagenoegniet uitdrogen, zodatvóórweken dan
niet meer noodzakelijk is; even door en door nat maken is echter wel
aan te bevelen.
Een verpakking in papier bleekniet nadelig,mitsdetakken voldoende
lang gekoeld worden. In verband met de beschadiging tijdens het
vervoer is het wenselijk de bossen iets in te pakken.
Hetbladbleek geennadeligeinvloeduitteoefenen.Ontbladerde takken
waren niet beter dan die, welke mèt blad gekoeld waren.
Iets anders is het feit, dat takken met blad veel zwaarder zijn en meer
ruimte innemen in de koelcel; het blad moet bovendien na terugkomst
afgebroeid worden. Dit laatste gaat het best door de takken eerst in
water te dompelen en daarna op te stapelen in de (liefst warme) kas en
af te dekken met een rietmat. Na een 3-tal dagen kan het meeste blad
eraf geschud worden.
Proeven over hetchemisch ontbladeren gaveninééngevalzeerslechte
resultaten bij het trekken; een ander middel, di-Na 3,6- endohexahydrophtalaat, ontbladerde de struiken in de kas binnen 3 dagen en had
geen enkele nadelige invloed op de resultaten nahet koelen (ziehiervoor
ook pag. 106).
Tenslotte bleek dit jaar, dat de bossen niet zomaar op de vloer van de
koelcel gezet kunnen worden; er kan nl. pekelwater opdevloer liggen
en dit geeft aanleiding tot dode takondereinden. Door het neerleggen van
houten rekken, waarop de takken komen te staan, kan men dit euvel
voorkomen.
De kosten bleken mee te vallen. Per 100 kilobedroegen alle kosten
tesamen ƒ 13.— en daar er ± 7 normale takken in een kilo gaan, zijn de
koel- en vervoerkosten per tak op ongeveer 2 cent te stellen.
Voor een volledig overzicht betreffende het forceren van Forsythia zie
het artikel op pag. 122 van dit Jaarboek.
76
Trehproeven
Japanse Azalea
Evenals het vorig jaar (zie Jaarboek 1953, blz. 76) is geprobeerd Jap.
azalea 'Palestrina' vóór Kerstmis in bloei te krijgen. Daartoe werd nogmaals nagegaan ofkoudebehandeling van invloed isen ofhet trekken met
behulp van licht beter en vlugger gaat.
De planten werden: niet gekoeld, 4 weken gekoeldbij +2°C,4 weken
bij —2° C en 4 weken bij —10° C (van 14 October tot 11 November).
De kluiten waren tegen uitdrogen beschermd door inpakken in polyaethyleen en polyvinyldoek.
De laagste temperatuur (—10 °C) bleek funest te zijn en de planten
waren dan ook alle dood. De planten die bij —2° C gestaan hadden
waren ook niet best: veel bladval en zelfs dode planten; soms waren
alleen de bloemknoppen bevroren. De planten die bij + 2° C gestaan
hadden, zagen er nog goed uit.
In tegenstelling tot de resultaten van vorig jaar bleken de gekoelde
planten vluggerin bloei te komen dan de ongekoelde; zie onderstaande
tabel.
No.
1.
2.
3456.
78-
Behandeling
ongekoeld
onbelicht . . .
40 w a t t / m 2 . .
100 w a t t / m 2 . .
200 w a t t / m 2 . .
4 weken gekoeld hij +
onbelicht
. . .
40 w a t t / m 3 . .
100 w a t t / m 2 . .
200 w a t t / m 2 . .
aantal dagen om de helft v.
d. planten inbloei te.krijgen
meer dan 50
39
34
35
aantal dagen om alle
planten inbloei te krijgen
veel meer dan50
50
50
50
2°C
46
30
28
30
meer dan 50
35
30
35
W e zien hieruit, dat 4 weken koelen bij + 2 ° C enige verbetering te
zien geeft. De planten komen sneller in bloei;b.v. No. 1heeft veel meer
dan 50dagen (waarschijnlijk 60à70)nodig om volledig inbloeite komen,
terwijl No. 5na 46 dagen voor de helft in bloei staat.
Het meeste effect verkrijgen we echter door belichting. W e hadden 3
trappen, nl. 40, 100 en 200watt/m 2 extra gloeilampenlicht gedurende de
nacht. Ongekoelde planten kunnen door belichting sneller in bloei getrokken worden, doch het meeste effect geeft een belichting bij gekoelde
planten: 4 u/ekenbij +2° C gekoelde planten stondenop 13 December, door
eenextra belichting van 100 wattjm2 gedurende de nacht,na30dagen volledig
inbloei.
Hierbij moeten we echter bedenken, datwe dehoge buitentemperatuur
mee hadden. Een hoge kastemperatuur is echter niet nodig:onze planten
werden bij 60—700 F getrokken. O m de planten 2 à 3 weken vóór
77
Kerstmis in bloei te hebben zou dus iets eerder begonnen moeten worden
met koelen.
Volgend jaar zal nogmaals nagegaan worden welke koeltijd en welke
belichting de beste is en of ook andere (bijv. rode) variëteiten eerder in
bloei te krijgen zijn.
Prunus triloba
O m eens te laten zien, dat het vroeg trekken van Prunus triloba mogelijk is na koudebehandeling werden planten 3, 4 en 5weken gekoeld bij
+ 2 ° C e n — 2 ° C van respectievelijk 6,14 en21October tot 11November.
De bloeiende takken konden van 7 tot 11 December geknipt en geveild
worden. De bloemkleur was aardig goed, doch de regelmatigheid bij het
uitkomen der bloemknoppen liet nogal eens te wensen over; wellicht
een gevolg van het feit, dat wij niet in staat zijn dejuiste trekbehandeling
toe te passen bij kleine, verschillende partijtjes.
De ongekoelde planten vertoonden geen enkele reactie; 3 weken
gekoeld bij + 2 0 C was onregelmatig, 4 weken was veel beter en de 5
weken gekoelde planten bloeiden het vlugst. Over 't algemeen waren de
resultaten bij + 2° C veel beter dan die bij —2° C, waarbij de 5 weken
gekoelde planten zelfs in slechte staat verkeerden en slechte kwaliteit
bloemen gaven.
De beste behandeling was 4 à 5 weken koelenbij + 2° C.
O m het uitdrogen van de kluit in de koelcel tegen te gaan werden de
kluiten in polyvinyldoek (plastic) ingepakt. De niet-ingepakte kluiten
bleken echter niet ingedroogd te zijn, doordat de koelcellen vrij vochtig
waren en de resultaten waren dan ook niet minder dan bij de wel
ingepakte.
Samenvatting
Forsythia blijkt dus gemakkelijk vroeg in bloei getrokken te kunnen
worden, door afgesneden takken gedurende 4—5 weken bij —2° C te
koelen.
Japanse Azalea 'Palestrina' kon voor Kerstmis in bloei getrokken
worden door de planten 4 weken te koelen bij +2° C en tijdens het
forceren te belichten met 100 watt gloeilampenlicht per m 2 .
Prunus triloba planten kwamen het beste in bloei na koeling van
5 weken bij + 2 0 C.
78
pH proefveldjes
GROND EN BEMESTING
DE INVLOED VAN DE ZUURGRAAD (pH) VAN DE GROND
OP DE VERSCHILLENDE BOOMKWEKERIJ GEWASSEN
ir H. E g b e r t s
Doel
Evenals in de voorgaande jaren werd er in 1953 en 1954 onderzoek
gedaan, op de bestaande proefveldjes op de sortimentstuin, om de mees}
gewenste pH voor diverse boomkwekerijgewassen na te gaan.
Proefopzet
Het verloop van de p H . (Als hier gesproken wordt van pH, wordt
pH-water bedoeld, dit terwille van de continuïteit).
Bij de bemonstering in het voorjaar 1953 bleken de pH's slechts zeer
geringe verschillen met dievan devorige bepaling tevertonen. Er hebben
dan ook slechts kleine correcties plaats gevonden, door sommige veldjes
zonodig zwavel of landbouwkalk te geven.
Volledigheidshalve geven we in onderstaande tabel een overzicht over
het pH verloop over de jaren 1947—1954.
No.
1947—1948
1
2
4.05
4.0
4-1
4.2
4-35
4.85
4-45
4.85
4-4
5.0
4-5
4-9
5-3
5-3
5.6
5-9
5-4
5.6
5-9
5-4
5.8
3
4
5
6
5.65
5-95
1949—1950
1951—1952
1953—1954
5.2
Bemesting
In het voorjaar 1953 werden de percelen opnieuw opgemaakt met
veenaarde van gemiddelde kwaliteit, met 4 kruiwagens per RR 2 . In
April 1953 werd de volgende bemesting gegeven:
3// kg kalkammonsalpeter per RR 2 ,
4
150 gr superfosfaat
1 kg patentkali
,, „
Gewassen
In het voorjaar 1953 werden de veldjes beplant met:
Hydrangea paniculata grandiflora
Weigelia 'Eva Rathke'
Pinus montana mughus
Viburnum carlesii (onderstam V. lantana)
Viburnum burkwoodii (steklingen)
Cornus alba sibirica (winterstek) gerooid 1953
Hydrangea arborescens (winterstek) gerooid 1953
79
Resultaten
Hydrangea paniculata grandiflora
No.
pH-water
i
4.2
2
4-5
4-9
3
4
5
6
Hoeveelheid
Zwaarte bew. Gem. taksnoeihout Zwaarte plant
lengte in cm.
2i-io-'54
21-4-54
"75
1150
900
5-2
800
5-4
5.8
825
650
2.85
3.IO
3-15
2.95
2.63
2.50
2.10
3-35
2.95
2.60
2.27
2.03
74
73
67
65
63
59
De beoordeling geschiedde bij de Hydrangea:
naar de hoeveelheid snoeihout (in gr), de zwaarte der planten (uitgedrukt
in een waardegetal), de zwaarte der beworteling (uitgedrukt in een
waardegetal) en de gemiddelde taklengte in cm.
Uit de bovenstaande tabel blijkt, dat er inderdaad aanzienlijke groeiverschillen opgetreden zijn. W e zien nl. een sterke afname van de groei
naarmate de pH hoger wordt. Vermoedelijk ligt de meest gunstige pH
bij pH 4,5. Dit is niet met voldoende zekerheid te zeggen, aangezien
de geringe afname tussen pH 4.5 en pH 4.2 op zichzelf geen waarborgen
biedt, dat bij een pH lager dan 4.2 geen toename van de groei op zou
kunnen treden. In elk geval is de meest gunstige pH voor Hydrangea
pan. gr.fl. 4.5 of lager.
Weigelia 'Eva Rathke'
No.
pH-water
1
4.2
2
4-5
4-9
3
4
5
6
5-2
54
5.8
aantal dode
planten per 30
9
6
6
5
5
5
zwaarte plant
gem. taklengte
in cm.
0.8
9
1.3
2.1
16
2-3
2.2
2.0
.27
31
32
28
De beoordeling is hier dus geschied, naar het aantal dode stekken, de
zwaarte van de plant en de taklengte.
Bij de bestudering van de tabel blijkt hier, dat we een toename van de
groei krijgen bij het hoger worden van de pH. Bij een pH 5.2 tot 5.4
wordt er een top bereikt. Bij pH 5.8 treedt weer een teruggang in de
groei op.
De meest gewenste pH voor de Weigelia 'EvaRathke*ligt dus tussen
pH 5.2 en pH 5.4.
80
pH proefveldjes
Pinus montana mughus
No.
pH
kleur naalden
doorsnede plant
zwaarte kluit
I
4.2
2
4-5
4-9
5.2
3-2
3-2
3-6
3-4
3-4
3-5
41
40
40
3-0
3.0
2.8
3-0
2.8
3-0
3
4
5
6
5-4
5.8
39
38
40
De Pinus montana mughus werden, zoals uit bovenstaande tabel blijkt,
beoordeeld naar de kleur der naalden (geschat), doorsnede van de
plant (in cm.) en de zwaarte van de kluit.
Uit de tabel blijkt, dat de Pinus mont, mughus tamelijk ongevoelig is
voor de pH, althans voor zover deze ligt tussen de boven aangegeven
p H 4.2 en p H 5.8. Tussen deze grenzen komen nl. niet zodanige groeiverschillen voor, dat men zou kunnen spreken van een meest gewenste
pH.
Viburnum carlesii
No.
pH
aantal dode
gem. taklengte
zwaarte plant zwaarte kluit
planten per 30
in cm.
1
4.2
2
2
4-5
4-9
5-2
5-4
5.8
2
3
4
5
6
0
0
0
2
1-3
2.4
2.3
2-5
2-7
2.4
1-4
10
2-5
2.3
17
*9
24
18
3-32.9
19
Bij de Viburnum carlesii werd het aantal dode planten opgenomen,
(in de tabel omgerekend op het aantal dode planten per 30 stuks) en de
gemiddelde taklengte gemeten, terwijl voorts beoordeeld werden: de
zwaarte der planten en de zwaarte van de kluit.
Uit de tabel blijkt, dat de ontwikkeling van de Viburnum carlesii met
het hoger worden van de pH toeneemt, met dien verstande dat de meest
gunstige ontwikkeling verkregen wordt bij een pH 4,9 of hoger.
81
Viburnum burkwoodii
aantal dode
gem. taklengte
zwaarte plant zwaarte kluit
planten per 30
in cm.
No:
pH
i
4.2
18
O.I
O.I
2
2
4-5
4-9
9
1-3
1.4
i
2.2
2 -
5.2
1
2.4
5-4
5-8
7
5
2.6
2.6
23
26
28
28
3
4
5
6
3-1
2-3
3-2
35
Bij de Viburnum burkwoodii (steklingen) heeft de beoordeling op
dezelfde wijze plaats gevonden als bij de Viburnum carlesii.
De ontwikkeling van de planten neemt toe met het stijgen van de pH.
Helaasisde toename in groeibij dehoogste trap pH 5.8 het grootst, zodat
niet aangegeven kan worden wat de meest gewenste pH voor Viburnum
burkwoodii is.Wel kan gezegd worden, dat de meest gewenste pH voor
dit gewas ligt bij pH 5.8, of hoger.
Opmerking
Zoals in den beginne reeds vermeld is, wordt met pH steeds pH-water
bedoeld. Wil men deze omrekenen in pH(KCl), dan kan men in ditgeval
volstaan met de hiergenoemde waarden met 0.6 te verminderen, dus
pH(water) 4.2 komt overeen met pH(KCl) 3.6.
Bij de beoordeling van deze cijfers houde men steeds voor ogen, dat
de proeven genomen zijn op de sortimentstuin van het Proefstation voor
de Boomkwekerij te Boskoop, dus op een veengrond.
Samenvatting
Uit de in 1953 en 1954 genomen proeven omtrent de meest gewenste
pH(water) voor diverse boomkwekerijgewassen op de sortimentstuin te
Boskoop, bleek dat de meest gewenste pH was voor:
Hydrangea paniculata gr.fl. 4.5 of lager
Weigelia Eva Rathke
5—5.5
Viburnum carlesii
4.9 of hoger
Viburnum burkwoodii
5.8 of hoger
Pinus montana mughus vertoonde in het onderzochte pH traject
van 4.2—5.8 geen verschillen van betekenis.
82
D E BESTE ZUURGRAAD VOOR VERSCHILLENDE
GEWASSEN OP VEENGROND
Naam
Azalea mollis, zaailing
Berberis stenophylla, stek
Buxus sempervirens
Calluna vuig. atrorubens (syn. alportii)
Clematis jackmanii, volle grond . . .
Cornus alba sibirica, stek
Dicentra spectabilis
Erica carnea 'Winter Beauty' . . . .
,, vagans 'MrsD. F.Maxwell' . . .
Forsythia intermedia spectabilis, stek .
Hydrangea arborescens, stek
Hydrangea paniculata gr.fl
Ilex aquifolium argenteomarginata . .
Juniperus chinensis pfitzeriana . . . .
Kruisbes 'White Smith' ('Eng. Witte')
Laburnum vossii,stek met groeistof . .
Ligustrum ovalif. aureomarginatum,
,,
,,
,,
stek
Ligustrum ovalif. argenteomarginatum
Lilium speciosum rubrum
Magnolia soulangeana
Philadelphus virginal, stek
Pieris floribunda
Pinus montana mughus
Rhododendron 'Catawb. Boursault' .
„
'Catawb. grandifl.' . .
,,
praecox
Ribes alpinum, stek
Rosa multiflora japonica, stek . . . .
Rosa multiflora japonica, geoculeerd
met 'Sweetheart'
Rosa rugosa (Boskoopse)
Syringa vuig. 'And. an L. Späth' . . .
Tamarix pentandra, stek
Taxus baccata
Thuja occ. pyr. compacta
Viburnum burkwoodii
„
carlesii
Weigelia 'Eva Rathke', stek
meest gewenste
pH-water
pH-KCl
goede ontwikkeling
mogelijk bij pH-water
3.6
4.1 - 4 . 8
4.1
4.4 —5.1
5.0 - 5 . 6
5.0 —5.6
5-2
5-1 —5-75
5-75
4.15—4.8
3.6 —4.1
4-15 •4.8
4.45—5.6
4-45- 5 . 6
3.8 —5.1
4-5 —4-95
3-85—4-3
4-5 —4-95
5-2 —5-7
4-7
5-3
3-95 5-35
4.2
± 4-9
4-9 - 6 . 1 5
± 5-6
5-1
4-85 5-9
4.4
± 5-0
4-25—5-5
4-25—5-5
3.65—4.95
lager dan 4.9
4.5 of lager 3.9 of lager
4.85 —5-9
4-7 —5-4
5-3 —5-9
4.6
4.85—6.0
5-2
5-3
4-9 - 5 . 6 5
4-7
4-7
5-3
4-9 —5-3
4-7
5-3
5-1 —5-7
4.6
5-25
4.8 —5-9
5-3
4.8 —5-95
4-7
laag
4.0 —6.0
5-5
3-5
3.8
4.4
4-4 —5.0
5.6
5-4 —5-9
5-1
4-3
4.0 —4-7
3-7
binnen het pH-water traject van
4.2—5.8 is geen verschil merkbaar
3-6
4.1 —5.0
4.1
3-6
4.1 —5.0
4.1
3-6
4.1
4.1 —6.0
4.8 —5.4
5-4 —5-9
5-4 —5-9
3.6 —4.1
4.1 —4.8
4.1 —5-9
4-35—5-9
4.8
5-3 —5-9
5-4 —5-9
5.0
5.0 —5.4
5.8 of hoger
5.2
5-3
3-7 —5-4
4.1
4-7 —5-4
4.8 —5.4
4-4
4-4 —4-8
5.2 ofhoger
4.6
4-7
4-35—5-9
4.1 —5-0
4.85—5.9
5-4 —5-9
4-8 - 5 - 3
5-0 —5-4
5.8 of hoger
hoger dan 4.9
5.0 —5.5
83
DE BESTE ZUURGRAAD VOOR VERSCHILLENDE
GEWASSEN OP ZANDGROND
Naam
Acer platanoides
Acer pseudoplatanus
Aesculus hippocastanum
Betuia pendula en pubescens
Carpinus betulus
Fagus silvatica
Fraxinus excelsior
Quercus borealis maxima
robur
meest gewenste
pH-KCl
pH-water
\ 6.0 —6.65
6.8
5.5 —7
5.1 —6.65
5.25—6.3
5.7
; 6.0 —6.65
j 5.85—7.15
]
5.5
goede ontwikkeling
mogelijk bij pH-water
5.2 —6.4
6.8
4.7 —6.75
4.1 —6.4
4.45—5.85
4.9
5.2 —6.4
5.0 —7.15
4-5
6.0 —6.65
6.8 - 7 . 1 5
5-5 —7
5.1 —6.65
5-25—6.3
5-7
6.0 —6.65
5.85—7.15
5.5 —6.65
BEMESTINGSPROEFVELDJES
MET HYDRANGEA PANICULATA GRANDIFLORA
ir H. E g b e r t s
Doel
Deze veldjes werden in 1949 aangelegd, om na te gaan, welke invloed
de bemesting heeft op de teelt van verschillende gewassen.
Tevens was het doel, om het verloop van de bemestingstoestand van
de verschillende veldjes te bestuderen. Wij hoopten hierdoor een indruk
tekrijgen hoe deverschillende meststofgiften de vruchtbaarheidstoestand
van de grond beïnvloedden.
Na verloop van een vijftal jaren, kan thans een overzicht gegeven
worden van de resultaten.
Proefopzet
Het eigenlijke bemestingsproefveld omvat in totaal 48 veldjes, waarop
16 objecten gelegen zijn. Elk object komt dus in drievoud voor. De
verdeling der objecten is zodanig gekozen, dat zoveel mogelijk de
bodemverschillen, voor wat betreft de invloed die ze uitoefenen, op de
ontwikkeling van de gewassen uitgeschakeld zijn. (Men denke hierbij
b.v. aan de groeiverschillen, die kunnen optreden tussen de slootkant en
de strook langs het pad).
De objecten kregen elk een verschillende bemesting ni. met 2 verschillende hoeveelheden van de meststoffen, kali, fosfor, stikstof en
stalmest.
84
Bemestingsproefveldjes
Zo kregen wede volgende
combinaties
Obj.
N
P
K
Stalmest
i
0
0
0
0
2
1
0
0
0
3
4
5
6
7
8
9
0
I
0
0
I
I
0
0
0
0
I
0
I
0
I
0
0
I
I
0
I
I
I
0
0
0
0
I
10
I
o
0
I
ii
0
I
0
12
I
I
0
I
I
13
14
15
i6
0
0
I
I
I
0
I
I
0
I
I
I
I
I
I
I
Deze veldjes kregen de volgende bemestingen:
Behandeling
0
I
0
I
N
N
P
p
oK
i K
o St
i St
1949
74kg
iV 2 kg
74kg
i 7 . kg
74kg
i7 2 kg
1950
Vskg
7* kg
okg
okg
7 4 kg
i7* kg
okg
okg
i 1 / 2 kr.w. 0kr.w.
1951
1952
1953
1954
okg
okg
okg
okg
okg
7.kg
V.kg
74kg
1kg
okg
1kg
okg
7 2 kg
74kg
74kg
7.kg
74kg
i7 2kg
okg
okg
0kr.w.
1kg
okg
1kg
okg
0kr.w.
okg
0kr.w.
1kg
okg
okg
1
j2 kr.w.
Deze bemesting werd steeds inhetvoorjaar gegeven.
De hoeveelheden N zijn uitgedrukt inkgkalkammonsalpeter per RR 2 .
De hoeveelheden P inkg superfosfaat per RR 2 .
De hoeveelheden Kinkg patentkali per RR2.
De hoeveelheden stalmest inkruiwagens per RR2.
De stalmest was vangemiddelde kwaliteit.
Het veld werd metdevolgende gewassen beplant:
1949 —Buxus sempervirens
1950— Stek vanRosa multiflora japonica
1953 —Hydrangea paniculata grandiflora.
85
Resultaten
Vruchtbaarheidsverloop.
Een beschouwing voor het vruchtbaarheidsverloop bij de verschillende
bemestingen leert onshet volgende.
a. De pH geeft slechts zeer geringe veranderingen te zien. Deze zijn
zodanig klein, datwemogen aannemen datzegrotendeels te wijten
zijn aan periodieke schommelingen. Dit deste meer, aangezien we
steeds uitgegaan zijn vandepH-water, daar over debeginjaren nog
geen pH(KCl) bepaald werd.
b. Destikstof (N) reageert verschillend, zonder dater eenbepaalde lijn
in te herkennen valt.
c. Hetfosfor (P) vertoont verschillen welke zowel ten zeerste samenhangen met de gift superfosfaat, alsmetde gift stalmest. Ten einde
hierin een beter inzicht te verkrijgen, werd onderstaande grafiek
samengesteld. (De letters StenP in degrafiek geven aanhet tijdstip
van bemesting).
P-CirOOefKUFEB
•'•x
/
y/st+p
••i st+p
V"-.
^
-•• /
--\
i
^
—
•
0 FOSFOR
_.-. ;0 -
"•--.-'•-'
st.*'-''
-•..
~'\
"<"•...
x
•'•I'S'
s
,.-"-•-kp_
/ STALMEST
0
0
Onderwerpen we deze aan een nadere beschouwing, dan valt het
volgende op te merken.
Een fosfaatbemesting van1ji kg of 1 / 2 kg superfosfaat perRR 2 geeft
zonder bijkomende stalmestbemesting slechtseenonbetekenende stijging
van hetP-citr.getal (Vergelijk lijn oP-oSt met i P en oSt.)
Opvallend is het sterke effect van een stalmestbemesting op het
P-citr.cijfer. (Vergelijk hiervoor de lijnen oP-oSt met oP-i St).
In 1953—1954 deed een stalmestgift van 1/2 kruiwagen per RR2 het
P-citr.cijfer ongeveer 10 eenheden stijgen, zonder dat enig fosfor in
kunstmestvorm was gegeven. Verder zien we, dat giften superfosfaat
86
DATUM
Bemesiingsfiroefveldjes
van x / 4 tot 1j2 kg per RR2 in combinatie met stalmest gegeven, in 1949,
1953 en 1954hier althans geen bijdrage geleverd hebben tot de verhoging
van het P-citr.cijfer. (Vergelijk o.P — 1 St met iP — 2 St). Zeer
duidelijk demonstreert zich hier dus de gunstige invloed van stalmest op
het P-citr.cijfer. Het blijkt, dat i x / 2 kruiwagen eens per 3 jaar gegeven,
voldoende is voor de handhaving van het niveau.
Conclusie: geeft men geen stalmest, dan is1/2 kg superfosfaat jaarlijks
waarschijnlijk onvoldoende voor het handhaven van het fosforniveau.
x
/ 2 kruiwagen stalmest per RR2 om de drie jaren is onvoldoende om het
P-citr.cijfer op peil te houden (i x / 2 kruiwagen stalmest ruim voldoende).
Geeft men stalmest, dan draagt meer fosfor in de vorm van superfosfaat
niet bij tot het verhogen van het P-citr.cijfer.
d. Het verloop van het Kali-getal op het proefveld is in onderstaande
grafiek weergegeven. (De letters K en St in de grafiek geven aan
het tijdstip van bemesting).
KAUGETAL
1*
/'*
/
y
st+*','
,
,'
•V*
'
/
/
•'
/
/
/"
1/
.'
V vN
\
St*K.'
\
•'
/ * •
ISi** / '
'
/
/
\
*'•••••-•*'*
y '
/
/
-t.;
K
x
v
*'
/
/
y
y^*
y^~^
—
0 ••
- -
'-
—
0 »
1STALMEST
1
0
0
DATUM
W e zien, dat zonder bijkomende stalmestgift, geringe kaligiften van
/ 4 kg per RR2, zoals b.v. in 1953 en 1954 gegeven, het kaligetal niet
hebben kunnen handhaven. (Zie oK-oSt).
Een kaligift van 3 / 4 kg patentkali per RR2, in 1949 en 1950 deed het
kaligetal met enkele punten stijgen. In de natte zomers van 1953en 1954
bleek echter 1kg patentkali per RR2 juist voldoende om de kalihoeveelheid in de grond te handhaven. (Zie iK-o.St). Jaarlijkse giften van i 1 / 2
kg per RR 2 gaven een aanzienlijke verhoging van het kaligetal.
x
87
Conclusie : zonder stalmest is in normale jaren 1 / 2 kg patentkali voldoende om het niveau te handhaven, in natte jaren echter zal de hoeveelheid ongeveer 3 / 4 kg tot i kg patentkali per RR2 moeten bedragen.
e. Stalmest.
Een gift van uitsluitend stalmest van i 1 / 2 kruiwagen per RR 2 blijkt
het kaligetal nog omhoog te hebben gebracht en had vrijwel het zelfde
resultaat als een bemesting met 3 / 4 tot 1/2 kg patentkali per RR 2 .
(Vergelijk oK-iSt). Beschouwen we vervolgens object iK-iSt dan zien
we hier duidelijk het versterkende effect van stalmest, in vergelijking
met het object iK-oSt.
Bij iK-iSt ligt het kaligetal aanzienlijk hoger dan bij iK-oSt, dus die
objecten welke geen stalmestbemesting genoten hebben.
W e kunnen hieruit dus concluderen, dat i 1 / 2 kruiwagen stalmest eens
per drie jaar, opweegt tegen een jaarlijkse gift patentkali van 3 / 4 à 1 / 2 kg
per RR2. Tevens is deze stalmestbemesting voldoende voor de handhaving van het P-citr.cijfer. Bij de stikstof daalt na 2 jaar het N-niveau
beneden het oude, zodat naast stalmest, een N-bemesting noodzakelijk
blijft om het N-niveau te handhaven.
Opvallend is, dat ondanks de bemesting in het voorjaar 1954 met
kalkammonsalpeter, superfosfaat en patentkali, het bestaande niveau niet
gehandhaafd kon blijven, zodat de in 1954 toegediende giften niet
voldoende geacht moeten worden om in een zeer natte zomer, en een
beplanting met Hydrangea's, de bestaande vruchtbaarheidstoestand te
handhaven.
Het gewas
Omtrent de groeiverschillen, welke de voorgaande jaren in de Buxus
semp. en de rozen zijn opgetreden, moet hier worden volstaan met
verwijzing naar de jaarboeken 1950 en 1952. Wat betreft Hydrangea's
kan gezegd worden, dat het gewas te velde een zeer gelijkmatige indruk
maakte. Ook de wiskundige verwerking van de gegevens bevestigde,
dat geen verschillen tengevolge van de bemesting waren opgetreden.
Aangezien het gewas niet reageerde mogen we vervolgens, in verband
met de bemestingstoestand de volgende conclusies trekken:
Voor het gewas Hydrangea is een kaligetal van ± 17 voldoende,
stellig indien men een geringe hoeveelheid patentkali geeft.
. Een P-citr.getal van ± 60 is zonder meer voldoende. De Hydrangea
vraagt slechts een lichte N bemesting. Zonder stalmest is 1 / 4 kg kalkammonsalpeter reeds voldoende. Is kort tevoren stalmest gegeven dan
kan N achterwege blijven.
Samenvatting
Uit de verkregen resultaten op het bemestingsproefveld blijkt dat er
ondanks verschillen in bemesting en in vruchtbaarheidstoestand geen
Bemestingproefveldjes
groeiverschillen van enige betekenis optreden bij Hydrangea paniculata
grandiflora. Voor dit gewas moet een P-citr.cijfer van ± 60 voldoende
geacht worden. Een kaligetal van ± 17is eveneens voldoende.
Ter handhaving van de vruchtbaarheidstoestand op deze Boskoopse
grond is i 1 / 2 kruiwagen stalmest per RR2 om de drie jaar gegeven, voldoende om de vruchtbaarheidstoestand te handhaven, met uitzondering
voor wat betreft stikstof. Ook bij stalmestbemesting zal men dus ter
handhaving van het stikstofniveau enige N moeten geven.
x
/ 2 wagen stalmest per drie jaar is waarschijnlijk onvoldoende om het
P en K-niveau te handhaven.
Geeft men een stalmestbemesting, dan heeft superfosfaat geen zin ter
verhoging van het P-citr.cijfer.
•'••
Zonder stalmest iseen gift superfosfaat van x / 2kg per RR2 perjaar voor
handhaving van het P-citr.-cijfer nog onvoldoende.
In normale jaren is ± V2 kg patentkali per RR2 voldoende om het
kaliniveau te handhaven, zonder dat er stalmest gegeven wordt. In natte
jaren zal deze hoeveelheid echter ± % tot 1kg moeten bedragen.
89
DE VOCHTHUISHOUDING
OP ENKELE BOSKOOPSE TUINEN
ir D. W. Stolp en K. Ravensberg
Op ons verzoek verrichtteir D. W. Stolp, wetenschappelijk onderzoeker
voorde Waterhuishouding inde Tuinbouw te Wageningen,in 1953 een onderzoek naarde watervoorzieningvan deBoskoopse grond. Alle werkzaamheden
inBoskoopwerden uitgevoerddoor K. Ravensberg,allevochtbepalingen hadden
plaats in Wageningen, terwijl ir Stolp eveneens het verslag van de proef
verzorgde.
Als allerwegen in Nederland de belangstelling voor kunstmatige
beregening toeneemt, gaat men zich onwillekeurig afvragen of deze
„nieuwe" cultuurmaatregel ook voor de boomkwekerij in Boskoop
perspectieven heeft.
Al staat de grond dan bekend om zijn gunstige eigenschappen inzake
vochthuishouding, al is het slootwaterpeil zeker niet te vergelijken met
dat in de landsdelen, waar de gunstige berichten over kunstmatige
beregening vandaan komen, de vraag dringt zich toch op of de watervoorziening van het gewas in Boskoop het gehele jaar door wel zo goed
is, als gemeend wordt.
Deze vraag is nog niet zo vreemd als men zich realiseert, dat vele
boomkwekerijgewassen zeer ondiep wortelen en dientengevolge slechts
aan een dunne laag bovengrond het benodigde vocht kunnen onttrekken.
En als ergens uitdroging optreedt, dan zal het toch in de eerste plaats
in die bovenste laag zijn.
Waar een concrete vraag gesteld wordt kan vaak concreet onderzoek
verricht worden. Dit onderzoek werd in 1953 begonnen en in 1954
afgesloten. Opzet en resultaten volgen hieronder.
Grondwaterstandswaarnemingen
Op een drietal tuinen, waaronder de sortimentstuin van het Proefstation, werden in het voorjaar van 1953 op 4plaatsen grondwaterstandsbuizen geslagen. De diepte van het grondwater onder maaiveld werd hier
twee maalper week opgenomen. Uit deze waarnemingen bleek, dat over
het seizoen vrij grote schommelingen optreden: bijv. op de sortimentstuin in de buizen bij het middenpad van ongeveer 30 à 40 cm (nl. tussen
30à40cm en 70à75cm beneden maaiveld),in debuizen aan de slootkant
van ca 18 cm (tussen 30 en 48 cm beneden maaiveld); de beide andere
tuinen gaven een soortgelijk beeld te zien, schommelingen van 20 à 25
cm bij de slootkant en van ca 40 cm midden op de percelen. Oorzaak van
deze grondwaterstandsfluctuaties moet hoofdzakelijk gezocht worden in
90
De vochthuishouding op Boskoopse tuinen
de neerslag. Blijkbaar reageren de waterstanden in de buizen midden op
de percelen sterker op regenval, dan die in de buizen dichtbij de sloot.
Met andere woorden : deontwatering van deze percelen isnognietzodanig,
dat een snelle afvoer van overtolligwater van middenuitdepercelennaar de
slotengewaarborgd is.
Er zal in dit verslag niet ingegaan kunnen worden op de vraag in
hoeverre de gesignaleerde grondwaterstandsschommelingen schadelijk
zijn voor de boomkwekerij. Belangrijk voor het volgende is, dat de
gemiddelde grondwaterstand op de onderzochte tuinen 40 à 45 cm
beneden maaiveld isaandeslootkant, tegen 50à60cm bij het middenpad.
Immers, als de gewassen ook in perioden zonder regen vrij moeten
blijven van vochtgebrek, dan zal het water uit het grondwaterreservoir
capillair naar dewortelzône involdoende mate moeten kunnen opstijgen.
Nu is deze „opdrachtigheid" niet direct, doch langs indirecte weg
onderzocht.
Vochtbepalingen
Op elke tuin en bij elke grondwaterstandbuis werden regelmatig,
d.w.z. tussen half Mei en eind September totaal 11 keer, monsters genomen van de grond uit de lagen o—10 cm, 10—20 cm en 20—30 cm
beneden de oppervlakte. Van deze grondmonsters werd het vochtgehalte in het laboratorium van het Proefstation bepaald.
Uit dezevochtgehalten zou nu moeten worden afgeleid of één of meer
van dezelagen in deloop van dezomer droger zijn geweest dan voor een
optimale groei wenselijk geacht mag worden.
Een directe aanwijzing geven deze vochtgehalten niet. Uitgedrukt in
procenten van droge grond zijn zij nl. sterk afhankelijk van de grondsoort. Globaal lopen zij bij de onderzochte gronden uiteen van 80 tot
160% onder dezelfde vochtigheidstoestand. O m de gevonden cijfers
desondanks te kunnen vergelijken isvan de betrokken gronden eveneens
bepaald de zgn. vochtkarakteristiek (ook wel pF-curve genoemd).1)
Een vochtkarakteristiek geeft voor de betreffende grond het verband
tussen het vochtgehalte en de kracht, waarmee het vocht door de grond
vastgehouden wordt. Fig. 1 geeft een voorbeeld van een dergelijke
vochtkarakteristiek (pF-curve): op de horizontale as zijn uitgezet de
vochtgehalten (hier in volume-procenten), op de verticale as de bijbehorende bindingskrachten. Met behulp van dezegrafiek kan dus elkvochtgehalte uitgedrukt worden in een maat, die de kracht, waarmee het
aanwezige vocht door de grond wordt vastgehouden, aangeeft.
Aangezien de plant bij de wateropname direct met deze kracht te
maken heeft, bieden de grootten van deze krachten (ook wel vochtspanningen genoemd) een betere onderlinge vergelijking van grondsoorten en monsterdata, dan de aanvankelijk bepaalde vochtgehalten zelf.
') Deze bepalingen werden verricht door Ir W. P. Stakman op het Laboratorium v. d.Waterhuishouding in de Tuinbouw teWageningeu.
91
BUI5 A
O - I O ein
1 0 - 2 0 CW
O
IO
2Q
3Û
UO
SO
60
70
VOL % WATER
In verband met voorkomende verschillen in de lagen, zijn de vochtkarakteristieken bepaald van de lagen o — 10 en 10 — 20 afzonderlijk.
Dus alle gevonden vochtgehalten zijn omgerekend in vochtspanningen.
Het bleek dat het overgrote deel van de waarnemingen zich bevindt
tussen een bindingskracht (pF) 0.5 en 3.0. Hierbij zij aangetekend dat een
lage waarde betekent een natte grond, een hoge waarde minder nat.
Voorts viel op, dat de laag 10— 20 cm in het algemeen natter is, dan de
laag o — 10cm, iets wat op zichzelf uiteraard niet verbazingwekkend is.
Er isverder een schommeling van de waarden met de tijd waar te nemen,
een gevolg van de neerslag en de vochtonttrekking in de droge perioden.
De allesbeheersende vraag is nu nog slechts welke vochtspanningen
kunnen redelijkerwijze worden toegestaan i.v.m. de eisen die de planten
stellen voor een optimale groei en ontwikkeling.
Op grond van talrijke onderzoekingen, zowel in Nederland als in het
buitenland, die met verschillende land- en tuinbouwgewassen gedaan
werden over bedoelde eisen, kan worden geconcludeerd, dat de in
Boskoop gevonden cijfers geen aanleiding geven tot ongerustheid over
de vochtvoorziening van de bovenste grondlagen en de daarin voor92
De vochthuishouding op Boskoopse tuinen
komende wortels. Verwacht wordt dat optimale bodemvochtcondities
voorhanden zijn in de onderzochte profielen, wanneer de vochtspanning
(pF) ligt rond 2.0 à 2.5.
Waarden van 3.0 zijn niet alarmerend hoog, doch veel hoger zouden
ze toch nooit komen. Daartegenover zijn vochtspanningen van minder
dan 1.5 niet geheel zonder gevaar van luchtgebrek: de grond kan gemakkelijk ook té nat zijn in tijden van veel regen en gebrekkige waterafvoer.
Samenvatting
Op een drietal tuinen in Boskoop is in 1953 nagegaan in welke mate
gevreesd moet worden voor watergebrek in de bovenste grondlagen
tijdens droge perioden. Daartoe werden gedurende het zomerseizoen
regelmatig op 4 plekken per tuin grondmonsters genomen en op vochtgehalte onderzocht. Met behulp van in het laboratorium vervaardigde
vochtkarakteristieken (pF-curven) (fig. 1)van delagenó— 10en 10— 20
op elke monsterplaats, konden de gevonden vochtgehalten worden
uitgedrukt invochtspanningen enmitsdien onderling vergeleken worden.
De resultaten leren dat er in 1953 op geen der onderzochte plekken
ongerustheid inzake verdroging behoefde te bestaan. Hierbij wordt
aangenomen, dat de optimale vochtigheid van de betrokken gronden ligt
bij eenvochtspanning (pF)van 2.0à2.5, terwijl pF3.0nogniet alarmerend
hoog geacht wordt. Daartegenover blijkt echter tevens — mede uit
eveneens verrichte grondwaterstandwaarnemingen — dat de gronden
tijdelijk enplaatselijk natterzijn, danvooreengoedeluchtvoorziening vande
wortelsgewenst moet worden geacht.
93
DIVERSEN
HET KWEKEN VAN RHODODENDRON E N AZALEA
IN VLOERBAKKEN
ir C . D o r s m a n en H . v a n L i n t
Doel
De proeven met het kweken van Rhododendron en Azalea in „steriele"
turfmolni ten behoeve van eventuele export met turfmolmkluit naar de
U.S.A. (zie jaarverslag 1953), zijn in 1954 voortgezet.
Proefopzet
Het programma omvatte de volgende punten.
1. Pikeren van Rhod. zaailingen (1953 in vloerbak gezaaid);
2. Repikeren van 1jar. Rhod. zaailingen (1953 in vloerbak gepikeerd);
3. Uitplanten van 1jar. Rhod. steklingen in vloerbak;
4. In vloerbak gekweekte Rhod. stammen enten en uitplanten in
vloerbak ;
5. Normaal gekweekte Rhod. stammen (uitgespoeld) enten en uitplanten in vloerbak;
7. Uitplanten van in de vloerbak gestekte Azalea's;
8. Normaal gekweekte 1 en 2 jar. Azalea zetlingen (uitgespoeld) uitplanten in vloerbak;
9. Uitplanten van 1jaar in turfmolm gekweekte Rhod. en Azalea's in
Beltsville (U.S.A.) en op het Proefstation te Boskoop;
Opgemerkt moet worden dat dit jaar geen enkele bemesting werd
gegeven.
Resultaten
1. De zaailingen die goed de winter waren doorgekomen, vertoonden
in het voorjaar een goede groei, uitgezonderd op een strook ter
breedte van ± 3 cm grenzend aan de kant van de bak.
Begin Juliisgepikeerd, uitvalvan betekenis kwam hierbij niet voor.
De verdere ontwikkeling was matig terwijl debladeren in de nazomer
geelachtig verkleurden.
Stand van het gewas: matig.
2. Het percentage uitval na het pikeren van de uitgespoelde Rhod.
zaailingen in 1953 bedroeg 10%, waarvan het overblijvende deel zich
matig ontwikkelde. Tijdens de winter zijn van een deel de koppen
ingevroren ondanks een afdekking met ramen en matten. De ontwikkeling in het hierop volgend voorjaar was normaal. 200 goede
planten zijn na deeerste groei in devloerbak gerepikeerd. De hoeveelheid uitvallers washierbij gering.De verdere ontwikkeling was matig.
Stand van het gewas: matig.
94
Het kweken van Rhododendron en Azalea in vloerbakken
3. Op 23 Maart zijn ± 180 steklingen van Rhod. 'Catawb. gr.fl.' in de
vloerbak uitgeplant. De steklingen waren in 1953 gestekt in potjes
zodat ze met een turfmolnikluitje zijn uitgeplant. Na het uitplanten
werd afgedekt met licht bekalkte ramen. Bij het begin van de ontwikkeling, die eerst na ± 3 maanden op gang kwam, zijn de ramen
weggenomen. De groei was zeer gering, nl. één schot, waarvan de
bladeren een geelachtige kleur vertoonden.
Stand van het gewas: matig.
4. Hiervoor is gebruik gemaakt van 500 lichte Rhod. stammen die één
jaar in turfmolm zijn opgekweekt voor zetstam. Nadat ze voorjaar
1953 waren uitgespoten werd de helft gepot, de andere helft bleef
ongepot. Na het weggraven in de vloerbak zijn de stammen afgedekt
niet licht bekalkte ramen die na het kiemen zijn weggenomen en
vervangen door horren. Ondanks deze afdekking isin een zeer warme
periode in 1953 een deel van de gepotte en ongepotte stammen verbrand. In hoofdzaak betrof dit materiaal dat niet of onvoldoende was
gekiemd. Hierdoor vielen ± 55 stammen uit (11 %). De groei van de
overige stammen in devloerbak wasvrij sterk. Het enten is uitgevoerd
op 2 tijdstippen, nl. op 6 Januari en 4 April.
Eerste zetsel
De stammen, totaal 226 stuks, zijn begin December 1953 op matige
bodemwarmte gebracht. Na ± 4 weken waren zij voldoende gekiemd, zodat begin Januari werd geënt nl. 113 metRhod. 'Caractacus'
en 113 met 'Dr. H. C. Dresselhuys'. De vergroeiing in de bedding
verliep normaal. De uitval was zeer gering nl. 2 stuks.
Op 27 Maart zijn de zetlingen in de vloerbak uitgeplant en afgedekt
met licht bekalkte ramen. Tijdens het uitplanten zijn 8 zetlingen gebroken die onvoldoende waren vergroeid.
De ontwikkeling van deze in de vloerbak uitgeplante Rhod. was
zeer matig.
Totaal werd 2 maal eenzeermatigschotgevormd waarvan debladeren
tussen de nerven enigszins geel en paarsachtig waren verkleurd. De
uitval tijdens en na de vergroeiing bedroeg 18 stuks (8%).
Tweede zetsel
Hiervoor waren 219 stammen beschikbaar, die half Maart op een
matige bodemwarmte zijn gebracht en begin April werden geënt
met 'Caractacus' en 'Dr. H. C. Dresselhuys'.
De vergroeiing in de bedding verliep traag en deuitval hierbij was
veel groter dan van het eerste zetsel. Nadat de zetlingen voldoende
waren afgehard werden dezeop22Mei indevloerbak uitgeplant. Het
percentage uitval tijdens de vergroeiing bedroeg 55 stuks (25%)
waarvan 21 met dode stam en 34 onvoldoende vergroeid.
Evenals het eerste zetsel was de ontwikkeling van deze partij in de
vloerbak zeer matig. Totaal werd hierop éénmaal matig schot ge95
vormd, waarvan de bladeren, evenals dat van het eerste zetselenigszins geel en paars verkleurd waren. De uitvaltijdens de vergroeiing
en na het uitplanten in de bak bedroeg 64 stuks (29% ) .
5. Voor vergelijking met het 2e zetsel van de in turfmolm gekweekte
stammen, werden op 17 Maart 250 Rhod. stammen uitgespoten en
in turfmolm gepot. Deze partij is direct op matige bodemwarmte
gebracht om te kiemen. Eind April waren de stammen voldoende
gekiemd en werd geënt met 'Caractacus' en'Dr. H. C. Dresselhuys.
De vergroeiing in de bedding verliep normaal. De uitval was
gering nl. 7 stuks (3% ) .
Na voldoende te zijn afgehard werden de zetlingen half Juni in
devloerbak uitgeplant. De verdere ontwikkeling en ook de bladkleur
wasin devloerbak evenalsvan deandere zetsels zeer matig.De uitval
na het uitplanten was gering, zodat de totale uitval slechts 31/2%
bedroeg.
6. Voor herhaling van de proef in 1953 zijn dit jaar eind Maart 50
eenjarige 'Caractacus' en 50 eenjarige 'Dr H. C. Dresselhuys'
uitgespoten en in de vloerbak uitgeplant. Evenals vorig jaar zijn deze
Rhod. tijdelijk afgedektmet lichtbekalkteramen, totdat zevoldoende
waren gekiemd. De ontwikkeling in de vloerbak was ook hiervan
zeer matig. In tegenstelling met verleden jaar waarbij 2 maal een
flink schot werd gevormd, werd nu slechts 1 maal een matig schot
gevormd. In het nieuw gevormde blad trad ook hierbij verkleuring
op.
7. Van de in 1953 in de vloerbak gestekte Azalea's kwam slechts een
laag percentage goed de winter door. De uitval in 1953 tijdens de
beworteling bedroeg ± 23%. Na de overwintering werd dit percentage verhoogd tot 57.
De overblijvende vertoonden in het voorjaar een goede groei en
werden tijdens de groei getopt. Begin Juli zijn de steklingen op een
wijdere maat in de vloerbak uitgeplant nl. 30 'Dr. M. Oosthoek'
25 'BabeufF', 25 'Cocc. speciosa' en 30 'Norma'. De hergroei van
de steklingen na het verplanten was matig.
8. Eind Maart zijn voor een herhaling van de proef in 1953 een klein
aantal 1 en 2 jar. geënte Azalea's uitgespoeld en in de vloerbak
uitgeplant. Als 1 jar. zijn hiervoor gebruikt 10 'Norma', 10 'Cocc.
speciosa' en 10 'Kon. Emma'. Als 2 jar. zijn gebruikt 10 'Norma',
10 'Gloria Mundi' en 10 'Dr. M. Oosthoek'.
Na het uitspuiten zijn deAzalea's teruggeknipt enna het uitplanten
afgedekt met licht bekalkte ramen met het doel de Azalea's onder
glas aan te trekken om hierdoor een eerdere groei te verkrijgen.
Bij het begin van kiemvorming zijn de ramen weggenomen. De
groei van deze 1 en 2 jar. Azalea's in de vloerbak was,evenals verleden jaar, zeer matig.
96
Het kweken van Rhododendron en Azalea in vloerbakken
9. O m de hergroei in Amerika van de in turfmolm gekweekte Rhododendrons en Azalea's te kunnen beoordelen, is voorjaar 1954 een
deel van dit materiaal naar de U.S.A. verzonden en opgeplant in
Beltsville.
De Rhododendrons en Azalea's werden opgeplant onder een natuurlijke beschutting van geboomte waardoor ze enigermate werden
beschaduwd, terwijl aan de grond een hoeveelheid bladgrond werd
toegevoegd om een meer geleidelijke overgang te verkrijgen voor
het wortelstelsel van turfmolmkluit naar grond.
Volgens de heer Zwartendijk, die het materiaal tijdens de groei
bezichtigde, is zowel het 'aanslaan' als de groei zeer bevredigend
geweest.
De rest van de in 1953 in turfmolm gekweekte Rhododendrons en
Azalea's isvoorjaar 1954op het Proefstation opgeplant naast normaal
opgekweekt materiaal. Bij het uitplanten is een hoeveelheid turfmolm aan de grond toegevoegd.
Tijdens en na de groei waren geen verschillen te zien tussen de in
turfmolm en normaal opgekweekte planten. Bij het oprooien in
het najaar bleken de turfmolmkluiten behoorlijk in de grond te zijn
doorgeworteld.
10. Indien uit de genomen en nog te nemen proeven mocht blijken dat
het kweken van Rhododendrons en Azalea's in 'steriele' turfmolm
mogelijk is (tot nog toe zijn de resultaten zeer wisselend) en de
import van dit materiaal in de U.S.A. is toegestaan, dan zullen zeer
zeker de volgende punten de aandacht vragen.
ie. Het vroeg enten van in turfmolm gepotte Rhododendrons kan
moeilijkheden opleveren i.v.m. de berging der planten na de vergroeiing. Veelal zullen de weersomstandigheden niet toelaten het
vroege zetsel direct in een onverwarmde vloerbak uit te planten en
menzaldanmoetenkunnenbeschikkenovereenvorstvrije en'steriele'
ruimte waarin het zetseltijdelijk kan worden weggegraven. Kan men
hierover niet beschikken dan zal op een later tijdstip geënt moeten
worden.
2e. Het uitspoelen en in turfmolm potten van de onderstammen zal
op een zodanig tijdstip moeten gebeuren dat we de stammen kunnen
bergen hetzij in de vloerbak, wat in het najaar echter niet altijd het
gevalzalzijn, hetzij ineen andere 'steriele'ruimte waar een voldoende
vochtige atmosfeer heerst. Is dit niet mogelijk dan zullen we het
uitspoelen en potten van de onderstammen uit moeten stellen tot we
ruimte in de bedding vrij krijgen.
Het beste tijdstip van uitspuiten en potten van de stammen zal nog
nader worden bekeken.
97
3e.Ook deextrakosten diedezekweekwijze metzichbrengtzullenvan
groot belang zijn. Globaalkunnen deextrakosten voor het opkweken
van i en 2 jarige zetlingen in vloerbakken met zuivere tufmolm
geschat worden op resp. 20 en 30 cent per plant. Deze kosten
berekening is gebaseerd op de speciaal voor dit doel geconstrueerde
bakken zoals deze bij de proeven zijn gebruikt.
Samenvatting
In 1953 en 1954 zijn proeven genomen met het kweken van Rhododendrons en Azalea's in zuivere turfmolm ten behoeve van eventuele
export met turfmolmkluit naar de U.S.A.
De resultaten die behaald zijn met de kweek van Rhododendrononderstammen in vloerbakken, uitgaande van zaad, 1jar. zaailingen en
lichte stammen, zijn tot nog toe matig. Ook de resultaten, behaald met
het enten op 1jaar in turfmolm gekweekte stammen, gaven geen verbetering ten aanzien van normaal opgekweekte stammen, die voor het
enten werden uitgespoten. De opkweek van Rhod. stammen in de
vloerbak achten wij dan ook niet aan te bevelen, mede i.v.m. economische en practische bezwaren.
Behoorlijk resultaat werd in 1953 en 1954 verkregen met normaal
opgekweekte stammen, die na uitspuiten en potten in turfmolm op
matige warmte werden gebracht en na kieming geënt. Bij deze methode
moeten de stammen regelmatig gegoten worden om uitdrogen te voorkomen.
Goed resultaat kan eveneens verwacht worden door het uitspuiten van
normaal opgekweekte 1 jar. Rhod. zetlingen en het verder opkweken
in zuivere turfmolm.
In de vloerbak uitgeplante steklingen van Rhododendron waren zeer
traag in de hervatting van de groei.
Het stekken en verder opkweken in turfmolm van Azalea geeft veel
uitval. De groei van uitgespoten 1 en 2 jar. zetlingen van Azalea's was
in de turfmolm zeer matig.
In 1953 bleek de groei van de Rhododendrons bij een bemesting van
3
/ 4 kg 12 + 10 + 18per RR2 in April en Juni zeer goed. De groei van de
Azalea's was onder dezelfde omstandigheden zeer matig. In 1954 was de
groei van beide gewassen slecht doordat geen bemesting werd
gegeven en de turfmolm de gehele zomer zeer nat en koud bleef
door het slechte weer. In ieder geval blijkt dus een kunstmest gift voor
een goede ontwikkeling noodzakelijk.
De hergroeiin degrond van deplanten met turfmolmkluit bleek zowel
in de U.S.A. als in Boskoop zeer goed te zijn.
De extrakosten van het opkweken van 1 of 2 jar. Rhododendron
zetlingen in zuivere turfmolm kunnen geschat worden op 20 en 30 cent
per plant.
Het beschermen van winterstekken tegen uitdrogen
HET BESCHERMEN VAN WINTERSTEKKEN
TEGEN UITDROGEN
S. de Boer, b i o l . d r a .
Doel
In het voorjaar gebeurt het vaak dat stekken, die „over veld" zijn
gestoken, door de sterke wind uitdrogen en daarna afsterven. O m dit
tegen te gaan kunnen de stekken gedoopt worden in een plastic-latex
product, dat zich als een beschermende laag om de stekken sluit. Verschillende stoffen worden hiervoor in de handel gebracht, waarvan wij
gebruikten Goodrite Latex VL-600 50% en "Wiltpruf 17%.
Een andere methode is om over de gestoken stekken een bedekking
aan tebrengen. Hiervoor kanpolyaethyleen, destofdiewaterdamp tegenhoudt maar de lucht enigermate laat passeren, gebruikt worden. Bij
onze proeven hebben we een 'tent' van polyaethyleen over een bed
stekken aangebracht.
Ptoefopzet
Winterstekken zijn in Maart gemaakt en verwond, enkele groepen
zijn in Goodrite ofWiltpruf gedoopt. Daarna zijn zeop 7April gestoken.
Eén groep is met een tent van polyaethyleen bedekt tot eind Mei.
Onbehandelde groepen dienden als controle.
Voor deze proef zijn winterstekken gebruikt van:
Cotoneaster acutifolia
Cotoneaster bullata
Cornus alba sibirica
Cornus alba gouchaultii
Philadelphus 'Albâtre'
Philadelphus 'Virginal'
Resultaat
In het droge, vrij warme voorjaar is de temperatuur onder de tent vrij
hoog geweest; er kwamen temperaturen voor van 30° C en hoger. Dit
heeft tot gevolg gehad dat de meeste stekken onder de tent het eerst
waren uitgelopen, maar dat die van Cornus alba sibirica en van C. a.
gouchaultii zijn verbrand. Ook later waren de „tentstekken" het verste
ontwikkeld. Bij Cotoneaster en Philadelphus waren ze het zwaarste
geworteld.
Het bedekken van de stekken met Goodrite enWiltpruf heeft soms
geringe verbetering gegeven, maar was bij Phil.'Virginal' minder goed.
99
In onderstaande tabel zijn de bewortelingspercentages (bew. %) en de
waarderingscijfers (waard, c.) van de verschillende groepen opgegeven:
polyaethyleen
onbehandeld
Goodrite
Wiltpruf
waard.
c.
bew.
% waard.<
bew. % waard.c. bew.% waard.c. bew.%•
Cotoneaster acutifolia
Cotoneaster bullata
Cornus alba sibirica
Cornusalbagouchaultij
Philadelphus 'Albâtre'
Philadelphus 'Virginal'
66
41
80
78
72
40
43
94
137
42
39
73
121
19
0
82
88
82
114
68
74
33
77
74
96
102
94
152
80
0
53
54
78
62
80
40
48
118
72
52
72
102
86
78
84
78
Conclusie
Het bedekken van winterstekken met een polyaethyleen tent heeft bij
Cotoneaster acutifolia, Cot. bullata, Philadelphus 'Albâtre' en Phil.
'Virginal' verbetering gegeven, maar heeft de stekken van Cornus alba
sibirica en Cornus alba gouchaultii doen verbranden.
Het bedekken met Goodrite en Wiltpruf gaf in enkele gevallen een
geringe verbetering, bij Philadelphus 'Virginal' was het ongunstig.
REMMING VAN DE KNOPONTWIKKELING VAN ROZEN
S. de B o e r , b i o l . d r a .
Zoals in Jaarboek 1953 blz. 84—85 staat beschreven, zijn er stoffen die
de knopontwikkeling van gekuilde rozen tegengaan. Enkele van deze
stoffen zijn dit jaar toegepast bij een practijkproef. Door de late vorst in
Februari is de behandeling pas op 10 Maart uitgevoerd. Daarbij zijn
gekuilde rozen van 'Lady Reading' en 'Verdun' bespoten ofgestoven met:
1. methylester van naphtylazijnzuur
2. maleine hydrazine 0.05 %
3. maleine hydrazine 0.025%
4. tetrachloornitrobenzeen
5. isopropylphenylcarbamaat
In April waren de onbehandelde planten het meest uitgelopen, de met
1 en 5behandelde rozen het minste. Eind April zijn de rozen uitgeplant.
Later werden de verschillen tussen de behandelde en onbehandelde
rozen minder; de aanvankelijk geremde spruiten liepen normaal uit.
Voor de practijk kan echter nog geen advies worden gegeven, welke
stofhet beste gebruikt kan worden om deknopontwikkeling te remmen.
Daarvoor zijn proeven op groter schaal, waarvoor dus meer rozen
(een schaars product) beschikbaar moeten zijn, nodig.
99
81
Onkruidbestrijding met chemische middelen
ONKRUIDBESTRIJDING MET CHEMISCHE MIDDELEN
A. J. v. d. G r a a f en H.van L i n t
1. Onkruidbestrijding in pioenen
In het voorjaar van 1954 is een proef op kleine schaal genomen met
D.N.C, en I.P.C. op pioenen. Het land werd bespoten met D.N.C.
0.5% en I.P.C. 0.7%, ± 1.5L. per RR2, vlak vóór het opkomen van de
pioenen. Door het droge voorjaar was de onkruidontwikkeling zeer
gering, ook op het onbespoten gedeelte, zodat deproefniet veel gegevens
opleverde.
Bij het rooien van de pioenen in September, was geen verschil in
wortelontwikkeling te zien tussen het bespoten en het onbespoten
gedeelte, zodat besloten werd nu reeds een wat grotere proef op te
zetten op pasgeplantepioenen. Per behandeling werd nu 1RR2 genomen
De gebruikte middelen waren:
1. D.N.C. (Triacide)
0.5% — 1.5L. per RR2
2. I.P.C. (Triherbidc)
0.7%
„
„ „
3. D.N.C. 0.5% + I . P . C . 0.7%
„
„ „
4. D.N.C. 0.5% + I.P.C. 0.7%
1L. „ „
5. Controle
Deze bespuiting werd uitgevoerd op 23 September 1954 bij windstil
en vrij zonnig weer. De onkruiden waren juist in het goede stadium nl.
2—4 blaadjes. Zeer veel muur en kruiskruid kwamen voor, waartussen
tuintjesgras (Poa annua). Kort na de bespuiting is veel regen gevallen,
terwijl het weer voortdurend regenachtig is gebleven.
Na 2 maanden op 23 November 1954 was de toestand bij bovengenoemde behandelingen als volgt:
1. Grassen aanwezig, een enkele muurplant
2. Geen grassen en geen muurkruid, kruiskruid normaal ontwikkeld
3. Practisch vrij van onkruiden
4. Vrijwel vrij van onkruiden, enkele kleinere aanwezig
5. Sterk vervuild.
Op 22 October is op een ander deel van dezelfde pioenenhoek met
dezelfde middelen een tweede proef genomen, bij droog weer, later viel
weer regen. De onkruiden waren toen groter en de resultaten minder
goed dan bij de eerste proef. Toch werkte het mengsel D.N.C, en
I.P.C. ook nu bevredigend.
Nadat de beschikking werd verkregen over een hoeveelheid C.I.P.C.
werd dit ter vergelijking met I.P.C. beproefd o.a. op weer een ander deel
van dezelfde pioenenhoek. De bespuiting geschiedde op 29 November
1954, bij bewolkt, maar tijdelijk droog weer.
1. I.P.C. 0.8%
— 1.5 L. per RR2
2. C.I.P.C. 0.2%
— „
„ „
3. I.P.C. 0.8% + D.N.C. 0.5% — „
„ „
4. C.I.P.C. 0.2% + D.N.C. 0 . 5 % — „
„ „
5. Controle,
101
De onkruiden waren al vrij groot, de muurplanten hadden b.v. een
doorsnede van 10—14 cm.
Na ruim een maand bleek dat de nummers 1 en 3 weinig verschil
vertoonden met de controle, met nummer 2 waren de muurplanten wel
beschadigd, maar niet dood. Alleen nummer 4had eenvrij goedewerking,
vooral grotere muurplanten werden hiermede gedood.
De proeven met C.I.P.C. zullen worden voortgezet.
2. Onkruidbestrijding tussen laanbomen en Coniferen op zandgrond
Op enkele bedrijven op zandgrond, zijn eveneens voorjaar 1954 enkele
proeven op kleine schaalgenomen met eenmengselD.N.C. + I.P.C. met
als doel na te gaan in hoeverre bepaalde gewassen tegen deze middelen
bestand waren. Hiervoor zijn kleine oppervlakten grond bespoten tussen
Fraxinus excelsior, stamomvang 12—15cm en tussen Cham. laws, alumii
en Thuja occ. pyr. compacta met een lengte van ± 1m. Voor controle
werden gelijke oppervlakten aangehouden.
Bij het uitvoeren van de bespuitingen tussen de coniferen is getracht
de planten zo min mogelijk met de spuitstof in aanraking te laten komen
door de sproeidop op ± 15 à 20 cm van de grond te houden.
De sterkte van de gebruikte oplossing was voor D.N.C. 0.5% en voor
I.P.C. 0.7%, terwijl de hoeveelheid verspoten spuitstof 2 L. per RR2
bedroeg. De 2e en 3e bespuiting, uitgevoerd op de behandelde veldjes
zijn herhalingen geweest van de eerste bespuiting, dus met dezelfde
middelen en concentraties.
De eerste bespuiting werd uitgevoerd op 6-4-'54. Het aanwezige
onkruid tussen de coniferen bestond hoofdzakelijk uit enkele grote
onkruiden van muur en winterpostelein. Tussen de laanbomen kwam
geen onkruid voor.
Bij de tweede bespuiting op i2-5-'54 dus na ± 5 weken waren de
verschillen tussen de behandelde en onbehandelde gedeelten gering,
doordat vrijwel geen jong onkruid opgekomen was, ook niet op het
onbehandelde gedeelte. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan het zeer
droge voorjaarsweer. Door de bespuiting waren de reeds aanwezige
muurplanten gedeeltelijk afgestorven en de winterpostelein geheel.
De derde bespuiting werd weer na een periode van 5 weken, op
i6-6-'54 herhaald. De verschillen tussen de behandelde en onbehandelde
veldjes waren nu aanmerkelijk groter, doordat tussentijds op de onbehandelde gedeelten, zowel bij coniferen als bij laanbomen, een grote
hoeveelheid jong onkruid was opgekomen, terwijl de behandelde
gedeelten practisch onkruidvrij waren. De eindcontrole vond plaats op
2i-7-'54 waarbij de verschillen tussen behandeld en onbehandeld nog
sterker naar voren kwamen. Op de behandelde veldjes was hoegenaamd
geen onkruid aanwezig terwijl de onbehandelde veldjes hierbij zeer
scherp afstaken door de grote hoeveelheid onkruiden die hierop voorkwamen. Schade tengevolge van de bespuiting werd op de planten niet
gevonden.
102
Onkruidbestrijding met chemische middelen
3. Onkruidbestrijding op zaaibedden van loofhoutgewassen en
coniferen
Voorjaar 1954 zijn ook enkele proeven op kleine schaal genomen op
zaaibedden van Quercus robur en Pseudotsuga douglasii. De resultaten
hiermede waren onbevredigend, zodat verdere proeven zullen worden
genomen.
4. Gevoeligheid van diverse boomkwekerijgewassen voor 0.5%
D.N.C. + 0.7% I.P.C.
Doel
Uit de tot nu toe genomen proeven met chemische middelen voor
onkruidbestrijding is gebleken dat een mengsel van 0.5% D.N.C, met
0.7% I.P.C. het beste voldoet. Het D.N.C., waarvoor het merk Triacide
is gebruikt, doodt wat grotere tweezaadlobbige onkruiden zoals muur
en kanarievuil, waartegen I.P.C. niet meer werkt. Dit laatste (Triherbide
I.P.C. wettable powder) gaat dan gedurende enige weken het opkomen
van zaden, zowel van grassen als van muur, tegen.
O m na te gaan hoe verschillende boomkwekerijgewassen tegen dit
mengsel bestand zijn, is in de zeer natte maand Augustus 1954 een proef
genomen waarbij ruim 250 verschillende gewassen betrokken waren.
Proefopzet
Van elke plant is één tak geheel met het mengsel bespoten, waarna na
enkele dagen de beschadiging genoteerd is. Men moet hierbij wel
bedenken dat bij onkruidbestrijding tussen wat grotere exemplaren van
deze gewassen nooit zulk een grote hoeveelheid vloeistof op de plant zal
komen, terwijl tussen kleinere exemplaren deze wijze van bestrijding
te riskant is.
Tijdens de bespuiting was het weer bewolkt met wat zon er tussen
door, kort na het opdrogen van de spuitvloeistof iserveel regen gevallen.
Onder dezelfde omstandigheden en met hetzelfde mengsel bespoten
onkruiden waren goed bestreden, zodat de regens de werking niet sterk
verminderd hebben.
Resultaten
Hieronder volgt een lijst met diverse gewassen en de eventuele beschadiging, waarbij men wel dient tebedenken dat dezeproefin Augustus
werd genomen op een tijdstip dat verschillende gewassen nog niet uitgegroeid waren. Hierdoor werden vaak alleen de uiterste topblaadjes
beschadigd. Wacht men met spuiten tot het einde van de groei b.v.
September, begin October dan zullen vooral de bladverliezende gewassen
minder of niet beschadigd worden.
103
Lijst van gewassen, in alphabetische volgorde
Loofhoutgewassen die ernstige schade ondervonden:
Buddleia
Corylopsis
Morus alba
Catalpa
Cotoneaster horiz.
Potentilla frut.
Caragana
Cotoneaster adpressa Rosa nitida
Cercidiphyllum
Cydonia oblonga
Symphoricarpus
Cercis
Malus hybr.
Sorbus aria
Coniferen die ernstige schade ondervonden:
Cedrus brevifolia
Chamaecyparis pis. plumosa aurea
Cedrus atlantica
Pseudotsuga douglasii (zeer ernstig)
Schade, die waarschijnlijk weer herstellen zal, ondervonden:
Berberis aggregata
Cytisus praecox
Pyracantha
Berberis candidula
Hamamelis
Quercus palustris
Liriodendron
Sambucus nigra
Berberis vulgaris
Betuia nigra
Ligustrum obtusifolium Sorbus aucuparia
Spiraea bumalda
Calycanthus
Platanus acerifolia
Viburnum plicatum
Prunus avium
Carpinus
Prunus mahaleb
Chaenomeles jap.
Prunus triloba
Cornus
Pinus silvestris
Pseudolarix
Taxodium
Geen schade vertoonden:
Buxus
Forsythiainterm.spect. Ligustrum ovalifolium,
Castanea sativa
Hedera helix
Osmanthus
Verschillende andere heesters vertoonden geen beschadiging, maar het is
na één proef nog te riskant deze als ongevoelig te beschouwen.
Coniferen die geen schade vertoonden waren:
Abies spec.
Chamaecyparis spec,(geen bonte)
Juniperus virg.
Juniperus chin.
Picea abies (excelsa)
Thuja occidentalis
Samenvatting
In 1954 zijn proeven genomen met de chemische onkruidbestrijdingsmiddelen I.P.C., C.I.P.C. en D.N.C, tussenlaanbomen en grote coniferen.
De onkruidbestrijding was zeer bevredigend, terwijl bij voorzichtig
spuiten geen beschadiging van het gewas optrad.
Ook zijn deze middelen verspoten in het najaar op pas geplante
pioenen. De onkruidbestrijding gebeurde hier in het juiste stadium en
was daardoor zeer goed geslaagd.
Op wat oudere onkruiden werkte C.I.P.C. beter dan I.P.C. De
gevoeligheid van vele gewassen voor het gebruikte mengsel van D.N.C.
104
Onkruidbestrijding met chemische middelen
0.5% en I.P.C. 0.7% is beproefd, waarbij grote verschillen optraden.
Wanneer men vóór en na het groeiseizoen spuit behoeft voor ernstige
beschadiging van vele gewassen niet gevreesd te worden.
Chemische onkruidbestrijding op zaaibedden gaf nog geen bevredigende resultaten.
In de chemische onkruidbestrijding heeft men dus een methode om bij
sterke onkruidgroei en vooral bij nat weer, wanneer schoffelen niet helpt,
een algehele vervuiling te voorkomen. Ook wanneer men het druk heeft
met andere werkzaamheden b.v. leveren, pakken of poten kan men met
1 bespuiting op het juiste tijdstip, gedurende minstens 2 maanden de
handen vrij hebben.
Het juiste tijdstip is hierbij van belang. Bij jonge onkruiden kan de
bestrijding vrijwel afdoende zijn, bij oudere onkruiden blijven er
meestal een aantal sterke over. Deze zijn dan echter met één keer vuilrapen gemakkelijker te verwijderen dan wanneer de gehele hoek vervuild is.
Wanneer vrijwel geen grassen voorkomen is alleen 0.5% D.N.C,
voldoende; zijn er wel grassen, dan verdient het aanbeveling hierdoor
0.7% I.P.C. te mengen. Waarschijnlijk werkt C.I.P.C. nog beter, maar
hiermede is nog niet voldoende ervaring opgedaan.
Men neemt liefst een spuitdop die ± 1 L. per minuut verspuit zodat
men voldoende snel en toch nauwkeurig kan werken om i 1 / 2 L. per RR2
te verspuiten. In het late najaar en vroege voorjaar kan men zelfs met
een kleine motorspuit of vatspuit werken, waarbij de druk niet meer dan
2 1 / 2 atmosfeer behoeft te zijn. O m niet te grote hoeveelheden vloeistof
te verspuiten moet men dan wel snel werken.
ONTBLADERING VAN BOOMKWEKERIJGEWASSEN
MET CHEMISCHE PREPARATEN
ir H. Egberts
Doel
Teneinde het tijdrovende handwerk bij het ontbladeren van verschillende gewassen zoveel mogelijk te beperken, werden in de herfst
van 1954 enige oriënterende proeven met chemische preparaten genomen.
Het doel hiervan was om de mogelijkheid na te gaan gewassen te velde
zodanig te behandelen, dat na enige tijd het blad zou gaan afvallen.
De voordelen hiervan zouden zijn:
ie. Geen of minder werk bij de verzending.
2e. Voorkomen van broei tijdens opslag en transport, vooral bij die
gewassen welke worden opgebost.
3e. Gemakkelijker transport van de tuin naar de loods.
105
Proefopzet I
In September werd een klein proefje genomen met Forsythia interm.
speet., in verband met het koelen hiervan.
De volgende preparaten werden gebruikt:
i. Kalkstikstof
2. K.30 V. van de Chemische fabriek Agrunol te Groningen
3. D.F. Liquid, een Amerikaans preparaat, welwillend afgestaan door
de heer Th. Brans.
4. „Dina" (di-na 3,6 endohexahydrophtalaat), een preparaat van de
Chemische fabriek Agrunol te Groningen.
De Kalkstikstof was het enige preparaat in poedervorm. De andere
waren vloeistoffen.
Werkwijze
De Forsythia planten werden gerooid en achter de kas behandeld.
De kalkstikstof werd vrij dik op de bladeren gestoven, zodat zoveel
mogelijk alle bladeren met een laagje kalkstikstof bedekt waren.
De andere preparaten werden in verschillende concentraties nl. van
1
/ 4 , 1 / 2 en 1 %op de takken gespoten enweer zodanig, dat zoveel mogelijk
alle bladeren geraakt werden.
Na deze behandeling, buiten dus, werden de planten in de koude kas
geplaatst, aangezien hier de temperatuur hoger was.
Resultaten
De plant welke met kalkstikstof was bestoven reageerde slechts weinig,
wel kregen verschillende bladeren donkere plekken, maar van bladval
was hoegenaamd geen sprake.
Bij de plant welke met K.30 V. was bespoten vertoonden de bladeren
een lichtere kleur, maar ook hier was van bladval nagenoeg geen sprake.
Anders was het met de planten welke met D.F. Liquid en met „Dina"
waren bespoten. BijD.F.Liquidbegonnen debladeren reedsna drie dagen
bruin en slap te worden en werd een sterke bladrui waargenomen.
Bij ,Dina" werden de bladeren eveneens na enkele dagen bruin, doch
niet slap maar bros. De rui was hier veel sterker dan bij D.F. Liquid.
Na ± 10 dagen was bijna al het blad verdwenen bij beide middelen.
Bij geen van de preparaten was het verschil in concentratie merkbaar.
Nadat de takken gekoeld waren werd met het trekken begonnen.
Hierbij bleek dat die takken welke met „Dina" bespoten waren even
goede resultaten gaven als de takken welke niet behandeld werden (zie
ook blz. 129).
Proefopzet II
Na deze resultaten werden op het veld proeven gedaan alleen met de
106
Chemische ontbladering
preparaten D.F. Liquid en „Dina". Er werden concentraties gebruikt van
0.25, 0.50 en 1 %. Bespoten werden:
Callicarpa bodinieri giraldii
Syringa vulgaris
Syringa josikaea
Cornus alba sibirica
Weigelia 'Eva Rathke'
Magnolia soulangeana
Spiraea bumalda 'Ant. Waterer'
September/October
,
,,
„
„
,,
November
Resultaten
Callicarpa: Hierbij werd, behalve bij de concentratie 0.25%, een
redelijke bladval verkregen, maar er trad wel enige beschadiging (bruine
vlekjes) van de bes op, terwijl mogelijk een versnelde rui van de bes
intrad.
Van de andere gewassen dient de Syringa josikaea genoemd te worden.
Ook hier was de concentratie 0.25% het minst werkzaam, terwijl de
andere concentraties een vrij snelle rui tengevolge hadden. Welke de
knopbeschadiging was, die in geringe mate geconstateerd kon worden,
moet nog blijken.
De reactie op de andere gewassen was slechts gering. Spiraea bum.
'Ant. Waterer' welke in November behandeld werd vertoonde een
soortgelijk beeld. Hier werd echter ook nog gespoten met een concentratie van 2 % . Er werd hier stellig een beschadiging van het jonge lot
waargenomen. In hoeverre dit nadelig is zal nog afgewacht moeten
worden.
Conclusie
Dat bij Forsythia wel resultaten verkregen werden, moet waarschijnlijk worden toegeschreven worden aan het feit, dat de temperatuur
in de kas aanzienlijk hoger was dan buiten. Waarschijnlijk zal bij de
andere gewassen een sterkere bladval verkregen worden indien de
behandeling in een warmere periode, b.v. Augustus/September kan
geschieden. Dan echter zal de beschadiging van het jonge lot waarschijnlijk groter zijn.
Opvallend is verder, dat de meer ruwbladige gewassen, ook bij lagere
temperaturen, de beste resultaten geven.
In 1955 zullen de proeven voortgezet worden.
Samenvatting
Chemische ontbladering bleek mogelijk bij Forsythia intermedia
spectabilis, geplaatst in de koude kas, met de middelen D.F. Liquid en
„Dina". Deze middelen gaven in October buiten toegepast inhet algemeen onvoldoende resultaat. Vermoedelijk vragen zij voor een goede
werking een vrij hoge temperatuur.
107
PROEFPLAN 1955
i. a. Bescherming van winterstekken met polyaethyleeii o.a. van
Cornus, Cotoneaster, Hibiscus, Philadelphus, Platanus en
Vaccinium.
b. Zomerstek van Berberis, Chaenomeles, Cotoneaster, Cytisus,
Lonicera, Picea, Rhododendron, Torreya.
c. Overwinteren van: Acer, Azalea m x s , Corylopsis, Cornus,
Prunus.
d. Stekken onder waternevel.
2. Oogstekken van Mahonia, Magnolia, Paeonia.
3. Wortelstek van Chaenomeles, Hibiscus.
4. Afleggen en bleken van Betuia, Magnolia, Prunus en Syringa
5. Marcotteren van Magnolia.
6. a. Veredelen van Azalea, Betuia, Fagus, Picea, Quercus,
Rhododendron, Syringa.
b. Veredelen onder polyaethyleen.
7. Onderstammenproeven met Cotoneaster, parkrozen, stam- en
struikrozen, Prunus en Syringa.
8. Kweekproeven van Azalea en Rhododendron in vloerbakken met
zuiver turfstrooisel.
9. Invloedvan licht op coniferen (b.v. Araucaria) en kruisingszaailingen.
10. Zaadproeven met Cotoneaster, Ilex en Taxus afwerken.
11. a. Kruisen van Aristolochia, Azalea, Berberis, Ceanothus,
Clematis, Cotoneaster,Daphne,-Hydrangea,Lonicera, Rhododendron, Rosa en Weigelia.
b. Selectie van Daphne mez., Pernettya en Pruime-onderstammen.
12. Colchicinebehandeling: voor bloemvergroting van Clematis; voor
kruisingsdoeleinden van Callicarpa, Hortensia, Lonicera en Rosa.
13. Waarnemingen van temperatuur en vochtigheid in kas en bak.
14. pH proefvelden in Boskoop en Oudenbosch.
15. Bemestingsproefveld in Boskoop met Helleborus niger.
16. Het opsporen voedingsziekten.
17. Chemische en mechanische onkruidbestrijding.
108
Procfplan, bibliotheek
18. Behandeling van rozen om het voortijdig uitlopen tegen te gaan.
19. Trekproeven niet Forsythia en Japanse Azalea (e.v. met behulp van
licht).
20. Gevoeligheid nagaan van rozenonderstammen voor Verticillium.
21. Onderzoek naar Clematisziekte.
22. Bestrijding van bolrot in leliebollen.
23.
„
bladvlekkenziekten in Syringa.
24.
„
bladvlekkenziekte in Pioenen.
25.
,,
rot in Pioenen.
26.
,,
meeldauw in Rosa multiflora jap.
27.
„
schurft op Malus.
28.
,,
schurft op Pyracantha.
29.
„
bladvlekken op Rosa polyantha en hybr.
30.
,,
bladvlekkenziekte op Rhododendron.
31.
„
naaldenval bij Picea albertiana conica.
32. Bestrijding schimmel in Fagus.
33. Bestrijding insecten en spint.
34. Vergelijkende proeven met bosgrond, turfstrooisel en veengrond.
35. Chemisch ontbladeren.
36. Aanplant van nieuwe sortimenten.
BIBLIOTHEEK
De bibliotheek van het Proefstation bevat boeken en tijdschriften
over zeer verschillende onderwerpen.
Het is voor leden mogelijk kosteloos boeken te lenen; de uitleentermijn bedraagt 14 dagen. Boeken met * worden niet uitgeleend,
maar kunnen wel ter plaatse worden geraadpleegd.
Lijst van boeken enz. van het Proefstation voor de Boomkwekerij
Dendrologie
*Bean, W . J.
Berg,J.und G. Krüssmann
*Boom, Dr. B. K.
*Boom, Dr. B. K. en Dr.
J. D. Ruys
Boom- en Plantenbeurs,
Ver. te Boskoop
Trees and shrubs hardy in the British Isles.
Vol. I, II, III (1949—1951)
Freiland-Rhododendron. 1951
Nederlandse Dendrologie. 1949
Gekweekte kruidachtige gewassen. 1950
Rozennaamlijst. 1881—1931
109
Boschbouwvereeniging,
Nederlandsche
Boskoopse Culturen, Ver.
voor
Gartenwelt, 51 Jrg.
No. 10, 1951
Grootendorst, H. ].
Haworth-Booth, Mich.
Hume, H. H.
Kingdom-Ward, F.
*Krüssmann, G.
Lee, F. P. e.a.
Markham, E.
*Mc.Farland
Morrison, B. Y.
Ottolander, T.
*Ouden, P. den
Ouden, P. den
Rathlef, Dr. H. v.
*Rehder. A.
Rhododendron Gesellschaft, Deutsche
Royal Hort. Society
Royal Hort. Society
Schneider, C.
Steffen, A.
Street, F.
Werkman, J. P.
De namen van de voornaamste houtgewassen. 1948
Practische naamlijst van Rhododendrons en
Azalea's. 1938
Rhod. und Immergrüne
Rhododendrons en Azalea's. 1954
The Hydrangea's. 1950
Hollies. 1953
Rhododendrons. 1946
Die Laubgehölze. 1955
The Azalea handbook. 1952
Clematis. 1951
Modern Roses IV. 1952
The Glenn Dale Azalea's. 1953
Beschrijvende lijst van soorten en variëteiten
vanhet geslacht IlexofHulst. 1878
Coniferen, Ephedra en Ginkgo. 1949
Naamlijst van Coniferen. 1937
Die Rose als Object der Züchtung. 1937
Manual of Cultivated Trees and Strubs. 1947
Rhod. und Immergrüne Laubgehölze. 1940,
'41 en '42
Conference report of the Camellias and
Magnolias. 1950
Rhododendron Yearbook, vanaf 1946
Unsere wichtigsten Zweiggehölze. 1951
Azalea, Erica, Epacris. 1951
Hardy Rhododendrons. 1954
Lijst van Rhododendrons. 1916
Vermeerdering
Adriance, G.W . and
Fred. R. Brison
Bailey, L. H.
*Boer, S. de
Propagation of horticultural plants. 1939
The nursery manual. 1946
Het stekken van boomkwekerij gewassen.
1955
Boomteelt. 1948
Der Baumschulbetrieb. 1949
Boom Dr. B. K.
Brumm, F.
Department of Agriculture.
Propagation of trees and shrubs. 1945
U.S.
Boomteelt
Doorenbos, S. G. A.
Garner, R. J.
Propagation by cuttings and layers. 1944
Garner, R. J.
The grafter's handbook. 1946
no
Bibliotheek
King, E. J.
Passecker, Dr. F.
Prockter, Noël J.
Shear, W . G.
Teerink, E. en Ir P. H. M.
Tromp
Verleyen, E.J. B.
Vogel, P. de
The propagation of plants. 1950
Die Vermehrung der Obstgehölze und der
freiland-Ziergehölze. 1949
Simple propagations. 1951
Propagation of trees, shrubs and Conifers.
1948
Het snoeien van onze loofbonien. 1950
Le bouturage et les substances de croissance
synthétiques. 1948
Boomteelt. 1953
Groeistoffen
AveryJr., G. S. and
E.BindlossJohnson
Laibach, F.
Nicol, Hugh
Pearse, H. L.
Pearse, H. L.
Skoog, F.
Hormones and horticulture. 1947
Pflanzen Wuchsstoffe. 1950
Plant growth substances. 1938
Plant hormones and their pract. imp. in
Hort. 1939
Growth substances and their pract. imp. in
Hort. 1948
Plant growth substances. 1951
Zaaien
Boschbouw Vereniging,
Nederlandse
*Department of
Agriculture, U.S.
Tempe, J. de, C. Verhey,
W . Wieringa en
R. P. Lammers
Handleiding inzake het oogsten, behandeling en uitzaaien van boomzaden. 1946
Woody plant seed manual. 1948
Het onderzoek van zaaizaad van peulvruchten
Vilmorin-Andrieux en Cie. Calendrier des semis et plantations
Cytologie
*Darlington, C. D.
Duyn Jr., C. v.
Johansen, D . A.
White, M. J. D.
Recent advances in cytology. 1937
Inleiding tot de mikroskopische techniek.
1950
Plant microtechnique. 1940
The chromosomes. 1942
Plantenziekten
Bawden, F. C.
Braun, Dr. H. und
Dr. E. Riehm
Plant viruses and virus diseases. 1943
Krankheiten und Schädlinge der Kulturpflanzen. 1953
in
Broek, M. v. d. en
P. J. Schenk
Ziekten en beschadigingen in tuinbouwgewassen. 1925
Department of
Agriculture, U.S.
Common diseases of important shade trees.
1948
Fox Wilson, G.
Frear, D. E. H.
Pests of flowers and shrubs. 1950
Chemistry of insecticides, fungicides and
herbicides. 1948
Root disease fungi. 1944
Die Pilze. 1948
Garrett, S. D.
Gäumann, E.
Kali Import My.,
N.V., Nederl.
Maag, Dr. R.
Chemische Fabrik
Metcalf, C. L.
and W . P. Flint
Mulder, Dr. D.
Plantenz.kundige Dienst
Kentekenen van kaligebrek, 1951
Schädlinge und Krankheiten an Zierpflanzen und deren Bekämpfung. 1947
Destructive and useful insects. 1939
Voedingsziekten bij fruitgewassen. 1953
Eenige Rhododendronvijanden. Vlugschrift
11. 1922
Plantenz.kundige Dienst
Sherbakoff, C. D.
Eenige belangrijke rozenvijanden. Vlugschrift 12. 1922
Breeding for restistance to Fusarium and
Verticillium wilts
Virusdiseasesoffarm andgarden crops. 1947
Smith, Kenneth M.
Stoddard, E. M.
and A. E. Dimond
Weigel, C. A.
and L. G. Baumhofer
The chemotherapy of plant diseases. 1949
Handbook on insect enemies of flowers and
shrubs. 1948
Wormald, H.
Diseases of fruits and hops. 1946
Higgins, V.
Lodder, W . en G. Lodder
Bloementeelt
Some good garden plants. 1950
Handboek voor de Bloemist. Deel 1 en 2.
1948
Groenteteelt
Chili-Salpeter, Inl.bur.voor De teeltvan groentegewassen. 1922
Directie v. d. Landbouw
Tuinb.voorl. dienst
Mais in uw moestuin. 1944
Kronenberg, Ir H. G. e.a. De aardbei. 1949
Rijkstuinb.cons.
Maastricht
Handleiding voor de augurkenteelt.
112
Bibliotheek
Rijkstuinb.cons.
Maastricht
Slager, J. K.
Slits, Ir H. A. J.
Handleiding voor de aspergeteelt. 1948
Het kweken van groenten in eigentuin. 1937
Aardbeien. 1950
Fruitteelt
Bos, Ir Joh.
Aanleg en onderhoud van boomgaarden en
fruittuinen
De voeding van de vruchtbomen
Bos, Ir Joh.
Bos, Ir Joh., Ir H. J. M.
Henkes, e.a.
50jaar Nederl. Fruitteelt. 1948
Cauwenberghe, Edm. van Fruitboomonderstammenengespecialiseerde
fruitteelt. 1947
Department of
Agriculture, U.S.
Currants and gooseberries. 1950
Department of
Growing erect and trailing blackberries.
Agriculture, U.S.
1948
Department of
Agriculture, U.S.
The bud-graft method of propagating
Vinifera grape varieties on root-stocks.
1946
Department of
Agriculture, U.S.
Nut-tree propagation. 1949
Gerritsen, Ir J. D. e.a.
De teelt van klein-fruit in Amerika. 1953
Gils, Ir C. A. M. A. van Frambozen. 1950
Henkes, Ir H. J. M.
Handleidingen voor de determinatie van
pruimenonderstammen. 1943
Hus, Ir P. en Ir W. P. N. Waarschuwingen voor de ziektebestrijding
Vlasveld
in de fruitteelt. 1950
Plassche, IrA.W. v. d., e.a. De fruitteelt in Amerika. 1950
Rijkstuinb.cons. Resteren Snoei van vruchtbomen en bessenstruiken
Rijkstuinb.cons. Maastricht Handleiding voor de ziektebestrijding in de
fruitteelt. 1948
Rijkstuinb.cons. Maastricht Handleiding voor het omenten van vruchtbomen
Schneiders, Dr. E.
Die neuzeitliche Walnuszbau. 1948
Schneiders, E.
Erfolgreicher Hazelnuszanbau für den Eigenbedarf und Erwerb
Sprenger, Prof. Ir A. M. Het leerboek der fruitteelt, ie en 2e deel.
1948
Vanderwaeren, R.
Notenteelt. 1949
113
Diversen
Bodemkartering,
Stichting voor
*Knoop, J. H.
Loy,Prof. Ir A. van
Melchers Hzn., W. J. en
Ir H. J. Gerritsen
Pulle, Dr. A. A.
Royal Hort. Society
Visscher, Dr. J.
Whyte, R. O. e.a.
Bodemkundige voordrachten. 1949
Beschouwende en werkdadige HovenierKonst. 1753
Landbouw mechanica. 1948
Koper als onmisbaar element voor plant en
dier. 1944
Compendium van de terminologie, nomenclatuur en systematiek der zaadplanten. 1950
Report of the thirteenth International
Horticultural Congres, 1952
Veenvorming. 1949
Vernalization and photoperiodism. 1948
Periodieken
American Nurseryman, vanaf 1953
De Boomkwekerij, vanaf September 1945
DieDeutsche Baumschule, vanaf 1951
Horticultural Abstracts, vanaf Maart 1948
Mededelingen Directeur van de Tuinbouw, vanaf Januari 1943
T.N.O.-nieuws, vanaf Juni 1946
De Tuinbouw van April 1946 t/m 1951
Tuinbouwgids vanaf 1944
De Zaadwereld, vanaf Februari 1951
Der Züchter, vanaf 1953
Boeken met * worden niet uitgeleend, maar kunnen wel ter plaatse
geraadpleegd worden.
114
SORTIMENTSTUIN
P L A N T E N , VOORKOMENDE OP D E S O R T I M E N T S T U I N
(alphabetische lijst)
Acer
japonicum aconitifohum
(syn. fiHcifolium, syn.
patsonsii)
,, filicifoüum (zieaconitifoHum)
„ parsonsii (zieaconitifoHum)
„ veitchü
„ vitifolium
palmatum
palm. atrodissectum
atropurpureum
„ novum
corallinum
crispum
decompositum
dissectum
diss, atropurpureum
„ flavescens
„ nigrum
„ ornatum
„
„ var.
„ palmatifidum
„ paucum
„ rubrifolium
„ variegatum
flavescens
'Hazeroïno'
laciniatum purpureum
Hnearüobum
'Oshii-beni'
ribesifoUum
roseomarginatum
rubrum
rufuscens
sanguineum
septemlobum
„ atropurpureum
,, elegans
„
„ purpureum
versicolor
Abies
balsamea hudsonia
„ nana
Andromeda
glaucophyUa
polifolia
Azalea 'Knap H i l l '
variëteiten
'Fiteglow'
'Gog'
'Harvest Moon'
' H . H. HunneweU'
'Homebush*
'Persil'
'Pink Delight'
'Satan'
'Seville*
*Tunjs'
mollis;mollis -sinensis en
hybriden
'Adelaide'
'Admirable'
'Adrian Koster'
'Alice deStuers*
'Alma Tadema'
'Alph. Lavallée''
'Ambroise Verschaffelt'
'Anna'
'Anth. Koster'
'Apple Blossom'
'Babeuff*
'Baron Edmond de Rothschild'
'Betsy de Bruin'
'Bouquet d'Orange'
"C. B. van Nes'
'Chevalier de Rcali'
'Chicago'
'Christoffer Wren'
'Clara Butt'
'Col. F. R. Durham'
'Columbus*
'Comte de Gomcr'
' „
„ PapadopoH'
' „
„ Quincey'
'Consul Pêcher'
'Copernicus'
'Dante Gabriel Rossetti'
'Davonia'
'Directeur Moerlands'
'Dr Jacobi'
'Dr Leon Vignes'
'Dr M. Oosthoek'
'Dr Reichenbach'
'Duchess of Portland'
'Dulcinée'
'Edison'
;
Emil Liebig'
'Enchantress'
'Evening Glow'
'Fairy Queen'
'Florodora'
'Flying Enterprise '
Trans vander Bom'
'Fraternité'
'Fred, de Koninck'
'Fred. Engels'
'Frère Orban'
'Frisia'
"Generaal Vetter'
'Général Goffinet'
'Guillaume Caillet'
'Hamlet'
'Hortulanus H. Witte'
'Hugo de Groot'
'Hugo Hardijzer'
'Hugo Koster'
'Imperator'
'J. C. van Tol'
'John Ball'
'John Ruskin'
'Koningin Emma'
' „ Sophia'
' „ Wilhelmina'
'Kosters Brilliant Red'
'Lemonora'
'Liberty'
'Madame Jules Buyssens'
'Marconi'
'Marmion'
'Mathilda'
'Mevr. G. van Noordt'
'Mina den Ouden'
'Minister Thorbecke'
'Mr D. Webster'
'Mrs A.E. Endtz'
' „ C.C. Page?'
* „ H. den Ouden'
' „ Helen Koster'
' ,. J. Dijkhuis'
' „ J. Patterson'
' , T. RusseU'
' „ Norman Luff'
' „ Peter Koster'
'Multatuli'
'Nelly Hardijzer'
'Nicolaas Beets*
'Odin'
'Oranea'
'Prince Baudouin'
'Prinses Juliana'
'Prof. Amundsen'
' „ Donders'
'Radiant*
'Rembrandt'
'Robespierre'
'Rosy'
'Salmon Glow'
' „ Queen'
'Samuel Taylor Coleridge'
'Southgate Wonder'
'Spek's Brilliant'
' „ Orange'
'Spinosa'
'Thérèse'
'Thomas Moore"
'T. J. Seidel'
'Tubantia'
'Victoria'
'Von Gneist'
'Watt Tyler'
'W. E. Gumbleton'
'W. F. Raiffeisen*
'Willem II'
'Willem Hardijzer*
'Winston Churchill'
'Yellow Prince'
obtusa ( = Japanse
Azalea)
'Aartje'
'Addy Wery'
'Adèle*
'Adonis'
'Aladin*
'Alice'
amoena
„ coccinea
'Annamarie'
'Anny*
'Atalanta'
'Augusta'
'Beethoven'
'Beni-giri'
'Betty'
'Blaauw's Pink'
'Chloris'
'Chopin'
'Christmas Cheer'
'Cleopatra'
'Crépuscule'
'Diana'
'Elisabeth'
'Esmeralda'
'Etna'
'Eva'
'Favorite'
'Fedora'
'Fidelio'
'Frits Hooftman'
'Florida*
'Gretchen'
'Hanny'
'Hatsu-giri'
'Helena'
'Helvetia'
'Henriette'
'Hinemanyo'
'Hino-de-giri*
'H. Whitelegg'
'Illustre'
Tma-sho-jo'
'Ivette*
'Jeanette*
'Jeanne'
'Joh. Seb. Bach'
'Johann Strauss'
'John Cairns*
'Joseph Haydn*
kaempferi
'Kathleen'
'Kirin'
'Kokin-shita'
'Koningin Wilhelmina
ledifolia alba
„ noordtiana
'Lilac time'
'Little Beauty'
'Lyda Hooftman'
macrantha rose
„ oranje
malvatica
'Margo'
'Matador'
'Maxwelli'
'Mevr. Doorenbos'
'Mozart'
'Oberon'
'Orange Beauty'
' „ Favorite'
' », King'
'Orion'
'Palestrina'
'Perfection'
'Pink Lady'
'Pink Pearl'
'Prins*
'Prins Bernhard'
'Prinses Irene'
"5
'Prinses Tuliana*
'Psyche'
'Purple Gem'
'Purple Triumph'
'P. W. Hardijzer'
'Red Seal'
'Regina'
'Rosabella'
'Sakata Blush'
'Sakata Red'
'Salmon Princess'
'Schubert'
'Sibelius'
'Snow'
'Spring Beauty*
'Sunrise*
'Surprise'
'Tonia'
'Victoire'
'White Lady'
'Wilhelmina'
'Willy'
yedoensis poukhanensis
'Zampa'
'Zuidwijk*
'Madame Gustave Guillcmott'
'Madame Moser'
'Marie Verschaffelt'
'Melanie'
'Mina van Moutte'
'Minerva'
'Nancy Watcrer'
narcissidora
'Ophérie'
'Othello'
'Pallas'
'Perfecta'
pontica
'Pucella' (zic 'Fanny')
'Queen Victoria'
'Quentijn Metsijs'
'Racine'
'Raphael de Smet*
'Rembrandt'
'Roi des Belges'
'Sang de Gentbruggc'
'Souvenir de Président Carnot'
'Tcniers'
'Unique'
'Willem HT'
occidentalis
hybriden
rustica hybriden
'Bridesmaid'
delicatissima
'Exquisita'
graciosa
'Irene Koster'
'Joan Paton'
magnifies
occidentalis
rosea
superba
pontica hybriden
'Admiraal de Ruiter'
alba odorata
'Anna Louise'
'Arethusa'
'Aug. Mechelynck'
'Aurore de Rooighem'
'Bartholo Lazzari'
'BeautéCeleste' (zie'Cardinal')
'Bouquet de Flore'
'Bijou de Gentbrugge'
'Cardinal' ('Beauté Céleste')
' Charlemagne'
'Chromatella'
coccinea speciosa
'Corneille'
'Daviesü'
'Dr Charles Baumann'
'Fanny' (syn. 'Pucella')
'Fénélon*
'Fritz Quihou'
'Général Trauff'
'Gloria mundi'
'Goldlack'
'Grand Monarque'
'Grandeur Triomphante'
'Guelder Rose'
'Guillaume II*
'Heureuse Surprise'
'Hollandia'
'Honneur de Belgique'
'ïgnaea nova'
'Joseph Baumann'
'Josephine KHnger'
'Julda Schipp'
'Louis Hellebuyck'
116
'Aida'
'Byron'
'Freya'
'Il Tasso'
'Le Titien'
'Mécène'
'Milton'
'Murillo'
'Norma'
'Phébé'
'Phidias'
'Praxitèle'
'Ribcira'
'Velasquez'
'Virgile*
Chaenomeles hybr
'Abricot'
'Aurora'
'Baltzii'
'Bouie dc feu'
'Brilliant'
'Cardinaiis'
'Coral Sea'
'Crimson and Gold'
'Deep Red'
'Delia Robia'
'Dwarf Coral'
'Dwarf Popp Red'
Müly Mossel'
'Enchantress'
'Etna'
'Falconnet Carlet'
'Fire Dance'
'Hollandia'
'Incendie'
'Juliet'
'Kcrmcsina semi-plena'
'Knap Hill Scarlet'
'Macrocarpa'
'Mocrloosii'
'Nicolinc'
'Nivalis'
'Orange Beauty'
'Pink Lady'
'Rosea-plcna'
'Rosy Red'
'Rowallana Seedling'
'Rubra'
' ,„ grandiflora'
' ,, plena'
'Sanguinea'
'Sargentü'
'Simonii'
'Snow'
'Stanford Red'
'Umbilicata'
'Vermillion'
diversen
Chamaecyparis
(botanische soorten,
altaclarensis hybriden, etc.)
altaclarensis
'Schlippenbachii'
'Sunbeam'
lawsoniana aurea densa
bruinii
erecta aurea
forsteckensis
glauca elegans
globosa
'Golden King'
knowfieldensis
lutea
luteo-compacta
minima
„ aurea
„ glauca
moerheimii
naberi
nana
„ rogersii
pottenii
stewartii
stricta glauca
'Triomph van Boskoop'
obtusa
aurea
coralliformis
crippsii
lutea nova
nana
„ gracilis
„ kosten
lycopodioides
Buddleia
altcrnifolia
davidii
,, 'Charming'
„ 'Dubonnet'
„ 'Elstead Hybrid'
„ 'Empire Blue'
„ 'Fascination'
,, 'Flaming Violet'
,, 'Fortune'
,, 'Ile de France'
„ 'Orchid Beauty'
„ 'Peace'
„ 'Pink Charming'
„ 'Pink Pearl'
„ 'Purple Glory'
,,
,, Prince*
,, 'Royal Purple'
„ Red'
„ 'White Bouquet'
,, ' „ Profusion'
obtusa mariesii
,, nana 'Hage'
,, ,, pyramidalis
„ pygmaea
„
„ aurescens
pisifcra comp, variegata
„ nana
thyoides ?ndeleyensis
Clematis
armandii
ascotiensis
hybr. 'Barbara Dibley'
'Beauty of Richmond'
'Beauty of Worcester'
'Blue Gem'
'Comtesse de Bouchard*
'Crimson King'
'Daniel Deronda'
'Duchess of Edinburgh'
'Duchess of Sutherland'
'Edouard Desfosse'
'Elsa Späth'
'Ernest Markham'
'Etoile Violette'
'Fair Rosamund'
'Fairy Queen'
'Gipsy Queen'
'Henryi'
'Huldine'
'Jackmanii'
'Jackmanii alba'
' ,, rubra'
* „ superba'
'Lady Betty Balfour'
'Lady Caroline Neville'
'Lady Londcsborough'
' „ Northcliffe'
' Lasurstern'
'Lawsoniana'
'Lord Neville'
'Marcel Moser'
'Marie Boisselot'
'Mevr. Le Coultrc'
'Miss Bateman'
'Miss Crawshay'
'M. Koster'
'Mme Baron Veillard'
'Mme Edouard André*
'Mr. G. J. Parijn'
'Mrs Bush'
' „ Cholmondeley'
' „ George Jackman'
' „ Hope'
' „ P.B. Truax'
'Nelly Moser'
'Perle d'Azur'
'Prins Hendrik'
'Sieboldii'
'The President'
'The Queen'
'Venosa'
'Victoria'
'Ville d? Lyon'
'W. E. Gladstone'
'William Kennett'
jouiniana praecox
montana lilacina
„
,, floribunda
,, rubens
viticella kermesina
Corylopsis
glabrescens
pauciflora
Planten sortimentsfuin, Cryptomeria—Philadelphia
platypetala levis
sinensis
willmottiae
Cryptomeria
iaponica 'Bandai-Sugi*
„ cristata
f, globosa nana
„ 'Tindai-Sugi'
„ monstrosa nana
Cytisus
albus (syn. leucantbus)
beanii
decumbens
dallemorei
hybr. 'Andreanus splendens'
,, ,, prostratus*
„ 'Bicolor'
„ 'Burkwoodii'
„ 'Butterfly'
„ 'C. E. Pearson'
„ 'Criterion'
„ 'Daisy Hill splendens'
„ 'Darley Dale Red'
„ ' ,,
„ Scarlet'
„ 'Dorothy Waloole'
„ 'Dragonfly'
„ 'Fulgens'
„ 'Golden Cascade'
„ ' „ Sunlight'
„ 'GoldHnch'
„ 'Hookstone'
„ 'Tubilee'
„ 'Killinev Red '
,, 'Lord Lambourne*
„ 'Moonlight'
„ 'Mrs Eric Smith'
„ 'Newry Gold'
„ ' „ Seedling'
„ 'Plantagenet'
„ 'Prostrare Gem'
„ 'Queen Mary'
„ 'Red Wings*
„ 'Windlesham Ruby'
praecox
procumbens
purgans
purpureus
„ albus
,, incarnatus
scoparîus prostratus
izie ook Genista)
magnifica latiflora
„ macrothyrsa
„ superba
maliflora
monbeigü
myriantha?
ningpoensis
parvi flora
pulchra
purpurascens
reflexa
rosea
„ campanulata
„ carminea
scabra
„ candidissima
„ 'Pride of Rochester'
,, roscn-plcna
„ suspensa
schneidernna laxi flora
setchuenensis corymbiflora
sieboldiana
vilmorinae
wilsonii
'Coelestis'
'Cocruleus plenus'
'Comte de Hainault'
'Duc de Brabant'
'Elegantissima'
('Lady Stanley')
'Hamabo'
'Teanne d'Arc'
'La Veuve'(zie'Spedosus')
'Leopoldi'
'Luteus plenus*
'Meehani'
'Monstrosus'
'Puniceus plenus'
'Purpureus variegatus'
'Reverend W. Smith'
'Roseus plenus'
'Rubis'
'Souvenir de Charles Breton'
'Speciosus'(syn. 'La Veuve')
'Totus albus*
'Violet Clair Doub'c'
'Woodbridge'
Diervilla
Juniperus
middendorffiana
„ robusta
sessilifolia
splendens
(zieook Weïgelia)
Forsythia
intermedia
„ 'Arnold Dwarf'
„ 'Arnold Giant*
„ densiflora
„ 'Farrand'
„ primulina
,, spectabilis
,, 'Lynwood Gold'
„ 'Spring Glory'
,, vitellina
ovata
„ robusta
suspensa
,, atrocaulis
„
„ 'Nymans Variety
,, fortunei
„
„ aurea
„ sieboldii
viridissima
„ bronxensis
„ koreana
Genista
Deutzia
albida
carnea?
gracilis
hybr. 'Contraste'
„ 'Joconde'?
„ 'Magicien'
„ 'Mont-Rose*
„ 'Perle-Rose'
hypoglauca
kalmiaeflora
lemoinei
„ compacta
longifolia purpurea
„ veitchii
magnirica
„ azaleaeflora
„ eminens
„ crecta
(zie ook Cytisus)
radiata
sagittalis
tinctoria humif'usa
Hamamelis
japonica
,. rubra
mollis
, brevipetala
„ donker bloemig
'Ruby Glow'
communis nutans
„ oblongo-pendula
sabina fastigiata
sinensis
„ cxpansa
„
„ aureospicata
„ variegata
„ columnaris
„
„ glauca
„ fortunei
,, globosa
„
„ cinerea
„ 'Kaizuka'
„ plumosa
„ albo-variegata
„
„ aurca
„
,f aureo-variegata
„ pyramidalis
„ sargentü
„
„ glauca
,,
„ viridis
„ stricta
virginiana burkii
„ glauca pendula
., pyramidiformis
wallichiana
Kalmia
angustifolia
„ ovata
„ pumila
Ledum
groenlandicum compactum
palustre
Leucothoe
(Andromeda)
catesbaei
,, rolHssonii
racemosa
H i b i s c u s syriacus
Lyonia
'Admiral Dewey'
'AmpHssimus'
'Ardens'
'Boule de Feu'
'Carneus plenus'
alpigena nana
bella
ligustrina
Lonicera
korolkowii
maackii
ruprcchtiana xanthocarpa
tatarica
„ alba
„ rosea
„ grandiflora
„ 'Zabelii'
„ 'Sheridan red'
,, speciosa grandiflora
xylosteum
Magnolia
denudata
kobus
kobus borealis
liliflora
obovata
sieboldii (syn. parviflora)
„ semi-plena
stellata
soulangeana
alba
alexandrina
lennei
„ alba
nigra
rustica rubra
speciosa
,, nova
tripecala
virginiana
watsonii
wilsonii
Philadelphus
argyrocalyx
californicus?
cordifolius?
coronarius
„ aureus
„ pumilus
,, variegatus
delavayi
falconeri
gordonianus
,, columbianus
grandiflorus?
hybr. 'Albâtre'
'Amaltbée*
'Atlas'
'Belle Etoile'
'Bouquet Blanc
'Burkwoodi*
'Conquête'
'Dame Blanche'
'Enchantement'
'Girandole*
'Glacier'
'Innocence'
'Manteau d'Hermine'
'Mont-Blanc'
'Patricia'
'Purity'
'Rosace'
'Mrs. Thompson'
'Snowflake'
'Velléda''
'Virginal*
'Voie Lactée'
inodorus
insignus
lemoinei
lewisii
,„ 'Waterton'
magdalenae
117
microphyllus
nivalis
„ plenus
pckinensis brachybotrys
pendulifolius
pubescens
purpureo-maculatus
satsumanus
shrenkÜ
verrucosus
zeyheri
Picea
abics(cxcclsa) clanbrassiliana
„ capitata
„ compacta
„
„ 'Asselyn'
„ gregoryana
veitchii
,, humilis
,, inversa
„ nidiformis
„ ohlendorffii
„ pachyphylla
„ procumbens
„ pseudo-prostrata
„ pumïla
„
„ glauca
„
„ nigra
„ pygmaea
„ remontü
„ repens
„ sargentii
albertiana conica
breweriana
ïezoensis
mariana doumetii
omorica
orientalis gracilis
Pieris (Andromeda)
floribunda
japonica
„ variegata
taiwancnsis
Pinus
ccmbra
,, nana
leucodermis
pumila
silvestris nana
Potentilla
fruticosa
„ alba
„ beesü
„ farreri
„ friedrichsenii
„ grandiflora
„ hersii
„ 'Jackmans Var.'
„ 'Katherine Dykes'
,, mandshurica
„ micrandra
„ 'Mânelys'
„ ochroleuca
„ purdomü
„
„ alba
„ pyrenaica
(syn. farreriprostrata)
„ veitchii
„ vilmoriniana
118
Rhododendron
hybr.
'Adm. Piet Hein'
'Adriaan Koster'
'Ajax*
'Album elegans'
'Album novum'
'Alexander Adie'
'Alice'
'Alice Heye'
'America'
'Amy'
'Annie E, Endtz'
'Antoon van Wely'
'Aristide Briand'
'Armistice Day'
'Ascot Brilliant'
'Attraction'
'August van Geert'
'Azor'
'Bagshot Ruby'
'Barbara Wallace'
'Barnet Glory'
'B. de Bruin'
'Beauty of Bagshot'
'Beauty of Littleworth'
'Betty Wormald'
'Blue Peter*
'Borde Hill'
'Britannia'
'Bulstrode Park'
'Burgemeester Aarts'
'Butterfly'
'Canary'
'Caractacus'
'Catawbiense album'
'Catawbicnse Boursault'
'Catawbicnse grandiflorum'
'Catharine van Tol'
caucasicum luteum
'C. B. van Nes'
'Cervantes'
'Charles Bagley'
'Charles Dickens'
'Charlie Waterer'
'Chevalier Félix de Sauvage'
'China'
'Christmas cheer'
'Clementine Lcmaire'
'Cleopatra'
'Corona'
'Corry Koster'
'Countess of Athlone*
'Countess of Derby'
'C. S. Sargent'
'Cunningham's Sulphur'
'Cunningham's White'
'Cynthia'
(syn. 'Lord Palmerston')
'Dairy Maid'
'Devonshire Cream'
'Diane'
'Directeur Moerlands'
'Direktor E. Hjelm'
'Doncaster*
'Douglas Mc Ewan'
'Dr A. Blok'
'Dr Arnold W. Endtz*
'Dr H. C. Dresselhuys'
'Dr H. ]. Lovink'
'Dr Stocker'
'Dr V. H. Rutgers'
'Dr W. F. Wery'
'Duchess of Edinburgh'
'Duchess of Teck*
'Duchess of York'
'Duke of York'
'Earl of Athlone'
'Earl of Donoughmore*
'Edith Mackworth Praed'
'Edward S. Rand'
'Eileen'
'El Alamein'
'Electra'
'Elsa Crisp'
'English Roseum* (elegans)
'Erasmus'
'Esmeralda'
'Essex Scarlet'
'Etna'
'Everestianum'
'Faggetter's Favourite'
'Fanny'
fastuosum flore pleno
'F. D. Godman'
'Fireball'
'Flare'
'Frank Galsworthy'
'Frederik Waterer'
'Friesland'
'Garibaldi'
'Generaal Eisenhower'
'General Grant'
'Genoveva'
'Giganteum'
'Glory' (zie 'J. W. Fleming')
'Goethe'
'Goldfort'
'Goldfinch'
'
'Goldsworth Crimson'
I
' , Orange*
' „ Pink'
' „ Yellow'
'Gomer Waterer'
'Graf Zeppelin'
'Grand Arab'(zie 'Vesuvius')
'Guido Gezelle*
'Gylla Mac Gregor'
'Handsworth Scarlet'
'Hanna Felix'
'Harvest Moon'
'Hassan'
'Helen Waterer'
'Henriette Sargent'
'Hollandia'
'Homer'
'Hugh Koster'
'Hugh Wormald'
'Hyde'
'Hyronimus Bosch'
'Ibsen'
'Ignatius Sargent'
'Jacksoni'
'James Marshall Brooks'
'Jan Dekens'
'Jeanne d'Arc'
'Jewess'
'John Spencer'
'John Walter'
'John Waterer'
' J. W. Fleming' (syn. 'Glory')
'Kate Greenaway'
'Kate Waterer'
'Kathleen Wallace'
'Kettledrum'
'King George*
'Kluis Sensation'
'Koster's Cream'
'Lady Anette de Trafford'
' „ Armstrong'
Lady Bligh'
„ Clementine Mitford'
„ Walsh'
„ Clermont'
„ Decies'
„ Eleanor Cathcart'
„ Grey Egerton'
„ Gwendoline Broderick
„ Primrose'
„ Stuart of Wortley'
Lamplighter'
Langley Park'
Lee's Dark Purple'
Le Progrès'
Llandaff'
Lord Palmerston' (zie
'Cynthia')
Lord Roberts'
Louis Chauvin'
Louis Pasteur*
Madame A. Moser'
„ Carvalho*
„ de Bruin'
„ Fr. J. Chauvin'
,, Ida Rubinstein'
,, Jean Dupuy'
„ Jeanne Frets'
„ Jules Porgès'
„ Masson'
„ Wagner*
Marcel Moser'
Marchioness of Landsdowne'
Marinus Koster'
Marion'
Mars'
Max Sije'
May Templar'
Mevr. P. A. Colijn'
Michael Waterer'
Miss Noreen Beamish'
Monsieur Félix Guyon'
„ Guillemott'
„ Thiers'
Moon of Israel'
Moser's Maroon'
Mother of Pearl'
Mrs A. C. Kenrick'
„ A. T. de la Mare'
„ Betty Robertson'
„ C. B. van Nes'
„ C. E Pearson'
„ C. S. Sargent'
„ E. C. Stirling*
„ G. W. Leak'
„ Helen Koster'
„ John Clutton'
„ John Millais'
,, John Penn'
„ John Waterer'
„ L. A. Dunnett'
„ Lindsay Smith'
„ Milner'
„ P. den Ouden'
„ Peter Koster'
„ R. S. Holford'
„ S. J. Beale'
„ Tom. Agnew'
„ T. Wezelenburg'
„ William Agnew'
Mum'
Nelly de Bruin'
Netty Koster'
N. N, Sherwood'
Nova Zembla'
Nuneham Park'
Old Port'
Planten sortimentstuin, Rhododendron —Syringa
'Parson's gloriosum'
'Parson's grandiflorum'
'P. C.de Rohan'
'Pelopidas'
'Peter Koster'
'Pierre Moser'
'Pink Diamond'
'Pink Pearl'
'Pink Perfection'
'Polarstar'
'President Lincoln*
'Princess Elisabeth'
'Prinses Marijke'
'Prof. Dr T.H. Zaayer'
'Prof. F. Bettex'
'Prof. Hugo de Vries'
'Prometheus'
'Purple Splendour'
purpureum elegans
purpureum grandiflorum
'Pygmalion'
'Quadrona'
'Queen Mary*
'Raoul Millais'
'Red Eagle'
'Red Riding Hood'
'Red Star'
'Richard Strauss'
'Robert Croux'
'Robert W. Wallace'
'Rodeo'
'Romany Chai'
'Rosamund Millais'
roseum elegans
roseum superbum
'Rutherford'
'Salvini'
'Sappho*
'Saturn'
'Scandinavia'
'Scharnhorst'
•Schiller'
'Schubert'
'Scipio'
'Sir Henry Havelock'
'Sir John Broughton'
'Sir Richard Garton'
'Sophia Gray'
'Souv. de D . A. Koster'
' „ de Dr.S. Endtz'
' „ de G. Koster'
' „ de W. C. Slocock'
'Spitfire'
'Stanley Davies'
'Stella'(syn.'Stella Waterer')
'Stella Waterer' (zie 'Stella')
'Stephen Davîes'
'Strategist'
'Susan'
'Sweet Simplicity'
'The Hon.Joice de Montague
„ „ Jean Mary
Montague'
'The Maroon'
'The Queen'
'The Warrior'
'Thunderstorm'
'Tintoretto'
'Topsvoort Pearl'
'Trilby'
'Unknown Warrior'
'Van den Broeke'
'Van der Hoop'
'Van Nes' Sensation'
'Van Weerden Poelman'
'Vauban'
'Vesuvius'('syn. 'Grand Arab')
'W. E. Gladstone'
'White Pearl'
'Wilgens Ruby'
'Willem Barendsz'
'Willem Vogt'
'William Austin'
'Zuiderzee'
Rhod. botanische
soorten
adenogynum
ambiguum
augustinii
brachycarpum
calophytum
campanulatum
campylocarpum
canadense
cantabile
chartophyllum
cinnabarinum roylei
dasypetalum
davidsonianum
degronianum
dichroanthum
edgarianum
fargesii
ferrugineum
fraseri
fulgens
galactinum
govenianum
haematodus
houlstonii
imbricatum
impeditum 'Moerheim's var'
insigne
laetevirens (syn. wilsonii)
litangense
longesquamatum
luscombe
makinoi
micranthum
minus (syn. punctatum)
nobleanum bicolor
„ coccineum
oreodoxa
oreotrephes
ovatum
praecox
prostigiatum
rubiginosum
smirnowii
sutchuenense
telmateium
wigbtii
williamsianum
yunnanense praecox
Ribes
gordonianum
sanguineum albescens
„ atropurpureum
„ atrorubens
„ atrorubens 'Select*
„ carneum
„ plenum
„ floribundum
„ grandiflorum
„ 'King Edward VII'
„ 'Lombarts'
„ splendens
Rosa
Bot. srt. en hybr.
Caninae-groep
eglanteria 'Eos'
,, 'Flora Mc.lvor'
„ magnifica
„ 'Max Graf'
„ 'Refulgence'
„ 'Rosendorf Ufhoven'
„ 'Till Uhlenspiegel'
Cinnamomeae-groep
acicularis 'Pike's Peak'
blanda 'Betty Bland'
moyessi
,, fargesii
,, 'Geranium'
,, highdownensis
„ 'Nevada'
f , 'Sealing Wax'
„ 'Select'
„ superba
pendulina
„ 'Mount Everest'
rugosa hybr.:
'Agnes'
'Belle Poitevine'
'Blanc Double de Coubert'
'Dagmar Hastrup'
'F. J. Grootendorst'
'George Will'
'Geschwinde Nordland
Rose'
'Hansa'
'Hildenbrandseck'
'Mme Georges Bruant'
'Pink Grootendorst'
'Ruskin'
'Signe Relander'
willmottiae
Gallicae-groep
alba 'Maiden's Blush'
„ 'Mme Plantier'
„ suavcolens
centifolia 'Königin von
Danemark'
,, major
,, minor
damascena 'Wildfeuer'
gallica 'Cardinal dc Richelieu'
„ complicata
,, 'Scharlachglut'
„ splendens
Pimpinellifoleae-groep
foctida (lutea) ('Austrian
Yellow')
„ bicolor ('Austrian
Copper')
„ persiana ('Persian
Yellow')
„ 'Parkfeuer'
„ 'Star of Persia'
harisonii ('Harison's Yellow')
hugonis
hugonis plemssima
omeiensis pteracantha
primula
ptcragonis
„ 'Red Wing'
spinosissima altaica
„ 'Frühlingsanfang'
„ 'Frühlingsgold'
„ 'Frühlingsmorgen*
,, 'Frühlingszauber'
,, 'Karl Förster'
,, lutea
„ 'Ormiston Roy'
„ 'Stanwell Perpetual'
xanthina
„ allardii
„ spontanea
Mosrozen
'Blanche Morcau'
'Capitaine John Ingram'
'Crested Moss' (syn. 'Chapeau
de Napoléon')
'Cristata'
'De Meaux'
'Golden Moss'
'Impératrice Eugénie'
'Mme Louis Lévêque'
'Mme Moreau'
'Nuits d'Young'
'Red Moss'
'Serlet'
'William Lobb'
Klimrozen
'Break o'Day'
'Brownell Rambler'
'Carpet of Gold'
'Climbing Peace'
'Copperglow'
'Golden Climber'
'Golden Glow*
'Hamburg'
'Harvest Glow'
'June Morn'
'King Midas'
'Le Rêve'
'Magic Carpet'
'Orange Everglow'
'Paul's Lemon Pillar'
'Pink Claud'
'White Gold'
Diversen
'Banshee'
'Berlin'(1)
'Elfe'(f)
'Erfurt'
'Mandarin'
'Mozart'
'München(1)
'Parkjewei' (mo)
'Rostock'
roxburghii-(mi)
'Schnceschirm' (p)
'Will Scarlet'(mo)
f
1
mi
mo
p
— floribunda
= lambertiane
= micropyllae
— moschata
~ polyantha
Syringa
Botanische soorten:
amurensis
emodi
henryi 'Lutèce'
119
komarowiî
microphylla
„ superba
persïca
„ alba
„ laciniata
pinnatifolia
rcflexa
sargentiana
sinensis
„ alba
„ saugeana
swegiflexa
swegînzowii
tigerstedtii
tomentella
velutina
yunnanemis
„ rosea
Hybriden van
hyacinthiflora
(oblataxvulgaris)
'Asessipi'
'Churchill'
'Evangeline'
'Excel'
'Fraser*
'Lamartine'
'Minnehaha'
'Nokomis'
oblata dilatata
„
„ nana
'Pocahontas'
Hybriden van
Prestoniae
(reflexa x villosa)
'Coral'
'Desdcmona'
'Donald Wyman'
'Hiawatha'
'Nocturne'
'Redwine'
'Royalty'
I
Hybriden van vulgaris: I
'Alice Eastwood'
'Ambassadeur'
'Ami Schott'
120
I
'
'Andenken anLudwig Späth'
'Belle de Nancy'
'Candeur'
'Capitaine Baltet'
'Charles X '
'Charles joly'
'Clarke's Giant'
'Decaisne'
'Diplomate'
'Edith Caveir
'Esther Staley'
'Etna'
'Excellent*
'Firmament'
'Général Pershing'
'G. J. Baardse'
'Guinevere'
'Hedin'
'Hugo deVries'
'Hugo Koster'
'Johann Mensing'
'Jonkheer C.F.van Tets'
'Kate Sessions'
'Katherine Havemeyer'
'Laurentian'
'Léon Gambetta'
'Lucie Baltct'
'Marceau'
'Maréchal Foch'
'Marie Legraye'
'Massêna'
'Mevr. Lombarts'
'Michel Büchner'
'Miss Ellen Willmott'
'Mme Antoine Buchner'
'Mme Charles Souchet'
'Mme Félix'
'Mme Florent Stepman'
'Mme I^emoine'
'Monique Lemoîne'
'Mont Blanc'
'Mrs. Edward Harding'
'Mrs. W. E. Marshall'
'Olivier de Serres'
'Paul Deschancl'
'Président Grévy'
'President Lincoln'
'Président Loubct'
'Président Poincaré'
'Primrose'
'Prinses Beatrix'
'Prodige'
'Reaumur'
'Rosace'
'Ruhm von Horstenstein'
'Sensation'
'Souvenir d'Alice Harding'
'Souvenir deMevr. Dr.Kenis*
'Vestale'
rhytidophyllum
sieboldii
utile
wilsonii
wrightii
Taxus
coraeensîs
florida alba
nana-variegata
ourpurea
variegata
venusta
versicolor
hortensis nivea
hybr. 'Abel Carrière'
„ 'Boskoop Glory'
lt 'Bouquet rose'
„ 'Bristol ruby'
„ 'Candida*
„ 'Conquérant'
„ 'Conquête*
„ 'Eva Rathke*
„ 'Féerie'
„ 'Floréal'
„ 'Florida'
„ 'Glorieux'
„ 'Groenewegeni'
„ 'Gustav Mallet*
„ 'Ideal'
„ 'Le Printemps'
„ 'Mad. Couturier'
„ 'Messager'
„ 'Newport Red'
„ 'Président Duchartre*
„ 'Stelzneri*
„ 'Styriaca'
„ 'Vanhouttei'
„ 'Verschaffeltî'
kosteri variegata
maximowiczii
(zie ook Diervilla)
Weigelia
baccata compacta
„ fastigiata aureo
marginata
cuspidata hülÜ
media hatfieldii
„ hicksii
Viburnum
betulifolium
bitchiuense
buddleifolîum
burkwoodii
catlesii
carlcephalum
cassinoides
chenaultii
dentatum
dilatatum
fragrans
„ album
,, nanum
hupehense
juddii
lantana
lentago
lobophyllum
opulus
„ compactum
„ nanum
„ xanthocarpum
phlebotrichum
plicatum (toment. plicatum)
„ tomentosum (toment.)
„ mariesü
(toment. mariesü)
„ rotundifolium (sterile
grandiflorum)
pubescens
purdomii
rhytidocarpum
Zenobia (Andromeda)
pulvérulents nuda
MEDEDELINGEN
VER. BOOM- E N PLANTENBEURS
AFD. ROZENCOMMISSIE
Jaarverslag over 1954
In de vorige jaarvergadering werden plannen gemaakt voor enige
excursies door de Commissie. Het was de bedoeling in Boskoop rond
te gaan om eenoverzicht tekrijgen vanderesultaten met deverschillende
nieuwe onderlagen, terwijl ook een excursie op het programma stond
naar sommige rozenkwekers in Brabant en Limburg. Alleen deze laatste
excursie kon doorgang vinden waarbij wij kennis konden maken met
verschillende nieuwe rozen. De rondgang in Boskoop konniet doorgaan
door het aanhoudend slechte weer, waardoor het bovendien niet
mogelijk zou zijn geweest juiste conclusies te trekken.
Uit latere onderlinge besprekingen iswelkomen vast te staan dat geen
enkele nieuwe onderlaag tot nog toe onverdeeld gunstig kon worden
beoordeeld.
De vergelijkende proef, door één der leden voor twee jaar opgezet,
is door verschillende omstandigheden mislukt. Dezelfde proef, dit jaar
herhaald, wijst tot nog toe de gewone Boskoopsche multiflora als de
beste aan.
Op verzoek van het Bestuur van de Proeftuin heeft de Commissie
de serie, gedeeltelijk nieuwe, klimrozen op de Proeftuin beoordeeld en
hierover rapport uitgebracht. Een tweede keuring zal volgend jaar
plaats vinden.
In deloop vanhetjaar werden 9nieuwe rozen ter keuring aangeboden,
terwijl nog enige herkeuringen plaats vonden.
Toegekend werden:
Certificaat van Verdienste aan witte sport uit de Louise Waltergroep,
eig. de Fa. Gebr. de Witte, Hazerswoude.
Certificaat Eerste Klas aan donker oranje sport uit de Louise Waltergroep, eig. de Fa. F.J. Grootendorst & Zonen te Boskoop.
De Commissie vergaderde eenmaal, terwijl ook een gecombineerde
vergadering plaats vond met het Dag. Bestuur van de Federatie van
Boomkwekersverenigingen Boskoop.
De rekening der Commissie sluit met een batig saldo.
De Secretaris, J. de Vink
121.
Overdrukuit „Mededelingen Dir. van de Tuinbouw", Jrg l/i, A'o. 2,
(Febr. 1955), pag. 111—118
Het forceren van
Forsythia intermedia spectabilis
ir C. B r o e r t j e s
INHOUD
i. Inleiding
121
2. Het verbreken van de winterrust door behandeling met chemicaliën 122
3. Het verbreken van de winterrust door warmwaterbehandeling . . . 122
4. Het verbreken van dewinterrust door koudebehandeling
122
4.1 Temperatuur
123
4.2 Koeltijd
123
4.3 Invloed van deluchtvochtigheid tijdens het koelen
123
4.4 Methodevan koelen
124
4.5 Invloed vanhet blad
127
4.6 Het forceren
128
4.7 De koelkosten
128
5. Samenvatting
129
6. Literatuur
129
1. Inleiding
In 1950 werd van kwekerszijde gevraagd of het mogelijk was de
aanvoer van bloeiende Forsythiatakken op de veiling te spreiden. De
aanvoer valt normaal namelijk tussen ± 1 Februari en ± 1April. Hij is
dan dikwijls zo groot, dat de prijzen aanzienlijk dalen. Een vroeger begin
van de aanvoer zou de aanvoerperiode verlengen en aldus de topaanvoer
verhinderen. Daardoor zouden de prijzen gunstig beïnvloed kunnen
worden. Een ander voordeel zou zijn, dat een gedeelte van het werk van
een arbeidsintensieve periode (voorjaar) naar een arbeidsextensieve
periode(winter) wordt verschoven. Eenvervroegde aanvoer in December
enJanuarivalt bovendien in een bloemarme periode. De vraag rijst echter
of geel vóór Kerstmis een gevraagde kleur is.
In het Proefstation voor de Boomkwekerij te Boskoop heeft men dit
probleem aan een onderzoek onderworpen. Er is steeds gewerkt met
Forsythiaintermedia spectabilis en wel met planten ofmet grote takken van
100—120 cm. Het is nl. een bekend verschijnsel, dat kleine, dunne takjes
veel gemakkelijker in bloei komen dan forsere takken,
In 1950 werd begonnen met het behandelen met aethyleendichloride
en dichlooraethyleen (8), doch na een mondelinge mededeling van dr ir
J. Doorenbos betreffende zijn ervaringen werd vanaf 1951 overgegaan
tot het koelen van planten (latervoornamelijk vanafgesneden takken) om
de winterrust van de bloemknoppen te verbreken. Deze winterrust is op
het moment van de bladval het diepst en wordt door de natuurlijke
koude in de winter geleidelijk opgeheven (9).
122
Het forceren van Forsythia
2. Het verbreken van dewinterrust door behandeling met chemicaliën
Vele stoffen zoals aether, chloroform en blauwzuur kunnen invloed
uitoefenen op derusttoestand van eenplant. Denny en Stanton(8) vonden
dat twee stoffen aethyleendichloride en dichlooraethyleen goed werkzaam waren bij het opheffen van derusttoestand van verschillende boomkwekerijgewassen. Beide stoffen zijn toegepast in drie concentraties nl.
5, io en 20 cm 3 per IOO liter lucht. Men liet de benodigde hoeveelheid
vloeistof door filtreërpapier opzuigen. Dat werd in de ruimte bij de
afgesneden takken gebracht, waar de vloeistof spoedig verdampte. De
takken stonden op water. De duur van de behandeling was 24 uur. Er
werden takken behandeld op 13 December 1950 en 2 Januari 1951.
De resultaten toonden aan, dat het zeer goed mogelijk is de rusttoestand voor een groot deel op te heffen en bloeiende takken te verkrijgen,
vooral met dichlooraethyleen. Het belangrijkste was echter, dat met
geringere concentraties bleek te kunnen worden volstaan naarmate de
winterrust door natuurlijke omstandigheden minder diep was geworden.
Een concentratie die bij de eerste proef onvoldoende uitwerking had,
gaf bij detweede proef goede resultaten. Ook bleek, dat een behandeling,
die bij de eerste proef goede resultaten gaf, bij de tweede proef schadelijk
werkte. Het is dus duidelijk, dat we precies moeten weten, hoe diep de
winterrust van de te behandelen takken is. Daar deze ieder jaar met de
weersomstandigheden varieert ,was het onmogelijk een voorschrift voor
de practijk te geven. Een groot bezwaar is verder, dat beide stoffen vergiftig en ontplofbaar zijn en verschillende materialen vrij sterk aantasten.
De kwaliteit van de takken liet door onregelmatig uitkomen van de
knoppen nog veel te wensen over.
3. Het verbreken van de winterrust door warmwaterbehandeling
Het isgebleken, dat eenbehandeling met water van ± 300 C gedurende
een tiental uren bij sommige planten gunstig isvoor het opheffen van de
winterrust (12). Forsythiatakken werden 3,6en 12uur in water van 300 C
gedompeld en daarna in bloei getrokken. Hoewel enige verbetering te
constateren viel, waren de resultaten van dien aard, dat de proeven zijn
stopgezet, te meer daar koudebehandeling veel betere resultaten opleverde.
4. Het verbreken van de winterrust door koudebehandeling
Dat Forsythia eerstkoude moethebben gehad om geforceerd tekunnen
worden, bhjkt duidelijk uit onderstaande tabel.
Jaar
winter 1950/51
winter 1951/52
winter 1952/53
winter 1953/54
Aantal etmalen waarin de
temperatuur tot + 5° C of
lager daalde
Datumvanaf welkeForsythia
zonder voorbehandeling kon
worden geforceerd
26—33
22—23
32
26
20—29December 1950
30December 1951
v ó ó r n December 1952
na 15Januari
1954
123
In de laatste kolom zijn de data aangegeven vanaf welke in de practijk
goede trekresultaten werden verkregen. Deze data zijn natuurlijk niet op
enkele dagen nauwkeurig vast te stellen. In de tweede kolom ishet aantal
etmalen van de periode, voorafgaande aan de data in de derde kolom,
genoteerd waarin de temperatuur tot 50 C of lager daalde. Uit de tweede
kolom blijkt, dat het aantal benodigde etmalen koude schommelt om de
vier weken, en uit de laatste kolom, dat in een winter met vroege lage
temperaturen (1952/53) aan de koudebehoefte veel eerder is voldaan dan
in een late winter (1953/54). In de practijk bleek het forceren in 1952/53
zeer gemakkelijk te gaan, terwijl het forceren in 1953/54 veel moeilijkheden en mislukkingen opleverde. De laatste jaren wordt dan ook het
temperatuurverloop zorgvuldig opgetekend, zodat de kwekers er van
op de hoogte kunnen worden gesteld, of er al voldoende koude is geweest om met forceren te kunnen beginnen. Doordat aan de koudebehoefte gemakkelijk op kunstmatige manier is te voldoen, is het vaststellen van deze datum minder belangrijk geworden. De punten die bij de
koudebehandeling van belang zijn, worden hieronder besproken.
4.1. Temperatuur
De vraag, bij welke temperatuur het verbreken van de winterrust
begint, is door ons niet opgelost. Dr ir Doorenbos (9) werkte bij + 5 0 C
en kreeg goede resultaten. Wij hebben voornamelijk gekoeld bij + 2 ° C.
De uitkomsten waren zeer goed. Een proef in 1954 wees echter uit, dat
—2° C nog iets betere resultaten gaf. Bij —io° C bevroren alle takken.
Ook in Aalsmeer (11) vond men, dat temperaturen beneden het
vriespunt betere resultaten gaven dan die even boven nul.We kunnen dus
concluderen, dat de optimale temperatuur voor het koelen —2° C is.
4.2. Koeltijd
Uit detabelblijkt reeds,dat ongeveer 28à30dagen gekoeld moet worden. Dit werd in al onze proeven bevestigd. Een, twee of drie weken
koelen wassteeds tekort; vier weken oflanger wasvoldoende (ziefoto 1).
Vier of vijf weken koelen gaf meestal weinig verschil, behalve bij zeer
vroegekoeling.Dan isvijfweken debestekoeltijd. Wij raden de kwekers
dan ook aan de eerste partijen vijf weken en de volgende vier weken te
koelen. Een gelukkige omstandigheid is, dat de koelduur zonder schade
opgevoerd kan worden tot enkele maanden. Volgens mondelinge
mededeling van J. Marchai (Rijkstuinbouwconsulentschap Aalsmeer)
wordt de kwaliteit pas na drie maanden minder; als de takken door inpakken in polyaethyleen tegen uitdrogen worden beschermd, kunnen ze
zelfs tot zes maanden worden bewaard.
Dit opent eveneens perspectieven voor het verlengenvan de aanvoerperiode.
4.3. Invloed van de luchtvochtigheidtijdens hetkoelen
De luchtvochtigheid blijkt tijdens het koelen van groot belang te zijn.
Dit wordt reeds bewezen door het feit, dat bij lange bewaring van
124
Het forceren van Forsythia
Forsythiatakken inpakken in polyaethyleen belangrijk betere resultaten
geeft. In 1953 werden takken vier weken bij + 2 ° C gekoeld, waarna de
helft direct werd geforceerd en de andere helft eerst twaalf uur in water
werd gelegd. Het is nl. een kwekerservaring, dat het voorweken een
sneller en regelmatiger uitkomen van de knoppen veroorzaakt. Ook nu
was de voorgeweekte partij veel beter (zie foto 2).
Merkwaardigerwijs bleek voorweken in 1954 geen betere resultaten
op te leveren; deze partij was bij —2° C gekoeld. Volgens opgave van
het koelhuispersoneel is de relatieve luchtvochtigheid bij + 20 C ± 80%
en bij —2° C 96—99%. De eerste partij was dus iets uitgedroogd en
reageerde zeer gunstig op een onderdompeling in water;de tweede partij
was niet uitgedroogd en hoefde derhalve niet voorgeweekt te worden.
Hoewel de relatieve luchtvochtigheid in koelcellen bij —2° C bijna steeds
95—100% is, is het gewenst, vooral bij langdurige koeling, de luchtvochtigheid te controleren. Zodra er een vermoeden bestaat, dat de
takken iets zijn uitgedroogd, wordt voorweken aangeraden. Deze eenvoudige behandeling kan niet schaden en komt de regelmatigheid van de
partij ten goede.
4.4. Methode van koelen
Van oudsher is de kweker gewend de eerste partijen „op de plant" te
forceren. Er zijn zelfs kwekers, die altijd hele planten forceren. Nu is
het waar, dat de bloemgrootte, de bloemkleur en de houdbaarheid in dat
gevalietsbeter zijn dan dievan afgesneden takken. Het verschilin kwaliteit is echter gering en kan trouwens door de koper niet geconstateerd
worden. De meeste kwekers forceren dan ook alleen maar afgesneden
takken. Ze voorkomen op die manier het tijdrovende en kostbare
verslepen van de zware Forsythiaplanten. Bovendien kan de kasruimte
beter worden benut: voor een emmer met afgesneden takken isaltijd wel
een plaatsje te vinden. Dit geldt in sterkere mate bij het koelen; zowel het
vervoer naar en van de koelcel als de plaatsing in de koelruimte is veel
kostbaarder voor planten als voor afgesneden takken. Het koelen en
forceren van hele planten moet dan ook worden afgeraden.
O m na te gaan op welke wijze de afgesneden takken de koelperiode
het best kunnen doormaken, werden in 1953/54 bij +2° C de takken als
volgt in dekoelcel geplaatst:er werden takken inleidingwater gezet, een
aantal werd in SO a -water (9, blz. 534) geplaatst, er werden takken
opgebost en ingepakt in polyaethyleen en er werden takken alleen maar
opgebost. Er waren weinig verschillen te zien;alleen de takken in polyaethyleen bleken iets beter te zijn dan de alleen maar opgeboste takken,
hetgeen toe te schrijven is aan uitdroging van de niet ingepakte takken.
Een volgend jaar waren er bij —2° C door dehogere luchtvochtigheid bij
die temperatuur geen verschillen te constateren tussen ingepakte (polyeathyleen of dik papier) en niet ingepakte takken. Bij deze temperatuur
bleek de meest eenvoudige behandeling de beste te zijn: opbossen van de
125
i. Invloed van een koudebehandeliiig bij + 2° C gedurende resp. (van links
naar rechts), i, 2, 3 en 4 weken.
Gefotografeerd i8 December 1953.
126
2. Invloed van het voorweken. Afgesneden takken gedurende vier weken
gekoeld bij + 2°C. Links niet voorgeweekt; rechts 12 uur voorgeweekt
vóór het forceren.
Gefotografeerd 18 December 1953.
127
takken en zonder meer in de koelcel brengen. Een lichte verpakking is
toegestaan om beschadiging tijdens het vervoer te voorkomen. Een
zware verpakking en het te hoog opstapelen moeten worden vermeden,
daar anders de koude lucht niet voldoende tot de takken kan doordringen. Dit zou vooral bij koelen gedurende de minimumtijd, onregelmatige uitkomsten kunnen veroorzaken. Ook moeten de bossen niet
zonder meer op de grond worden gelegd. Het is nl. voorgekomen dat
takken die in aanraking kwamen met de vochtige vloer van de koelcel, pekelwater opzogen. Daardoor stierven de takondereinden. Het
neerleggen van houten rekken voorkomt dit euvel afdoende.
Ook de aanwezigheid van fruit in een koelcel kan schadelijk zijn voor
de takken. Bij een proef in 1954 bleek dat takken, die vijf weken waren
gekoeld in een celwaarin enkele kisten appels stonden, zeer onregelmatig
en langzaam in bloei kwamen in vergelijking met andere takken, die
dezelfde tijd in een cel zonder fruit bij —2° C waren gekoeld. Weliswaar
was de temperatuur in de fruitcel hoger ( + 4 0 C), maar ook bij deze
temperatuur moet vijf weken voldoende zijn om een goede bloei te
kunnen verkrijgen. Het koelen van takken in eenfruitcel waarin nog een
plaatsje over is, moet dan ook sterk worden afgeraden.
4.5. Invloed van hetblad
Wie 1December bloeiende Forsythiatakken wil hebben, moet ongeveer zeven weken vóór die datum met koelen beginnen (vijf weken voor
het koelen, twee weken voor het forceren). De takken dragen begin
October echter nog volop blad. O m na te gaan of dit blad een schadelijke
invloed heeft, isin 1954een partij op 6 October geknipt. Daarvan werd
de helft met de hand ontbladerd. Dr ir Doorenbos (9) vermeldt een
schadelijke invloed van koudebehandeling, zolang het blad nog fris aan
de plant zit. Hoewel de zomer van 1954 erg nat was, waardoor de groei
van de gewassen erg lang doorging en het blad bij het knippen dan ook
volkomen fris en groen was, waren de ontbladerde takken na forceren
niet beter dan de takken met blad; beide partijen bloeiden na vijf weken
koelen bij —2° C goed. De kwaliteit van takken met blad, die door
kwekers vanaf 27 October en 5 November gekoeld werden, was ook
uitstekend. Wij behoeven derhalve na 1 October niet bevreesd te zijn
voor een schadelijke invloed van het blad.
Een andere kwestie is dat het blad meeweegt en dat takken met blad
veel meer plaatsinnemen dan takken zonder blad; hetverschilin gewicht
bedraagt ± 20% enin plaatsruimte nog meer. Bovendienkosthet moeite
het blad na het koelen van de takken te verwijderen. Het blad zit dan
net zovast alsvoorhetkoelen.Eengoedemethode omhette verwijderen,
is de volgende:de bossen door onderdompelen door en door nat maken,
opstapelen in een liefst warme omgeving (kas) en afdekken met b.v.
rietmatten. Na ongeveer drie dagen kan het blad worden afgeschud en
kunnen de takken na aanknippen op water worden gezet. Tijdverlies
'G8
Het forceren van Forsythia
heeft men vrijwel niet, want de knoppen beginnen tijdens het bladafbroeien al te werken. Men moet natuurlijk oppassen, dat de temperatuur
door het broeien niet te hoog oploopt.
Het zou dus van belang zijn het blad vóór het koelen te verwijderen.
Daartoe hebben we opgerooide planten in de kas chemisch ontbladerd
met twee middelen. Eén er van bleek schadelijk te werken op de bloemknoppen. Zij warennahetkoelennietmeer inbloei tekrijgen. Het tweede
middel, di-Na 3,6 endohexahydrophtalaat, werkte uitstekend (het blad
was in drie dagen afgevallen) en gaf geen enkele beschadiging. De
kwaliteit van de geforceerde takken was dan ook zeer goed. Deze
behandeling zal te zijner tijd nog nader worden uitgewerkt.
4.6. Het forceren
Het blijkt, dat voldoende gekoelde takken gemakkelijk in bloeizijn te
krijgen. Terwijl voorheen de eerste planten nogal eens bij een hogere
temperatuur geforceerd moesten worden, blijken gekoelde takken reeds
bij een matige temperatuur (60—650 F) in negen à tien dagen veilbaar te
zijn. Vanzelfsprekend moet men de normale behandelingen, zoals
regelmatig nat houden, blijven toepassen.
De vraag rijst nog, waarin de takken moeten staan tijdens het forceren.
Meestalgebruikt men slootwater ofleidingwater. In Aalsmeer wordt veel
van Chrysal gebruik gemaakt. Ook dit is een punt van onderzoek
geweest. Het bleek dat de takondereinden in een Chrysaloplossing frisser
bleven en dehoudbaarheid van debloemen ietsbeter was;de bloemkleur
en de bloemgrootte verschilden niet veel. De resultaten met leidingwater
doen er echter niet veel voor onder; slootwater wil nog wel eens aanleiding tot algenvorming geven.
Een tweede vraag, nl. of licht tijdens het forceren nog invloed heeft,
moet ontkennend worden beantwoord. Wij gebruikten 100Watt/m 2 als
extra belichting gedurende de nacht, maar hiervan ging geen enkele
verbeterende of versnellende invloed uit.
4.7. De koelkosten
Doordat het mogelijk is takken op te bossen en zonder meer in de
koelceltezetten, kunnen eengroot aantaltakken per m 2 gekoeld worden,
vooral wanneer door regelmatig brengen en halen de ruimte zo economisch mogelijk benut wordt. Zo konden 50000 takken op 17 m 2
vloeroppervlakte, over driemaandenverdeeld, worden gekoeld. Op deze
wijze worden de koelkosten per tak onbeduidend (x/4 tot 2 cent per tak,
afhankelijk van de grootte). De kosten van het vervoer hangen af van
de afstand naar het koelhuis. Ook is het van belang of men over eigen
vervoer beschikt. Bij gezamenlijk vervoer zijn ook deze kosten per tak
onbetekenend. Veel risico loopt men dus niet, te meer daar de resultaten
uitstekend zijn gebleken.
129
5. Samenvatting
H e t is gebleken dat Forsythia niet in bloei is te krijgen, v o o r d a t aan de
koudebehoefte is voldaan. In de n a t u u r is dat omstreeks 15 Januari, naargelang de winter vroeger oflater intreedt, het geval. O p die d a t u m heeft
de plant dan ongeveer 4 w e k e n in een t e m p e r a t u u r van + 5 0 C of lager
gestaan. O p kunstmatige wijze kan aan de koudebehoefte eerder voldaan
w o r d e n als m e n afgesneden takken gedurende 4 à 5 w e k e n in een koelcel
plaatst bij —2° C . D e temperatuur, koeltijd, luchtvochtigheid, de m e t h o d e
van koelen, de invloed van het blad en het forceren zelf w o r d e n besproken,
evenals de invloed van chemische middelen en w a r m water o p de w i n t e r rust van de b l o e m k n o p p e n .
6. Literatuur
1. A l l e n , F. H . : Flower forcing for early market on a Dutch nursery. J. roy.
hort. S o c , 77, 1952: 320—332.
2. B r o e r t j e s , C.: Trekproeven. Jaarboek v. h. Proefstation v. d. Boomkwekerij te Boskoop, 1951: 74—75.
3. B r o e r t j e s , C : Trekproeven met Forsythia.Jaarboek v. h. Proefstation v. d.
Boomkwekerij te Boskoop, 1952: 30—31.
4. B r o e r t j e s , C.:Trekproeven met Forsythia.Jaarboek v.h. Proefstation v. d.
Boomkwekerij te Boskoop, 1953: 72—76.
5. B r o e r t j e s , C.: De invloed van licht en koude op het trekken van Japanse
Azalea. Jaarboek v. h. Proefstation v. d. Boomkwekerij te Boskoop,
1953:76.
6. B r o e r t j e s , C.: Trekproeven met Forsythia, Japanse Azalea en Prunus
triloba. Jaarboek v. h. Proefstation v. d. Boomkwekerij te Boskoop, 1954
75—78
7. C u r t i s , O. F.Jr. and D. R. R o d n e y : Ethylene injury to nursery trees in
cold storage. Proc. Amer. Soc. hort. Sei., 60, 1952: 104—108.
8. D e n n y , F. E., and E. N . S t a n t o n : Chemical treatments for shortening
the rest period of pot-grown woody plants. Contrib. Boyce Thompson Inst.
Vol. I, 1925—'29: 355.
9. D o o r e n b o s , J. :Oriënterend onderzoek over het forceren van Forsythia en
Rhododendron. Meded. Dir. Tuinbouw 16, 1953:533—-543.
10. M a r c h a i , J. : Het koelen en vriezen van trekheesters. Vakblad voor de
Bloemisterij, Jrg. 9, nr 3 :27.
i l . M a r c h a i , J.: Een koudebehandeling van struiken van Prunus triloba.
Vakblad voor de Bloemisterij, 15 Febr. 1952: 50.
12. M o l i s c h , H. :DasWarmbad alsMittel zum Treiben derPflanzen,Jena 1909.
13.O