EPN COEP oktober 2016 J.W.A. Biemans EPN COEP 2016

Download Report

Transcript EPN COEP oktober 2016 J.W.A. Biemans EPN COEP 2016

EPN COEP 2016 – ‘Relatievermogensrecht, erfrecht en insolventie’

Prof.mr. J.W.A. (Jan) Biemans, Universiteit Utrecht

Op verzoek van het bestuur van de EPN wordt tijdens de COEP in het bijzonder aandacht besteed aan het onderwerp ‘levensverzekering’ binnen het thema ‘relatievermogensrecht, erfrecht en insolventie’.

1.

2.

Kennisvragen

a.

Welke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering b.

c.

en de Faillissementswet zijn van toepassing op de overlijdensrisicoverzekering? Kan een opstalverzekering een quasi-legaat zijn? In welke gevallen valt de opbrengst van een door de erflater afgesloten levensverzekering in d.

diens nalatenschap? Indien op de polis als begunstigde ‘mijn echtgenoot’ staat vermeld, en de verzekeringnemer en de begunstigde zijn gescheiden, wie is dan de begunstigde van de sommenverzekering?

Verdiepingsvraag

Ervan uitgaande dat het Wetsvoorstel ‘Beperking wettelijke gemeenschap van goederen’ wet wordt: waarom verdient het huidige art. 63 lid 1 Fw aanpassing? Betrek in uw antwoord de voorgestelde wijzigingen in Boek 1 BW.

3.

Casus 1

De heer A en mevrouw B zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. A en B hebben kruislings een levensverzekering afgesloten: bij de ene polis is A verzekeringnemer en begunstigde en B verzekerde; bij de andere polis is B verzekeringnemer en begunstigde en A verzekerde. A overlijdt.

4.

a.

b.

c.

In welk vermogen valt de uitkering? Is sprake van een quasi-legaat? Hoe luidt het antwoord op vragen a en b indien A en B de polissen niet kruislings hadden afgesloten maar met A als verzekeringnemer en verzekerde en B als begunstigde (en omgekeerd)? Hoe luidt het antwoord op vragen a en b indien A en B samenwoonden en beide als d.

verzekeringnemers onder één polisnummer een overlijdensrisicoverzekering hadden afgesloten ten gunste van de ander (met zichzelf als verzekerde)?

Casus 2

De heer A heeft een levensverzekering afgesloten op zijn leven en heeft als begunstigden zijn ‘erfgenamen’ aangewezen. Na overlijden blijkt dat A in zijn testament zijn vrouw B en hun drie kinderen C, D en E heeft aangewezen als erfgenamen. Het is onduidelijk of de nalatenschap negatief is. B, C en E aanvaarden de nalatenschap daarom beneficiair. D verwerpt de nalatenschap. A heeft nog een vierde kind, F, dat onterfd is. Tussen B, C en E enerzijds en D en F anderzijds bestaat onmin. a.

Wie heeft of hebben recht op uitkering onder de levensverzekering? EPN COEP oktober 2016 J.W.A. Biemans

Stel: de nalatenschap blijkt negatief te zijn. C, D en E zijn vereffenaar. Een schuldeiser van de nalatenschap (G) wil zich rechtstreeks verhalen op de levensverzekering (het recht op uitkering dan wel de opbrengst daarvan).

5.

b.

c.

d.

e.

Kan G zich op de levensverzekering verhalen? Kunnen C, D en E zich op de levensverzekering verhalen? Kan F zich op de levensverzekering verhalen? Stel dat C, D en E zich als vereffenaar in beginsel op de levensverzekering kunnen verhalen. Wat kan G doen indien C, D en E (desondanks) weigeren zich op de levensverzekering te verhalen?

Casus 3

De heer A en mevrouw B zijn getrouwd onder huwelijkse voorwaarden (geen gemeenschap van goederen). Zij hebben tien jaar geleden samen een woning van € 400.000,00 gekocht en verkregen. Voor de aanschaf daarvan hebben zij destijds een aflossingsvrije hypothecaire geldlening voor hetzelfde bedrag afgesloten bij bank C waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Tevens hebben zij ieder een overlijdensrisicoverzekering gesloten voor de aflossing van de lening. Bij de ene overlijdensrisicoverzekering van € 300.000,00 is A verzekeringnemer en verzekerde en B begunstigde; bij de andere overlijdensrisicoverzekering van € 100.000,00 geldt het omgekeerde (B is verzekeringnemer en verzekerde en A is begunstigde). A en B hebben hun rechten uit hoofde van verzekering verpand aan C. A overlijdt. De verzekeraar gaat over tot uitkering en de bank lost de schuld af voor € 300.000,00. De rechtbank benoemt een vereffenaar D. D stelt zich op het standpunt dat het uitgekeerde bedrag of een deel daarvan naar de nalatenschap dient te gaan. B is furieus en dient een vordering van € 100.000,00 ter verificatie in bij de vereffenaar.

6.

a.

b.

Wie heeft gelijk: B of D? Verandert het antwoord indien A en B gescheiden waren en in het echtscheidingsconvenant was overeengekomen dat A de woning zou verkrijgen alsmede de uitkeringen uit hoofde van de levensverzekeringen, en de hypotheekschuld voor zijn rekening zou nemen alsmede een eventuele waardedaling van de woning (onverminderd hoofdelijke aansprakelijkheid van de ex-echtgenoten jegens de bank)?

Casus 4

De heer A en mevrouw B zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Staande huwelijk willen A en B huwelijkse voorwaarden maken in verband met de steeds risicovollere onderneming (eenmanszaak) van de heer A. De heer A heeft verschillende schuldeisers; hij is ook aansprakelijk gesteld in verband met zijn onderneming. De huwelijksgemeenschap wordt ontbonden en verdeeld. Het belangrijkste vermogensbestanddeel, de woning met daarop een hypotheekrecht, wordt toegedeeld aan mevrouw B. De bank gaat akkoord met de levering na verdeling aan mevrouw B, met dien verstande dat A en B hoofdelijk aansprakelijk blijven voor de hypothecaire geldlening. A en B betalen de aflossingen en rente uit het gezamenlijke inkomen. Een tijd later wordt de claim werkelijkheid en volgt uiteindelijk het faillissement van A. Welke stappen kan de curator ondernemen om zich ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers op de woning te verhalen? EPN COEP oktober 2016 J.W.A. Biemans