Reactie RB op het wetsvoorstel Overige Fiscale

Download Report

Transcript Reactie RB op het wetsvoorstel Overige Fiscale

Reactie RB op het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2017 (34 553)
Het Register Belastingadviseurs (hierna: RB) heeft met veel belangstelling kennisgenomen
van het op 20 september 2016 gepubliceerde wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen
2017. Het RB neemt de vrijheid om op dit wetsvoorstel te reageren.
Het RB verzoekt de Kamerleden om de Staatssecretaris van Financiën te vragen om een
reactie op de punten die het RB in deze reactie aan de orde stelt. Hierna volgt eerst de
inhoudsopgave en daarna de (uitgebreide) inhoudelijke reactie.
Inhoudsopgave
1 Toerekening schulden die deel uitmaken van een algemeenheid waarop krachtens
erfrecht een vruchtgebruik rust .......................................................................................... 2
2
Codificatie beleidsbesluit vruchtgebruik ...................................................................... 2
3
Heffing beloningen bestuurders en commissarissen ................................................... 3
4
Codificatie beleidsbesluit tijdklemmen......................................................................... 3
5 Reparatie arrest over bedrijfsopvolgingsregeling bij indirecte aandelenbelangen van
minder dan 5%................................................................................................................... 4
6
Termijn vaststelling aanslag na schenking eigen woning ............................................ 5
7
Fatale termijn voor herziening voorschot en vaststelling toeslag ................................. 8
8
Codificatie besluit 2014/1947 woning in aanbouw ....................................................... 8
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
1
1
Toerekening schulden die deel uitmaken van een algemeenheid waarop
krachtens erfrecht een vruchtgebruik rust
Artikel I, onderdeel J (artikel 5.4 Wet inkomstenbelasting 2001)
Het RB verneemt met betrekking tot de voorstellen inzake de toerekening van schulden in
het kader van de defiscalisering graag het volgende.
1. Geldt de defiscalisering vanaf het moment dat het vruchtgebruik juridisch is gevestigd
door de afgifte van het legaat, of is er terugwerkende kracht tot het overlijdenstijdstip?
Terugwerkende kracht is wenselijk en dat sluit ook aan op de civielrechtelijke regeling. Er
kan bijvoorbeeld worden aangesloten bij de tweejaarstermijn uit het besluit vruchtgebruik
eigen woning. Het vruchtgebruik werkt dan terug tot het tijdstip van overlijden, mits het
vruchtgebruik binnen twee jaar na het overlijden is gevestigd.
2. Hoe moet in het kader van artikel 5.4 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: IB) worden
omgegaan met schulden/vorderingen die ontstaan uit de verdeling van een huwelijkse
goederengemeenschap (“turboverdeling”)? Omwille van de eenvoud is het wenselijk dat
ook die vorderingen en schulden onder de defiscalisering vallen.
2
Codificatie beleidsbesluit vruchtgebruik
Artikel I, onderdeel B (artikel 3.119a Wet inkomstenbelasting 2001)
Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 is toegezegd om te bezien
of, en zo ja hoe, vruchtgebruiksituaties in de per 2013 gewijzigde eigenwoningregeling
kunnen worden ingepast. Bij beleidsbesluit van 21 februari 2014 is al goedgekeurd dat een
vruchtgebruiker die rente en kosten betaalt op een schuld die de erflater is aangegaan, deze
in aftrek kan brengen als aftrekbare kosten voor de eigen woning. Voorwaarden zijn dat het
 een vruchtgebruik krachtens erfrecht is,
 waarbij de vruchtgebruiker draagplichtig is.
1. Voor de aftrekbaarheid van rente en kosten is het van belang dat de belastingplichtige
draagplichtig is voor die rente of kosten. Het RB verneemt graag of de vruchtgebruiker
aan deze voorwaarde voldoet als het testament hierover geen expliciete bepaling bevat.
Vloeit de draagplicht van de vruchtgebruiker voort uit artikel 3:220 BW, waarin is bepaald
dat ‘gewone lasten en herstellingen door de vruchtgebruiker worden gedragen en
verricht’? In de literatuur verschilt men van mening over het antwoord op laatstgenoemde
vraag Zie WPNR 2013/6958.
2. Het RB verneemt graag hoe moet worden omgegaan met een turboverdeling. Een
turboverdeling kan worden toegepast bij het overlijden van een in een beperkte of
wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot. De bezittingen en schulden
van de goederengemeenschap worden dan volledig (of deels) aan de nalatenschap
toegedeeld, in ruil waarvoor de langstlevende een (onderbedelings)vordering op de
nalatenschap krijgt. Vervolgens krijgt de langstlevende het vruchtgebruik van het saldo
van de nalatenschap en behoudt het kind de resterende blote eigendom. Het gevolg van
een turboverdeling is dat het vruchtgebruik rust op de nalatenschap die bestaat uit de
gehele huwelijksgemeenschap, verminderd met de overbedelingsschuld aan de
langstlevende. De (onderbedelings)vordering van de langstlevende kan renteloos of
rentedragend zijn.
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
2
De turboverdeling dient een praktisch doel, namelijk het volledig onder het vruchtgebruik
brengen van bepaalde of alle bezittingen en schulden van de goederengemeenschap.
Zonder een turboverdeling heeft de langstlevende (vanuit fiscaal oogpunt) de helft van de
gemeenschap in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik. Dat is voor partijen
vaak niet te begrijpen. Het is veel overzichtelijker als de langstlevende de bezittingen en
schulden geheel in eigendom heeft, of geheel in vruchtgebruik.
De Staatssecretaris van Financiën is van mening dat enkel het vruchtgebruik dat
betrekking heeft op de helft van het pand dat toebehoorde aan de erflater, krachtens
erfrecht is ontstaan. Het vruchtgebruik op het andere deel van het pand is naar zijn
mening niet krachtens erfrecht verkregen. Zijn antwoorden zijn te vinden in
AFP/2014/806, pagina 8 tot en met 11. Dat standpunt sluit niet aan bij de civielrechtelijke
werkelijkheid. Bij toedeling van de woning aan de nalatenschap wordt het vruchtgebruik
wél krachtens erfrecht gevestigd, in tegenstelling tot het standpunt van de
Staatssecretaris van Financiën. Bovendien was er voor de andere helft al sprake van een
eigenwoningschuld van de langstlevende. Ter voorkoming van diverse fiscale problemen
geeft het RB in overweging om goed te keuren dat de regeling ook van toepassing is
indien de eigen woning inclusief de financieringsschuld volledig wordt toegedeeld aan de
nalatenschap, dan wel voor 100% aan de langstlevende.
3
Heffing beloningen bestuurders en commissarissen
Artikel I, onderdeel K (artikel 7.2 Wet inkomstenbelasting 2001)
In de meeste belastingverdragen heeft Nederland het heffingsrecht voorbehouden over
beloningen die een in het buitenland woonachtige commissaris ontvangt voor de
werkzaamheden die hij voor een in Nederland gevestigd lichaam verricht. Nederland heft op
basis van artikel 7.2, lid 2, onderdeel a, b en c Wet inkomstenbelasting 2001. Om zeker te
stellen dat Nederland dit heffingsrecht in alle gevallen kan effectueren wordt nu voorgesteld
om aan artikel 7.2 een artikellid toe te voegen. Bepaald wordt dat de werkzaamheden die
een commissaris voor een in Nederland gevestigd lichaam verricht altijd worden geacht via
een in Nederland gelegen vaste inrichting te zijn verricht of in Nederland te zijn verricht. In
feite wordt daarmee in de IB een fictieve vaste inrichting geïntroduceerd. Naar de mening
van het RB is onduidelijk hoe deze bepaling zich verhoudt tot onder andere artikel 16 lid 4
van het belastingverdrag met België en artikel 16 lid 2 van het belastingverdrag met Italië.
Het RB vraagt om verduidelijking.
4
Codificatie beleidsbesluit tijdklemmen
Artikel I, onderdeel P, II en III Codificatie beleidsbesluit tijdklemmen (artikel 10bis.6)
In dit artikel wordt de goedkeuring voor het vervallen van de tijdklemmen in het beleidsbesluit
van 17 december 2014, BLKB 2014/2168M, gecodificeerd en uitgebreid. De tijdklemmen
vervallen voor een aantal specifieke situaties.
Een van die situaties is dat de belastingplichtige schuldhulpverlening krijgt als bedoeld in de
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. In het beleidsbesluit is sprake van de situatie dat de
belastingplichtige ‘een vorm van schuldhulpverlening’ krijgt. Het RB verneemt graag of het
kabinet met het voorstel een beperking van de soorten schuldhulpverlening, waarvoor de
tijdklem vervalt, beoogt.
De tijdklemmen vervallen onder andere ook voor op 31 december 2000 bestaande
kapitaalverzekeringen, voor zover de kapitaalverzekering heeft gediend als aflossing van de
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
3
eigenwoningschuld. Voor deze kapitaalverzekering geldt niet de goedkeuring van goedkoper
wonen, zoals voor de KEW. Het RB vraagt waarom voor die situatie de tijdklemmen niet ook
vervallen en geeft dit in overweging.
5
Reparatie arrest over bedrijfsopvolgingsregeling bij indirecte aandelenbelangen
van minder dan 5%
Artikel VII, onderdeel D (artikel 35c Successiewet 1956)
In het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2016 is een zogenaamde “reparatie”
opgenomen van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (hierna: SW) en de
doorschuifregeling in de IB. Het doel is om met ingang van 1 juli 2016 beide faciliteiten niet
meer van toepassing te laten zijn op indirecte belangen in lichamen die een onderneming
drijven (en die behoren tot het ondernemingsvermogen van de holding door
vermogensetikettering) doch die kleiner zijn dan 5% c.q. waarin geen indirect aanmerkelijk
belang wordt gehouden. Het RB vraagt zich af of dit werkelijk een “reparatie” is.
Met wellicht meer reden kan gesteld worden dat de Hoge Raad de bedrijfsopvolgingsregeling
juist heeft toegepast door via de leer van de vermogensetikettering ook kleine belangen als
ondernemingsvermogen aan te merken. De wetgever gaat er met deze reparatie zonder
meer van uit dat als consolidatie over de aandelen niet mogelijk is, het belang in de dochter
per definitie beleggingsvermogen vormt. Dit is naar de mening van het RB te kort door de
bocht geredeneerd. Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre met het vermogen van
een vennootschap een onderneming wordt gedreven, is door de wetgever aansluiting
gezocht bij het ondernemingsbegrip uit box 1, inclusief de daarbij horende
vermogensetikettering. Dat is een bewuste keuze geweest om te voorkomen dat een verschil
ontstaat tussen de fiscale behandeling van de IB-onderneming en de onderneming die wordt
gedreven in een vennootschap. Deze keuze leidt er toe dat je gebonden bent aan de
rangorderegeling en de vermogensetikettering.
De Staatssecretaris van Financiën wenst deze uitkomst niet en geeft aan immer bedoeld te
hebben dat, ook al is het (kleine) indirecte belang geëtiketteerd als ondernemingsvermogen,
dit ondernemingsvermogen niettemin niet tot het ondernemingsvermogen van de holding
behoort omdat het geen indirect gehouden aanmerkelijk belang is (≥ 5%).
Naar de mening van het RB wordt de toegangsweg tot de bedrijfsopvolgingsfaciliteit hiermee
beperkt. Slechts als er sprake is van een indirect gehouden aanmerkelijk belang vindt
toerekening van de bezittingen en schulden plaats aan de holding. Die toerekening van de
bezittingen en schulden is de sluis geworden om de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de SW en
de uitstelfaciliteit in de IB deelachtig te worden.
Via diezelfde toerekening werd er aan een indirecte belang in de vorm van preferente
aandelen nadere voorwaarden gesteld. Door de voorgestelde wetswijziging kunnen ook
preferente aandelen alleen via de toerekening van bezittingen en schulden aan de holding
toegang tot de bedrijfsopvolgingsfaciliteit hebben.
Naar de mening van het RB is er door deze wetswijziging sprake van “overkill” omdat kleine
belangen die volgens de Hoge Raad en fiscaal juist wel als ondernemingsvermogen zijn aan
te merken niettemin van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit zullen zijn uitgesloten.
Met de bedrijfsopvolgingsregeling wordt getracht te voorkomen dat de fiscale gevolgen van
de overgang van de eigendom de continuïteit van de onderneming in gevaar wordt gebracht.
Immers, de continuïteit van dergelijke bedrijven is belangrijk voor onze economie. Het RB
vraagt zich af waarom dan toch wordt getracht om de toepassing van deze regeling
beperkter te maken dan waar behoefte aan is bij dergelijke bedrijven? Het RB is van mening
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
4
dat dergelijke belangen om bedrijfseconomische redenen kunnen worden aangehouden. Dit
is dan zeker geen beleggingsvermogen.
De wetgever is van mening dat indien de aandelen zelfstandig bezien als
ondernemingsvermogen kunnen worden gekwalificeerd, de regeling te duur wordt. Immers,
de gehele waarde van het betreffende belang wordt als ondernemingsvermogen
gekwalificeerd, terwijl in die vennootschap ook beleggingsvermogen kan zitten. Naar de
mening van het RB zou het een alternatieve en veel zuiverder gedachte zijn om ten aanzien
van een dergelijk belang ook tot consolidatie over te gaan waardoor per individueel
vermogensbestanddeel kan worden beoordeeld of de betreffende dochter dat
vermogensbestanddeel aanhoudt in het kader van de toegerekende
ondernemingsactiviteiten of dat dit kwalificeert als beleggingsvermogen.
In de toelichting wordt volgens het RB ten onrechte de indruk gewekt dat de bezits- en
voortzettingseis per toegerekend activum moet worden gesteld. Dat is echter volgens het RB
niet juist. De faciliteiten zijn naar de mening van het RB – als er een onderneming wordt
uitgeoefend – op het ondernemingsvermogen van toepassing en dus ook op het bedrijfspand
dat pas één jaar voor de schenking is aangeschaft. Het RB vraag om een nadere toelichting
op dit punt.
6
Termijn vaststelling aanslag na schenking eigen woning
Artikel VII, onderdeel C (artikel 33a Successiewet 1956)
In dit wetsvoorstel is neergelegd om de termijn van het opleggen van een aanslag op grond
van de SW te verlengen van drie jaar naar vijf jaren.
Wijziging aanslagtermijn ongewenst
Vooraf merkt het RB op dat andere aanslagtermijnen voor specifieke onderdelen van
belastingwetgeving niet gewenst zijn. Thans regelt de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(hierna: AWR) voor alle aanslagbelastingen de termijn waarbinnen de aanslag moet worden
opgelegd. Deze termijn is voor alle aanslagbelasting gelijk. Het geniet de voorkeur een
eventuele (tijdelijke) aanpassing van de aanslagtermijn op te nemen in de AWR.
Noodzaak verlenging aanslagtermijn
Het RB verzoekt om uitgebreid de achtergronden en de redenen van de verlenging toe te
lichten. Het RB is zonder grondige redenen en nadat is vastgesteld dat er geen alternatieven
zijn, geen voorstander daarvan, omdat hiermee de eenheid in de termijn voor het opleggen
van belastingaanslagen wordt doorbroken. De onder punt 5.2 van de toelichting gegeven
achtergrond en redenen overtuigen niet.
Vanaf 2017 geldt een verhoogde schenkingsvrijstelling van € 100.000 voor een schenking
voor de eigen woning waarbij de begiftigde tussen de 18 en 40 jaar is. Uit de
Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting in combinatie met de SW volgt wanneer deze
schenking fiscaal tot stand komt. Als de schenking fiscaal tot stand komt, moet aangifte
worden gedaan waarin een beroep op de vrijstelling is opgenomen.
Als de schenking in 2017 wordt gedaan voor verbetering of onderhoud van een eigen woning
dan geschiedt dit onder de ontbindende voorwaarde dat het bedrag in het jaar van schenking
of in de twee daarop volgende kalenderjaren is besteed aan onderhoud of verbetering. De
schenking komt in dit geval direct (derhalve in 2017) tot stand. Voor deze situatie is het niet
nodig om de aanslagtermijn te verlengen. Mocht blijken dat de schenking uiteindelijk niet is
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
5
gebruikt voor verbetering of onderhoud van een eigen woning, dan worden achteraf namelijk
de gevolgen van de schenking teruggedraaid. Een verlengde aanslagtermijn is dus niet
noodzakelijk. Wordt de schenking gedaan voor de verwerving van een eigen woning of de
aflossing van een eigenwoningschuld of een restschuld, dan geschiedt de schenking onder
opschortende voorwaarde. In dat geval komt de schenking pas tot stand op het moment dat
de woning daadwerkelijk is aangeschaft of aflossing heeft plaatsgevonden. Ook in dat geval
is eenvoudig en snel vast te stellen of aan de voorwaarden voor toepassing van
schenkingsvrijstelling is voldaan. De noodzaak voor verlenging van de aanslagtermijn is dan
ook bij deze schenking niet aanwezig.
Het is vanaf 2017 mogelijk om de vrijstelling gespreid over drie jaar te gebruiken. Dan moet
over ieder jaar een aangifte worden gedaan met daarin een beroep op (het restant van) de
vrijstelling van het eerste jaar. Na iedere aangifte heeft de Belastingdienst drie jaar om een
aanslag op te leggen. Als in enig jaar geen beroep op de vrijstelling (meer) mogelijk is, zal er
over dat jaar een aanslag schenkbelasting opgelegd worden. Het RB ziet geen reden
waarom de driejaarstermijn niet voldoende is. Het is daarvoor niet nodig dat de
Belastingdienst eerst zicht heeft op alle schenkingen voordat de aanslagen over de
afzonderlijke jaren opgelegd kunnen worden. Ook zijn het RB geen gevallen bekend uit de
tijdelijke regeling zoals die gold in de periode 2013/2014 waarin die driejaarsperiode te krap
is geweest.
Ook in de situatie dat de schenking over meerdere jaren wordt gespreid, is er geen
noodzaak voor het verlengen van de aanslagtermijn. Als in een later jaar een schenking
wordt gedaan, waarbij een beroep wordt gedaan op de verhoogde vrijstelling, dan zal ook
daarbij de uitwerking van de ontbindende of opschortende voorwaarde identiek zijn. De
reden hiervoor is dat bij deze gespreide schenkingen elk jaar namelijk opnieuw een
schenking tot stand komt en dus een aangifteverplichting is. Tevens merkt het RB op dat in
de SW in veel situaties de termijn voor navordering al verruimd is. Het oprekken van de
aanslagtermijn is dan ook niet noodzakelijk.
In de toelichting wordt gewezen op de schenking onder ontbindende voorwaarde die voor de
SW direct tot stand komt en vervalt als de gelden niet binnen twee jaar aan
onderhoud/verbetering zijn besteed. De begiftigde dient het intreden van de voorwaarde zelf
te melden en om een (navorderings)aanslag te verzoeken. Eventueel kan de Belastingdienst
steekproefsgewijs controleren of de ontbindende voorwaarde is ingetreden en dan binnen vijf
jaar een navorderingsaanslag opleggen.
Door een aangiftebiljet speciaal voor de schenking voor de eigen woning te ontwerpen
waarop extra vragen vermeld staan over de besteding van de schenking en door bepaalde
bijlagen mee te laten sturen, kan de Belastingdienst eenvoudig de benodigde informatie
verkrijgen en de aanslag op tijd opleggen.
Door de straks geldende mogelijkheid om de schenking over drie jaar te verspreiden, kunnen
alle schenkingen voor de eigen woning worden aangemerkt als schenking onder
opschortende voorwaarde die tot stand komen als de voorwaarde is vervuld (artikel 1, lid 9
SW). Dit maakt de regeling naar de mening van het RB veel minder complex. Als dit zo wordt
overgenomen in de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting is de vijfjaarsperiode
overbodig. Daarom is het wenselijk dat de aangekondigde nieuwe Uitvoeringsregeling
schenk- en erfbelasting snel gepubliceerd wordt.
Verlenging aanslagtermijn voor schenking in één jaar
De verlenging van de aanslagtermijn leidt tot onnodig langere onzekerheid voor
belastingplichtigen voordat duidelijkheid bestaat over de toepassing van de vrijstelling. Het
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
6
valt niet in te zien waarom ook voor schenkingen die in één jaar worden gedaan een
vijfjaarstermijn gerechtvaardigd zou zijn.
De schenking voor de eigen woning is onnodig complex gemaakt. Door de regeling te
versimpelen wordt de uitvoering door de Belastingdienst veel eenvoudiger. Het RB stelt de
volgende vereenvoudigingen voor:
A. het fiscale partnerbegrip uit de Successiewet geldt wel voor de leeftijd en het bij
elkaar tellen van schenkingen aan partners door dezelfde schenker, maar (bij
samenwoners en echtgenoten die onder het maken van huwelijkse voorwaarden zijn
gehuwd) niet om te bepalen of er een eigenwoningschuld is afgelost. Dit maakt de
regeling onnodig complex als er bijvoorbeeld meerdere leningen bestaan, als er
schenkingen worden ontvangen van meerder schenkers of er sprake is van
samenwoners of mensen die gehuwd zijn onder het maken van huwelijkse
voorwaarden. Naar de mening van het RB wordt de regeling sterk vereenvoudigd en
worden problemen voorkomen als ook voor de aflossing wordt aangeknoopt bij het
fiscale partnerbegrip. Fiscaal partners kunnen dan ook elkaars eigenwoningschuld
aflossen (waarbij er gedefiscaliseerde vergoedingsrechten ontstaan). Dit sluit ook aan
bij het doel van de regeling, te weten ‘de vermindering van eigenwoningschulden van
huishoudens’. Een voorbeeld ter verduidelijking:
Echtgenoten zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting). De
gezamenlijke schuld is € 120.000. De man ontvangt een schenking van € 100.000 en
gebruikt deze voor aflossing van de schuld. Het aandeel van de man in de
gemeenschappelijke schuld is maar € 60.000. Hij gebruikt € 60.000 van de schenking
om zijn aandeel in de schuld af te lossen. Met de resterende € 40.000 lost hij de
schuld van zijn echtgenote af. Dat deel kwalificeert dus niet voor de vrijstelling.
Nog complexer wordt het als er € 60.000 bij de bank en € 60.000 bij vader wordt
geleend. Sommige inspecteurs van de Belastingdienst leggen dit zodanig uit dat er
dan bij beide financiers “een eigen deel” is wat betekent dat je bij ieder maximaal €
30.000 zou kunnen aflossen.
Het is anders als de echtgenoten in gemeenschap van goederen gehuwd zijn. Tijdens
de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 heeft de toenmalige
Staatssecretaris gezegd dat in dat geval de gehele schenking kwalificeert.
De regeling wordt vereenvoudigd als in alle genoemde gevallen de schenking volledig
is vrijgesteld als er eigenwoningschulden mee worden afgelost.
B. afschaffing van het onderscheid tussen ontbindende en opschortende voorwaarde
door voor alle schenkingen ten behoeve van de eigen woning de opschortende
voorwaarde te laten gelden.
Aanslagen schenkbelasting
In het verleden zond de Belastingdienst de aanslagen schenkbelasting naar de
contactpersoon die op het aangiftebiljet staat vermeld. Dit staat ook zo in de wet en de
toelichting op de aangifte. Sinds enige tijd stuurt de Belastingdienst de aanslagen
schenkbelasting naar de begiftigde. Het RB vindt dit een ongewenste beleidswijziging. Het
RB verzoekt om aanslagen en vragenbrieven weer naar de contactpersoon te sturen. Dat zal
in veel gevallen de adviseur zijn die de schenking heeft begeleid.
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
7
Herzien keuze tijdelijke vrijstelling 2013/2014
De vrijstelling ten behoeve van de eigen woning was als tijdelijke maatregel in 2013/2014 in
de wet opgenomen. In die jaren hebben sommige mensen de vrijstelling onder tijdsdruk
slechts voor een gering bedrag benut, bijvoorbeeld uitsluitend het bestedingsvrije deel. Het
RB geeft in overweging om deze mensen de keus te bieden om alsnog om een aanslag te
kunnen verzoeken door het beroep op de vrijstelling in te trekken, en vervolgens de
vrijstelling volledig te kunnen benutten in de jaren 2017 en daarna.
Voorlichting Belastingdienst
Om (grote) problemen bij de uitvoering te voorkomen adviseert het RB de Belastingdienst
om op de website een duidelijke ‘berekeningstool verhoogde schenkvrijstelling’ te
ontwikkelen die belastingplichtigen (en adviseurs) vooraf helpen bij het maken van de juiste
keuzes. Zijn eenmaal de juiste keuzes gemaakt en is aan de hand hiervan een
schenkingsaangifte ingediend, dan is een verlengde aanslagtermijn niet noodzakelijk. Deze
tool zal zo spoedig mogelijk beschikbaar moeten komen.
7
Fatale termijn voor herziening voorschot en vaststelling toeslag
Artikel XIII, onderdeel A en B
Naar aanleiding van recente jurisprudentie wordt thans een fatale termijn opgenomen in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awir) ten aanzien van de herziening van een
voorschot en het vaststellen van de toeslagbeschikking. Daartoe wordt een aanvulling
voorgesteld op artikel 14 en 16 Awir. In artikel 14 Awir is thans de toekenning van de
tegemoetkoming geregeld. De beslistermijn voor het vaststellen van de toeslagbeschikking
(de tegemoetkoming) is thans echter opgenomen in artikel 19. Het lijkt het RB dan ook
logischer de fatale termijn (en de gevolgen bij overschrijding van deze termijn) niet in artikel
14 maar in artikel 19 op te nemen.
In artikel 16 Awir zijn de bepalingen opgenomen ten aanzien van de toekenning van een
voorschot, alsmede de herziening van een voorschot. Het opnemen van de fatale termijn in
dit artikel is dan ook wel logisch.
8
Codificatie besluit 2014/1947 woning in aanbouw
Artikel I onderdeel A, (artikel 3.111 Wet inkomstenbelasting 2001)
In dit voorstel wordt onder voorwaarden ook de bouwkavel aangemerkt als een woning in
aanbouw voor de eigenwoningregeling. Het voorstel is een codificatie van een goedkeurend
besluit. De formulering in het voorstel wijkt naar de mening van het RB echter af van die in
de goedkeuring en lijkt beperkter.
In het voorstel wordt ook als een woning in aanbouw aangemerkt de bouwkavel ter zake
waarvan concrete stappen zijn gezet voor het in gang zetten van bouwkundige
werkzaamheden. De formulering in het beleidsbesluit lijkt ruimer: als er voldoende concrete
stappen zijn gezet ‘op grond waarvan naar redelijke verwachting valt aan te nemen dat de
bouwkundige werkzaamheden binnen afzienbare tijd gaan beginnen’. Het RB vraagt de
Staatssecretaris van Financiën te bevestigen dat met de gewijzigde formulering in het
wetsvoorstel geen beperktere uitleg van een woning in aanbouw is beoogd.
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
8
Deze reactie is opgesteld door Bureau Vaktechniek van het Register Belastingadviseurs, in
samenwerking met de Commissie Wetsvoorstellen en de specialistengroepen van het
Register Belastingadviseurs.
Culemborg, 6 oktober 2016
o-o-o-o-o
Overige Fiscale Maatregelen 2017
Reactie Register Belastingadviseurs
© Register Belastingadviseurs
9