Transcript VERSLAGEN
VERSLAGEN VAN DE ALGEMENE VERGADER1NGEN in 1952 en 1953 VERENIGD MET BIJDRAGEN EN MEDEDEUNGEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP (GEVESTiGD TE UTRECHT) ACHT-EN-ZEST!GSTE DEEL 1953 VERSLAG VAN DE ALGEMENE VERGADERING VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP GEHOUDEN TE UTRECHT OP 31 OCTOBER 1952 EN VAN DIE OP 2 NOVEMBER 1953 VERENIGD MET BIJDRAGEN EN MEDEDELINGEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP ACHT EN ZESTIGSTE DEEL N.V. v/h KEMINK EN ZOON OVER DE DOM - UTRECHT 1953 Mr A. LE COSQUINO DE BUSSY IN MEMORIAM Mr A. LE COSQUINO DE BUSSY Niet zonder aarzeling heb ik de opdracht aanvaard om te herdenken, wat Arthur de Bussy voor het Historisch Genootschap betekend heeft. Past een ophalen van zijn verdiensten wel bij zijn nederige bescheidenheid, die wars van alle ophef was? De begrafenis in alle stilte leek meer in overeenstemming met de Christelijke deemoed van deze Doper. Informatie bij zijn naaste betrekkingen bracht zekerheid, dat een herdenking niet als strijdig met zijn geest gevoeld werd en dat het op prijs gesteld zou warden, indien ik, die er roem op draag, tot zijn beste vrienden behoord te hebben, mij ermee wilde belasten. Daarmee verdween de schroom voor wat een ereplicht werd. De werkzaamheid van De Bussy ten bate van ons Genootschap heeft minder opvallende sporen nagelaten dan zijn lidmaatschap van ruim veertig jaren, waarvan vijfendertig ook zitting in het Bestuur meebrachten, zou doen veronderstellen. Op 1 Januari 1912 komt De Bussy's naam voor het eerst in de ledenlijst voor. In 1917 werd hij eerste bibliothecaris, een functie die hij in 1927 neerlegde, toen hij Utrecht verliet om archivaris van Amsterdam te warden. In het laatste jaar van zijn verblijf te Utrecht leverde hij de enige publicatie, waarmee hij de genootschappelijke werken verrijkt heeft, toen hij samen met zijn Rotterdamse ambtgenoot E. Wiersum in deel 48 der Bijdragen en Mededelingen Visitatie-verslagen van de Johanniter-kloosters in Nederland uitgaf. Zijn bedrijvigheid als wetenschappelijk publicist liet hij vooral ten goede komen aan de Vereniging voor de Oudvaderlandse Rechtsbronnen, waarvan hij in zijn Utrechtse jaren penningmeester en secretaris was. Onder de overkoepelende leiding van S. Muller Fz., van beide zusterverenigingen voorzitter, kon zo'n cumulatie gemakkelijk tot stand komen en zij bleef bestaan, ook toen de heersersfiguur van Muller, door De Bussy levenslang als zijn grote leermeester vereerd, weggevallen was. De Bussy's optreden in het Bestuur droeg van stonde of het stempel van zijn persoonlijkheid: bescheiden, oorspronkelijk en ad rem. Het verslag over het dienstjaar 1927 beschrijft zijn tienjarige werkzaamheid in het Utrechtse Bestuur aldus: „Niet dikwijls voerde hij in onze vergaderingen het woord, maar als hij het deed, had hij steeds iets te zeggen, dat het overwegen 4 waard was of door geestige inkleding de aandacht trok". Het behoeft dan ook niet te verbazen, dat binnen het jaar na zijn afscheid een middel gezocht en gevonden werd om De Bussy blijvend in het Bestuur terug te brengen, door hem onder de buitenleden een plaats aan te bieden, die hij tot zijn dood vervuld heeft. Zelfs toen zijn gezondheid begon te wankelen, heeft hij, zo al ooit, dan toch uiterst zelden ontbroken op de vergaderingen, waarin de buitenleden worden verwacht. Hoe vaak hebben daar zijn medebestuurderen mogen genieten van vonken van zijn scherpe en originele geest! Het mag nu wel verklapt worden, dat de amusante menu's in antieke vorm, die de diners opvrolijkten, door het Bestuur aangeboden in 1926 bij Bannier's zilveren jubileum, in 1935 bij het aftreden van Kernkamp, uit zijn welversneden pen gevloeid zijn. Zijn sprankelende geest, erfenis van zijn Franse voorouders, was weleens voor wie hem niet dieper kenden, een beletsel om De Bussy te zien zoals hij werkelijk was. De Bussy was voor sommigen nu eenmaal de geestigheden-zegger, die men kon verdenken, dat voor een bonmot niets hem heilig was; zoals zijn geciseleerde stijl, gevoegd bij zijn tekenend handschrift, kon schijnen naar de lamp te rieken. Daarmee miskende men hem stag. Aan hem was niets onecht, zelfs niet als hij een artistiek effect bejoeg. Leidsnoer van zijn leven was zijn diepgeworteld geloof. Het Evangelie-woord van geest en waarheid had zijn lijfspreuk kunnen zijn. Maar niet ieder herkende gemakkelijk in hem de gelovige. Hij droeg zijn Christendom niet ten toon, het bleek uit zijn leven. Het bracht zijn scherpe geest tot mildheid van oordeel, vervulde zijn oprechtheid met mededogen, verzachtte zijn afkeuring tot ironie, wanneer hij anderen dingen zag doen, waarvoor zijn braafheid — in de meest verheven zin op te vatten! — hemzelf behoedde. Dat maakte hem ook zo'n hoogst aangename medewerker in ons Bestuur. Meer nog dan zijn onderhoudende conversatie, want dieper, werkte daar ongemerkt zijn levensopvatting, waarvan de oprechtheid zich in de dagelijkse omgang transponeerde tot een door-en-door fatsoenlijke gedragslijn. Hij was uiterst behoedzaam in zijn oordeel over zijn medemensen. Toen hij eens in een studie de hoofdfiguur van zijn verhaal van iets lelijks had beticht en door anderen overtuigd werd, dat hij zijn bron onjuist geinterpreteerd had, was hij daar dagenlang verdrietig over, niet omdat hij op een historische fout betrapt was, maar omdat hij een kind Gods — na vijfhonderd jaar! — onrecht gedaan had 5 „Ons opgewekt en trouw medelid" noemt het boven geciteerde jaarverslag hem. Het tekent in die paar woorden de doopsgezinde, .het tekent onze vriend ten voeten uit. Laten wij, nu hij van ons heengegaan is, ons spiegelen aan de berusting, waartoe op zijn ellendig ziekbed zijn opgewektheid zich moduleerde, en zijn beeld trouw in ons bewaren. D. Th. E. VERSLAG VAN DE ALGEMENE VERGADERING DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP GEHOUDEN OP VRIJDAG 31 OCTOBER 1952 IN HET INSTITUUT VOOR GESCHIEDENIS DER RI JKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT Aanwezig volgens de presentielijst: de leden: A. Alberts J. A. van Arkel R. F. P. de Beaufort P. J. W. Beltjes E. van Beusekom j. C. Boogman J. W. Bosch S. van Brakel C. D. J. Brandt J. Brandt-van der Veen E. A. B. J. ten Brink H. J. Bulten A. W. van de Bunt J. J. Buurman M. P. van Buytenen H. P. H. Camps J. R. Clifford Kocq van Breugel A. E. Cohen W. Ph. Coolhaas E. G. Courrech Staal W. A. H. Crol Chr. S. Dessing Z. R. Dittrich B. Dorsman E. R. van Eibergen Santhagens D. Th. Enklaar R. Feenstra R. W. Feikema F. Gasses H. J. de Graaf D. Grosheide C. Gruys C. F. Giilcher S. Hart F. J. Heeris W. J. van Hoboken H. W. L. Hofdijk F. W. N. Hugenholtz 8 L. Jansen T. S. Jansma W. Jappe Alberts L. de Jong D. de Jongh A. G. Jongkees M. W. Jurriaanse F. van Kalken (en echtgenote) J. Karsemeyer J. H. Kernkamp F. Ketner W. P. Keijzer A. C. F. Koch G. Koch-de Meyer N. Kolff K. N. Korteweg Elis. H. Korvezee H. A. H. Kranenburg H. Kroeskamp E. Lagerwey Th. J. G. Locher J. A. van der Loeff L. Meihuizen A. M. P. Mollema J. L. Motshagen J. Mulder M. H. Mulders J. A. Nillessen J. Oomes J. K. Oudendijk K. E. Oudendijk J. C. H. de Pater R. Post J. H. J. van der Pot W. F. Prins J. E. Quintus Bosz M. Roest L. J. Rogier A. J. C. Riiter I. Schtiffer H. Schulte Nordholt J. Sibinga Mulder F. S. Sixma van Heemstra H. Smitskamp F. C. Spits C. Steinmetz G. W. Stove E. I. Strubbe A. Telders C. L. Thijssen-Schoute A. J. Veenendaal W. A. Veenhoven A. J. van de Ven W. C. Verdoorn Jr. E. Verkade A. J. Vis Y. P. W. van der Werff P. A. C. Wieringa W. J. Wieringa P. H. Winkelman C. Wiskerke J. J. Woltjer Th. P. H. Wortel F. W. R. Wttewaall J. W. Wijn S. B. J. Zilverberg (1 handtekening onleesbaar) De Voorzitter, Prof. Dr C. D. J. Brandt, opent om kwart voor 11 de vergadering met het uitspreken van de volgende rede: Dames en Heren, Kon ik het vorig jaar beginnen met U aan to kondigen, dat mijn openingsrede vele variaties zou bevatten op het traditionele thema, ditmaal ben ik niet zo gelukkig. Ik moet zelfs vrezen, dat 9 ik heel weinig inhoud aan mijn woorden zal kunnen geven, want de gebeurtenissen van het afgelopen jaar, die een vermelding verdienen, zijn maar zeer weinig in getal geweest. Maar laat ik vooral beginnen met U welkom te heten. Wij hebben gemeend, dat het goed was U wederom op dezelfde plaats te ontvangen, het gehele programma trouwens in te richten net als het vorig jaar. Alleen zou ik U een verbetering in overweging willen geven in de vorm van een dringend verzoek: wilt U alstublieft niet roken, de atmosfeer wordt hier gauw benauwd en te veel ramen open leidt weer tot andere euvele gevolgen. Ik doe dit verzoek met te meer overtuiging, omdat deze zaal ditmaal werkelijk zeer vol is, het aantal van degenen, die zich voor de lunch hebben opgegeven, en van wie wij dus a priori mogen veronderstellen, dat zij de vergadering bezoeken, is zelfs extra groot. Dit is natuurlijk iets, wat het bestuur van het Historisch Genootschap deugd doet. Het verheugt ons, dat zovelen van onze leden deze datum in de buurt van 1 November beginnen te reserveren voor het bezoek aan wat ons medelid le Cosquino de Bussy niet zonder gewaardeerde overdrijving betitelde als een nationale hoogtijdag. Van nationaal gesproken, ook ditmaal hebben wij enkelen van onze Zuiderbroeders in ons midden. In de eerste plaats natuurlijk U, professor Strubbe, onze spreker van hedenmiddag. Collega Strubbe, U kunt nooit beseffen, hoezeer wij er mee ingenomen zijn, niet alleen, dat U onze uitnodiging, om een spreekbeurt voor ons te vervullen, zo vlot hebt aangenomen, maar vooral ook, dat wij U thans werkelijk in ons midden mogen zien. Naast U beet ik ook professor Dr F. van Kalken uit Brussel bijzonder welkom. Het is, meen ik, de eerste vergadering van ons Genootschap, die U bijwoont, maar ik twijfel er niet aan, dat U zich hier volkomen thuis zult voelen. In de kring der Nederlandse historici bent U een bekende en — ik mag het U wel verklappen — een graag geziene gast. Deze zaal leent zich slecht voor het opstellen van een bestuurstafel, ik heb dit dan ook nagelaten deze keer en de meeste bestuursleden verzocht om zich onder het „profanum vulgus" te scharen, wat zij met gratie, misschien wel met een gevoel van opluchting hebben gedaan. Dit is in zoverre jammer, omdat wij nu niet in de gelegenheid waren U de veranderingen, welke in het afgelopen jaar in onze bestuurskring hebben plaats gehad, aanschouwelijk voor te stellen. Ik meld U dus in de eerste plaats het heengaan uit het Utrechtse bestuur van de beer G. A. Evers. Redenen van leeftijd en gezondheid maakten het voor hem bezwaarlijk, om 10 geregeld aan onze werkzaamheden te blijven deelnemen en hij heeft ons dus verzocht, om zijn plaats in het bestuur te mogen verlaten. Wij hebben ons bij zijn besluit neergelegd, maar wij hebben dit node gedaan. Want in de beer Evers verliest het Utrechtse bestuur een man, die altijd op zijn post was en die ons nooit in de steek heeft gelaten, wanneer wij een beroep deden op zijn kennis van de technische zijde van het drukkersbedrijf en het boek. De beer Evers is een uiterst bescheiden mens, maar op gevaar of van hem te kwetsen in deze bescheidenheid, wil ik het ook ten overstaan van U alien zeggen, zoals ik het reeds in de intieme kring van het Utrechts bestuur heb gezegd: „Mijnheer Evers, Uw werk in ons bestuur is goed geweest en het Historisch Genootschap is U tot grote erkentelijkheid en dankbaarheid verplicht. Het ga U goed!" Door het overlijden van Prof. Dr Z. W. Sneller ontstond er een vacature in ons Algemeen bestuur, waarin intussen niet onmiddellijk behoefde te worden voorzien. Wij meenden goed te doen het vervullen van deze vacature te koppelen aan een wens, welke sinds enige tijd reeds bij ons bestond, nl. door terug te keren tot de toestand, zoals die voor de oorlog bij ons bestond, dat alle universiteiten en hogescholen, waar de geschiedenis wordt gedoceerd, in ons Algemeen bestuur vertegenwoordigd zouden zijn. Dit ideaal hebben wij thans bereikt. Onze jongste Algemene bestuursvergadering heeft besloten, om aan professor Dr J. F. Niermeyer van de Gemeentelijke en aan professor Dr H. Smitskamp van de Vrije Universiteit te Amsterdam het lidmaatschap van het bestuur aan te bieden en tot onze voldoening hebben beide heren onze uitnodiging aangenomen. Het is vandaag de eerste maal, dat zij in hun nieuwe functie in ons midden aanwezig kunnen zijn; voor mij is dit een reden hun een extra hartelijk welkom toe te roepen. Wat onze publicaties betreft zij het mij vergund U het volgende mede te delen. U hebt, voor zover U reeds voor 1 Januari j.l. lid waart van ons Genootschap, de uitgave van de briefwisseling Marlborough-Heinsius enige tijd geleden ontvangen. Het is bier de plaats, dunkt mij, om de bewerker van deze omvangrijke publicatie, Mr B. van 't Hoff, zeer hartelijk geluk te wensen met de verschijning ervan. Ik weet, mijnheer Van 't Hoff, dat U wel eens wat ongeduldig bent geweest over de langzame gang van zaken. Ik verzeker U echter, dat ook wij niet altijd gelukkig waren, wanneer er weer iets tussenbeide kwam, dat het tempo verlangzaamde. Zoals laatstelijk weer de omstandigheid, dat de rond- 11 zending van Uw werk aan onze leden weer eindeloos werd opgehouden doordat het niet mogelijk bleek, om het in prachtband gebonden en van een brief van voorzitter, secretaris en bewerker voorziene exemplaar aan de tegenwoordige eigenaar van deze correspondentie, de beer Winston Churchill, aan te bieden, aangezien deze met vacantie was. Deze aanbieding zou, namens ons, geschieden door de Nederlandse ambassade te Londen, waarvoor ons Departement van Buitenlandse Zaken welwillend zijn medewerking had verleend. Helaas kan ik U nog steeds niet zeggen, of deze aanbieding nu heeft plaats gehad. Van het Departement van Buitenlandse Zaken hebben wij hierover verder nooit enig bericht ontvangen, terwijl ons ook van de beer Churchill geen kennisgeving van ontvangst heeft bereikt. Wat de uitgave van het Archief-Thorbecke betreft kan ik U de verheugende mededeling doen, dat kort geleden een begin is gemaakt met het ter perse leggen van het eerste deel. Er bestaat dus gegronde hoop, dat deze uitgave, die het bestuur reeds zo lang zoveel zorg heeft gebaard, binnen afzienbare tijd — mits U het woord afzienbaar niet in te enge zin neemt — voor ons op tafel zal kunnen liggen. De bewerkster, Mevrouw Dr J. Brandt-Van der Veen en het toezichthoudend lid van ons bestuur, Prof. Dr A. J. C. Miter doen — daar zijn wij van verzekerd — wat zij kunnen, om deze uitgave in een vruchtbare samenwerking tot een goed einde te brengen, daarbij gesteund, voor zover het in haar vermogen ligt, door Mej. Thorbecke, aan wie het archief van haar grootvader zo bijzonder ter harte gaat. Van Mej. Dr M. Simon Thomas bereiken ons regelmatig goede berichten over de voortgang aan de uitgave-Van der Meulen. Ook zij hoopt binnen niet al te lange tijd de copij van haar eerste deel gereed te hebben. Zoals U weet, is het onze bedoeling, om dit te laten verschijnen na het eerste deel van de Thorbecke-uitgave. Daarna komen dan, naar wij hopen en vertrouwen, de uitgaven van Dr H. J. Smit en van Dr J. Westendorp Boerma benevens het vervolg van het werk van Prof. Dr A. J. C. Riiter aan de beurt en, wie weet, ook nog weer eens een deel van onze Bijdragen en Mededelingen. Een en ander hangt echter volkomen of van de financiele toestand van ons Genootschap en daarin is — het zal U niet verwonderen — nog geen verbetering te bespeuren. Wel is per 1 Januari j.l. een groot aantal nieuwe leden toegetreden, wel hebben enkele — helaas maar enkele — leden gehoor gegeven aan de oproep van het bestuur tot vrijwillige verhoging voor een 12 keer van hun contributie, wel heeft de Thorbecke-Stichting haar subsidie voor de uitgave-Thorbecke van f 1000,— op f 2000,— per deel gebracht en heeft ook het Hendrik Muller-fonds zijn subsidie voor hetzelfde doel verhoogd, maar toch blijft de toestand van onze financiên hoogst zorgwekkend. Pogingen bij verschillende instanties gedaan, om subsidie te verkrijgen voor de uitgave van het Archief-Van der Meulen zijn tot dusverre allemaal op niets uitgelopen. Ik heb U het vorig jaar al voorgerekend, dat wij — ook als wij ons beperken tot een deel der Werken plus het Verslag van deze vergadering, ieder jaar zeker 4 a 5000 gulden meer moeten betalen aan drukkosten, enz. dan onze leden aan contributies opbrengen. Ik vraag mijzelf en U allen nogmaals af, of wij dan niet tot contributieverhoging moeten overgaan. Er is immers een wanverhouding ontstaan tussen de contributie van f 10,—, die de leden betalen, en de kostprijs van wat zij hiervoor ontvangen om van de prijs, waarvoor buitenstaanders onze uitgaven kunnen betrekken maar helemaal te zwijgen. Mag ik in dit verband nog een opmerking maken. De lste secretaris deelde mij onlangs mede, dat hij ergens gezien had, dat de pas verschenen uitgave Marlborough-Heinsius nu al weer tweedehands te koop werd aangeboden voor f 7,50. Ik mod zeggen, dat deze mededeling mij zeer onaangenaam heeft getroffen. Ik kan mij best begrijpen, dat niet elk van onze uitgaven ieder van onze leden evenzeer interesseert, ik kan mij zelfs wel indenken, dat men ruimtegebrek heeft in zijn boekenkast, maar in beide gevallen zou ik hopen, ja eigenlijk verwachten, dat het lid in kwestie de betreffende uitgave of wel aan een ander cadeau zou doen, die er wel belangstelling voor had, of wel haar aan ons terugzond, maar niet dat hij ons fonds noch de firma Nijhoff, die dit boek voor ons in de handel brengt, indirect zou gaan beconcurreren. Ik ben even afgedwaald van het probleem van een eventuele contributieverhoging. Weest U intussen in zoverre gerust, dat ons bestuur voor het komende jaar 1953 nog geen besluit tot verhoging genomen heeft. Mag ik U dan, waar ik vertrouw, dat U de redelijkheid van een eventueel dergelijk besluit zonder twijfel inziet, met verdubbelde ldem nog eens wijzen op de mogelijkheid, die wij U ook gaarne het volgend jaar weer willen geven, om Uw contributie vrijwillig althans enigszins aan te passen aan de materièle waarde van wat U ervoor ontvangt. Het vorig jaar kwam ik na een sombere beschouwing over de staat onzer financièn en de inkrimping onzer uitgaven met een 13 ietwat onverwachte mededeling over een extra publicatie in onze Werken, die ons mogelijk werd gemaakt door een plotseling aangeboden subsidie. Het betrof toen het deeltje, verzorgd door Dr Jappe Alberts, dat U in de loop van dit jaar is toegezonden. Het toeval wil, dat ik ook dit keer weer gewag moet maken van een soortgelijke mogelijkheid, die zich onlangs heeft voorgedaan. Een gesprek, dat ons medebestuurslid Geyl in de Ver. Staten had met de Amerikaanse historicus Herbert H. Rowen, heeft er toe geleid, dat Dr Rowen ons heeft aangeboden, om de „Relation de son ambassade" van Pomponne uit de jaren 1669-'72 bij ons uit te geven met de toevoeging erbij, dat hij zich sterk maakte, om het gehele hiervoor benodigde bedrag in de vorm van een Amerikaans subsidie aan ons te kunnen overmaken. Wij hebben ons over dit aanbod ernstig beraden. Primair voor ons was, dat deze Relation van groot belang is zowel voor onze als voor de algemene geschiedenis van die tijd en dat Dr Rowen de geschikte man mag heten om haar in het licht te geven. Wij hebben dan ook besloten, om dit aanbod in beginsel te aanvaarden, omdat wij hiermede onze leden en de wetenschap der geschiedenis in ons land een dienst meenden te doen, mits Dr Rowen zijn voorlopige toezegging gestand weet te doen en de kosten van deze uitgave in hun geheel door die bewuste subsidies warden gedekt en gegarandeerd, ook los van de persoon van de bewerker. Wij hebben dit besluit niet genomen dan nadat wij de bewerkers van onze uitgaven, die wellicht de kans zouden lopen, dat de verschijning van hun publicatie enige vertraging zou ondergaan door de eventuele inlassing van dit extranummer in ons program, van onze overwegingen op de hoogte hadden gebracht. Uit hun positieve reactie, respectievelijk uit hun stilzwijgen hebben wij menen te mogen concluderen, dat zij accoord gingen met het motief, dat bij ons de doorslag had gegeven: de dienst aan de wetenschap en aan onze leden. De rij van kleinere en grotere zaken, die ik onder Uw aandacht Wilde brengen, is hiermede ten einde. 1k moet U zeggen, dat het al sprekend mij zelf is meegevallen, wat ik U allemaal te vertellen had. Thans rest mij verder niets dan mijn woord van welkom te herhalen en de hoop uit te spreken, dat deze dag weer evengoed mag slagen als zijn voorgangers. Ik verklaar deze Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap voor geopend. 14 De Voorzitter verleent — na een korte schorsing van de vergadering — het woord aan Prof. Dr A. J. C. Riiter, die een voordracht houdt over de spoorwegstaking in 1944. Na afloop van deze lezing volgt een korte gedachtenwisseling, waarna de voorzitter de vergadering schorst tot 2.30 uur n.m. Te 2.30 uur heropent de Voorzitter de vergadering en verleent het woord aan Prof. Mr E. I. Strubbe tot het houden van zijn voordracht over de Nederlandse Stadsrechten. Na enige discussie sluit de Voorzitter de vergadering. VERSLAG VAN DE ALGEMENE VERGADERING DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP GEHOUDEN OP MAANDAG 2 NOVEMBER 1953 IN HET INSTITUUT VOOR GESCHIEDENIS DER RI JKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT Aanwezig volgens de presentielijst: de leden: Ch. H. van Aken J. G. Avis H. v. d. Bergh E. v. Beusekom K. W. L. Bezemer J. C. Boogman C. D. J. Brandt J. C. Brandt Corstius J. Brandt-van der Veen P. Briet I. J. Brugmans C. A. de Bruyn A. W. v. d. Bunt J. J. Buurman J. W. C. van Campen H. P. H. Camps A. E. Cohen W. Ph Coolhaas W. A. H. Croll J. G. van Dillen Z. R. Dittrich B. Dorsman D. Th. Enklaar G. A. Evers E. R. van Eybergen Santhagens J. H. van Eyken C. N. Fehrmann P. Geyl M. Goemans 0. F. M. F. Gosses M. K. E. Gottschalk D. Grosheide C. F. Giilcher H. L. Gumbert F. J. Heeris J. F. Heybroek D. J. van Hoboken H. W. L. Hofdijk 16 F. W. K. Hugenholtz L.J. Hymans v. d. Bergh W. Inden W. Jappe Alberts M. J. J. Jochems C. M. L. de Jong D. de Jongh J. H. Jongkees M. W. Jurriaanse W. M. C. Juynboll F. v. Kalken J. H. Kernkamp F. Fetner A. C. F. Koch N. Kolff R. J. Kalman E. H. Korvezee J. Landman L. Lasonder J.R. v. d. Leeuw H. B. P. A. Letschert C. Lohmann W. C. Mees L. Meihuizen A. M. P. Mollema A. W. J. Mulder H. Mijnssen M. Mijsberg-Hesselink J. F. Niermeyer J. K. Oudendijk K. E. Oudendijk J. C. H. de Pater G. A. W. ter Pelkwijk L. Pirenne L. J. Plemp v. Duiveland D. C. v. d. Poel W. A. Pohl R. R. Post J. Ratte S. C. Regtdoorzee GreupRoldanus C. Riekwel J. Roelink M. Roest A. J. C. Rater H. H. P. Rijperman F. S. Sixma van Heemstra C. Smit M. C. Smit W. A. P. Smit H. Smitskamp J. Steur J. J. v. Stuyvesant Meyen A. Telders J. den Tex M. Uitdenbogaard W. S. Unger A. J. Veenendaal A. J. v. d. Ven A. J. Vis B. A. Vermaseren H. B. C. W. Vermeer H. J. J. Wachters J. J. Westendorp Boerma P. A. C. Wieringa W. J. Wieringa J. Willeumier-Schalij H. Winkel-Rauws J. J. Woltjer Th. P. H. Wortel S. v. d. Woude F. W. R. Wttewaall J. W. Wijn S. B. J. Zilverberg (2 handtekeningen onleesbaar) De Voorzitter, Prof. Dr C. D. J. Brandt, opent om ruim half 11 de vergadering met de volgende redevoering: 17 Dames en Heren, Toen ik dezer dagen zo eens nadacht over wat ik bij de opening van deze vergadering te berde zou kunnen en moeten brengen, heb ik de toespraken van de successievelijke voorzitters uit de laatste twintig jaar eens de revue laten passeren en dusdoende kunnen vaststellen, dat het hoe langer hoe moeilijker wordt voor Uw voorzitter, om een behoorlijke inhoud te geven aan deze speech. Het heeft er veel van, of dit overzicht van de werkzaamheden van Uw bestuur ieder jaar magerder wordt. Dit kan intussen niet liggen aan de werklust van Uw bestuur als geheel noch aan die van de afzonderlijke leden ieder op hun terrein; wij behartigen de belangen van ons Genootschap met dezelfde toewijding als onze voorgangers. Maar de mogelijkheden, die wij hebben, zijn veel minder groot dan ze vroeger waren. Na de oorlog zijn wij aan handen en voeten gebonden door de financien, of liever het gebrek aan financien van ons Genootschap. De B. en M. hebben wij enkele jaren geleden tijdelijk, hopen wij nog altijd, moeten staken en ons program voor de Werken is zo omvangrijk — ik heb U al eens voorgerekend, dat wij met de uitgaven, die aanvaard zijn en op stapel staan, voor de eerstvolgende twintig jaar onder dak zijn, — dat van een ondernemen van nieuwe uitgaven helaas geen sprake kan zijn. Het kost ons zelfs de grootste moeite, om het bestaande program zo of te werken, dat wij ieder jaar onze leden een deel van de Werken kunnen doen toekomen. Feitelijk is de toestand nu al zo geworden, dat wij zonder subsidies van buiten niet meer uit de voeten kunnen. En dat terwiji ons ledental zeker niet ongunstig genoemd mag worden: 667 leden in Nederland en 98 buitenlandse leden, in totaal dus 765 leden, dit is een aantal, dat wij in jaren niet hebben gehad. Een feit blijft echter, dat dit ledental dubbel zo groot zou moeten zijn, om ons in staat te stellen, zoals wij vroeger altijd gewoon waren, met de opbrengst van de contributies de kosten van onze tegenwoordige uitgaven — dus zonder de B. en M. — te dekken. Een feit blijft dus ook, dat onze leden aan uitgaven van het Genootschap ongeveer voor het dubbele van hun contributie ontvangen. Toch blijft Uw bestuur afkerig van contributieverhoging; het kent uit eigen ervaring de financiele moeilijkheden van de Nederlandse intellectuelen. Dit neemt niet weg, dat ik gaarne nogmaals deze gelegenheid wil aangrijpen, om U op de bestaande mogelijkheid Uw contributie vrijwillig te verhogen wil wijzen. Een klein aantal Uwer heeft dit reeds gedaan en wij zijn hun hiervoor zeer dankbaar; het is moge2 18 lijk, dat vele anderen alleen maar vergeten waren, dat deze mogelijkheid bestond, vandaar dat ik er hen vandaag, nu de betaling van de contributie weer in het zicht komt, weer eens aan heb willen herinneren. U merkt, dames en heren, hoezeer Uw voorzitter door de financiêle problemen van het Genootschap in beslag is genomen. Hij zou er haast door vergeten, om U een hartelijk welkom op deze Algemene Vergadering toe te roepen. En toch ligt niets hem verder dan dit welkom te vergeten. Want dit jaarlijks contact met onze leden, het enige directe contact, dat Uw bestuur met hen heeft, wordt door ons zeer gewaardeerd. Uw grote opkomst, ook ditmaal weer, is ons een aanwijzing, dat ook door U deze samenkomst op prijs wordt gesteld, en een aanmoediging tegelijk, om op deze weg te blijven voortgaan. Ons bestuur heeft het afgelopen jaar twee grote verliezen geleden: Prof. Dr S. van Brake! en Mr A. le Cosquino de Bussy zijn overleden. Beiden waren zeer markante persoonlijkheden, beiden ook hebben een eigen plaats gehad in ons midden. Van Brakel is jaren lang lid geweest van het Utrechts bestuur, eerst als 2de secretaris, daarna als vice-voorzitter en toen hij in 1935 de wens te kennen gaf van over te gaan naar het Algemeen bestuur heeft deze positieverandering in zijn contact met het Utrechts bestuur nauwelijks wijziging gebracht. In het bijzonder na de oorlog woonde Van Brakel onze maandelijkse vergaderingen zo geregeld bij, interesseerde hij zich zo intens voor alle lopende zaken, dat wij, eerlijk gezegd, helemaal vergeten waren, dat hij formeel geen lid van het Utrechts bestuur meer was. Van Brakel was een heel bijzondere figuur in ons kleine kringetje als juristhistoricus, maar bovenal als mens. Intelligent, scherpzinnig, gevat, met een sterk geheugen voor details, vooral van personalia, een zeer onderhoudend causeur, ouderwets hoffelijk als weinigen, bereid om te luisteren naar andermans opvatting, maar tegelijk een man met een uitgesproken eigen mening, een vriend in de voile zin des woords, maar in de verste verte geen allemansvriend. Maar bovenal zal ik Van Brakel altijd blijven zien, ook in ons kleine kringetje, als een wijs man. Aan die wijsheid vooral ontleende hij het grote gezag, dat hij in onze kring bezat, het was de mens Van Brakel, veel meer nog dan de geleerde, die zijn plaats in ons bestuur tot een geheel eigene maakte; het is de herinnering aan deze mens, die bij ons zal blijven voortleven. Ik persoonlijk zal hem altijd dankbaar blijven voor zijn vriend- PROF. Dr S. VAN BRAKEL 19 schappelijke gevoelens ten mijnen opzichte, mij betoond van het ogenblik in 1927 af, dat ik het 2de secretariaat van hem overnam, en voor alles wat ik in die 25 jaar in en buiten het bestuur van hem heb mogen leren. Ons contact met Mr A. le Cosquino de Bussy was niet zo nauw als dit met Van Brakel is geweest. Vooral de laatste jaren heeft hij, helaas, door zijn slechter wordende gezondheid de vergaderingen van het Algemeen bestuur niet dan sporadisch bezocht. Maar zijn belangstelling voor ons Genootschap was dezelfde gebleven en zo nu en dan ontving onze secretaris nag eens zo'n briefje van De Bussy met die even merkwaardige puntige hand als gewrongen stijl, in die spottend-ironische, soms sarcastische toon, die karakteristiek waren voor deze gevoelige en o zo kwetsbare mens. Van de tegenwoordige bestuursleden ben ik de enige, die hem nog heeft meegemaakt in het Utrechts bestuur. Ik zie hem nog voor mij, zoals hij op onze vergaderingen zat, een van zijn befaamde zwarte brazilianen in zijn mond, heel lang zwijgend luisterend, terwijl er dan opeens die spot-tinkeling in zijn ogen kwam en hij middenin een zwaarwichtige discussie plotseling een gekruide anecdote vertelde. Ik boor hem nog het toen nog gebruikelijke jaarverslag van de 1 ste bibliothecaris voorlezen. Het kostte altijd veel moeite, om dit stuk uit zijn handen te krijgen, want De Bussy werkte langzaam, hij vijlde eindeloos aan de stijl ook van het kleinste en onbelangrijkste product van zijn pen, maar als hij het dan eindelijk klaar had, dan was dit op zichzelf simpele en vervelende verslag tot een klein meesterstukje van ernst en luim geworden. En de brieven, die hij later, toen hij na zijn benoeming tot Gemeente-archivaris van Amsterdam lid van ons Algemeen bestuur was geworden schreef ter aanbeveling van candidaat-leden! Kostelijke brokjes Nederlands proza vol geestige en rake typeringen. Ook de nagedachtenis van De Bussy zullen wij in dankbare herinnering houden. Tenslotte betreurt ons bestuur ook het heengaan, gelukkig echter in levende lijve van jhr Dr Graswinkel, die, nu voor hem het ogenblik gekomen is om zijn functie van Algemeen Rijksarchivaris neer te leggen, de wens te kennen heeft gegeven ook het lidmaatschap van ons Algemeen bestuur neer te leggen. Wij hebben gemeend deze wens van de beer Graswinkel te moeten eerbiedigen. Gaarne grijp ik deze gelegenheid aan ten eerste om de beer Graswinkel zeer hartelijk te danken voor alles wat hij in het belang van ons Genootschap heeft gedaan en voor de vriend- 20 schappelijke en hulpvaardige wijze, waarop hij steeds met ons heeft samengewerkt en ten tweede om de wens uit te spreken, dat zijn otium cum dignitate nog menig werkzaam en gelukkig jaar moge duren. Gedurende het afgelopen jaar heeft U nog geen uitgave van ons Genootschap mogen ontvangen, zelfs het gebruikelijke Verslag van onze vorige Algemene Vergadering met toebehoren is nog niet verschenen. Dit laatste vindt zijn oorzaak in de door ons bijzonder betreurde omstandigheid, dat het ons niet heeft mogen gelukken om Prof. Dr E. Strubbe zo ver te krijgen, dat hij ons de tekst van zijn voordracht toezond. Hij had die tekst op de vergadering practisch gereed bij zich, hij wilde voor de druk alleen nog een paar kleine aanvullingen maken, naar hij mij bij zijn vertrek verzekerde, waarvoor hij aan 14 dagen genoeg meende te hebben. Helaas zijn deze 14 dagen door onopgehelderde oorzaken nu reeds een jaar geworden en Prof. Strubbe is nog niet gereed. Waar de andere spreker op de vorige Alg. Vergadering, Prof. Riiter ons van te voren gezegd had, dat van zijn rede in het Verslag alleen een kort uittreksel zou kunnen worden opgenomen, meenden wij, dat het geen zin had om nu de voordracht van Prof. Strubbe niet beschikbaar was, een afzonderlijk Verslag van deze Alg. Vergadering te laten drukken. Het is onze bedoeling, om in het Verslag van de Alg. Vergadering van dit jaar de rede van de voorzitter bij de aanvang van de vorige bijeenkomst benevens het overzicht over de financien, dat in het vorige verslag had behoren te staan mede op te nemen; wij hebben er ons intussen van te voren van vergewist, dat de beide sprekers van vandaag hun respectievelijke teksten persklaar bij zich hebben. Bovendien — maar nu ga ik U iets zeggen, wat zelfs voor de meeste leden van het Utrechts bestuur nog iets onbekends is — is het mijn voornemen het bestuur voor te stellen, om twee van de vier artikelen voor onze Bijdragen en Mededelingen, die nu al enkele jaren in ons bezit zijn bij dit Verslag op te nemen en hetzelfde het volgend jaar te doen met de beide resterende stukken. Op deze wijze kunnen wij met niet al te veel kosten — ik kijk maar niet naar het gezicht van onze penningmeester — onze reeks van de B. en M. weer voortzetten, iets, dat niet alleen een verheugenis zal zijn, naar ik hoop, voor onze leden, maar ook van groot belang voor ons ruilverkeer met andere genootschappen. Maar nogmaals, dit is nog slechts een denkbeeld van mij, dat het Utrechts bestuur en in het bijzonder ook het vetorecht van onze penningmeester nog moet passeren. 21 Hoewel het werk aan de Thorbecke-uitgave dit jaar geregeld is voortgegaan en zo goed is gevorderd, dat het eerste deel binnen afzienbare tijd het licht zal kunnen zien, wanneer zich niet opnieuw moeilijkheden van bijzondere aard voordoen, is de oorspronkelijke verwachting van bewerkster, Mevrouw Dr J. BrandtVan der Veen, en bestuur, dat dit deel U dit jaar zou kunnen worden toegezonden niet in vervulling kunnen gaan. Wij hopen en vertrouwen echter, gelijk gezegd, dat dit eerste deel, bevattende de correspondentie van J. R. Thorbecke uit zijn jeugdjaren, in 1954 in Uw bezit zal komen. Mej. Dr M. Simon Thomas is met haar bewerking van de uitgave van het Archief-Van der Meulen ook nog niet zover gevorderd, dat zij het handschrift van het eerste deel bij ons heeft kunnen inleveren. Zij houdt geregeld contact met onze secretaris en ons bestuur vertrouwt, dat deze nuttige samenwerking ook de laatste moeilijkheden, die aan de voltooiing van dit eerste deel nog in de weg mochten staan uit de weg zal weten te ruimen. Het vorig jaar heb ik U kunnen mededelen, dat een Amerikaans historicus, Dr H. H. Rowen ons ter uitgave aangeboden had de „Relation de son ambassade" van de Franse gezant in Den Haag, Pomponne, uit de jaren 1669—'72, waarbij hij ons tevens in het vooruitzicht had gesteld, dat deze uitgave in haar geheel zou kunnen worden bekostigd met Amerikaanse subsidiên en dat wij dit aanbod in beginsel hadden aanvaard onder voorwaarde, dat de geopperde mogelijkheid werkelijkheid zou worden. In de afgelopen weken hebben wij bericht van Dr Rowen gehad, dat het hem inderdaad is gelukt, am het voile bedrag, dat naar onze berekening met deze uitgave gemoeid is, door subsidies te vinden. Het manuscript, dat reeds eerder in ons bezit was, is door ons medebestuurslid, Prof. Geyl, nagezien en aan Dr Rowen teruggezonden, opdat deze naar zijn aanwijzingen nog enige veranderingen en verbeteringen kan aanbrengen. Zodra dit dus is terugontvangen kan het ter perse worden gelegd en, naar wij verwachten, het volgend jaar als een extraatje aan U worden toegezonden. Alles met elkaar kan ik dit overzicht dus op een opgewektere toon eindigen dan waarmee ik ben begonnen. Om nog even in deze lijn door te gaan wil ik eindigen met een gelukwens en wel aan onze eerste sceretaris met zijn benoeming tot hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis aan de Utrechtse universiteit, een gelukwens, die zich ook uitstrekt tot zijn gezin, dat hem nu wat meer in zijn midden zal hebben, en ook tot ons Genootschap, dat door deze benoeming erop zal kunnen rekenen, 22 dat Prof. Kernkamp voor de functie van lste secretaris, die hij zo voortreffelijk waarneemt — wie kan daar beter over oordelen dan de voorzitter — behouden zal blijven. -Onder het uitspreken van de wens, dat ook deze bijeenkomst weer even geslaagd moge zijn als zijn voorgangers, verklaar ik deze Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap voor geopend. Hierna geeft de Voorzitter het woord aan Prof. Dr D. Th. Enklaar. OVER DE BRIEVEN VAN JEANNE D'ARC Geen vrouw in de wereldgeschiedenis heeft aanleiding gegeven tot zo'n omvangrijke literatuur als Jeanne d'Arc. Het is dan ook moeilijk nu nog omtrent haar persoon en werk een probleem te vinden, dat op zijn oplossing wacht. Schenk was wel gelukkig, toen hij als psychiater haar kon benaderen met een doelstelling, die buiten de competentie der historici viel 1). Bovendien waren die beinvloed door Huizinga's onwil-uit-onbewuste-vrees, dat dieptepsychologie bij zijn heldin en heilige afwijkingen zou bloot leggen, die hij maar liever niet wilde weten 2). Problemen, die historisch georiènteerde anthropologen en zich zo noemende historici in onze tijd gesteld hebben: of Jeanne werkelijk een heks geweest is, d.w.z. of zij behoord heeft tot een secte van duivelaanbidders, vereerders van een praechristelijke Keltische godheid, waarvan de cultus de hele Middeleeuwen door ondergronds in brede kringen van hoog tot laag zou zijn blijven bestaan 3 ); of dat zij aan de brandstapel ontsnapt en getrouwd zou zijn4 ); zijn vemuftsspelingen, die de indruk maken van opgeworpen te warden, omdat men over haar uitgepraat raakt. De gewrongen, vaak manifest onjuiste bewijsvoering, waarbij de gegevens verdraaid warden ter wale van de gepostuleerde conclusie, kan men dan ook alleen maar met een verwerping van het resultaat beantwoorden. Evenwel bestaat er een probleem omtrent Jeanne d'Arc, van 1) V. W. D. Schenk, Jeanne d'Arc. De Vrije Bladen, October 1948, Schrift 10. 2) J. Huizinga, Bernard Shaw's heilige, in: Tien Studiën (1926) 267 vgg. 3) Margaret Alice Murray, The Witch-cult in Western Europe. A study in anthropology (1921); R. Lowe Thompson, The history of the Devil, the horned God of the West (1929). 4) Grillot de Givry, La survivance et le mariage de Jeanne d'Arc (1914); J. Grimod, Jeanne d'Arc a-t-elle ete brulêe? (1952). Vgl. R. Post, S. Jeanne d'Arc is werkelijk verbrand, in: Studia Catholica XXVII (1952) 255 vgg. 24 technisch-historische aard, dat nog niet voldoende tot oplossing is gebracht: dat van de brieven, die op haar naam staan. Er zijn mij vierentwintig brieven bekend, die geacht worden van Jeanne d'Arc afkomstig te zijn. Daarvan zijn ons veertien overgeleverd in simpele vermeldingen, met min of meer uitvoerige inhoudsopgaven, vijf in afschrift en vijf in oorspronkelijk of in wat in de oorkondenleer schijnbaar oorspronkelijk heet. Ik som ze op in chronologische volgorde; die alleen maar vermeld warden, zijn door =', aangeduid, die bij ons onderzoek onecht blijken, door een + gemerkt. * 1. De brief aan haar ouders na haar vertrek uit Domremy zonder hun verlof, vermeld bij het verhoor in de kerker op 12 Maart 1431 (Q. I 129, Ch. I 100, D. 158-159) 5). De uiterste terminus a quo daarvoor is de datum van haar vertrek uit Domremy, 23 Februari 1429. Dit kan dus haar oudste brief zijn, waarvan wij weten. Maar hij kan ook wel jonger zijn dan de volgende, indien Jeanne hem uit Ste. Catherine de Fierbois verstuurde, en is dat zeker, indien zij hem, wat ook mogelijk is, uit Chinon zond. De brief is toch zeker wel geschreven, vOOrdat haar moeder met Pasquerel van Le Puy-le-Velay naar haar dochter te Chinon ging. Een dergelijke terminus ante quem is niet op de dag of te bepalen. * 2. De brief aan de dauphin uit Ste. Catherine de Fierbois, waar Jeanne eind-Februari of begin-Maart 1429 was, vermeld bij het verhoor van 27 Februari 1431 (Q. I 75, Ch. I 56, D. 116). * 3. De brief aan de geestelijken van Ste. Catherine de Fierbois over het zwaard, dat daar achter het altaar begraven lag; uit Tours of Chinon, dus na 6 Maart 1429; vermeld bij hetzelfde verhoor (Q. I 76, Ch. I 57, D. 118). 4. De sommatie aan de koning, de regent en de lords van Engeland; daarvan is de datum questieus; doch moet liggen tussen 22 Maart en 26 April 1429. Die kwestie zal, samen met de zesvoudige overlevering van de brief, straks uitvoerig besproken worden. * 5. Er moet een tweede sommatie geweest zijn, aangezien Jeanne de volgende de derde noemt; vermoedelijk is die door de 5) Q = J. Quicherat, Le Proces de condamnation et de rehabilitation de Jeanne d'Arc dite la Pucelle, 5 dln. (1841-1849); Ch. = P. Champion, Le Proces de la condamnation de Jeanne d'Arc, 2 dln. (1920-1921); D. = P. Doncoeur, La Minute francaise des interrogatoires de Jeanne la Pucelle (1952). 25 heraut Guyenne overgebracht, van wie zij in de volgende brief zegt, dat hij door de Engelsen gevangen genomen is (Q. III 107). * 6. De derde sommatie aan de Engelsen, van 5 Mei 1429, vermeld door Pasquerel in het rehabilitatieproces (Q. III 107). 7. De eerste brief aan de Fransen van Doornik, van 25 Juni 1429, in afschrift bewaard in een Doorniks register (Q. V 125). * 8. De eerste brief aan Philips de Goede, door Jeanne in de tweede vermeld als een drie weken geleden, dus eind-Juni 1429, met een heraut gezonden (Q. V 127). -f- 9. De eerste brief aan de bewoners van Troyes, gedateerd uit Sainte-Fale op 4 Juli 1429, door de zeventiende-eeuwse kroniekschrijver Jean Rogier (f 1637) in zijn handschrift, dat in autograaf in de Bibliotheque nationale te Parijs bewaard wordt, opgenomen (Q. IV 287). 10. De tweede brief aan Philips de Goede, op de dag van de kroning van de koning, 17 Juli 1429, uit Reims geschreven en in oorspronkelijk in de archieven van het departement Nord te Rijssel bewaard (Q. V 126). 11. De eerste brief aan de Fransen te Reims, van 5 Augustus 1429, in oorspronkelijk aanvankelijk op het stadhuis te Reims bewaard, in 1630 afgestaan aan Charles du Lys, laatste rechtstreekse mannelijke afstammeling van Jeanne's broer, en door erfenis in het familiearchief-Maleissye op het kasteel Houville bij Chartres gekomen (Q. V 139, naar een ,niet vlekkeloos afschrift; zo ontbreekt in de datum de plaats Provins). 12. De antwoordbrief aan de graaf van Armagnac, van 22 Augustus 1429, in afschrift bij het veroordelingsproces overgelegd en opgenomen als no. 29 der zgn. 70 artikelen (Q. I 245; Ch. I 203). * 13. De tweede brief aan Doornik, door Tassart du Tielt op 26 Augustus 1429 met oorlogsnieuws uit Compiegne in de stad gebracht en in een rekening van Doornik vermeld (H. Vandenbroeck, Extraits analytiques des anciens registres aux deliberations des consaux de la ville de Tournai II (Memoires de la Societe historique et litteraire de Tournai VIII, 1863) 335). * 14. De derde brief aan Doornik, op 14 September 1429 door dezelfde met een brief van de koning uit Saint-Denis binnen Doornik gebracht en in dezelfde rekening vermeld (Vandenbroeck, a.w. II 335). * 15. De tweede brief aan Troyes, van 22 September 1429, voorgelezen in de raadsvergadering op 2 October 1429. Jeanne deelde daarin mee, dat zij vOOr Parijs gewond was (Q. V 145). 26 * 16. De gemeenschappelijke brief van Jeanne en de heer van Albret aan de stad Clermont, van 7 November 1429, vermeld in een register van die stad (Q. V 146). + 17. De, wellicht meest bekende, brief aan de burgers van Riom, van 9 November 1429, in schijnbaar oorspronkelijk bewaard in het stadsarchief aldaar (Q. V 147). * 18. De brief aan de gekozenen van de stad Tours, van eindDecember 1429, met het verzoek om aan de schilder Heuves Polnoir, die Jeanne's standaard schilderde, ter gelegenheid van het huwelijk van zijn dochter Heliote een som gelds te schenken (Bibliotheque de 1'Ecole des chartes, serie I, t. IV (1842-43) 486 vgg.; Q. V 154 en 271). * 19. De brief aan de koning van Navarre, uit 1429, vermeld in een „Table des archives du Parlement", die in de Bibliotheque nationale te Parijs bewaard wordt; reeds onvindbaar voor Quicherat (Q. V 253). 20. De tweede brief aan Reims, van 16 Maart 1430, in afschrift in het ms.-Rogier en in oorspronkelijk in het familiearchief-Maleissye bewaard (Q. V 160). + 21. De brief aan de Hussieten, getekend door Pasquerel, in Latijns afschrift bewaard in het „Formelbuch" van Sigismund in de archieven te Wenen, door Th. Sickel met de datum 23 Maart 1430 uitgegeven (Bibliotheque de l'Ecole des chartes, t. 22 (Se serie, t. 2, 1861) 82) en door Quicherat in Duitse vertaling met de datum 3 Maart 1430 (Q. V 156). + 22. De derde brief aan Reims, van 28 Maart 1430, bewaard in afschrift in het ms.-Rogier, waarnaar Quicherat hem uitgaf, en in schijnbaar oorspronkelijk in het familiearchief-Maleissye (Q. V 161). * 23. De brief aan de bisschop van Senlis over de restitutie van de hakkenei, die Jeanne van hem gekocht had. De datum van deze brief is onbekend, maar moet liggen tussen de uiterste termijnen 6 Maart 1429, Jeanne's komst te Chinon, en 23 Mei 1430, haar gevangenneming voor Compiegne. De brief wordt vermeld in de zesde zitting van haar proces, op 3 Maart 1431 (Q. I 104-105, Ch. I 79, D. 141-142). * 24. De vierde brief aan Doornik, uit de kerker te Beaurevoir, van Augustus of September 1430, met een vraag om geld, vermeld in een rekening van Doornik (Vandenbroeck, a.w. II 336). Driemaal is in onze eeuw een monografie gewijd aan de brieven van Jeanne d'Arc. De eerste is van 1911, door graaf Conrad de Maleissye, een afstammeling van Jeanne's broer, zij het tot 27 driemaal toe in vrouwelijke lijn 6 ). De hoofdstrekking van zijn boekje is te bewijzen, dat Jeanne in de tijd tussen haar komst te Chinon en haar gevangenneming lezen en schrijven zou geleerd hebben; dat zij nooit met een kruisje ondertekend heeft, maar dat teken, volgens haar eigen getuigenis voor haar rechters 7), gebruikte bij wijze van krijgslist, om de ontvanger van de brief het tegenovergestelde te laten doen van wat zij hem voorschreef; zodat ook het kruisje, dat zij zette onder de acte, waarmee zij op het kerkhof van Saint-Ouen haar vizioenen zou herroepen hebben, bedoelde dat stuk waardeloos te maken; en Jeanne bijgevolg nooit haar roeping verloochend zou hebben. Tegen dat betoog, waaruit meer geloof dan wetenschappelijke critiek blijkt, is Hans Prutz opgekomen in een Beierse Akademie-voordracht van 1914 8 ), die, al bevat die tal van rake opmerkingen, herhaaldelijk slordigheid en onkunde van de Franse diplomatiek verraadt, die bij de bekende cultuurhistoricus der Kruistochten en der geestelijke ridderorden verbazingwekkend zijn. Tenslotte is in 1933 een lid van de volgende generatie van het huis Maleissye op de kwestie teruggekomen in de inleiding tot de collectie facsimiles van bronnen voor de geschiedenis van zijn toen ook officieel heilige oudtante, die door Jacomet bijeengebracht is 9). Afgedaan kan men de vraagstukken, die Jeanne's brieven ons stellen, nog niet noemen. Ik maak mij op om een bijdrage tot hun oplossing te leveren. Vooreerst is daar de alles overheersende vraag, of Jeanne d'Arc heeft kunnen lezen en schrijven; een vraag, die ik evenals Prutz geneigd ben met de meeste stelligheid ontkennend te beantwoorden. 1k wil daarbij niet eens het getuigenis van haar vijanden laten gelden. In de zitting van 27 Maart 1431 hielden de rechters haar voor, dat zij „non erat satis docta et instructa in litteris et talibus materiis arduis" "). Bij de exhortatio caritativa in de zitting van 18 April 1431 noemde Cauchon haar „mulier illitterata et ignorans scripturas" 11 ). Champion als Butler vat dat op 6) Comte C. de Maleissye, Les Lettres de Jehanne d'Arc et la pretendue abjuration de Saint-Ouen (1911). 7) Q. I. 83, 242, 333, Ch. I 62, 200, 275, D. 257. 8) H. Prutz, Die Briefe Jeanne d'Arcs (Sitzungsberichte der KOn. Bayerische Akademie der Wissenschaften. Philos.-philol. and hist. Klasse, 1914). 9) D. Jacomet, Jehanne d'Arc. Quarante-cinq documents originaux et iconographiques, precedes d'une introduction par le colonel de MaleissyeMelun (1933). 10) Q. I 200, Ch. 1 164, D. 207. 11) Q. I 376, Ch. I 305. 28 als de schrijfkunst 12). Volgens mij betekent in deze gevallen zowel „litterae" als „scripturae" de Schrift, de Bijbel, misschien zelfs de theologische wetenschap. Het oudste getuigenis van Jeanne zelf, waaruit haar analphabetisme blijkt, is haar uitlating tegen Mr Pierre de Versailles, abt van Talmont, en de universiteitsprofessor Mr Jean Erault, die haar in Maart 1429 te Poitiers ondervroegen: „Ego nescio nec A nec B" 13). Met Prutz vat ik dat op als: ik ken niet eens het A.B.C. 14). Toen kon zij dus lezen noch schrijven. En tot in haar laatste dagen was zij die kunst niet machtig. De getuigenissen van de herroeping op het kerkhof van Saint-Ouen, een week v6Or haar dood, laten daarover geen twijfel bestaan. De verschillende verklaringen, die ooggetuigen van dat „treurtoneel" ruim twintig jaar later bij het rehabilitatieproces aflegden, waarbij geheugentekorten soms tot tegenspraak leidden, heeft Pierre Champion tot een logische voorstelling geordend 15), waarbij dit althans is komen vast te staan: Jeanne verklaarde op die ongelukkige 24ste Mei 1431 niet te kunnen lezen en schrijven 16); de herroepingsacte is haar voorgelezen en hoogstens door haar, al dan niet begrepen, nagezegd 17); zij beef t met de pen, die haar in de hand geduwd is, volgens de een een kringetje, volgens een ander een kruisje gezet, terwiji haar hand is vastgehouden om haar haar naam te doen zetten 18). Het betoog van de graaf de Maleissye, die zich in 12) Ch. II 238; J. Butler, Jeanne d'Arc, die Akten der Verurteilung (1943) 205. 13) Q. III 74. 14) Prutz, a.w., 30. 15) Ch. I, XXVI. 16) Q. II 331 (verklaring van Jean Massieu), Q. III 123 (verklaring van Aimon de Macy). 17) Q. III 52 (verklaring van Guillaume de La Chambre), Q. III 65 (verklaring van Jean Monnet), Q. III 147 (verklaring van Guillaume Manchon), Q. III 156 (verklaring van Jean Massieu), Q. III 164 (verklaring van Guillaume Boisguillaume), Q. III 197 (verklaring van Nicolas Taquel). 18) Q. y II 17 (verklaring van Jean Massieu), Q. III 123 (verklaring van Aimon de Macy), Q. III 164 (verklaring van Guillaume Boisguillaume). In het eerste proces noemen de rechters „revocationem et abjurationem secundum formam cujusdam schedulae sibi tunc lectae, verbis gallicis confectae, quam ipsamet pronuntiavit, atque ipsam schedulam propria manu signavit" (Q. I 447, Ch. I 366). Het daarbij opgenomen herroepingsformulier eindigt: Et en signe de ce, lay signe ceste cedule de mon signe. Ainsi signee: Jehanne+ (Q. I 448, Ch. I 368; vgl. evenwel vooral D. 271 waar de opsteller van het ms. van Orleans uitdrukkelijk twij fel aan de eigenhandigheid uitspreekt). 29 allerlei bochten wringt om te bewijzen, dat Jeanne kon lezen en schrijven en haar kruisje onder de herroepingsacte niet als ondertekening, maar als ontkenning bedoelde, en die de geloofwaardigheid der getuigen, als zij hem niet passende verklaringen aflegden, zoekt verdacht te maken, ontkrachtte Champion met de eenvoudige, doch onweerlegbare tegenwerping, hoe een dergelijke truc — „une pareille falsification", zegt hij scherper — dan wel ontsnapt zou zijn aan Jeanne's familie en aan de rechters in het rehabilitatieproces "). Het argument van de heer de Maleissye, dat Jeanne, zoals door verschillende getuigen wordt meegedeeld 2"), bij de herroeping lachte, wat hij zo wil verklaren, dat zij van de ernstige zaak een schertsvertoning maakte — „truffa", zeiden sommige omstanders a1 21) —, waarbij zij haar belagers zou voor de gek gehouden hebben, vond Champion blijkbaar geen discussie waard. Ik voor mij zou een dergelijk boerenbedrog van een heilige niet bepaald verheffend vinden. Dat Jeanne lachte, zie ik voor een uiting van zenuwachtigheid aan, die akelig helder verraadt, hoe het acme kind, dat op zijn hoogst negentien jaar oud was, daar bij de Saint-Ouen, waar de beul onder de toeschouwers rondliep 22), geschokt en beangstigd is, zelfs met de bedreiging, dat zij onmiddellijk zonder verdere vorm van proces in het vuur gegooid zou worden, indien zij de herroepingsacte niet tekende. Er is aan de stukken geen argument te ontlenen, dat Jeanne zou hebben kunnen lezen en schrijven. Nu wij haar analphabetisme vastgesteld hebben, zijn er twee omstandigheden, die met dat felt moeilijk te rijmen lijken. Jeanne gebruikt tegenover haar rechters de uitdrukkingen „scribere" en „facere scribi" voor het vervaardigen van de namens haar verzonden brieven naast elkaar. Als zeer duidelijk voorbeeld haal ik aan, hoe zij op 1 Maart 1431 op een desbetreffende vraag 19) Ch. I, XXVII n. 3. Reeds Prutz, a.w., 42, was van mening, dat het kruisje op het herroepingsformulier niet als een annulering daarvan opgevat mag worden. G. Hanotaux, Jeanne d'Arc (1911) 192, die blijkbaar door de graaf de Maleissye overtuigd was, dat Jeanne toen vrijwel zeker haar naam zetten kon, was van oordeel, dat in dat geval het kruisje niets bewees. Ook hij Wilde bewijzen: „Jeanne n'a pas abjure". Overtuigend is zijn betoog in deze geenszins. 20) Q. II 338 (verklaring van Guillaume du Desert), Q. III 55 (verklaring van Jean Mailly, bisschop van Noyon), Q. III 123 (verklaring van Aimon de Macy). 21) Q . III 55 (verklaring van de bisschop van Noyon). 22) Q. III 65 (verklaring Jean Monnet). 30 antwoordde, dat zij over het drievoudig Schisma „numquam scripsit nec fecit scribi", en dat vervolgens met dezelfde woorden bezwoer "). In een eerste opwelling zal men wellicht neiging gevoelen, dat te vertalen met „noch zelf schreef noch dicteerde"; maar dat kan niet, omdat wij weten, dat zij niet schrijven kon. Zeker mag men het door haarzelf gemaakte onderscheid niet laten gelden, als ware zij de schrijfkunst wel machtig. Men zal „scribere" moeten opvatten als „dicteren" en „facere scribi" als „een brief laten opstellen, waarvan zijzelf de te behandelen punten opgegeven had". Wij zullen nog voorbeelden ontmoeten van deze beide manieren, waarop haar brieven tot stand kwamen. Groter moeilijkheid levert Jeanne's weigering in de zitting van 24 Februari 1431 om te antwoorden op de vraag, of zij bij haar Stemmen ook weleens iets zag, omdat zij daaraan het verzoek verbond, de punten, waarop zij toen geen antwoord wilde geven, op schrift te mogen krijgen "). Wat is haar bedoeling daarmee geweest? Dat zij de vraagpunten in de kerker heeft willen bestuderen, alvorens haar antwoord vast te stellen, is in verband met de omstandigheid, dat ze niet kon lezen, onaannemelijk. Prutz ziet er een poging tot uitstel in en verwijst voor die zienswijze naar andere gevallen, waarin Jeanne verklaarde haar antwoord pas later te zullen geven, morgen, over een week, over veertien dagen, zelfs na onbepaalde tijd "). Maar waarom zou zij dan deze keer dat uitstel niet even openlijk gevraagd hebben? Zeker heeft Prutz gelijk, als hij veronderstelt, dat Jeanne hier evenals bij ander uitstel haar Stemmen wilde raadplegen. Heeft zij gedacht, dat de Stemmen, die tijdens het proces tot heiligen en engelen geconcretiseerd zijn, de stukken konden lezen? Prutz brengt dit alles in verband met het „naive Wunderglauben", dat de rechters tot de vraag bracht, of de engel haar wel Bens brieven had geschreven "). Inderdaad, voor een tijd, die geloofde aan de mogelijkheid, dat stervelingen door brieven uit de Hemel richtlijnen ontvingen 27), moet ook aannemelijk geweest zijn, dat hemelingen aardse letters konden lezen. Niet 23) Q. I 83, Ch. I 62, D. 122. 24) Q. I 65, Ch. I 47, D. 105; vgl. Q. I 309, Ch. I. 255. 25) Prutz, a.w., 37; vgl. Q. I 63, 73, 130, 133, 308, Ch. I 46, 54, 102, 104, 113, 254, D. 103, 158-159, 160-161, 166-167, 226-227. 26) Prutz, a.w., 38; vgl. Q. I 146, Ch. I 115, D. 168-169. 27) P. W. J. van den Berg, De viering van den Zondag en de feestdagen in Nederland voor de Hervorming (1914) 168 vgg.; J. Gessler, Een brief uit den Hemel. Nederlandsche en andere versies van den Christusbrief (1936). 31 of Jeanne het gevraagde stuk kon ontcijferen, is van belang — dat kon zij zeker niet —, maar of zij geloofd heeft, dat haar Stemmen het zouden begrijpen en haar het juiste antwoord zouden aanraden. Wel blijkt nergens, dat Jeanne het geloof aan de Christusbrief kende, zoals ze ook ontkende, brieven van de engel ontvangen te hebben; maar haar gedachtengang moet aldus geweest zijn: wat zij niet begreep, zouden haar Stemmen verstaan. Aan het feit van haar analphabetisme doer dit incident niet toe of af. Als wij het erover eens zijn, dat Jeanne niet kon lezen of schrijven, hoe zijn dan de brieven tot stand gekomen, waar haar naam aan verbonden is? Zijzelf sprak bij het verhoor van 17 Maart 1431 van „clerici scribentes litteras suas", „les dercs escripvans ses lectres" 28). Onder de bekende brief aan de Hussieten, die ik, tegen het gezag van Quicherat en Sickel in, met Prutz voor een vervalsing houd, staat de naam van haar biechtvader Pasquerel, die hem opgesteld, geschreven en ondertekend zou hebben 29). Pasquerel wist in het rehabilitatieproces te vertellen, dat de derde sommatie om Frankrijk te verlaten, die Jeanne op Hemelvaartsdag, 5 Mei 1429 tot de Engelsen richtte, de ondertekening droeg: Jehanne la Pucelle 30). Pasquerel lijkt wel wat van de uitvaardiging van Jeanne's brieven geweten te hebben. Anatole France, die ook de eerste sommatie, van Maart of April 1429, door een geestelijke geschreven acht — door wie anders, zou men willen vragen —, vermoedt, dat Jeanne deze derde aan Pasquerel gedicteerd heeft 31). Wie schreef de brief, die zij op haar reis naar Chinon uit Sainte-Catherine de Fierbois aan de dauphin zond 32)? Pasquerel was toen nog niet bij haar; Jeanne's moeder Zabillet bracht hem pas later met haar in kennis. Haar metgezellen Jean de Novelonpont de Metz en Bertrand de Poulengey, laat staan de simpele ruiters, die zij bij zich hadden, wisten stellig beter het zwaard dan de pen te voeren. Zou een van de geestelijken van Fierbois, aan wie zijzelf weldra uit Tours 28‘ 28) Q.. 1 183, Ch. I 150, D. 196-197; vgl. Q. I 242, Ch. I 200. 29) Q. V 156; Bibl. de l'Ecole des Chartes XXII (Se serie II, 1861) 83; vgl. Prutz a.w., 36. 30) Q. HI 107. 31) A. France, Vie de Jeanne d'Arc I (1908) 292, 343 vgg. Met Maleyssye, a.w., 26, vermoed ik, dat Jeanne de eerste sommatie te Poitiers aan de professor van de universiteit aldaar Mr Jean Erault gedicteerd heeft. Ik kom daarop terug. 32) Q. I 75, Ch. I 56, D. 116. 32 of uit Chinon een brief zond '3) en met wie zij op goede voet stand, haar als secretaris gediend hebben? Toen Jeanne's roeping aanvaard en haar werk begonnen was, zij uit Blois optrok om Orleans te gaan ontzetten, werd haar een gevolg toegewezen. Wel diende dat, volgens de getuigenissen, in het rehabilitatieproces door Dunois en Jean d'Aulon, die aan het hoofd van haar stoet stond, afgelegd, in de eerste plaats tot haar bescherming 34), maar men mag toch met Prutz aannemen, dat onder de „autres varlets et serviteurs", zoals de Chronique de la Pucelle ze noemt 35), kanselarij-beambten zijn geweest "). Een ervan kennen wij zelfs met name, Mathelin Raoul, „clerc de la Pucelle", die Quicherat uit het duister der archieven aan het licht gebracht heeft en die sindsdien in zijn vijfdelige uitgave weer in een even diepe vergeteiheid verzonken is. Het kan zijn, dat hij meer met het beheer van de geldmiddelen, die tot Jeanne's onderhoud dienden, dan met het vervaardigen van haar brieven belast was 37). Zijn werkzaamheid wordt op een andere plaats belicht, waar hij beet: „ordonne a faire la despence de laditte Jehanne" 38). „Les clercs escripvans ses lectres", waarvan zijzelf spreekt, moeten toch ook tot haar gewone omgeving behoord hebben; zij moeten gerecruteerd zijn uit de koninklijke kanselarij. Want er is grate overeenkomst in de opzet van Jeanne's brieven en die van de lettres closes van de koning. Reeds Prutz heeft opgemerkt, dat de aanhef en het slot van haar brieven, dus protocol en eschatocol, om het in de termen der diplomatiek uit te drukken, uit plechtige formules bestaan, die stellig niet Jeanne's gedachten weergeven, maar gevloeid zijn uit de pen van kanselarijschrijvers, die ermee vertrouwd waren "). Aan welk voorbeeld die formules ontleend zijn, had Prutz gemakkelijk kunnen vaststellen en daarmee zijn eigen betoog aanzienlijk versterken, indien hij het handboek der Franse oorkondenleer van Arthur Giry geraadpleegd had, dat reeds twintig jaar oud en beroemd was, toen hij zijn akademie-voordracht hield. Wat daar over de gesloten brieven van de koning uit die tijd wordt gezegd, kan ook over 33) Q. I 76, Ch. I 57, D. 118. 34) Q. III 15, 210, 215. 35) Q. IV 212. 36) Prutz, a.w., 38 vgg. 37) In zijn petitio voor het rehabilitatieproces spreekt de procureur van p suum (d.i. Jeanne's) secretarium - (Q. II 182). Zou daar Mathelin Raoul mee bedoeld zijn? 38) Q. V 265, 267. 39) Prutz, a.w., 43 vgg. Ondertekening van de brief aall de stad Rion, 9 November 1429. 104:0 ete-4(s: fl„ dirtaidivak. * ,i,,C1,444111 t %mop o #7:4s /•....;1/4." • Ondertekening van de tweede brief aan de stad Reims, 16 Maart 1430, Ondertekenin (In de onderste regel ziet men de doorhaling choyeaux en de verbetering joyeux), 3z.ok.-044.43, 7 Ondertekening van de derde brief aan de stad Reims, 28 Maart 1430. DE DRIE ZOGENAAMDE HANDTEKENINGEN VAN JEANNE D'ARC. Naar Jacomet en Maleissye-Melun, Jehanne d'Arc (1933) 33 de brieven van Jeanne geschreven zijn. Zij beginnen met: „Chers et bien ames", zoals ook de brieven van de Maagd herhaaldelijk openen; zomin als deze hebben zij een onderschrift, slotclausule of corroboratie; zij eindigen met de datering, waarin wel plaats, dag en maand, maar nooit het jaar is opgenomen, wat bij Jeanne's brieven ook steeds het geval is. Zij dragen de handtekening van de koning; de bijzonderheden daarvan zal ik zo dadelijk bespreken, als wij de ondertekeningen van Jeanne's brieven behandelen, waarbij hetzelfde procede is toegepast "). Het is duidelijk, dat de klerken, die de brieven schreven, de lettres closes van de koninklijke kanselarij tot voorbeeld namen, waarvan zij op de hoogte waren, omdat zij stellig als beambten aan die kanselarij verbonden waren. Alleen met de context van de brief bemoeide Jeanne zichzelf, hetzij dat ze de daarin behandelde punten opgaf, hetzij dat ze die dicteerde. Dat verklaart, naar Prutz opgemerkt heeft, waarom het protocol in de derde, de context in de eerste persoon gesteld is 44 ). Een voorbeeld van een brief, die niet gedicteerd is, geeft het antwoord aan de graaf van Armagnac van 22 Augustus 1429, waarbij Jeanne, met een voet in de stijgbeugel, volgens Prutz, de heraut, die Armagnac's vraag overgebracht had, mondeling bescheid gaf, waarvan lang niet alles, alleen het belangrijkste, pas na haar vertrek door haar klerk in een schriftelijk antwoord is vastgelegd 42- ). Een voorbeeld van de andere soort is de eerste sommatie aan de Engelsen, indien tenminste mij,n vermoeden, waarvoor ik zo dadelijk argumenten zal bijbrengen, juist is, dat Jeanne die to Poitiers aan Jean Erault gedicteerd heeft. Nog duidelijker openbaart zich als gedicteerd de tweede brief aan de bewoners van Reims, van 16 Maart 1430, die daarmee tegelijk zijn echtheid bewijst "). Na de datum is daaraan nog een naschrift toegevoegd, waarin Jeanne zegt, dat, als zij niet vreesde, dat de brief onderweg in verkeerde handen zou kunnen vallen, zij nog enige nieuwtjes zou meedelen, „de quoy vous series bien choyeaux". Dat laatste woord is doorgehaald en vervangen door een daarachter geschreven „joyeux". Deze verbetering is niet boven, maar in de regel aangebracht, waarna de zin gewoon doorgaat. De secretaris schreef dus de klank, die hij 40) A. Giry, Manuel de diplomatique (1894) 780. 41) Prutz, a.w., 44. \ Q. ] y I 82, Ch. I 61, D. 122; Prutz. a.w., 21 vgg.; de voet in de stijgbeugel is wel gedistilleerd uit Jeanne's mededeling: Et volebat tune ascendere equum, quando dedit illi responsum. 43 ) Q. V 160. 42 3 34 opving, na, realiseerde zich het volgende ogenblik, wat eigenlijk bedoeld werd, en verbeterde dat in goed Frans "). Dat bewijst, dat Jeanne de brief dicteerde en, wat van een boerenmeisje ook niet anders te verwachten is, dialect sprak. Ik heb twee romanisten over het woord in kwestie geraadpleegd en beide hebben mij verzekerd, dat de harde ch i.pl.v. j aan het begin en de uitgang -eaux i.pl.v. -eux wijzen op Oast-Frans, Lotharings, dialect 45). Deze zeer instructieve doorhaling, die Jeanne's mondeling aandeel in het tot stand komen van de brief onweerlegbaar toont, bewijst tevens de echtheid daarvan en geeft ons een vast vergelijkingspunt in de moeilijke kwestie der authenticiteit, die wij nog nader onder het oog zullen hebben te zien. Eerst wil ik de ondertekeningen, die onder enkele brieven staan, beschouwen. Volgens de verklaring van Pasquerel in het rehabilitatieproces was de derde sommatie aan de Engelsen, van 5 Mei 1429, getekend: Jehanne la Pucelle "). Als Pasquerel na zoveel jaren zich niet vergist heeft, zou dit stuk, dat we niet anders kennen dan door zijn vermelding, het oudste voorbeeld bieden van een bevestiging door Jeanne's naamtekening. De drie bewaarde brieven met de ondertekening dragen echter alleen de naam Jeanne, zonder de toevoeging „la Pucelle". Indien Anatole France gelijk heeft, dat Jeanne de derde sommatie aan haar biechtvader gedicteerd heeft, dan zou die toevoeging een eigenaardigheid van Pasquerel zelf kunnen zijn, die haar al bij haar eerste ontmoeting met de dauphin de kwalificatie „la Pucelle" in de mond legt "). Het lijkt mij veiliger, deze ondertekening, waar wij alleen maar van horen zeggen weet van hebben, buiten beschouwing te laten. Van de drie overgeleverde ondertekeningen „Jehanne" staat de oudste onder de bekende brief aan de stad Riom van 9 November 1429 48). Prutz heeft echter aangetoond, 44) Ik kan het niet eens zijn met Maleissye, a.w., 14 n. 4, dat de verbetering in de regel veroorzaakt zou zijn, doordat Jeanne, naarmate haar secretaris schreef, over zijn schouder meelas, terwijI verbeteringen boven de regel, zoals die in de eerste brief aan Reims, van 5 Augustus 1429 (Maleissye leest voor de Romeinse V een Arabische 6 !), voorkomen, aangebracht zouden zijn, toen zij de brief na zijn voltooiing overgelezen had. 45) Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de heren Dr. E. C. van Bellen en Dr. J. J. Soons, beide te Utrecht, nogmaals hartelijk voor hun voorlichting te danken. 46) Q. III 107. 47) Q. III 103. 48) Q. V 157; eigenlijk staat er „Jehamne". 35 dat deze brief vrijwel zeker een vervalsing is, door de burgers van Riom zelf gefabriceerd naar de brief van de heer van Albret van dezelfde datum "). De volgende staat onder de tweede brief aan Reims, van 16 Maart 1430 50), waarvan ik de echtheid zo juist betoogd heb. De laatste ondertekening komt voor onder de derde brief aan Reims, van 28 Maart 1430 51), die mij om allerlei zo dadelijk nader uiteen te zetten redenen hoogst verdacht lijkt. De graaf de Maleissye, wiens veneratie voor de reliquieen van zijn heilig familielid geen ogenblik door twijfel aan hun echtheid verstoord wordt, verklaart verschillen in de ondertekeningen, die zelfs hem niet ontgaan zijn, door aan te nemen, dat Jeanne steeds beter is gaan. schrijven "). Wij weten evenwel, dat zij dat niet is gaan doen. Prutz en Champion zijn eenstemmig in hun oordeel, dat van identiteit bij de ondertekeningen geen sprake kan zijn 53). Maar tot een verklaring, waarom, bij alle verschillen, de ondertekeningen wel op elkaar lijken, wat vermoedelijk een gevolg is van de conventionele gotische cursief, komen zij niet. Prutz vond hen geen „eigentliche Unterschriften", maar Of neergeschreven, terwijl een schriftkundige geestelijke, als bij de herroeping op het kerkhof van Saint-Ouen, Jeanne's hand vasthield, Of „mit einem Stempel oder einer Schablone hergestellt". Ik wreef mijn ogen uit, toen ik dat las, maar het staat er heus. Had Prutz Giry geraadpleegd, dan zou de verklaring van de onregelmatigheid hem duidelijk geworden zijn, en tevens, dat, nog afgezien van de kwestie der echtheid van de brieven, Jeanne zeker niet eigenhandig, zelfs niet met hulp van een die schrijven kon, getekend heel t. Want ook de echte ondertekening volgt het kanselarij-ge- bruik van de brieven der Franse koningen, zowel van de open als van de gesloten. Sams tekende de koning die persoonlijk, maar ook zijn secretarissen hadden volmacht, niet om namens de koning te tekenen, maar om zijn handtekening na te trekken; vandaar hun titel: secretaires de la main. Dat procede werd toegepast zowel bij lettres patentes als bij lettres closes 54) en werd kennelijk nagevolgd bij de brieven van Jeanne d'Arc. Het is de secretaris geweest, die haar naam schreef, en men behoeft zich dus niet erover te vermoeien, of, en hoe dan, het onderschrift de hand49) 50) 51) 52) 53) 54) Q. V 148; Prutz, 23 vgg. Q. V 160. Q. V 161. Maleissye, a.w., 13, 14, 21. Prutz, a.w., 47; Ch. I, XXVII n. 3. Giry, a.w., 770 vgg., 780. 36 tekening van de analphabete Jeanne kan geweest zijn. Dat is van de echte al even onaannemelijk als van de valse brieven. Het Franse kanselarijgebruik wijst naar een andere oplossing, die alle geharrewar erover van tevoren overbodig maakt. Eindelijk dan kom ik tot de oplossing van de vraag, waarvan men wellicht verwacht, dat een leerling van Oppermann die in de eerste plaats zou zoeken: zijn de brieven van Jeanne d'Arc echt? Een diplomatisch onderzoek daarnaar ondervindt een eigenaardige moeilijkheid, doordat de stukken, die in origineel of in schijnbaar origineel overgeleverd zijn, voor de vorser in Nederland practisch onbereikbaar zijn. Een ligt er in het gemeentearchief van Riom in het departement Puy-de-Dome, helemaal in Auvergne, drie in het niet openbare familie-archief der markiezen en graven de Maleissye op het kasteel Houville bij Chartres, een, waarvan de echtheid onbetwistbaar vaststaat, in de archieven van het departement Nord te Rijssel. Een onderzoek naar de uiterlijke kenmerken is dus bezwaarlijk, ook al kunnen wij ons behelpen met de prachtige facsimiles, die Jacomet en MaleissyeMelun in hun album van bronnen voor de geschiedenis van Jeanne d'Arc gegeven hebben "). Maar hoofdzakelijk zijn wij toch op de innerlijke kenmerken aangewezen. Het is zeer te betreuren, dat de veertien brieven, die wij alleen uit vermeldingen kennen, ons niet volledig overgeleverd zijn. Want die zijn allemaal authentiek. Van vier ervan erkende Jeanne voor haar rechters, dat zij namens haar verzonden waren, op twee zinspeelt zij in andere brieven, van zes weten wij uit de registers van de geadresseerde steden, dat zij daar als echt ontvangen zijn. Tegen de brief aan de koning van Navarre uit 1429 '), slechts vermeld in een oude inventaris van de archieven van het Parlement en reeds voor Quicherat onvindbaar, is evenmin als ervoor iets te zeggen. In dubiis pro reo; dit stuk, waarvan wij verder niets weten, dan dat het bestaan beef t, doet er ook weinig toe. Twijfel aan de authenticiteit kan men alleen gevoelen bij de derde sommatie aan de Engelsen, waarvan Pasquerel in het rehabilitatieproces vertelde. Als hij de inhoud van die nieuwe sommatie, volgens hem op Hemelvaartsdag oftewel 5 Mei 1429 opgesteld, weergeeft, gebruikt hij eenzelfde uitdrukking als waarvan Jeanne in de eerste zich bediende. Wanneer de Engelsen niet aan de vordering om Frankrijk te ontruimen voldoen, dan, zo 55) Zie biz. 27 n. 9. 56) Q. V 253. 37 waarschuwt Jeanne in het Latijn van Pasquerel, „ego faciam vobis tale hahu de quorum erit perpetua memoria" 57). Dat komt opvallend overeen met haar Franse dreigement in de eerste sommatie: „et y ferons ung si grant hahaye que encores a-il mil ans que en France ne fu si grant" 58). Verwart Pasquerel dan, maakt hij van een sommatie er twee, bedoelt hij de eerste en geeft hij die een latere datum? In dat geval zou ook de tweede sommatie komen te vervallen, waarvan het bestaan alleen berust op Jeanne's slotwoord bij Pasquerel: „Et haec sunt quae pro tertia et ultima vice vobis scribo, nec amplius scribam". Maar zelfs afgezien van het voor de hand liggende feit, dat Jeanne een zo tekenende uitdrukking in kart op elkaar volgende brieven aan dezelfde geadresseerden over hetzelfde onderwerp herhaalde 59), Pasquerel's mededeling bevat bij gelijke strekking zoveel verschillen met de eerste sommatie — de afwijkende datum, de verzekering, dat het de derde en laatste maning zou zijn, de vermelding van de heraut Guyenne, die de tweede sommatie overbracht, vooral het detail, dat de brief met een pijl in het vijandelijke kamp is geschoten —, dat men wel degelijk aan een nieuwe opvordering mag geloven; ook al w' ekt de ondertekening: „Jehanne la Pucelle", die wellicht door Pasquerel zelf gezet is, enige verwondering. Er is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van een van de veertien brieven, die ons van Jeanne vermeld warden. Moeilijker wordt het met de brieven, die ons in afschrift overgeleverd zijn. Daarbij leg ik de brief aan de Hussieten terstond terzijde 60); ik shift mij geheel aan bij het argument van Prutz, dat Jeanne noch Pasquerel, wiens naam eronder staat, bij machte waren zo'n brief te schrijven 81 ). Alleen kan ik zijn betoog wellicht nog versterken door erop te wijzen, hoezeer de verwachting verbreid was, dat de Maagd, die Frankrijk bevrijdde, ook de Boheemse ketterij zou uitroeien. In haar laatste gedicht heeft Christine de Pisan stervend de „Pucelle beneuree", de gebenedijde maagd, gehuldigd als „honneur au feminin sexe", een ere voor het vrouwelijk geslacht, en de hoop uitgesproken, dat „les herites de 57 ) Q. III 107. 5s ) Q. V 97, Q. I 241, Ch. I 199, wiens tekst ik citeer. 59 ) De uitdrukking heeft zich in het geheugen der betrokkenen vastgehaakt: ook Pierre Millet, griffier der „Elus" te Parijs, die Jeanne's sommatie (vermoedelijk de eerste) gelezen had, wist zich in het rehabilitatieproces de woorden „ou sinon je vous feray ung tel hahay" te herinneren (Q. III 126). 6°) Bibl. de l'Ec. d. Chartes 22 (5e ser., 2, 1861) 82; Q. V 156. 61 ) Prutz, a.w., 26. 38 vie orde detruira", zij de vuile ketters vernietigen zou 62). Het behoeft dus niet te verwonderen, als een aanhanger van die vrome wens Jeanne's naam gebruikt heeft urn een propagandamiddel, misschien slechts een stijloefening, te vervaardigen. Haar eigen ideeen weerspiegelt deze brief stellig niet. Nog minder moeite bieden ons twee andere brieven, die door hun overlevering twiifel aan hun echtheid uitsluiten: de brief, op 25 Juni 1429 uit Gien aan de „loyaux Franchois" van Doornik geschreven, am hen uit te nodigen een afvaardiging naar de koningskroning te zenden, opgenomen in een register der stad, waar hij op 7 Juli ontvangen werd 63); en de antwoordbrief aan de graaf van Armagnac, in de 70 punten van Estivet's requisitoir opgenomen en door Jeanne als echt erkend "). Ik heb hem reeds aangehaald als voorbeeld van een brief, die niet door Jeanne gedicteerd werd, maar waarvoor zij slechts punten aangaf. Op overeenkomstige gronden moet ook de eerste sommatie aan de Engelsen voor echt gehouden warden, daar Jeanne die, zij het met voorbehoud van drie uitdrukkingen, als van haar afkomstig erkend 'weft 65). Dan biedt echter de overlevering van de datum van deze brief nog moeilijkheden. De brief is ons in zesvoud bewaard. In een achttiende-eeuws afschrift van een verloren gelijktijdige copie en in het afschrift, dat in de 70 punten van het requisitoir in het veroordelingsproces opgenomen is, luidt de datum „le mardi de la sepmaine saincte" 66) of „ce mardi sepmaine saincte" 67). Dat wil dus zeggen: 22 Maart 1429. De 62) Q. V 9, 13, 16; vgl. W. L. Boldingh-Goemans, Christine de Pizan (1948) 278 vgg., die overigens Jeanne's dreigement, dat zij de Hussieten de oorlog zou verklaren, als zij zich niet bekeerden, een „feit" noemt. Blijkens de Sibylla Francica, een Latijns geschrift, door een geestelijke uit het diocees Spiers in de zomer van 1429 opgesteld, vertelde men elkaar, dat Jeanne geprofeteerd zou hebben „de quadam alia sibylla Romae commorante, ...... per quam Bohemiae regnum foret recuperandum". Ook anderen schreven haar dus aandacht voor de Boheemse ketterij toe. De schrijver zelf acht haar blik alleen op Frankrijk gericht: „Nostra sibylla solum respicit regnum nobile Franciae, et non caetera" (Q. III 436). 63) Q. V 125. Dat in deze brief gesproken wordt „du gentil roy Charles", behoeft geen bewijs van onechtheid te zijn; het kan een wijziging van de Doornikse copiist zijn, die dan na de kroning het stuk in het register ingeschreven heeft. 64)) Q. I 245, Ch. I 203; vgl. Q. I 82, Ch. I 61, D. 122. 65) Q. I 35, 84, Ch. I 41, 63, D. 94-95; vgl. Q. I 240, Ch. I 198, D. 214-215. 66) Q. V 96, Q. I 240. 67) Q. I 240, Ch. I 199. 39 kroniek van Doornik, die naar de Paasstijl dateert, geeft de datum nog zorgvuldiger: „ce mard y de ceste sepmaine sainte et penultime de mars mil IIIIcXXVIII" 68). Die toevoeging heeft Prutz op een dwaalspoor gebracht. Hij vatte die op als de voorlaatste dag, dus 30 Maart 1429, al was hij zich bewust, dat die op een Woensdag viel. Als men eenvoudig leest wat er staat, de voorlaatste Dinsdag van Maart, komt men opnieuw op de 22ste. De overlevering in het Registre delphinal van Mathieu Thomassin, een op last van de dauphin Louis, de latere koning Lodewijk XI, vervaardigde geschiedenis van Dauphine, laat de datum wegn. Daarentegen geven het Journal du siege d'Orleans en de Chronique de la Pucelle het stuk met de datum „le mardy en (of: de) la grant sepmaine" "). Oak „grant sepmaine" kan, als „sepmaine saincte", de Stille week betekenen; dan zou dus opnieuw de 22ste Maart bedoeld zijn. Prutz heeft erop gewezen, dat Jeanne toen nog te Poitiers vertoefde voor het onderzoek, of haar zending uit God was, dat minstens drie weken duurde 71); bovendien kan zij toen nog niet dreigen met het ontzet van Orleans, daar het geld voor die expeditie pas op 21 April gegeven werd "). Hij veranderstelde, dat ,,la grant sepmaine" de benaming was, waarmee de Franse legerleiding de week aanduidde, die bestemd was voor het ontzet van Orleans 73); zo iets als D-day dus, het lijkt mij heel wel mogelijk. Wij weten bovendien uit het getuigenis van Dunois in het rehabilitatieproces, dat Jeanne deze brief uit Blois aan de Engelse opperbevelhebber Talbot gezonden heeft "). Zij vertrok uit Blois Donderdag 28 April en was in de avond van Vrijdag de 29ste binnen Orleans. Indien de brief op de Dinsdag van die week verzonden is 75), dan was dat op 26 April en is hij juist vroeg genoeg in Talbot's handen geweest am hem tijd tot overleg te geven, of hij de sommatie zou opvolgen dan wel de aanval afwachten; hij heeft stellig niet veel tijd nodig gehad am tot het laatste te besluiten. Nu geloof ik, dat de data, zoals zij onder de 68 ) Chronique des Pays-Bas, de France...... et de Tournay (Recueil de chroniques de Flandre III, 1856) 408. 6°) Q. IV 306. 70) Q. IV 139, 215. 71) Q. III 4 (getuigenis van Dunois), Q. III 17 (getuigenis van Raoul de Gaucourt), Q. III 19 (getuigenis van Francois Garivel). 72) Q. V 257. 73) Prutz, a.w., 11 vgg. 74) Q. III 17. 75) Ook het Journal du Siege d'Orleans zegt uitdrukkelijk, dat de brief verzonden is op Dinsdag, „la Pucelle estant a Blois" (Q. IV 139). 40 verschillende afschriften staan, allebei juist zijn: de 26ste April de dag der verzending, de 22ste Maart de dag, waarop Jeanne de brief gedicteerd heeft. Wij hebben immers het getuigenis van Gobert Thibault in het rehabilitatieproces, dat Jeanne te Poitiers haar ondervragers, aan wij zij eerst bekend had, niet te kunnen schrijven, vroeg, of zij papier en pen bij de hand hadden, vervolgens Jean Erault verzocht op te schrijven, wat zij hem dicteren zou; waarop zij begon: „Vous Suffort, Classidas et la Poule, je vous somme, de par le Roy des cieux, que vous en aliez en Angleterre" "). Na ruim vijfentwintig jaar herinnerde de deposant zich nog woordelijk de aanhef van de sommatie aan de graaf van Suffolk, Glasdale en La Pole, broer van lord Suffolk. Hij laat erop volgen, dat de beide examinatoren die keer niets anders deden; daaruit trok Prutz de conclusie, dat de brief niet geschreven zou zijn 77). Maar het is een, ietwat verwaterde, zin uit de sommatie, zoals die ons overgeleverd is; die is dus wel degelijk geschreven en verzonden. Thibault's verzekering: „nec aliud fecerunt illa vice", wil zeggen, dat de brief die dag opgehouden werd, zelfs weken lang. In die wachttijd voor de verzending kunnen Jeanne's partijgangers, aan wie de sommatie, die zij gedicteerd had, getoond werd, zoals zij zelf voor haar rechters verklaarde, er veranderingen in aangebracht hebben; mogelijk die zij tijdens haar proces wraakte 78). Reeds lang blijkt Jeanne de gedachte gekoesterd te hebben om de Engelsen te sommeren, de Franse grond te verlaten, al heeft zij die pas ruim een maand na de eerste opzet kunnen volvoeren 79). De vijfde slechts in afschrift bestaande brief is van een zeer late overlevering. Wij kennen hem, doordat de 17de-eeuwse oudheidminnaar Jean Rogier (f 1637) hem opnam in zijn Recueil. ... des chartres . . . . guy se trouvent en la maison et hostel de ville comme aussy en la chambre de l'eschevinage de la ville de Reims, waarvan de autograaf in de Bibliotheque nationale te Parijs bewaard wordt 89). Hij is gericht tot „seigneurs, bourgeois et habitans de la ville de Troyes" en gedateerd „devant la cite de Troyes, 76) Q. III 74. 77) Prutz, a.w., 11. 78) Q. I 84, Ch. I 63, D. 94-95. 79) Maleissye, a.w., 26, heeft uit de twee data reeds tot het tijdsverschil tussen opstellen en verzenden geconcludeerd, maar verzuimd aan de verslagen der beide processen argumenten voor de juistheid van die zienswijze te ontlenen. 80) Q. IV 284. 41 escrit a Saint-Fale, le mardy quatriesme jour de jullet". Jeanne nodigt de bewoners van Troyes uit, zich te onderwerpen „au gentil ray de France", die met Gods hulp weldra te Reims, te Parijs en „en ses bonnes villes du sainct royaume" zal zijn 81). Prutz acht de echtheid van dit schrijven gewaarborgd door allerlei zinswendingen, die typisch voor Jeanne's brieven zijn'). Ik kan dat optimisme niet delen en heb wel enige bedenkingen. Hoe een brief, gericht aan Troyes, in de archieven te Reims terecht gekomen is, wordt verklaard door de mededeling van Rogier, dat een afschrift ervan naar Reims gezonden is. Prutz heeft niet opgemerkt, dat de 4de Juli 1429 geen Dinsdag, maar een Maandag was. De typische uitdrukkingen komen allemaal voor in de brief, waarmee Jeanne op 17 Juli de hertog van Bourgandie tot vrede met de koning trachtte te bewegen, waarvan de echtheid buiten twijfel staat 83 ). Die lijkt de falsaris van de brief aan Troyes als voorbeeld gediend te hebben. De opmerkelijke beperking van de zegewens, waarmee Jeanne's brieven plegen te besluiten: „A Dieu vous commant, Dieu soit garde de vous, s'il luy plaint", treft men alleen in deze twee brieven aan. Tegenover de Bourgondier is die beperking begrijpelijk, tegenover Troyes minder. Het lijkt mij een aanwijzing, dat de ene brief van de andere afhankelijk is. Prutz stootte zich niet aan de benaming „gentil roy" in de brief aan Troyes, Neertien dagen voor de kroning van Karel VII. Die uitdrukking komt oak voor in de brief aan Philips de Goede, maar die werd op de dag van de „Satre" geschreven. Bovendien is het Prutz blijkbaar ontgaan, hoewel Quicherat het bericht in zijn verzameling opnam, dat op 2 October 1429 in de „Salle royale" te Troyes een brief van Jeanne, gedateerd te Gien op 22 September, is voorgelezen "). Oak deze, die wij niet over hebben, kan de vervaardiger van de brief aan Troyes geinspireerd hebben. De foutieve datum, de onjuiste betiteling van Karel VII, de voor de hand liggende voorbeelden en de late overlevering maken die brief op zijn zachtst gesproken verdacht. Ik wil uitdrukkelijk verklaren, dat ik niet Rogier ervan verdenk, het falsum gemaakt te hebben; ik vrees, dat hij reeds dupe ervan geweest is. De vijf resterende brieven zijn in oorspronkelijk of in schijnbaar oorspronkelijk overgeleverd. Dat hebben wij nu uit te maken ) Q. IV 287. 82) Prutz, a.w., 18. 83) Q. V 126. 84) Q. V 145. 42 Over de meeste ervan kunnen wij kort zijn. Geen twee ervan maken de indruk van dezelfde hand te zijn, wat aan tewerkstelling van verschillende secretarissen kan liggen. Tegen de brief, op de dag van de kroning, 17 Juli 1429, uit Reims aan Philips de Goede geschreven 85), is geen bedenking in te brengen. De hertog beyond zich toen in zijn Vlaamse staten en de brief is dan ook geborgen in het archief te Rijssel, thans in de Archives du departement du Nord aldaar. Die overlevering is op zichzelf al een waarborg voor de echtheid; en niets motiveert anderszins twijfel eraan. Van de brief aan de bewoners van de stad Riom, van. 9 November 1429 86), heeft Prutz aangetoond, dat hij een vervalsing is naar de brief, die de Riomois op dezelfde dag van de heer van Albret ontvingen 87). De stortvloed van zinswendingen, die in de op Jeanne's naam staande brief met die van Albret overeenkomen, laten geen twijfel mogelijk, of zij zijn daaraan ontleend "). Ik meen Prutz' argumentatie nog te kunnen versterken. Hijzelf heeft opgemerkt, dat enkele brieven van Jeanne geheel in de ik-stij1 geschreven zijn, waarbij het in de derde persoon gehouden protocol met „Jehanne la Pucelle" ontbreekt. Hij beweert, dat er drie van die soort zijn; ik ken er maar twee "). Een daarvan is de brief aan Riom en het verwaarlozen van de kanselarij-stijl lijkt mij een bezwaar te meer tegen zijn echtheid. Als men te zijnen gunste zou willen rekenen, dat Jeanne en Albret twee dagen te voren samen een brief aan de stad Clermont zonden en dat ook aan Riom kunnen gedaan hebben, moet men toch niet over het hoofd zien, dat de brief aan Clermont in het register van die stad uitdrukkelijk „unes lettres" genoemd wordt 90); en voor Riom zijn er twee! Het lijkt mij waarschijnlijk, dat de Riomois, jaloers op de naburige stad, die een echt schrijven van de Maagd ontvangen had, terwijl zij zich moesten vergenoegen met een van haar wapenbroeder, toen zelf maar zo'n reliquie vervaardigd hebben. Het is jammer, dat juist deze brief vals is, want het is de beroemde, waaraan een rood zegel hangt, dat op zijn keerzijde een duimafdruk vertoont en waardoor een zwart 85 ) Q. V 127. 86% ) Q. y V 147. 87) Q. V 148. 88) Prutz, a.w., 23 vgg. 89) Prutz, a.w., 43 vgg. Wel is in de brief aan de Hussieten het protocol geredigeerd in de eerste persoon met behoud van de vermelding van haar naam: „michi Johanne puelle" (Bibl. de 1'Ec. d. Chartes 22 (5de ser., 2, 1861) 82). Zou Prutz die met de derde bedoelen? 90) Q. V 146. 43 haar gestoken is, die beide van Jeanne afkomstig zouden zijn. De onechtheid bederft de kans, dat men daarin reliquieen van de heilige zou bezitten. Dat men als contrazegel een duimafdruk maakte, is in de sphragistiek welbekend; deze hier zou dus, ook als de brief authentiek was, heus niet van Jeanne behoeven te zijn. Dat zij zwart haar had, in tegenstelling met de traditie in de letterkunde en op het toned, waar zij sinds Ariosto als blond wordt uitgebeeld 91 ), weten wij door de monnik van Lombardije, Filippo da Bergamo, die zegt, dat zij „nigro capillo" was 92). Heeft de falsaris dat ook geweten en zijn product een groter schijn van echtheid willen geven door het zwarte haar in het zegel aan te brengen? Zou hij Filippo da Bergamo gelezen hebben? Dan zouden wij in het verschijnen van diens kraniek een terminus a quo voor het vervaardigen van het falsum hebben. De volgende oorspronkelijke brief is de tweede aan de bewoners van Reims, van 16 Maart 1430 93 ), waarover weinig meer te zeggen valt, nu ik Jeanne's aandeel in de context en daarmee zijn echtheid reeds betoogd heb. Die echtheid geeft ons een vast vergelijkingspunt bij het onderzoek van de beide andere brieven aan de kroningsstad. De brieven aan Reims zijn oorspronkelijk op het stadhuis aldaar bewaard en in 1630 als eerbewijs aangeboden aan Charles du Lys, advocaat-generaal bij la Cour des Aides, het hooggerechtshof inzake belastingen, en laatste rechtstreekse mannelijke afstammeling van Jeanne's broer. Langs die weg zijn ze in het familiearchief-Maleissye terechtgekomen 94). Nog te Reims zijn ze bestudeerd door Jean Rogier, die op sommige de aantekening „jehanne la Pucelle" gezet heeft. Aangezien Quicherat in die aantekeningen met zekerheid de hand van Rogier herkend heeft, is het bewijs geleverd, dat de brieven in het bezit van het huis Maleissye werkelijk de stukken zijn, die Charles du Lys van de stad Reims gekregen heeft 95 ). Maar hun authenticiteit, die de graaf de Maleissye zo gaarne aanvaard zou willen zien, is daarmee nog niet bewezen. Tegen de eerste brief 91) Huizinga, a.w., 262. 92) Q. IV 523. 93) Q. V 160. 94) Maleissye, a.w., 84. 95) Ik begrijp niet, hoe Prutz, a.w., 48 vgg., om de romantische lotgevallen van de brieven tijdens de Franse Revolutie en het achterhouden ervan, toen Quicherat zijn uitgaven maakte en zich met Rogier's afschriften moest behelpen, van „eine auffallende Dicke" in de overlevering ervan kan spreken. Rogier's aantekeningen stellen die overlevering buiten twijfel. 44 aan Reims, van 5 Augustus 1429 96), heb ik zomin als Prutz enige verdenking "). Historisch brengt hij nieuws, omdat Jeanne er haar afkeuring in uitspreekt over een met Bourgondie gesloten wapenstilstand, waarvan we uit geen andere bron weten. Spijtig is, dat onder deze brief niet, zoals onder de beide andere, Jeanne's naam staat. Want als er een ondertekening, identiek met die onder de tweede brief aan Reims, gestaan had, zou dat bewezen hebben, dat een en dezelfde secretaris die beide echte stukken getekend had. Dat de bewaarde ondertekeningen geen van drieen geheel overeenstemmen, kan niet als bewijs voor de onechtheid van de brief aan Riom en van de derde aan Reims gelden; want elk zou door een andere kanselarij-beambte getekend kunnen zijn. De derde brief aan Reims is desalniettemin onecht 98). Reeds Prutz heeft betoogd, dat op zijn datum, 28 Maart 1430, Jeanne uit ergernis over de werkeloosheid van de koning zo al niet reeds vertrokken was, dan toch op het punt stand van het hof te verlaten en naar het front te gaan en zich niet tot prijzende spreektrompet van de slappe gezalfde des Heren, die haar zo tegenviel, zou geleend hebben, zoals de brief haar laat doen 99). Er zijn nog meer argumenten ter adstructie van Prutz' zienswijze aan te halen. Vooreerst ontbreekt het kanselarijmatige protocol; ook deze brief is van de aanvang of in de eerste persoon gesteld. Van de samenzwering om Reims aan de Bourguignons over te leveren, waar hij van spreekt, weten wij verder niets, alleen uit de kroniek van Rogier, die het stuk dus voor echt heeft gehouden en als bron gebruikt. Allerlei zinswendingen zijn aan beide andere, echte, tot Reims gerichte brieven ontleend: aan de tweede de plaats van afzending, Sully, evenals het begin: „je ay rechu vous lettres" en het adres: „A mes tres chiers et bons amis les gens de eglise, echivens, bourgois et habitans et metres de la bonne ville de Reyns", bier nog wat mooier gemaakt door de schepenen en de meesters eraan toe te voegen. Dat wijst op plaatselijk chauvinisme en doet een vervaardiging te Reims veronderstellen. De vermaning: „Vous prie<et>requier, tres chiers aimez, que vous guardes bien la ditte ville pour le ray et que vous faciez tres bon guet", is met enige omzetting woordelijk 96) Q. V 139. 97) Vgl. Prutz, a.w., 19; de door hem gesignaleerde fout in de datum in de uitgave van Maleissye, a.w., 8, is daaraan te wijten, dat de nietvakman Maleissye de Romeinse V voor een Arabische 6 aanzag; zo ook Jacomet en Maleissye-Melun, a.w., 22. 98) Q. V 161. 99) Prutz, a.w., 27 vgg. 45 aan de eerste brief aan Reims ontleend. Ook de zegenbede aan het slot: ,A Dieu vous commant qui soft guarde de vous", is woordelijk daaruit overgenomen. En hiermee zijn van de vierentwintig brieven, die op naam van Jeanne d'Arc staan, vier als onecht onderkend; waarlijk geen hoog percentage. Geen der brieven, echt of onecht, is door Jeanne zelf geschreven, geen der ondertekeningen door haarzelf gezet. Haar ideeen kan men er niet uit leren kennen; hoogstens uit een enkele, bijv. uit de brief aan Philips de Goede, haar primitieve, haast praefeodale, opvatting van het koningschap 100 ). Godsdienstige, theologische, oratorische fraaiigheden, bijv. het Bijbelcitaat van de goede strijd uit de brieven aan Timotheus 101 ), dat in de eerste brief aan Doornik, van 25 Juni 102 ), en in de eerste aan Reims, van 5 Augustus 1429 103), voorkomt, zijn stellig van „les clercs escripvans ses lectres" afkomstig. Jeanne kende alleen haar Pater noster, Ave Maria en Credo, die zij, naar haar eigen getuigenis, van haar moeder geleerd had 101). Veel meer godsdienstige ontwikkeling werd van het gewone yolk oak niet geeist: Jeanne's oudere tijdgenoot, de volksprediker Vincentius Ferrer, vond de kennis van. Pater noster, Ave en Credo, benevens een kruis slaan, voldoende '5). Wij kunnen beamen, wat wij Jeanne's belagers hebben horen zeggen: zij was „mulier illitterata et ignorans Scripturas". Een aantal historische feitelijkheden kunnen Jeanne's brieven ons leren; wie om stichting zich erin verdiept, zal teleurgesteld worden. Haar leven en sterven, niet haar brieven ontroeren ons; die zijn geen uitingen van haar persoonlijkheid, tonen ons niet haar innerlijke roerselen, zoals haar antwoorden tot haar rechters wel doen. „Que Jeanne ait su lire, ecrire, ou qu'au contraire elle n'ait méme pas pu signer, peu importe dans une vie aussi merveilleuse", heeft de graaf de Maleissye opgemerkt 106 ). Dat kan men geredelijk onderschrijven, maar men is tevens geneigd te vragen: Waarom schreef U Hooggeboren dan toch een heel boek om te betogen, dat zij het wel kon? -too) Vgl. Huizinga, a.w., 287; J. de Pange, Le roi tres chretien (1949) 23 vgg., 437 vgg., en de recensie op dat boek van F. L. Ganshof, in: Rev. beige 30 (1952) 305 vgg. 101) 1 Timoth. 6 : 12 en 2 Timoth. 4 : 7. 102 103) Q. V 125. 102) 103 Q. V 139. 104) Q. I 46-47, Ch. I 34, D. 87; Q. II 389. 105) G. Schniirer, Kirche and Kultur im Mittelalter III (1930) 232. 106) Maleissye, a.w., 78. 46 Op deze redevoering volgt geen discussie; de voorzitter constateert, dat hieruit blijkt, dat ieder door het betoog van prof. Enklaar overtuigd is. Hij brengt hem de bijzonder hartelijke dank van de vergadering over. Om precies half 3 vangt Prof. dr H. Smitskamp zijn redevoering over Perizonius en de crisis der geschiedwetenschap in de 17de eeuw (het historisch Pyrrhonisme) aan. PERIZONIUS EN DE CRISIS DER GESCHIEDWETENSCHAP IN DE 17DE EEUW (HET HISTORISCH PYRRHONISME) Op 6 Februari van het jaar 1702 vond te Leiden een academische plechtigheid plaats, die ongetwijfeld vele hoorders getrokken beef t. De hoogleraar immers, die bij deze gelegenheid het woord voerde, Jacobus Perizonius, was niet alleen als classicus, maar ook als redenaar vermaard. Vooral om hem te horen is nog in hetzelfde jaar 1702 de jonge Tiberius Hemsterhuis van Groningen naar het Bataafs Athene getrokken, daar Perizonius zowel de klassieke letteren in het algemeen als in het bijzonder de oude geschiedenis „elegantius quam quisquam ante eum tradebat" 1 ). Hem is dan ook meer dan eens opgedragen geweest, bij bijzondere gelegenheden de gevoelens der Universiteit te vertolken 2). Zijn optreden op 6 Februari 1702 droeg echter een ander karakter. Perizonius, die na een twaalfjarig professoraat te Franeker Binds 1693 te Leiden het Grieks, de eloquentia (d.w.z. het Latijn) en de oude geschiedenis doceerde, zag in 1701 zijn leeropdracht uitgebreid met het vak vaderlandse geschiedenis, historia Foederatae Belgicae zoals het officieel heette, hetgeen hem tevens een salarisverhoging van f 1800,— op f 2000,— bezorgde 3). Bij de aanvaarding nu van deze opdracht sprak hij de oratie uit, die ik als uitgangspunt van mijn verhandeling koos. Het is in gedrukte vorm een lang en naar onze smaak ook langwijlig stuk. Wel verzekerde de redenaar, dat hij zich moeite had gegeven om zijn stof zo beknopt mogelijk saam te vatten ten einde zijn auditorium „quam brevissime" te absolveren 4), maar als hij bij de praelectuur geen gedeelten beef t overgeslagen, moeten zijn hoarders ten minste een kleine twee uur geduld hebben geoefend, eer het „dixi" van de katheder klonk. Mogen we de spreker geloven, dan zal hun dat weinig bezwaard hebben, 1) D. Ruhnkenius. Hemsterhusii Elogium. Ed. J. Th. Bergman (Lugd. Bat. 1824), p. 8. 2) Vgl. Nieuw Ned. Biografisch Wbk, dl. V. s.v. Perizonius. 3) P. C. Molhuysen. Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit, dl. IV (R.G.P., 45), blz. 190. 4) Jacobi Perizonii Oratio de fide historiarum contra Pyrrhonismum historicum (Lugd. Bat. 1702), p. 13. 48. want in zijn proloog spreekt hij de stellige verwachting uit, dat zij hem „sitis et arrectis auribus" zullen beluisteren, „aangezien ik", 7.0 zegt hij, „handel over een zaak, die ongetwijfeld ook uw geest vaak in beslag genomen en uw gedachten en gesprekken beziggehouden heeft" 5). Had hij dus een actueel onderwerp gekozen, het was er ook een van principiele aard, want het bestaansrecht van heel de geschiedwetenschap en dus ook van het hem nieuw opgedragen vak kwam er bij in het geding. Hij oreerde n.l. „de fide historiarum contra Pyrrhonismum Historicum", over de betrouwbaarheid der geschiedenis tegen het historisch Pyrrhonisme. Ongetwijfeld had Perizonius gelijk toen hij beweerde, dat voor zijn tijdgenoten het historisch Pyrrhonisme een veelbesproken probleem was. 0.mstreeks 1700 zijn tal van geschriften verschenen, waarin het opzettelijk of zijdelings aan de orde komt 6). Voorlopig hield het ook de belangstelling. Nog in 1768 heeft Voltaire, onder het pseudoniem „un bachelier en theologie", er een uitvoerige verhandeling aan gewijd 7 ). En zelfs in werken, die niet anders willen geven dan een annalistisch verhaal van staatkundige gebeurtenissen, kunnen de auteurs niet nalaten of en toe het spook van het Pyrrhonisme op to roepen. Een voorbeeld! In de lijvige folianten, die de gerefugieerde predikant Basnage gevuld heeft met de geschiedenis der Republiek tussen 1648 en 1678, vinden we meermalen, als hij op tegenstrijdigheden in zijn bronnen stuit, de opmerking, dat dit een nieuw bewijs is van het „Pyrrhonisme historique". Zo wanneer 5) 1.c., p. 12. 6) Een uitvoerige opsomming bij Meta Scheele. Wissen und Glaube in der Geschichtswissenschaft. Studien zum historischen Pyrrhonismus in Frankreich und Deutschland. Beitrage zur Philosophie 18 (Heidelberg 1930). Deze studie, de enige moderne monografie over het Pyrrhonisme, bevat een nuttige verzameling materiaal, maar faalt in de verwerking, doordat het onderwerp eenzijdig en met hinderlijke quasi-diepzinnigheid van theologisch-filosofisch standpunt wordt bezien, waarbij allerlei overhoop wordt gehaald, dat niet ter zake doet. Bovendien construeert de schrijfster een zgn. nationaal bepaalde tegenstelling tussen het Franse en het Duitse Pyrrhonisme, waarvan het eerste in hoofdzaak destructief, het laatste wetenschappelijk vruchtbaar zou zijn geweest: een schromelijke overschatting van de Duitse bijdrage, zelfs wanneer, zoals bier „mir nichts, dir nichts" geschiedt, Lipsius, Grotius, Vossius en Perizonius tot de Duitse geleerden worden gerekend! 7) Le pyrrhonisme de l'histoire, par un bachelier en theologie. Oeuvres de Voltaire, 6d. Beuchot, t. XLIV (Paris 1831), p. 382-485. 49 hij constateert, dat van drie tijdgenoten de een de dood van Cromwell toeschrigt aan niersteen, de ander aan een kwaadaardig voetgezwel, de derde aan voortdurende koortsaanvallen. Een andermaal geeft de bewering van een Engels geschiedschrijver, dat de Grote Keurvorst in 1672, in verstandhouding met De Witt, heimelijk de verheffing van zijn neef Willem tegenwerkte, hem aanleiding tot een opmerking over „le pyrrhonisme, qu'on tache d'introduire dans l'Histoire pour se distinguer par des conjectures hardies". Een derde geval: op de uitvoerige beschrijving van de wreedheden der Franse troepen te Zwammerdam en Bodegraven in 1672 laat hij volgen: „les Bayles futurs" zullen daar misschien „en faveur du Pyrrhonisme historique" tegenover stellen de verzen van een Frans dichter, die hoog opgeeft van de zachtmoedigheid van Lodewijk's troepen tijdens deze veldtocht 8). Kunnen deze voorbeelden reeds een indruk geven van wat we onder het historisch Pyrrhonisme hebben te verstaan, om het nader te leren kennen moeten we het terrein der wijsbegeerte betreden, want daar vindt het zijn oorsprong. Zijn naam ontleent het aan de Griekse filosoof Pyrrho van Elis, die leefde omstreeks 300 v. C. Zijn stelsel is een symptoom van de crisis, waarin het Hellenistisch geestesleven geraakt was, nadat de grote wijsgerige systemen hun aantrekkingskracht op de ontwikkelden hadden verloren en tegelijkertijd onder de mass, het geloof aan de oude goden in sterke mate was aangetast. Aare het verlangen naar een geestelijk houvast dankten in deze situatie twee nieuwe scholen hun ontstaan, die van de Stoici en die van de Epicureeen. Pyrrho echter, tijdgenoot van Zeno en Epicurus, trachtte de onzekerheid te overwinnen door haar te accepteren. Hij verhief de twijfel zelf tot systeem, d.w.z. niet de methodische twijfel, die als doorgangspunt client om tot zekerheid te komen, maar de systematische twijfel, als laatste wijsheid. Hij leerde n.l. dat er niets is, waaromtrent de menselijke geest tot zeker weten kan geraken. Naar het schijnt, — want geschriften heeft hij niet nagelaten, zodat zijn stelsel alleen langs indirecte weg is overgeleverd, — betrok hij dit alleen op de theoretische kennis, maar verscheidene van zijn volgelingen gingen zo ver, dat zij ook de betrouwbaarheid der zintuigelijke waarneming loochenden, en de radicaalsten onder hen aanvaardden ten slotte de uiterste conse- 8 ) Basnage. Annales des Provinces-Unies depuis les negociations pour la paix de Munster, t. I (1719), p. 531; t. II (1726), p. 185, 360 s. 4 50 quentie door ook de enige waarheid, waaraan Pyrrha nog vasthield, t.w. dat de twijfel bestaat, te ontkennen 9). In het begin van de derde eeuw na Christus is, in bewuste aansluiting aan de Griekse filosoof, dit scepticisme hervat door Sextus Empiricus. Ook hij was van mening dat objectieve zekerheid omtrent de waarheid principieel onbereikbaar is; een subjectief voor waar houden is het hoogste, waartoe de menselijke geest kan komen. Het is allerminst toevallig, dat deze gedachte, vooral bij Sextus Empiricus aanknopend, in de 16de en 17de eeuw weer ingang vond. Op de verwarrende en heftige strijd van meningen en stelsels, die elk aanspraak maakten op het bezit van de absolute waarheid, reageerden ook toen velen door de vlucht in een scepticisme, dat zich in geen enkele richting vast wilde leggen, zoals anderen, uit gelijke afkeer van elk dogmatisme, hetzij theologisch of filosofisch, heul zochten bij een herleefd Stoicisme of Epicurisme. Een van de bekendste vertegenwoordigers van de sceptische richting is Montaigne geweest, maar ook een Walter Raleigh behoorde er toe. Hem noem ik met opzet, omdat men in een hem toegeschreven bewerking van een verhandeling van Sextus Empiricus een omschrijving vindt van het bier bedoelde standpunt, die als een treffende karakteristiek kan gelden. Zij luidt: „The Skeptic doth neither affirm, neither deny any position; but doubteth of it, and opposeth his reasons against that which is affirmed or denied, to justify his not consenting" 10). Dit scepticisme geldt alles, wat door anderen als waarheid geponeerd wordt en heeft dus gelijkelijk betrekking op elke wetenschap. De 16de en 17de eeuwse Pyrrhonisten hadden het echter in het bijzonder op de geschiedenis gemunt. Begrijpelijk, want die verschafte hun overvloedig materiaal om er hun overtuiging aangaande de onzekerheid van alle kennis aan te demonstreren. De toenmalige stand van de geschiedeniswetenschap, m.n. van de historische kritiek, gaf hun, gelijk we nog zien zullen, gemakkelijk spel, maar ook afgezien van deze tijdelijke constellatie is een 9) Vgl. Leon Robin. Pyrrhon et le scepticisme grec (Paris 1944). Men vindt in de filosofische litteratuur vrij wat verschil van mening omtrent Pyrrho's leer, m.n. wat betreft de vraag of hij objectieve kennis al dan niet principieel bereikbaar achtte. Practisch stond hij in elk geval onthouding van elk positief oordeel voor. 10) Ernest A. Strathmann. Sir Walter Raleigh. A study in Elizabethan skepticism. (New-York 1951). p. 224. 51 wetenschap, die is aangewezen op getuigenissen van anderen, in kentheoretisch opzicht 1111 eenmaal dubbel kwetsbaar. Reeds een van de vroegste woordvoerders van het moderne Pyrrhonisme, Cornelius Agrippa van Nettesheim, had de aanval geopend. In zijn geschrift van 1527 over de onzekerheid en de ijdelheid der wetenschappen motiveerde hij zijn wantrouwen o.m. met deze overweging: de geschiedschrijvers zijn onderling zo in tegenspraak en geven over dezelfde gebeurtenissen dermate van elkaar verschillende en tegenstrijdige berichten, dat het niet anders kan of de meeste van hen zijn uitermate leugenachtig. Hij verklaart het daaruit, dat zij doorgaans niet schrijven om de waarheid mee te delen, maar om te behagen, en dat zij zich laten leiden door gevoelens van vrees of afkeer. Bovenal echter ziet hij, met miskenning van het karakter der geschiedwetenschap, als oorzaak van hun onbetrouwbaarheid, dat zij handelen over personen, die ze zelf niet gekend en over gebeurtenissen, die ze zelf niet bijgewoond hebben "). Agrippa van Nettesheim staat aan het begin van een lange reeks van schrijvers, die heel de 16de en 17de eeuw door dezelfde en soortgelijke bezwaren hebben ingebracht tegen de werkwijze der historici en tegen de betrouwbaarheid der historische overlevering. In verband met mijn onderwerp kan ik volstaan met de behandeling van twee hunner, de beiden, tegen wie Perizonius zich vooral keert. Terwijl hij in het algemeen de Pyrrhonisten aanduidt als „Galli quidam", is er een die hij, zelfs tot viermaal toe '), met name vermeldt en wiens beweringen zijn verontwaardiging in het bijzonder hebben gaande gemaakt, t.w. Mothius Vaijerius. Deze Francois de la Mothe le Vayer, opvoeder van de broer van Lodewijk XIV, was een typische Libertijn, in de dubbele betekenis, die dit woord in het Frankrijk van de 17de eeuw verkregen had, n.l. van vrijdenker en losbol tegelijk 13 ). Zijn vele geschriften, getuigend van een meer bewegelijke dan diepe geest, worden gedragen door de overtuiging, dat alle waarheid relatief en alle zekerheid problematisch is. Zijn twijfel maakt, schijnbaar 11) Vgl. het uitvoerige citaat uit De incertitudine et vanitate scientiarum (ed. 1530) bij P. van Schilfgaarde. De zin der geschiedenis, dl. I (1946), blz. 167. 12) 1.c., p. 16, 17, 19, 21. 13) Vgl. L. Etienne. Essai sur La Mothe-le-Vayer. (1849). De moderne monografie van F. L. Winckelgren. La Mothe le Vayer (1934) heb ik niet in handen kunnen krijgen. 52 aithans, slechts halt voor de goddelijke openbaring, die, naar hij verzekert, alleen de vastheid biedt, die geen enkele wetenschap verschaffen kan 14). Maar evenals dergelijke uitspraken van andere Pyrrhonisten heeft oak deze kennelijk de bedoeling, zich veilig te stellen tegen moeilijkheden met kerkelijke instanties. Van Le Vayer vertelde men althans, dat hij slechts met moeite de uitroep weerhield: Sancte Confuci, ora pro nobis 15). Het is een anecdote, maar zij past geheel in zijn meermalen verkondigde overtuiging, dat hetgeen de mensen voor waar en goed houden, uitsluitend bepaald wordt door de omstandigheden en de samenleving, waarin zij opgegroeid zijn. Voor ons duel is vooral van belang zijn verhandeling van 1668 „du peu de certitude qu'il y a dans l'histoire" 16). Hij begint daar met het uitspreken van zijn grote waardering voor de geschiedenis, maar deze verzekering verliest veel van haar kracht, wanneer hij vervolgens met nadruk betoogt, dat men de grootste voorzichtigheid moet betrachten bij de lectuur van de geschiedschrijvers en een goed deel van wat zij opdissen niet voor waar moet houden. Zo breed meet hij de mogelijkheid van fouten en vergissingen bij het boekstaven der gebeurtenissen uit, dat geen andere slotsom rest dan dat vrijwel alles in de historie onzeker is. Hij demonstreert dit m.n. aan de traditionele voorstelling van de Grieks-Romeinse geschiedenis. Aan het oude argument van de tegenstrijdigheden in de overlevering voegt hij een ander toe, dat grote indruk gemaakt heeft, en waarop zowel Pierre Bayle als Perizonius, de een met bijval, de ander met kritiek, uitvoerig teruggekomen zijn. Het is dit, dat wij m.n. voor de Romeinse geschiedenis slechts beschikken over het getuigenis van een partij. Hadden wij, zegt Le Vayer, van de Punische oorlogen b.v. een beschrijving door een Carthaags historicus, dan zouden we de veldslagen heel anders verhaald zien dan bij Livius en de verdere Romeinse auteurs. De laatsten berichten doorgaans, dat de overwinningen van hun landslieden behaald zijn door een minimum aantal soldaten, am aldus de bekwaamheid van de aanvoerders en de deugdelijkheid van de troepen te doen uitkomen. Kenden we de resoluties van de Carthaagse Senaat, we zouden waarschijnlijk zien, dat deze even rechtmatig en billijk als die van de Romeinse 14) Vgl. Scheele, a.a.0., S. 23. 15) Paul Hazard. La crise de la conscience europeenne, 1680-1715. (1935), p. 23. JO ) Overzicht van de inhoud bij Scheele, a.a.0., S. 24-26. 53 onrechtmatig waren, en dat de goede zaak niet altijd die van de overwinnaars was. Wel zouden we bij de historici van beide partijen dezelfde gebeurtenissen vermeld vinden, maar ongetwijfeld zouden we een volmaakt verschillende voorstelling krijgen van de toedracht, de omstandigheden en de motieven 17). Dit argument van de eenzijdigheid der overlevering als oorzaak van haar onbetrouwbaarheid heeft, zoals ik zei, veel opgeld gedaan. Nog Voltaire, in zijn verhandeling over het historisch Pyrrhonisme, heeft er druk gebruik van gemaakt en daarbij, zonder Le Vayer overigens te noemen, hetzelfde voorbeeld aangehaald. Men diende, zegt hij, de archieven van de familie Hannibal te kennen, om te kunnen oordelen over het gelijk of ongelijk van Romeinen en Carthagers. Typerend voor hem en voor de mate waarin, precies een eeuw later, de kritiek zich geemancipeerd had van een al of niet gemeend respect voor de gewijde traditie, is de opmerking, die hij daaraan toevoegt: ik zou ook willen beschikken over de memoires van Kajaphas en Pilatus, en over die van het hof van Farao; we zouden dan kunnen zien hoe dit laatste zijn bevel rechtvaardigde aan de Egyptische vroedvrouwen, alle Hebreeuwse kinderen van het mannelijk geslacht te verdrinken is). Behalve Le Vayer vermeldt Perizonius nog slechts een andere vertegenwoordiger van de door hem bestreden zienswijze. Wel noemt hij diens naam zelf niet, maar zijn toehoorders hebben ongetwijfeld terstond begrepen, dat hij het over Pierre Bayle had, toen hij zich keerde tegen de „Auctor Criticae in Calvinismum Maimburgii scriptae 19), want diens „Critique generale de l'histoire du Calvinisme de Mr Maimbourg", in 1682 te Amsterdam verschenen, had niet weinig aandacht getrokken. Eer ik uitvoeriger spreek over deze geduchtste kampioen van het scepticisme t.a.v. de geschiedenis, wil ik echter wijzen op een tweetal andere factoren, waardoor gedurende de 17de eeuw de papieren der historie in waarde zijn gaan dalen. Daartoe immers hebben eveneens bijgedragen, enerzijds, de nieuwe fundering van de zekerheid der menselijke kennis, die door Descartes en anderen beproefd is, anderzijds een begrijpelijk wantrouwen, gewekt door de lichtvaardigheid waarmee vele historici zelf en vooral vele 17) Heel deze passage is geciteerd door Bayle in zijn nog te vermelden, anoniem verschenen Critique generale de l'Histoire du Calvinisme de Mr Maimbourg (1682), p. 29 sv. 18) o.c., p. 432. 19) l.c., p. 23. 54 historieschrijvende litteraten met de geschiedenis omsprongen. Daar beide verschijnselen niet weinig hebben bijgedragen tot het bereiden van een vruchtbare voedingsbodem voor het Pyrrhonisme, moet ik er enkele ogenblikken bij stilstaan. Descartes zocht zowel tegenover het scepticisme als tegenover het autoriteitsgeloof zijn vaste steunpunt in het denken. Wanneer hij zich losmaakt van al wat hem als waarheid was ingeprent en het in twijfel stelt, dan is dat niet in navolging van de sceptici, die, zoals hij zegt, „ne doutent que pour douter, et affectent d'être toujours irresolus" 20), maar om door de twijfel been tot zekerheid te komen. Uitgaande van het bestaan van het denkvermogen komt Descartes tot de slotsom, dat alleen die waarheden zekerheid bezitten, die het denken door logische deductie uit zichzelf ontwikkelt. Het is duidelijk dat alle kennis, gewonnen door de bestudering der geschiedenis, dus niet door „inwendige" waarneming, in dit systeem vrijwel waardeloos is, althans zekerheid mist. Alleen redewaarheden zijn absoluut, historische waarheden nooit anders dan toevallig en relatief. Malebranche, leerling van Descartes, heeft aan deze overtuiging een pregnante uitdrukking gegeven. Om te bewijzen dat ter verwerving van echte kennis de geschiedenis geheel overbodig is, wees hij op het voorbeeld van Adam. Deze bezat immers volmaakte kennis, zonder uiteraard met de geschiedenis bekend te zijn. Welnu, hij, Malebranche, was er mee tevreden, evenveel van de geschiedenis te weten als Adam 21). Het is dan ook consequent. maar getuigt van volslagen gemis aan historisch besef, dat hij het nutteloos acht te weten of er ooit een man geleefd heeft, die Aristoteles heette en of deze man de boeken geschreven heeft, die zijn naam dragen. Dat kan niemand wijzer of gelukkiger maken. Waar het alleen op aankomt is te weten of hetgeen hij heeft beweerd op zichzelf waar of onwaar is 22 ). Malebranche spot met geleerden, die zich in het zweet werken om duistere passages bij oude filosofen op te helderen en trachten door te dringen in de gevoelens van hun auteurs. Zij beoefenen slechts „une science de memoire", die niet meer dan kennis van feiten verschaft, terwij1 20) Discours de la methode, ed. E. Gilson (1925), p. 29. 21) Vgl. F. Bouillier. Histoire de la Philosophie cartesienne, t. II (1854), p. 23. 22) Malebranche. De la recherche de la verite (1674). Ed. Flammarion, t. I (s.d.), p. 246. 55 de ware wetenschap „une science d'esprit" is, die „des verites evidentes" oplevert 23).. Hebben op hun wijze de Cartesianen dus het radicale scepticisme van de Pyrrhonisten, dat elke wetenschap bedreigde, althans voor de filosofie afgewezen, zij bleven aanhangers van een partieel scepticisme, n.l. waar het de waarde en betrouwbaarheid der geschiedenis betrof. Hetzelfde kan gezegd worden van de velen, die onder de bekoring waren geraakt van het nieuwe, natuurwetenschappelijk gerichte kennis-ideaal. Ook bier lokte een uitweg uit de crisis, veroorzaakt door het wegvallen der oude zekerheden, maar die evenmin aan de waardering der historie ten goede kwam. Tegenover de proefondervindelijk bewijsbare waarheden van de zich zo verbazend snel ontwikkelende exacte wetenschappen, met hun op directe waarneming en controleerbare berekening gegronde resultaten, stak de zekerheid, die de geschiedwetenschap te bieden had, wel heel pover af. En bovendien: terwijl de verdiepte studie der natuur geleid had tot een opruiming ander allerlei uitwassen van mirakelzucht en bijgeloof, vond men in de historiewerken nog vele ongeloofwaardige gebeurtenissen als werkelijk geschied voorgesteld. Zoals Voltaire, ook bier de man van de gepointeerde formulering, schreef n.a.v. het nog in de 18de eeuw veel gelezen boek van Rollin over de oude geschiedenis: „nous sommes dans le siecle ou l'on a detruit presque toutes les erreurs de physique ... Pourquoi sera-t-il permis a Rollin... de nous bercer de taus les contes d'Herodote?" 24). Maar ook reeds in de 17de eeuw waren zulke geluiden niet zeldzaam. Ik herinner aan iemand als Fontenelle, een van de meest invloedrijke exponenten van deze mentaliteit en in vele opzichten al volbloed Aufkrarer 25). Op zijn oude dag (hij overleed, honderd jaar oud, in 1757) heeft hij trouwens de triomftocht der Verlichting nog aanschouwd. Onoorspronkelijk maar geestig en intelligent, wist hij vele lezers te boeien met verhandelingen, 23 ) o.c., p. 241, 245. Voor de houding van Descartes en Malebranche t.a.v. de geschiedenis vgl. Jerome Rosenthal. Attitudes of some modern rationalists to history. Journal of the history of Ideas IV (1943), p. 429 ff. 24\) o.c., p. 384. 25 ) Over Fontenelle vgl. Hazard, o.c., p. 166 sv. Naar dit werk zij verwezen voor een heldere beschrijving van heel de wending in het Europese geestesleven aan het eind van de 17de eeuw, waarvan de kritische houding tegenover de geschiedenis een deelverschijnsel is geweest. 56 b.v. over de oorsprong der orakels en over de fabels als het beginstadium van de geschiedenis van elk yolk, die alle de strekking hebben om de wetenschap, d.w.z. de natuurwetenschap, te stellen tegenover het geloof, de vooruitgang tegenover de traditie, de ervaring tegenover het vooroordeel. Aan hem wordt het bekende woord toegeschreven, dat de geschiedenis niet anders is dan „une fable convenue", en al heeft hij het zo niet gezegd, het geeft zijn overtuiging vrij goed weer 26). Terwijl aldus de filosofen de betrouwbaarheid en daarmee de waarde van de geschiedenis wogen en te licht bevonden, werd zij tegelijkertijd nog op geheel andere wijze in discrediet gebracht. In de 17de eeuw bloeide n.l., vooral in Frankrijk maar ook daarbuiten, een soort litteratuur, die zich, speculerend op de lichtgelovigheid van het publiek, uitgaf voor echte historie, maar waarin de grens tussen geschiedenis en roman inderdaad volkomen werd uitgewist. Dit genre is voorbereid door een aantal historici, indien men hen zo noemen mag, wien het meer om een sierlijke voorstelling van het verleden dan om een waarheidsgetrouwe weergave te doen was. Programmatisch vinden we hun standpunt omschreven in de woorden van een hunner, Cordemoy, „lecteur" van de Dauphin: men kan zijn tijd beter besteden met de compositie der geschiedenis en met het arrangeren der feiten, dan met het opsporen er van; ook is het meer waard zich te bekommeren om de schoonheid, de kracht, de juistheid en de beknoptheid van stijl, dan onfeilbaar te lijken in al wat men schrijft 27). We hebben bier de voortzetting van bepaalde tendenties in de traditionele humanistische historiografie, met haar sterke nadruk op de vorm, haar dienstbaar maken van de geschiedenis aan de roem van vorsten of naties en haar neiging om uit het verleden lering te putten voor de staatsman en de filosoof. Omstreeks 1650 hadden, ten gevolge van een voortgezet vulgariseringsproces, de nadelen van dit soort geschiedschrijving geheel 26) De toeschrijving gaat terug op Voltaire, die 15 Juli 1768 aan Walpole schreef, dat Fontenelle van de oude geschiedenissen gezegd had „qu'elles etoient des fables convenues". Misschien heeft Voltaire het hem inderdaad horen zeggen, maar de enige plaats, die hij uit Fontenelle's geschriften op het oog gehad kan hebben, heeft een andere strekking. Het is de zinsnede uit L'origine des fables: „II n'y a point d'autres histoires anciennes que les fables". Vgl. G. Biichmann. Gefliigelte Forte, 25. Auf 1. (1912), S. 279. 27) Paul Hazard. o.c., p. 32. 57 de overhand behaald op haar betere kwaliteiten. Er is dan een generatie van auteurs aan het werk, bij wie de pre-occupatie met de vorm en de toepasselijkheid ontaard is in een jacht op sensationele effecten en het debiteren van goedkope wijsheden. Fueter, die voor dit genre de naam „galante" historiografie voorstelt, zegt er van dat het tot de humanistische, wier bastaardkind het is, in ongeveer dezelfde verhouding staat als de salonmythologie van de rococo-poeten tot het levenskrachtig heidendom van de grote Renaissance-dichters "). Om hun documentatie bekommerden deze veelschrijvers zich gewoonlijk uiterst weinig. Met een zekere minachting zagen zij neer op de nederige en zelfopofferende arbeid van verzameling en bewerking van het historisch materiaal, zoals b.v. de Benedictijnen die bedreven. Het streven naar volledigheid en nauwkeurigheid beschouwden zij als pedanterie. Zij waren tevreden, wanneer zij hun lezers konden boeien door dramatische voorstellingen en onderrichten door politieke en zedelijke lessen, waartoe de beschreven gebeurtenissen aanleiding gaven. De juistheid van die beschrijving was bijzaak. Zo wordt van Vertot, een vertegenwoordiger van dit gilde, verteld, dat hij, toen hij zijn verhaal over het beleg van Malta in handschrift gereed had en men hem historische documenten over deze episode voorlegde, ten antwoord gaf: it est trop tard, mon siege est fait "). Maar ook wanneer zij, niet zonder zich daarop te laten voorstaan, de bronnen raadpleegden en met vertoon van geleerdheid citeerden, gingen deze schrijvers in wezen antihistorisch te werk. Zo b.v. Antoine Varillas, die ik hier noem, omdat Perizonius hem in zijn rede vermeldt als een toonbeeld van onbetrouwbaarheid 30). Varillas had toegang tot vele collecties manuscripten, o.a. in de bibliotheek des Konings, waaraan hij jarenlang verbonden was, en in de bibliotheek van Colbert. Hij heeft daaruit rijkelijk geput, met name voor een hele serie biografieen van Franse vorsten uit de 15de tot de 17de eeuw. Maar hij doet dat zonder enige histo28) Eduard Fueter. Geschichte der neueren Historiographie, 3. Aufl. (1936), S. 332. 29) Hazard, o.c., p. 34. 30) Perizonius, 1.c., p. 29. Over Varillas vgl. Gustave Dulong. L'abbe de Saint-Real. Etude fur les rapports de l'histoire et du roman au XVII eme siecle (Paris 1921), p. 345. In deze studie vindt men het ver- schijnsel, dat ik slechts in het voorbijgaan bespreek, uitvoerig en grondig behandeld. 58 rische kritiek. Al wat nieuw en merkwaardig is, raapt hij uit zijn bronnen bijeen, zonder zich te bekommeren om onderlinge tegenstrijdigheden en kennelijke onjuistheden, noch am het gehalte van zijn materiaal. Schrijvers als deze hebben de weg gebaand tot de volkomen fusie van geschiedenis en roman, zoals die in de tweede helft van de 17de eeuw op grote schaal en tot schade van de serieuze geschiedbeoefening plaats greep. Het bedenkelijke van dit nieuwe soort historische romans was immers vooral, dat de auteurs pretendeerden ware historie te geven en zelfs dieper in het verleden te kunnen doordringen dan de „gewone" geschiedschrijvers, die noodgedwongen bij de buitenkant der gebeurtenissen moesten blijven staan. Zij daarentegen achtten zich door hun divinatorisch vermogen, „la penetration de leur genie", in staat tot de ontsluiering van de verborgen motieven en geheime intrigues der handelende personen "). Voor deze „histoire secrete", die bovendien rijkelijk gckruid werd met pikanterie en frivoliteiten, vonden zij talloze lezers, wier historisch besef op deze wijze grondig bedorven werd. Maar bij anderen versterkten deze romans, juist omdat zij zich aandienden als getrouwe geschiedschrijving en die schijn ophielden door ruime vermelding van en verwijzing naar hun bronnen, het wantrouwen t.a.v. de historie en het nut van haar beoefening, dat toch al in de lucht hing. Pas wanneer we heel deze achtergrond in rekening brengen wordt duidelijk, dat voor Perizonius en zijn tijdgenoten de strijd om het Pyrrhonisme meer is geweest dan een geleerdenruzie. Zeker, ook dit element zat er in. Persoonlijke factoren verscherpten de tegenstellingen of vertroebelden de kwestie waar het eigenlijk om ging. Maar zoals in de gelijktijdige „querelle des anciens et des moderns" meer aan de orde was dan alleen de waardering der oudheid, zo botsten ook in de debatten over het Pyrrhonisme twee geesteshoudingen. Het negativisme van de beginnende Aufklarung, dat alle traditionele zekerheden andermijnde, zonder aanvankelijk daarvoor iets positiefs in de plaats te stellen, stuitte op het verzet van hen, die, om welke reden ook, aan het oude wilden vasthouden, of althans weigerden mee te werken aan het in twijfel stellen van al wat tot dan toe al's waarheid gegolden had. Juist omstreeks de eeuwwisseling nam deze strijd ongemeen scherpe vormen aan door het optreden van de man, in wie het 31 ) Vgl. Dulong, o.c., p. 344 s. 59 scepticisme ten aanzien van de geschiedenis een bij uitstek invloedrijk vertegenwoordiger vond: Pierre Bayle. In hem paarde zich een hartstochtelijke weetdrang aan een uiterst scherp kritisch vernuft, dat weigerde van iets of iemand de dupe te zijn. Zijn scepticisme is niet het speelse en luchthartige van La Mothe le Vayer of Fontenelle, dat niets, ook zichzelf niet, helemaal serieus nam. Hij is bezeten door de zucht om dwalingen en lichtgelovigheid te ontmaskeren. Typerend is de opzet van zijn bekendste werk, de „Dictionaire historique et critique", die „Bijbel der l8de eeuw" 32). Het bedoelt te zijn en is inderdaad voor alles een grote catalogus van fouten en onjuistheden bij vroegere schrijvers. Het verricht een ware slopersarbeid, die van de overlevering slechts schamele resten overeind laat staan. Door geen enkele traditie laat Bayle zich imponeren, voor geen enkel gezag, dat zich niet voor het gezond verstand kan legitimeren, wenst hij te buigen. Ook niet voor dat van de Bijbel, al maskeert hij dit onder redewendingen, welke in wezen niet verschillen van de veel doorzichtiger ironische betuigingen, die Voltaire later placht te gebruiken, en als is hij zijn leven lang, zij het niet zonder conflict met de kerkeraad, lid gebleven van de Waalse gemeente te Rotterdam "). Men kan twisten over de vraag, of hij scepticus was in die zin, dat hij de mogelijkheid van ware kennis antkende, of alleen maar de waarheid uiterst moeilijk te achterhalen vond. Delvolve, die een even omvangrijke als degelijke studie aan hem heeft gewijd 34), is de laatste mening toegedaan, en wil hem dan ook liever criticus noemen dan scepticus. Inderdaad zijn er wel enkele waarheden, die Bayle redt uit het bankroet der zekerheid. Zijn overtuiging is wellicht het zuiverst weergegeven in de omschrijving, die hij zelf geeft van het Pyrrhonisme, nl. „l'art de disputer sur routes choses, sans prendre jamais autre parti que de suspendre son jugement" 35 ). Pyrrho, zegt hij, vond altijd argumenten om een stelling zowel te bevestigen als te ontkennen. 32) Over de bewondering en het veelvuldig gebruik er van door de mannen der Verlichting, vgl. het uitvoerig overzicht bij Howard Robinson. Bayle the Sceptic (New-York 1931), p. 246-309. 33) Het is mij een raadsel, hoe C. Serrurier. Pierre Bayle en Hollande (Lausanne 1912) kan betogen, dat Bayle geen scepticus en evenmin een vrijdenker was, doch „un calviniste froid, mais sincere" (p. 207). 34) Jean Delvolve. Religion, critique et philosophie positive chez Pierre Bayle (Paris 1906) 35) Dictionaire historique et critique, s.v. Pyrrhon; in de 5de editie (Amsterdam 1740), die ik gebruikte: t. III, p. 731 s.v. 60 Daarom hield hij, na het voor en tegen nauwkeurig onderzocht te hebben, zijn oordeel in en beperkte zich tot een non liquet en een verwijzing naar de noodzaak van voortgezette studie, maar hij ontkende niet dat de dingen kenbaar zijn en de waarheid te vinden is. Wat nu speciaal de geschiedenis betreft geeft Bayle inderdaad toe, „que l'an peut quelquefois pousser la certitude de l'Histoire jusques a quelque detail" 36). Veel is het niet, en de enkele gevallen, waarin hij bereid is de overlevering voetstoots als juist te accepteren, zijn dan nog zulke, waarin naar moderne maatstaven nader onderzoek zeker niet overbodig wordt geacht. Hij geeft immers als voorbeeld, dat men van een gebeurtenis, een plan of een beweegreden zeker kan zijn, wanneer alle partijen er dezelfde voorstelling van geven, vooral indien dit insluit, dat schanddaden van de eigen of verdiensten van de tegenpartij warden erkend. De zaak is, dat Bayle een uiterst lage dunk heeft van de waarheidsliefde van zijn medemensen en van hun vermogen om zich vrij te houden van vooroordelen. „Lieg er maar op los", zegt hij ergens, „druk alle soorten enormiteiten, en gij zult lieden genoeg vinden, die uw verhalen overnemen", want „er is geen leugen, hoe ongerijmd ook, die niet van boek tot boek en van eeuw tot eeuw wordt doorgegeven" 37 ). Vandaar zijn grondig wantrouwen tegenover de overlevering. Er zijn maar weinig geschiedschrijvers, die hij geloofwaardig acht, en hij bekent, hen vrijwel nooit te raadplegen am ingelicht te warden over wat er geschied is, maar alleen om te weten wat elke natie en elke partij over het gebeurde zegt 38). Dit geldt gelijkelijk voor de oude en de nieuwe geschiedenis. In de strijd over de Oudheid behoort Bayle tot de radicaalste vleugel der „modernes" "). De humanistische eerbied voor de antieke historici is hem volkomen vreemd. Ook die lieten zich leiden door partijzucht, en wanneer hun gegevens onvoldoende of niet naar hun zin waren, hebben ze die door hun verbeeldingskracht uitgebreid en opgesierd, „et aujourd'hui nous prenons 36) Critique gên grale de l'Histoire du Calvinisme de Mr Maimbourg (Ville-Franche [d.i. Amsterdam] 1682), p. 21. In de anonieme auteur heeft men al spoedig Bayle herkend. 37) Dictionaire, s.v. Capet, t. II, p. 38. 38) Critique generale, p. 16. 39) Vgl. Hubert Gillot. La querelle des ancient et des modernes en France (Nancy 1914), p. 382-388. 61 cela pour Histoire" 40 ). En inderdaad, de geschiedschrijvers van alle tijden moesten wel tekort schieten, gemeten aan zijn onvervulbare, maar typisch rationalistische eis, dat de historicus een Melchisedek behoort te zijn, zonder vader, moeder en afstamming, m.a.w. zich van elke binding moet losmaken "). Deze overtuigingen, in de „Dictionaire" talloze malen incidenteel uitgesproken, vindt men in samenhang beredeneerd in de ,Critique generale de 1'Histoire du Calvinisme de Mr Maimbourg", die ik al eerder noemde. Het is een beoordeling, in de vorm van een reeks brieven, van het werk van de JezuIet Louis Maimbourg, dat een uitermate partijdige voorstelling had gegeven van de geschiedenis der Hugenoten, met de bedoeling reeds bij voorbaat de weldra gevolgde herroeping van het Edict van Nantes te rechtvaardigen. Het heeft verscheidene tegengeschriften uitgelokt, die op hun beurt naar de andere zijde overdrijven. Bayle volgt, althans in het eerste gedeelte van zijn kritiek, een andere methode. Hij gaat ,niet punt voor punt op de beweringen van zijn tegenstander in om daar, positief, een juistere voorstelling voor in de plaats te bieden, maar toont met enkele voorbeelden aan, hoe zeer vooroordeel en partijhartstocht diens beschrijving van het gebeurde hebben beinvloed. Hij geeft geen apologie van de Hugenoten, maar een negatieve kritiek, die de waardeloosheid van Maimbourg's geschrijf overtuigend demonstreert. Dit geval geeft hem dan tevens aanleiding tot een algemener beschouwing, waarvan de strekking reeds duidelijk blijkt uit kapittelopschriften als deze: „Qu'il n'y a rien de si incertain que l'Histoire", „Grande partialite des Historiens", „Incertitude de la Tradition". Hij wijst er op, dat men b.v. over de godsdienstoorlogen in. Frankrijk volmaakt tegenstrijdige beweringen vindt, al naar gelang men Protestante of Katholieke schrijvers raadpleegt. Wat moeten we dan geloven? Ik voor mij, zegt hij, ben alleen bereid aan te nemen, dat de Hugenoten enkele malen naar de wapens gegrepen hebben; dat er slagen bij Jarnac en Moncontour zijn geweest en dat er zich in die tijd nog een aantal andere, door ieder erkende gebeurtenissen hebben afgespeeld. Maar vraag mij verder niets. Zijn de Hugenoten pas na de Katholieken tot geweldpleging overgegaan en hebben zij daarvOOr een lofwaardige terughouding betracht? Ik weet er niets van. Hun historici beweren het, maar die van de andere partij ontkennen het. 40) Dictionaire, s.v. Abimelech, t. I, p. 28. 41) o.c., s.v. Usson, t. IV, p. 486. 62 Dit wanderlijke standpunt, niets voor vaststaand aan te nemen als het door iemand, wie dan ook, betwist wordt, drijft Bayle ver door. Hebben de Katholieken, vraagt hij, uitsluitend zachte middelen gebruikt om de Calvinisten te bekeren? Zijn antwoord luidt: er zijn monniken, verslaafd aan duizend vooroordelen en tot de meest gedurfde leugens bereid, die het beweren. Anderen echter betichten hen van bedrog en veinzerij. „Dispute la dessus qui voudra, pour moi je veux etre Pirrhonien, je n'affirme ny l'un ny l'autre ... " '12). Dat hij verderop in zijn boek betoogt, dat de Hugenoten wel degelijk tot hun verzet gedwongen zijn en dat zij in de loop van de 17de eeuw steeds kwellender behandeling te verduren kregen, laat ik nu daar. Het bewijst alleen, dat ook bij Bayle de natuur sterker was dan de leer, en iemand van zijn temperament zich niet in alles met de koele negativiteit van het Pyrrhonisme kon vergenoegen. Het geruchtmakende optreden nu van deze „detracteur de l'histoire" is, naar ik hoop aan te tonen, de voornaamste beweegreden geweest voor Perizonius' keuze van het onderwerp zijner oratie. Behalve dit algemene heeft hem echter naar alle waarschijnlijkheid ook een zuiver persoonlijk motief geleid. De geleerde wereld, zo moet hij gedacht hebben, had er recht op om eens duidelijk te vernemen, waar hij zelf stand in de controvers random het Pyrrhonisme, want misverstand omtrent zijn positie was zeker niet uitgesloten. Perizonius toch was een vertegenwoordiger, in verschillende opzichten zelfs de initiator van een nieuwe richting in de studie der klassieke Oudheid, die zich in zijn tijd baan brak. Gerretzen, die in zijn dissertatie over de school van Hemsterhuis Perizonius' verdiensten als classicus uitvoerig bespreekt, ziet in hem een voorloper van Boeckh, daar hij zich niet 'anger tevreden stelde met de polyhistorische verzameling van gegevens omtrent de Oudheid, maar zich bewust ten doel stelde, door de studie der teksten te komen tot het verstaan van de antieke samenleving in al haar uitingen. Veel meer dan de grammatica en de eloquentia, waarop tot dan toe de geleerden hun aandacht vooral geconcentreerd hadden, interesseerde hem heel de Romeinse cultuur, zoals die niet alleen in de schone letteren tot uitdrukking imam, maar ook in zeden en gebruiken, godsdienst, staatsinstellingen en rechtsopvattingen. Met hem begint de polyhistorische geleerdheid 42 ) Critique gin grale, p. 19. 63 „de eerste kenmerken te vertonen van critische philologie, die een eeuw later tot Altertumswissenschaft geworden is" "). Hetzelfde standpunt nam hij ook in ten aanzien van andere delen der geschiedenis. Reeds te Franeker had hij, — voor een classicus van die dagen een heel ding —, behalve de Romeinse ook de latere geschiedenis gedoceerd. Ongetwijfeld als vrucht daarvan kon hij in 1710 zijn „commentarii historici" op de Europese historie van de 16de eeuw publiceren "). Bewijs, dat hij gebroken had met het alleen zaligmakend geloof in de Oudheid. En wel verklaart hij in zijn oratie van 1702, dat de GrieksRomeinse geschiedenis het best geschikt is voor het academisch onderricht, en keert hij zich tegen degenen, die zich uitsluitend tot de latere tijden willen beperken, maar hij acht het even eenzijdig, wanneer men heel de geschiedwetenschap alleen de bloeiperiode van de antieke volken als arbeidsveld toewijst, en de historie van de Middeleeuwen en van de moderne tijd, zelfs die van het vaderland, volkomen ignoreert "). Wanneer ik terloops nog vermeld, dat Perizanius verscheidene gelukkige vondsten op het gebied van de hogere kritiek op zijn naam heeft staan, en dat hij ook in de semasiologie nieuwe wegen gewezen heeft 46), zal het duidelijk zijn, dat we hier te doen hebben met een frisse en oorspronkelijke geest, gewend am zelfstandig te oordelen en zich van traditionele meningen vrij te maken. Voor ons onderwerp is evenwel van veel meer belang dan het bovengenoemde zijn oordeel over de waarde van de antieke geschiedschrijving als historische bron. Zijn rede van 1702 is min of meer een verantwoording van de wijze, waarop hij in zijn „Animadversiones historicae" van 1685 de oudste geschiedenis van Rome behandeld had 47). Niet dat hij op de traditie daaromtrent kritiek oefende, was het merkwaardige van dit werk. 43) J. G. Gerretzen. Schola Hemsterhusiana. De herleving der Grieksche studien aan de Nederlandsche universiteiten in de achttiende eeuw van Perizonius tot en met Valckenaer. Diss. Nijmegen (1940), blz. 68. 44) Jac. Perizonii Rerum per Europam maxime gestarum ab ineunte Saeculo XVI. usque ad Caroli V. mortem etc. Commentarii historici (Lugd. Bat. 1710). In 1716 verscheen reeds een 2e druk. 45 ) 1.c., p. 4-6. 46) Gerretzen, a.w., blz. 65 v., 71 v. Vgl. P. A. Verburg. Taal en functionaliteit. Een historisch-critische studie over de opvattingen aangaande de functies der taal. Diss. Vrije Universiteit (1951), p. 426 v. 47) Jacobi Perisonii Ant. F. Animadversiones historicae (Amstelaeda- mi 1685). 64 Daarin waren m.n. vele Pyrrhonisten hem voorgegaan en zelfs zijn veel conservatiever Leidse ambtgenoot Gronovius had al eerder heel de geschiedenis van Romulus een legende genoemd 48). Deze kritiek was echter zuiver negatief gebleven. Perizonius is bij de ontkenning niet blijven staan, maar heeft de vraag gesteld, hoe de overlevering omtrent Rome's vroegste verleden zich gevormd heeft. Zo kwam hij tot de hypothese, dat de desbetreffende mededelingen van Livius c.s. geput zijn uit bronnen, die op hun beurt teruggaan op mondeling overgeleverde oude volksliederen 49). Met deze ontdekking, — de vroegere Leidse classicus Holwerda noemde haar, ietwat hyperbolisch, een ontdekking van „ontzaglijke genialiteit" 50), — is hij zijn tijd ver vooruit geweest. Zij voerde tot het inzicht, dat men niet volstaan kon met aanvaarding of verwerping van deze traditie zonder meer, maar er waarheid en verdichting in diende te onderscheiden. In de toepassing is Perizonius te kort geschoten, maar hem behoort de eer, dat hij als eerste op deze gedachte gekomen is. Niebuhr, die haar een eeuw later ten grondslag gelegd heeft aan zijn nieuwe voorstelling van de oudste Romeinse geschiedenis, heeft zijn verplichting aan de Hollandse filoloog uitdrukkelijk erkend. Perizonius is de enige auteur, die hij in de voorrede van zijn magnum opus als voorloper noemt en van diens „meisterhafte Forschungen" getuigt hij daar, dat ze een werk zijn, „welshes, wie andere genialische uniibertroffen klassisch in der Art ist, worin es das erste war" "). Dit alles moge aannemelijk maken, dat Perizonius het onderwerp van zijn oratie mede uit persoonlijke overwegingen gekozen heeft. Tot de kritiek op de historische overlevering had hij het zijne bijgedragen maar het moest duidelijk worden, dat hij daarmee allerminst in Pyrrhonistisch vaarwater was verzeild. Zoals ik reeds eerder zei, is de enige Pyrrhonist, die hij enkele malen met name vermeldt, La Mothe le Vayer. Inderdaad is zijn rede echter vOcir alles een poging tot weerlegging van de opvattingen van Bayle, en wel in 't bijzonder van diens uiteen...•••••• 48) Vgl. Robert Flint. History of the philosophy of history (1893), p. 255. 49) Animadversiones historicae, p. 202 sq. 50) A. E. J. Holwerda. Uit de geschiedenis der klassieke Philologie. De Gids 52 (1888), dl. IV, blz. 431. 51) B. G. Niebuhr. ROmische Geschichte. Hrsg. M. Isler, Bd I (1876), S. XXVI f. 65 zettingen in zijn kritiek op Maimbourg. Wie beide geschriften na elkander leest, bemerkt dit terstond. Verscheidene beweringen, die de oratie op de korrel neemt, zijn vertaald uit de „Critique generale"; dezelfde voorbeelden, daar gebruikt om het Pyrrhonisme te rechtvaardigen, warden bier opnieuw onder de loep genomen en als bewijzen gewraakt; en zelfs wat Perizonius tegen Le Vayer heeft in te brengen, heeft in hoofdzaak betrekking op een passage uit diens werk, die door Bayle in haar geheel geciteerd was 52). Ondanks exclamaties in rhetorisch Latijn is de redevoering een nuchter en verstandig stuk. Terwijl Perizonius aan de ene kant het goed recht bepleit van de historische kritiek, toont hij andererzijds aan, dat toegeven aan het Pyrrhonisme principieel het einde betekent van de geschiedwetenschap. Hij distancieert zich zowel van hen, die blindelings vrijwel alles geloven, wat in de historian staat opgetekend, als van degenen, die nagenoeg niets daarvan willen accepteren. Hij erkent, dat er veel tegenstrijdigs en ongeloofwaardigs in de overlevering is, en dat dit gelijkelijk geldt van de antieke en van de middeleeuwse historiografie. Maar tegenover de filosofische twijfelaars houdt hij staande, dat de hoofdzaken der geschiedenis, de „summa receptarum Historiarum capita", even zeker zijn als datgene, wat wij met onze zintuigen waarnemen, al kunnen ze niet mathematisch worden bewezen en steunen ze alleen op het getuigenis van anderen. Uitvoerig gaat hij in op het argument van Le Vayer, dat we van de Punische oorlogen slechts een eenzijdige en dus hoogct onbetrouwbare voorstelling bezitten. Livius c.s. hebben de fouten en de ,nederlagen van de Romeinen zeker niet verzwegen, maar bovendien — bier vinden we een merkwaardige overeenstemming met een recente beschouwing van ons medelid Thiel over hetzelfde onderwerp 53) — blijken bij 52) Vgl. hiervOOr, blz. 53 n. — Een onderzoek naar de verbreiding van Pyrrhonistische of verwante denkbeelden in Nederland, ook vexir Bayle, zou zeker de moeite lonen. Men denke aan figuren als Aitzema, de la Court en verscheidene Sociniaanse en Spinozistische „Reformateurs". Daar nergens blijkt, dat Perizonius ook hen op het oog heeft gehad, heb ik dit onderwerp bier geheel laten rusten. 53) J. H. Thiel. Oude geschiedenis en historische kritiek, voorheen en thans. Med. Kon. Ak. van Wetenschappen, afd. Letterk. N. R. dl 15, no 6 (1952). Dat overigens de vergelijking van beide redevoeringen toont, hoezeer de historische kritiek in twee en een halve eeuw verfijnd en verdiept is, behoeft geen betoog. 5 66 zorgvuldige bestudering deze partijdige schrijvers zelfs buns ondanks gegevens te verschaffen voor een geloofwaardige reconstructie van het gebeurde. Stelt men zich op het standpunt van Bayle, dat bij tegenstrijdigheid in de overlevering alleen een non liquet past, dan kan men wel met alle wetenschap ophouden, evengoed als met de rechtspraak in geval van contrasterende getuigenverklaringen. Waar de bronnen elkaar tegenspreken, begint juist het eigenlijke werk van de historicus, en in de practijk blijkt, dat door nauwgezet onderzoek, wanneer de hartstochten der partijen eenmaal tot bedaren zijn gekomen, de waarheid in de meeste gevallen wel degelijk achterhaald kan warden, hetgeen Perizonius demonstreert aan de voorbeelden, die Bayle zelf genoemd had, nl. de samenzwering van Amboise, de slag van Seneffe en de vervolging der Hugenoten. Zonder zich op wijsgerig-kentheoretische kwesties in te laten, brengt Perizonius aldus door gezond-verstandige redenering de beweringen van de Pyrrhonisten tot hun ware proporties terug. Hij is voor alles practicus, en zijn betoog, al gaat het niet diep, klinkt overtuigend genoeg. Ook wat hij zegt over de criteria voor de betrouwbaarheid van een getuigenis, is alleszins redelijk. Fouten en onjuistheden kunnen altijd voorkomen, maar wanneer de goede trouw van een schrijver voldoende beproefd is, wanneer zij door de overeenstemming met anderen wordt bevestigd, en wanneer de zaak zelf geen aanleiding geeft tot gerechtvaardigde twijfel, dan is er geen reden om zo'n auteur betrouwbaarheid te ontzeggen, ook al blijkt hij op detailpunten misschien wel eens te dwalen. We doen dan niet anders dan Pyrrho zelf, die het gevaarlijk vond om op de zintuigen te vertrouwen, maar niettemin in zijn dagelijks doen zich door hen liet leiden, en daarvan niet heeft afgezien, omdat hij ze wellicht bij deze of gene gelegenheid minder betrouwbaar had gevonden. Even verstandig is zijn raad, tegenstrijdige getuigenissen tegen elkaar of te wegen, en te letten op nationaliteit, partij en inborst van de zegslieden. Sterke nadruk legt hij daarbij op de stelregel, dat men het onderscheid der tijden in acht moet nemen. Het is onjuist, de traditie omtrent bepaalde handelingen of toestanden te verwerpen, omdat zij ons ongeloofwaardig voorkomen. In andere tijden bestonden andere overtuigingen en golden andere zeden dan de onze. Zo zijn er Pyrrhonisten die, bevangen in een cynisch rationalisme, weigeren geloof te hechten aan verhalen 67 over figuren uit de Oudheid, die zich uit ideele motieven aan levensgevaar blootstelden. Maar wie de zeden en opvattingen van de Spartanen bestudeerd heeft, vindt in het verhaal van Leonidas en de zijnen niets ongeloofwaardigs. De geschiedenis is vol van zulke gevallen. Mucius Scaevola en de Decii mogen legendarische personen geweest zijn, maar Cato was dat niet, evenmin als de martelaren uit de eerste tijd van de Christelijke kerk. Waar het de Pyrrhonisten aan schort, zo besluit Perizonius, is onbevangenheid en grondig onderzoek. Zij gaan uit van vooropgezette meningen en meten anderen naar hun eigen gezindheid. Zo doende brengen zij al het overgeleverde, dat tegen hun zeden en die van hun tijdgenoten indruist, in verdenking van onwaarheid. En daarom: „Valeat tandem Pyrrhonismum et res suas sibi habeat", hetgeen ik enigszins vrij zou willen vertalen als: Weg met het Pyrrhonisme en laat het in zijn eigen sop gaar koken. Een uitroep, die dan nog gevolgd wordt door een vurige peroratie over het nut van de bestudering der geschiedenis in het algemeen en van die des vaderlands in het bijzonder, als een leerschool van burgerdeugd, regeerkunde en mensenkennis. Aan dit overzicht van Perizonius' redevoering behoef ik weinig meer toe te voegen. We kunnen veilig zeggen dat de toekomst hem gelijk gegeven heeft, al heeft hij het er in zijn requisitoir begrijpelijkerwijze wat dik iopgelegd. Maar dat het Pyrrhonisme een relatief bestaansrecht bezat, heeft hij niet gezien, althans niet willen erkennen. Inderdaad heeft het de geschiedwetenschap in een crisis gebracht, die zij nodig had. Het tastte Naar grondslagen aan, en aanvankelijk stond zij • daar, bij gemis aan een betrouwbare methode van historische kritiek, tamelijk hulpeloos tegenover. Maar de twijfelzucht verteerde zichzelf door de extreme vormen, die zij aannam. Ik denk aan het bekende, bijna pathologische geval van de Jezulet Jean Hardouin, die trachtte te bewijzen dat het merendeel der codices van Latijnse schrijvers vervalsingen waren uit de 14de en 15de eeuw. Al heeft het Pyrrhonisme nog geruime tijd invloed geoefend, de mannen der Verlichting hebben er toch alleen gebruik van gemaakt, in zoverre het in hun kraam te pas kwam. Voltaire zocht de middenweg tussen „un pyrrhonisme outré" en „une credulite ridicule" "). In het algemeen waren zij zelf te zeer predikers van een nieuw geloof, dan dat zij konden blijven 54\) o.c., p. 382. 68 staan bij de totale wijsgerige twijfel, „cette philosophie pusillanime et douteuse" zoals Diderot zei55). En wat de toepassing op de geschiedenis betreft: aan het historisch Pyrrhonisme ontviel grotendeels zijn basis door de tegenbeweging, die het zelf opwekte. Het opwerpen van de echtheidsvraag ten aanzien van de overlevering dwong de verdedigers der traditie tot bezinning op de historische methode. Geen eeuw heeft zich daar zo intensief mee bezig gehouden als juist de 18de. Aldus is, gelijk bekend, de hyperkritische verhandeling van Papebrock, die vrijwel alle bewaarde oorkonden uit de Merovingertijd voor onecht verklaarde, aanleiding geworden voor Mabillon om in zijn De re diplomatica (1680) objectieve criteria te formuleren voor de beoordeling van dit snort stukken. Daarmee legde hij de grondslag van de diplomatiek en de palaeografie, wier steeds verder verfijsnde techniek weliswaar geen eind gemaakt heeft aan de bella diplomatica, maar die, tezamen met de andere hulpwetenschappen, toch het gezuiverde materiaal leverden, waarop de geschiedschrijving kon bouwen. Na de vroegere lichtgelovigheid tegenover de traditie, die als reactie de algehele twijfel aan Naar waarde had in de hand gewerkt, ontwikkelde zich een historische kritiek, die door systematische toepassing van beproefde stelregels in de meeste gevalen tot een communis opinio leidde inzake de vraag van echt of onecht, en die zelfs uit een kennelijk onjuiste overlevering gegevens wist te halen voor een betrouwbare voorstelling van het verleden. Wanneer desniettemin over allerlei kwesties verschil van mening blijft bestaan, betreft dit doorgaans niet het gebeurde zelf, maar de waardering er van, die nu eenmaal in sterke mate subjectief bepaald is. 55) Diderot, in zijn Encylopedie-artikel over het Pyrrhonisme, herdrukt in zijn Oeuvres completes, t. XVI (Paris 1876), p. 472. 69 De Heer Vermaseren stelt de vraag of Perzionius wellicht overschat is. Naar zijn mening zijn reeds veel vroeger soortgelijke opmerkingen door humanistische geschiedschrijvers gemaakt. Spreker wijst daarbij op de dissertatie van Dr Gerritsen en op het feit, dat ook Lipsius al getracht had een samenvattende beschouwing over de gehele Romeinse cultuur te geven. De Heer Vermaseren vraagt bovendien of Perizonius als classicus betekenis heeft gehad. Prof Smitskamp wijst erop, dat het onderwerp zich niet leent voor een uitputtende behandeling. Hij heeft nagelaten Perizonius als classicus te beoordelen. Dat P. een pionier geweest is, zou men misschien kunnen betwijfelen; in ieder geval heeft hij bewust gezien, dat men zich niet tot grammaticale critiek moest bepalen. Ten aanzien van de humanistische schrijvers heeft de heer Vermaseren gelijk, maar Perizonius beweerde ook niet, dat hij de eerste was, die tot een samenvatting kwam. De heer Veenendaal vraagt of de invloed van P.'s leermeester, Gisbert Kuper uit Deventer, merkbaar is. Prof. Smitskamp zegt, dat hem van deze invloed niets gebleken is, maar dat hij er niet opzettelijk naar gezocht heeft. De beer Grosheide vraagt of het pyrrhonisme zich alleen bij Franse auteurs voordeed. Prof. Smitskamp meent, dat ook in Nederland wel sporen ervan te vinden waren. Hij wijst in dit verband op Van Mieris (± 1750). De heer Den Tex vraagt of er in Nederland of daar buiten wel eens geschiedenis volgens pyrrhonistische principes geschreven is. Prof. Smitskamp gelooft, dat dit niet het geval geweest is. Voor de geschiedschrijving zou dit funest geweest zijn, Bayle verwerkte zijn mening alleen in de vorm van een dictionnaire. De beer Brandt Corstius vraagt of de geschiedschrijving door de aanvallen van principiele twijfelaars tot een nieuwe fundering 70 is gekomen. Het optreden van Descartes leidde immers tot een belangrijke ontwikkeling in de aesthetica; is dit ook van kracht voor de historici uit de tijd van de Verlichting? Prof. Smitskamp is van mening, dat de nieuwe fundering dan meer een gevolg zal zijn van het tegenspreken van de twijfelzucht, dan van het aannemen van de overtuiging, dat die twijfel in de meeste gevallen gerechtvaardigd is. De voorzitter brengt de spreker zijn welgemeende dank voor diens boeiende voordracht en constateert, dat het Historisch Genootschap op een welgeslaagde Algemene Ledenvergadering mag terugzien. Hij sluit om ruim 4 uur de vergadering. / 12.888,65 / 54.820,— Totaal UITGAVEN Nadelig saldo 31 December 1950 . / / 53.411,31 Totaal / 12.888,65 Saldo per 31 December 1951 . . . „ 1.250,65 ^ 145,87 Kapitaalsuitgaven „ 948,78 26,77 Contributie Genootschappen . . . „ 129,93 1.965,38 Reiskosten „ 45,75 6.918,88 Salarissen „ 596 — Honoraria „ 120,— 2.500,— Drukkosten „ 6.530,66 218,24 Copieerkosten „ 1.435,15 Verzekeringen „ 55,30 Onkosten 1.373,08 ^ Administratiekosten „ 257,48 Effecten reeel „ 52.160,66 Saldo 31 December 1951 . . . . „ 1.250,65 Effecten nominaal Totaal Kapitaalsontvangsten 1.259,38 Rente Spaarbanken „ Rente effecten „ Contributie Leden „ Ned. Org. v. Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek „ Diversen „ ONTVANGSTEN REKENING HISTORISCH GENOOTSCHAP 1951 nominaal / 54.120,— Totaal / 53.646,91 Effecten reeel ,,55.531,40 Nadelig saldo 31 December 1952 . „ 1.884,49 Effecten / 16.294,49 Totaal 1.041,09 5,— 1.691,77 7.896,47 2.500,— 25,02 „ 1.884,49 „ „ „ „ „ „ / 1.250,65 Nadeligsaldo 31 December 1952 . . Kapitaalsontvangsten Rente Spaarbanken Rente Effecten Contributie Leden Subsidies Diversen ONTVANGSTEN Saldoper 31 December 1951 . . . Totaal / 16.294,49 Kapitaalsuitgaven / 303,98 Contributie Genootschappen . . . „ 139,91 Reiskosten „ 64,85 Salarissen „ 500,— Copieerkosten „ 1.276,48 Honoraria „ 470 — Drukkosten „ 11.855,66 Thorbecke uitgave „ 81,— Verzekeringen „ 55,45 Diversen „ 1.547,16 UITGAVEN REKENING HISTORISCH GENOOTSCHAP 1952 10 ^ ONTVANGSTEN / 1.407,28 Saldo Cred. en Dep. kas . . . . / 149,23 REKENING KAPITAAL Totaal Saldo Cred. en Dep. kas / 444,60 Rente 1952 „ 4,63 Contributies lezers „ 100,— Uit Boekenfonds Hist. Gen „ 458,05 Opgenomen bij Cred. en Dep. kas . . „ 400,— UITGAVEN / 863 — Totaal / 1.407,28 Saldo Cred. en Dep. kas incl. rente . „ 449,23 Aankoop tijdschriften 443,40 Herstel portefeuilles „ 13,65 Portokosten „ 1 — Aan Penningmeester Hist. Gen. . . „ 400,— Gestort op Cred. en Dep. kas . . . „ 100,— UITGAVEN 1952 Totaal Saldo Cred. en Dep. kas incl. rente . . / 344,— Aankoop tijdschriften „ 368,50 Herstel en vervaardiging portefeuilles . „ 42,90 Huishoudelijke kosten „ 7,— Gestort op Cred. en Dep. kas . . . . „ 100,60 KASOVERZICHT VAN HET LEESGEZELSCHAP Saldo Cred. en Dep. kas / 863— / 444,60 Totaal ? / 333,54 „ 10,46 , 100,60 „ 418,40 REKENING KAPITAAL Saldo Cred. en Dep. kas Rente 1950, 1951 Contributies lezers Uit Boekenfonds Hist. Gen. . . ONTVANGSTEN KASOVERZICHT VAN HET LEESGEZELSCHAP 1951 BIJDRAGEN EN MEDEDELINGEN AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN REGINALD DE CONDUCTU BETREFFENDE DE ONKOSTEN GEMAAKT VOOR VERVOER EN BERGING VAN ENGELSE WOL NAAR EN IN DORDRECHT (1335 — 1338) Medegedeeld door Dr N. J. M. Kerling Toen Eduard III zijn vader Eduard II in 1327 opvolgde, was de positie van zijn rijk allesbehalve gunstig. Gedurende de laatste regeringsjaren van Eduard II was de leiding in handen geweest van gunstelingen, die zich algemeen gehaat gemaakt hadden 1). De verdrijving van deze vorst door zijn echtgenote Koningin Isabella en Naar vriend Roger Mortimer maakte weliswaar een einde aan deze ongelukkige periode, maar een feitelijke verbetering van de toestand was niet merkbaar, totdat Eduard III zelf de regering in handen nam. Ofschoon hij officieel tot koning was uitgeroepen in 1327, moest Eduard, aangezien hij slechts veertien jaren oud was, de regering over laten aan zijn moeder Koningin Isabella en aan Mortimer, die een weinig krachtige politiek voerden tegenover de twee oude vijanden van Engeland: Schotland en Frankrijk. Gebruik makende van de binnenlandse moeilijkheden in Engeland kort voor en na de afzetting van Eduard II, begonnen de Schotten in 1327 opnieuw krijgstochten te organiseren in Noord-Engeland, maar al spoedig knoopten Isabella en Mortimer onderhandelingen aan, die eindigden in het verdrag van Northampton (1328), een voor Engeland zeer vernederende vrede. Niet veel beter was het verdrag van Parijs, een jaar tevoren gesloten met Frankrijk, waarbij de Engelsen moesten erkennen, dat een groot deel van Gascogne voor hen was verloren gegaan 2). Het was daarom geen wonder, dat er verzet kwam tegen de regering van Isabella en Mortimer. De ontevredenen schaarden zich rondom de jonge koning, die zelf maar al te verlangend was, 1) T. F. Tout, The place of the reign of Edward II in English history, 1936, blz. 138 e.v. 2) T. F. Tout, The history of England, from the accession of Henry III to the death of Edward III (1216-1377), 1920, blz. 304, 305, 324. 78 AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN de voogdij van zijn moeder te beeindigen. In 1330 kwam het tot een uitbarsting. Mortimer werd gevangen genomen en ter dood veroordeeld, Isabella van het hof verbannen, en de nu zeventienjarige Eduard III kon zijn persoonlijk bewind aanvangen 3). Eduard's eerste verlangen was om tot een betere regeling met Schotland te komen, doch hij realiseerde zich reeds spoedig, dat zijn aandacht in hoofdzaak gericht moest zijn op Frankrijk, vanwaar de Schotten geregeld steun ontvingen voor hun verzet tegen Engeland. De Franse hulp, verleend aan de Schotten, was echter niet de enige reden waarom de verhouding tussen Engeland en Frankrijk steeds slechter werd na 1330. De strijd om de Engelse bezittingen in Frankrijk, de tegenstrijdige belangen van beide landen in Vlaanderen, — het Franse leen, dat afhankelijk was van de Engelse wol voor zijn lakenindustrie, — en de aanspraken, die Eduard meende te kunnen maken op de Franse troon, brachten de gemoederen zodanig in beweging, dat de oorlog weldra onvermijdelijk was 4). Een van de belangrijkste problemen voor de Engelse koning was, hoe zich de nodige gelden te verschaffen, die oorlog voeren mogelijk maakten. Het is volkomen begrijpelijk, dat Eduard, die de belastingen, welke het Parlement hem had toegestaan, onvoldoende achtte 5 ), leningen probeerde te sluiten waar daartoe de gelegenheid was 6 ). Te dien einde wendde hij zich ook tot de belangrijke kooplieden van zijn tijd. Leningen van buitenlandse kooplieden aan de Engelse Kroon waren geenszins ongewoon, maar in de regeringsperiode van Eduard III waren enkele Engelse kooplieden reeds zo kapitaalkrachtig, dat ook zij een rol begonnen te spelen in de financiele politiek van de koning. Het waren vooral de kooplieden, die handel dreven in Engelse wol — het voornaamste exportproduct van Engeland in deze periode —, die in toenemende mate over voor die tijd belangrijke handelskapitalen beschikten. Het kan ons daarom niet verwonderen, dat Eduard III in zijn financiele nood ook de hulp inriep van de Engelse wolkooplieden. 3) T. F. Tout, The history of England, blz. 308. 4) T. F. Tout, The history of England, blz. 324 e.v. 5) D. Hughes, A study of social and constitutional tendencies in the early years of Edward III, 1915, blz. 12. 6) E. B. Fryde, Materials for the study of Edward's credit operations, 1327-1348, in: Bulletin of the Institute of Historical Research, jrg. 1949, 1950. REGINALD DE CONDUCTU 79 Na langdurige onderhandelingen tussen de koning en zijn Raad enerzijds en de bovengenoemde kooplieden anderzijds, werd tenslotte in Mei 1337 de volgende overeenkomst gesloten. De Engelse kooplieden beloofden de koning een lening te verstrekken van £ 200.000, die zij terug betaald zouden krijgen uit de opbrengst der customs geheven in de Engelse havens. De koning van zijn kant legde in de zomer van 1337 beslag op al de in het land aanwezige wol, een hoeveelheid die geschat werd op 30.000 zakken. De kooplieden kregen iopdracht deze wol op te kopen tegen voor ieder graafschap vastgestelde prijzen en zodra dit gebeurd was, zou een vloot naar het vasteland zeilen en de wol brengen naar een bepaalde marktplaats. Dat zou dan de enige plaats zijn, waar buitenlanders Engelse wol konden kopen, en daar deze wol voor velen een onontbeerlijk product was, zou de prijs per zak buitengewoon hoog gesteld kunnen worden. De winst, die ongetwijfeld aanzienlijk zou zijn, zou gelijkelijk verdeeld worden tussen de koning, en de kooplieden 7). In theorie leek dit een aannemelijke overeenkomst, doch de praktijk leverde onoverkomelijke moeilijkheden op. Als vertegenwoordigers der kooplieden traden op Willem de la Pole en Reginald de Conductu 8 ). Zij trachtten de 30.000 zakken wol op te kopen in de verschillende graafschappen in Engeland, doch zij ondervonden grote tegenwerking van de eigenaars, die niet inzagen, waarom zij hun wol moesten verkopen tegen een betrekkelijk lage, vastgestelde prijs, terwijl de kooplieden een grote winst te wachten stond 9). Een tweede moeilijkheid was om een geschikte marktplaats te vinden. De Vlaamse steden waren uitgesloten, daar de Vlaamse graaf trouw bleef aan zijn Franse leenheer. Eduard had als tegenzet alle woluitvoer naar Vlaanderen verboden in de hoop dat de daardoor veroorzaakte werkeloosheid in de Vlaamse industrie, de graaf zou dwingen een einde te maken aan de Franse invloed in zijn gewest. Doch in de zomer en herfst van 1337 had dit 7) D. Hughes, A study of social and constitutional tendencies, blz. 29, 30. G. Unwin (ed.), Finance and trade under Edward III, 1918, blz. 144, 190. 8) D. Hughes, A study of social and constitutional tendencies, blz. 29. 9) Een lijst van de hoeveelheid wol, die werd geleverd door elk graafschap en van de hoeveelheid, die verwacht werd, is bewaard in de Public Record Office te Londen (E 358/10 file 1, 2, 3 en E 358/11). Het verschil tussen beide hoeveelheden is in de meeste gevallen aanzienlijk, b.v. van Yorkshire werden verlangd 6000 zakken, geleverd werden 365 zakken. 80 AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN streven van de Engelse koning nog geen zichtbaar succes geboekt. Anders stond het met Holland, Zeeland en Brabant. Willem III, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen en schoonvader van Eduard III, was niet ongeneigd de Engelse gezanten een gewillig oor te lenen, en ofschoon zijn zoon, die hem in 1337 opvolgde, minder geinteresseerd was in politieke kwesties dan zijn vader, was er voorlopig toch weinig kans, dat de Franse koning invloed van enige betekenis in deze gebieden zou krijgen"). Met Brabant had Eduard in Juli 1337 een verdrag gesloten, en sindsdien waren de markten in dit hertogdom, zo gunstig gelegen voor de Internationale handel in de Middeleeuwen, voor de Engelse kooplieden toegankelijk 11). Het is daarom zeer waarschijnlijk, dat Brabants marktplaats Antwerpen de aanvankelijke bestemming der wol was en niet een van de havensteden in Holland of Zeeland, daar deze in het begin der 14de eeuw nog geen grote rol speelden in de handel met Engeland "). De vloot met slechts een gedeelte der 30.000 zakken aan board, was echter lange tijd opgehouden, eensdeels door de tegenwerking, die Willem de la Pole en Reginald de Conductu ondervonden bij het opkopen der wol, anderzijds door de activiteit der Franse vloot in het Kanaal "). Toen de wolvloot eindelijk uitzeilde (Nov. 1337), werd de tocht naar Antwerpen waarschijnlijk te gevaarlijk geacht door de nabijheid der Franse vloot. Een gedeelte van de Engelse schepen bereikte Cadzand, dock zeilde vandaar veiligheidshalve naar het noorden, een ander gedeelte volgde gedurende de hele overtocht een noordelijker koers. De wol werd tenslotte gelost in Dordrecht, terwij1 een klein gedeelte naar Middelburg werd gebracht 14 ), de twee belangrijkste handelssteden in het bevriende gebied van de graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen. In totaal werd een hoeveelheid van 11.497% zakken 2 nage1 15) 1 pond wol gelost 16). Men was dus nog ver van de beloofde 30.000 zakken. 10) T. F. Tout, The history of England, blz. 331, 332. 11)) JT..de Sturler, Les relations politiques et les echanges commerciaux entre le Duche de Brabant et l'Angleterre au Moyen Age, 1936, blz. 332. J. de Sturler, Le passage des marchandises en transit par la Duche de Brabant aux xiii et xiv siêcles, in: Extrait des Annales du xxx congrês de la Federation archeologique et historique de Belgique, Bruxelles, 1936. 12) J. de Sturler, Les relations politiques, blz. 391. 13) G. Unwin (ed.), Finance and trade under Edward III, blz. 146. 14) T. de Sturler, Les relations politiques, blz. 392. 15) In de 14de eeuw een nagel was een hoeveelheid van 7 pond, zie: L. F. Salzman English trade in the Middle Ages, 1931, blz. 61. 16) Dit bedrag wordt vermeld in de afrekening van Willem de la Pole REGINALD DE CONDUCTU 81 Doch zelfs deze betrekkelijk geringe hoeveelheid werd niet onmiddellijk verkocht. Het is niet geheel duidelijk, wat de reden daarvan was. De Engelse kooplieden zelf voerden aan, dat de wol in zeer slechte staat was — een gevolg van de tegenwerking in Engeland, waar o.a. stenen en rommel in de zakken gedaan waren —, dat zij in een hun volkomen vreemd gebied waren, waar zij geen connecties hadden "), en dat er geen kopers kwamen, nu Vlaanderen gesloten was voor de Engelse wol 18 ). Ofschoon al deze verontschuldigingen op zichzelf waarschijnlijk juist waren, werd er geen verklaring gegeven, waarom b.v. de Duitse kooplieden geen wol kochten. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de Engelsen hoopten door te wachten de prijs zo op te drijven, dat zij een ongekend hoge winst zouden krijgen. Hoe het ook zij, Eduard's geduld raakte langzamerhand uitgeput. De toestand in Vlaanderen scheen bovendien tengevolge van het optreden van Jacob van Artevelde ten gunste van Engeland te veranderen en hierdoor bemoedigd besloot Eduard op 6 Mei 1338 de betrekkingen met Frankrijk te verbreken. Geld moest er echter zijn, maar de helft van de winst, die gemaakt zou worden van de verkoop der wol, liet nog steeds op zich wachten. Ten einde raad gaf de koning, op 8 Mei 1338, bevel aan Willem de la Pole en Reginald de Conductu om in zijn naam beslag te leggen op al de wol in Dordrecht en in Middelburg "). De kooplieden ontvingen als vergoeding voor de ruim 11.000 in beslag genomen zakken, een bedrag van 20.983 9s of nog geen 2 per zak, en voor een waarde van £ 65.000 aan schuldbrieven, die echter op zeer lange termijn, en soms in het geheel niet, werden afbetaald 20). Wanneer men in aanmerking neemt, dat de gemiddelde inkoopsprijs per zak ongeveer £ 5 was, dan kan men zich voorstellen, dat de handeling van de koning een alles behalve gunstig en Reginald de Conductu, bewaard in de Public Record Office te London (E 358/10 file 28). 17) De Engelse wolkooplieden en de gezanten van de koning hielden een bijeenkomst te Geertruidenberg in Dec. 1337. De kooplieden voerden aan „qils sunt en estrunge paiis ou ils ne poyent nene savent faire ...... commerce" en zij verzochten „de leur faire plus grante curteseye que as autres-. (Public Record Office, London, Chancery Miscellanea, C 47 bundle 32 No. 18 dorso). 18) D. Hughes, A study of social and constitutional tendencies, blz. 32. 19) S. B. Terry, The financing of the Hundred Years' war 1337-1360, 1914, blz. 20. 20) G. Unwin (ed.), Finance and trade under Edward III, blz. 195, 196. 6 82 AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN onthaal vond. Eduard had echter Been andere keuze en de kooplieden van hun zijde hadden stellig de in Mei 1337 met de koning gesloten overeenkomst geschonden . Daar de contrOle der gehele transactie van in- en verkoop der wol thans bij de koning berustte, werden de of rekeningen van Willem de la Pole en Reginald de Conductu gecontroleerd in de Exchequer. De hier gepubliceerde rekeningen werden gemaakt door Reginald de Conductu en zijn bewaard in het archief van de Exchequer in de Public Record Office te Londen. Zij geven een zeer gedetailleerd overzicht van de onkosten, die gemaakt werden bij de inkoop, de berging, zowel als voor het transport der wol. We worden uitvoerig ingelicht over de vele knoeierijen met dit product in Engeland en de extra onkosten, veroorzaakt door de dreigende oorlog tussen Engeland en Frankrijk, b.v. voor het huren van soldaten. Tevens krijgen we een indruk van de prijzen der pakhuizen, van het salaris betaald aan jongens, die tot taak hadden de wol, die blijkbaar nat was geworden gedurende de reis, te drogen, en van de behandeling, die de wol moest ondergaan om bederf door vochtigheid te voorkomen. Vooral het laatste gedeelte der rekening is daarom van ongemeen belang voor Nederlandse historici. Het is moeilijk om te beslissen of het hier gebruikte handschrift een afschrift is of een origineel, daar handtekening zowel als zegel ontbreken. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de rekening werd vervaardigd in de Exchequer, doch aan de hand van aantekeningen van Reginald de Conductu. Ten behoeve van de lezer werd enige interpunctie aangebracht in de hier volgende uitgave en tevens werd voor elke post van deze rekening een nieuwe regel gebruikt, ook daar waar dit niet in het handschrift het geval is. Overzicht van de onkosten gemaakt door Reginald de Conductu voor het vervoer van wol naar Dordrecht en voor de berging van dat product in die stall. (1335-1338). Expense facte circa lanas Reginaldi de Conductu in Anglia emptas annis 9 et 10 21) et postea ad opus domini Regis apud Dordreyght anno 11 22) missas et liberatas, videlicet: 21) Het negende regeringsjaar van Eduard III: 25 Jan. 1335-24 Jan. 1336. Het tiende regeringsjaar: 25 Jan. 1336-24 Jan. 1337. 22) Het elfde regeringsjaar van Eduard III: 25 Jan. 1337-24 Jan. 1338. 83 REGINALD DE CONDUCTU pro canabo empto ad 32 23) sarpillarios pro 32 saccis lanarum in comitatibus Herefordie et Salopescire ") Item pro paccaccione dictarum lanarum ubi empte fuerunt Item pro domibus a) ibidem locatis in quibus dicte lane collecte fuerunt Item in salariis diversorum hominum qui dictas lanas colligerunt ex convencione per saccum 3s Item in diversis expensis ut in certibus equis et aliis mercenariis circa colleccionem dictarum lanarum Item in cariagio dictarum lanarum usque Londoniam aim wakagio 25) et beveragio 26) Item pro quadam domo apud Londoniam locata pro dictis lanis operandis et repactandis Item pro dictis lanis de novo volvendis operandis item pro novo canabo empto ad sarpillarios fractos emendandos Item in perdicione dictorum 32 saccorum super reperacionem et mundacionem earundem ut in pulverare 27) et clakkare 28 ) de predictis 32 saccis enementibus, videlicet de 22 saccis de Herefordia 22 clavi 29) precii et pro 10 saccis de Salopescira 10 clavi precii Item pro paccacione dictorum 32 saccorum in 27 sarpillariis Item pro hospitatione dictarum lanarum per 60 septimas Item pro portagio dictarum lanarum usque ad naves 4 li. lOs 8d 20s 41i. 16s 64s 16 li. 33s 4d 64s 16s 6d 66s 24s 2d 13s 6d 67s 6d 4s 6d 23) Getallen zijn in het hs. aangegeven met Romeinse cijfers. 24) Shropshire. 25) Dit woord is onbekend. Het is mogelijk, dat het verband houdt met het Engelse woord „wake", dat nachtwake betekent. Hier is vermoedelijk bedoeld: voor het bewaken van de wol gedurende de nacht. 26) Drinkgeld, zie: Medieval Latin Word-List from British and Irish sources, by J. H. Baxter and Ch. Johnson, 1947, blz. 46. 27) Fijn maken, vgl. pulvis: stof. 28) Het verwijderen van vuil, zie: Medieval Latin Word-List, blz. 81. 29) Nagel, zie: inleiding. a ) In hs.: domubus. 84 AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN 2s 3d Item pro tronagio 30) et kayagio 31) Item pro stowagio 32) et levagio 33) in navibus nectandis et exeundis 4s 6d Item pro frettagio earundem usque Dordreyght 51i. 8s Item pro lodmanagio 34 ) usque Orewell 35) et illuc 18s usque Lescluse "), Middelboruh et Dordreyght Item pro hominibus ad arma ad dictas lanas conducendas 12d 41i. Item pro batellagio 37 ) a nave usque terram apud Dordreyght 4s 6d Item pro dictis lanis super terram ponendis et in domibus a) hospitandis 6s 9d Item pro novo canabo empto ad 15 sarpillarios putridos et fractos de novo faciendos et ad alios sarpillarios claccandos b ) 37s 6d Item in carbonibus et terricidiis 3') ad lanas siccandas 8s Item pro reperacione operacione dictorum 15 67s 6d sarpillariorum Item pro quadam domo locata ad dictas lanas 41i. 16s hospitandas usque Regi liberate fuerunt 8s Item pro stramine sub lanis ponendo 2s 3d Item pro cariagio usque domum ponderis [tern solute et collecte per manus 30 mercatorum per assensum omnium mercatorum pro eorum negociis ibidem sequendis et expediendis, prout mos est inter mercatores ubi stapula lanarum 29s 3d moratur, per saccum 13d Item pro expensis Willelmi de Heppeworthe 39) 30) Een betaling voor het wegen der goederen, zie: N. S. B. Gras, The early English customs system, 1918, blz. 763. 31) Kade-geld, zie: Medieval Latin Word-List, blz. 57. 32) Het laden, zie: Medieval Latin Word-List blz. 402. 33) Speciaal uitvoerrecht geheven in Londen, zie: N. S. B. Gras, The early English customs system, blz. 516 e.v. 34) Het loodsen, zie Medieval Latin Word-List, blz. 250. 35) Orwell in Suffolk. 36) Sluis in het tegenwoordige Zeeuws-Vlaanderen. 37) Boot-huur, zie: Medieval Latin Word-List, blz. 43. 38) Turf, zie: Medieval Latin Word-List, blz. 427. 39) Over deze figuur is niets naders bekend. a) In hs.: domubus. b) In hs.: cliccandos. c) In hs.: turicidiis. 85 REGINALD DE CONDUCTU pro omnibus sibi mercenariis pro 10 mensibus, videlicet a primo die mensis Augusti anno 11 usque primum diem mensis Maii anno 12 40), circa dictas lanas custodiendas existentis et laborantis 41i. 12d Expense facte circa 50 saccos lanarum emptos in comitatibus Gloueceastrie et Wirecestrescire 41). 61i. 5s Item in canabo empto pro dictis lanis paccandis 16s 8d Item pro paccacione earundem Item pro diversis domibus a) in dictis comitatibus 40s locatis, in quibus dicte lane collecte fuerunt Item in salariis collectorum earundem lanarum per saccum 3s 7 li. lOs Item in diversis expensis circa colleccionem earundem 5 li. Item pro cariagio earundem usque Londoniam per saccum 7s 6d 18 li. 15s Item pro quadam domo apud Londoniam locata, in qua dicte lane operate fuerunt 33s 4d Item pro dictis lanis de novo volvendis repe5 li. randis et operandis Item in perdicione 50 clavorum in predictis lanis amissorum pro pulverare et clakkare de predictis 50 saccis enementibus, precii cuilibet clavo 2s 5d 10d 61i. Item pro paccacione dictorum 50 saccorum in 34 sarpillariis positorum 17s Item pro novo canabo pro sarpillariis fractis emendandis 10s Item pro hospitatione dictorum 34 sarpillariorum lanarum per 60 septimas, per septimam pro ob. 4 li. 5s Item pro portagio ad naves 5s 8d Item pro tronagio b ) et kayagio 2s 10d Item pro stowagio et levagio in navibus 5s 8d 40 ) 1 Aug. 1337 tot 1 Mei 1338. 11 ) Worcestershire, zie: The Record Interpreter, a collection of abbreviations, Latin words and names used in English historical manuscripts and records, compiled by Ch. T. Martin, 1910, blz. 421. a) In hs.: domubus. b) In hs.: tonagio. 86 AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN Item pro frettagio usque Dordreyght per sarpillarium 4s Item pro lodmanagio ut supra per saccum 8d Item pro hominibus ad arma ad lanam conducendam per saccum 4s Item pro batellagio usque terram apud Dordreyght Item pro dictis lanis super terram ponendis et hospitandis Item pro novo canabo empto ad 20 sarpillarios de novo faciendos, quia veteres putridos erant et ad alios sarpillarios fractos claccandos a) et emendandos Item in carbonibus et terricidiis b ) ad dictas lanas siccandas Item in stipendio diversorum garcionum ad dictas lanas custodiendas vertendas et siccandas Item pro dictis 20 saccis de novo volvendis operandis et paccandis per sarpillarium 4s 6d Item pro quadam domo locata ad dictas lanas hospitandas donec Regi liberate fuerunt per sarpillarium 3s Item pro stramine sub dictis lanis ponendo Item pro cariagio ad domus ponderis Item per sarpillarium 13d collecte per manus 30 mercatorum per assensum omnium mercatorum pro eorum negociis ibidem sequendis, prout mos est inter mercatores, ubi stapula lanarum moratur Item in expensis Willelmi de Heppeworthe ultra dictas lanas per 10 menses in partibus Anglie et Francie existentis per sarpillarium 3s. 61i. 16s 19s 10d 102s 5s 6d 8s 6d 60s lOs 6s 8d 41i. 10s 5 li. 2s 8s 6d 2s 10d 36s 10d 102s Expense facte circa 6 saccos emptos in comitatu Hertfordie. 12s Item in expensis circa colleccionem earundem 15s Item pro canabo empto ad 6 sarpillarios 2s Item pro paccacione Item pro dictis lanis de novo reperandis et vol15s vendis 15s Item pro cariagio usque Londoniam a) In hs.: cliccandos. b) In hs.: turicidiis. 87 REGINALD DE CONDUCTU Item in stipendio emptorum Item in perdicione pro mundacione et clakk' 4') dictorum 6 saccorum 6 clavorum precii clavi 23d unde summa Item pro paccacione dictorum 6 saccorum in 5 sarpillariis paccatorum Item pro hospitatione dictorum 5 sarpillariorum per 60 septimas Item pro cariagio usque ad naves Item pro tronagio a) et kayagio Item pro stowagio et levagio Item pro frettagio Item pro lodmanagio Item pro homibus ad arma ad dictas <lanas> conducendas per sarpillarium 3s Item pro discarcacione et hospitatione apud Dordreght Item pro locacione domorum Item pro saccacione 43) stramine et cariacione ad domum ponderis Item collecte per assensum mercatorum ut supra, videlicet 13d per sarpillarium Item in expensis Willelmi de Heppeworthe per tempus ut supra, videlicet per sarpillarium 3s 18s 11s 6d 2s 6d 12s 6d 10d 5d 10d 20s 3s 4d 15s 2s ld 15s 15d 5s 5d 15s London, Public Record Office: Exchequer Various Accounts E 101, bundel 457, No. 7. 42) Het zelfstandig naamwoord van clakkare, dat hier waarschijnlijk bedoeld is, is onbekend. 43) Een zelfstandig naamwoord gevormd van saccare: wol pakken in een zak, zie: Medieval Latin Word-List, biz. 368. De norm van dit zelfstandig naamwoord is onbekend. a) In hs.: tonagio. BR1EFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN (1828-1832) Medegedeeld door Dr J. J. Westendorp Boerma Mr Rogier Gerard van Polanen 1 ) en Johannes van den Bosch ) hebben elkaar waarschijnlijk in 1805 te Batavia leren kennen in de omgeving van gouverneur-generaal Wiese. Polanen had van 1776 tot 1783 in de Oost vertoefd als klerk bij de Raad van Justitie te Batavia, had daarna te Harderwijk in de rechten gestudeerd, vervolgens door Europa gezworven, zich in 1790 naar de Verenigde Staten begeven (van 1795 tot 1802 gezant van de Bataafse Republiek), was na de vrede van Amiens ruim een jaar lid van de Raad van Politie aan de Kaap geweest en had zich vandaar naar Batavia laten afvaardigen. Hier werd hij vice-president van de Hoge Raad van Justitie en kreeg hij grote invloed op Wiese, zodat hij als diens rechterhand beschouwd werd. Van den Bosch was in 1798 als luitenant der genie naar Java vertrokken, waar hij als adjudant der gouverneurs-generaal Van Overstraten, Siberg en Wiese een snelle promotie had gemaakt (1801 kapitein, 1804 majoor, 1807 luitenant-kolonel). Hij was gehuwd met een dochter van de commandant van het Indische leger Simon de Sandol Roy. Ondanks het verschil in leeftijd voelden Polanen en Van deli Bosch zich sterk tot elkaar aangetrokken. Polanen had plezier aan de briljante jonge officier met zijn levendig temperament en zijn rijke fantasie en Van den Bosch werd geimponeerd door de levenswijsheid en diplomatensluwheid van de aristocratische kosmopoliet, die zijn stamboom meende te kunnen opvoeren tot het jaar 700 en die anecdoten uit zijn mouw schudde over George 1) Geboren Rotterdam 3 Mei 1757, overleden Bridgeport (Connecticut) 9 Sept. 1833. Zie over zijn leven De Roo, Documenten omtrent Herman Willem Daendels I, bl. 125*-132*. 2) Geboren Herwijnen 2 Febr. 1780, overleden Den Haag 28 Jan. 1844. Levensbijzonderheden bij J. de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830 II, bl. 234-346, P. Mijer, J. C. Baud, bl. 308-419 en J. J. Westendorp Boerma, Johannes van den Bosch als sociaal hervormer, bl. 1-50. In 1950 publiceerde laatstgenoemde een beknopte biographie: Een geestdriftig Nederlander. 90 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN Washington en andere beroemdheden, die hij persoonlijk had ontmoet. In 1807 ging Polanen opnieuw naar de Verenigde Staten om contracten te sluiten met Amerikaanse handelshuizen, die OostIndische producten zouden kunnen afhalen in ruil voor wapenen en andere benodigdheden. Inmiddels verscheen in Januari 1808 Daendels op Java. Sandol Roy werd gedwongen ontslag te nemen en ook zijn schoonzoon Van den Bosch trok zich terug op zijn landgoed Soedimara. Toen de Amerikaanse schepen aankwamen, vond Daendels de door Polanen bedongen prijzen voor specerijen te laag en wijzigde hij de voorwaarden, tot hevige verontwaardiging van Polanen, die het toch al niet met hem eens was en nu geen gelegenheid meer verzuimde om de maarschalk zwart te maken. Intussen benoemde koning Lodewijk Napoleon De Sandol Roy tot generaal-majoor en Van Polanen tot lid van de Raad van Indie. Daendels reageerde op de tijding hiervan door Sandal Roy onmiddellijk met brieven naar Nederland te zenden en te dreigen Polanen te zullen fusilleren, zo hij zich op Java durfde vertonen. Sandal Roy reisde via Amerika en nam daar zijn intrek bij Polanen. Een brief aan zijn schoonzoon, waarin hij uiting gaf aan zijn verwachting dat het met de macht van Daendels spoedig gedaan zou zijn, en die door Daendels zelf geopend werd, was voor de „toean besar goentoer" aanleiding om Van den Bosch aan te zeggen binnen twee maanden Java te verlaten. Nadat Van den Bosch via Engelse gevangenschap in het vaderland was teruggekeerd en enthousiast meegeholpen had bij de opstand van 1813, werd hij in 1815 belast met de uitrusting van troepen voor de kolonien. In 1815 publiceerde hij anoniem een „Brief, inhoudende eenige onpartijdige aanmerkingen", waarin hij het koloniaal bestuur van Daendels becritiseerde. Toen hij daarover heftig werd aangevallen, koos Polanen, uit Amerika overgekomen om te trachten nu werkelijk zitting te nemen in de Raad van Indie, zijn partij in de eveneens naamloos verschenen „Brieven betreffende het bestuur der Kolonien". Het getij was hun echter niet gunstig. De liberale opvattingen over het koloniaal beheer behielden de overhand en Polanen keerde in 1816 antmoedigd naar de States terug, waar hij zich overigens goed thuis voelde en zeer in aanzien stond. L. W. G. de Roo heeft in zijn „Documenten omtrent Herman Willem Daendels" (2 delen, 1909) naast vele andere brieven van Polanen ook enkele gepubliceerd, die door hem gewisseld zijn BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 91 met Van den Bosch. Er zijn er stellig veel meer geweest, want beiden waren hartstochtelijke briefschrijvers. In het archief-Van den Bosch (Algemeen Rijksarchief, Den Haag) bevinden zich nog enige, die hier worden medegedeeld. Vier zijn rechtstreeks tot Van den Bosch gericht. Zij geven een duidelijk beeld van de zienswijze van de scherpzinnige oude aristocraat en zijn ook hierom van belang, omdat Van den Bosch zeer veel waarde hechtte aan het oordeel van zijn oudere vriend. Verder zijn drie brieven zonder adres opgenomen, waarschijnlijk bestemd voor de Amsterdamse koopman J. W. Bagman (huis Bagman & Zoon), een toegewijd vriend van Van den Bosch, die ze aan deze doorzond. Tenslotte is een brief van Van den Bosch zelf afgedrukt, waarin hij een overzicht geeft van zijn aanvankelijke resultaten op Java. In het archief-Van den Bosch bevinden zich meer dergelijke brieven, gericht aan diverse vrienden in het moederland. Zoals men weet, is Van den Bosch, nadat hij eerst met grate energie de Maatschappij van Weldadigheid tot stand had gebracht, in 1827 door Willem I als commissaris-gdneraal naar West-Indie gezonden om de toestanden aldaar te onderzoeken en verbeteringen aan te brengen. Zijn resultaten vielen bij de koning zozeer in de smaak, dat deze hem na zijn terugkeer benoemde tot gouverneurgeneraal van cost-Indie. Van den Bosch wist, tegen de zin van de minister van Kolonien Elout, door te zetten, dat Polanen benoemd werd tot lid van de Raad van Indie. Hoewel zeer gestreeld door deze late bevrediging van zijn eerzucht, zag Polanen zich toch tenslotte genoopt zich terug te trekken wegens zijn verzwakte gezondheid. Ook over deze aangelegenheid verspreiden de brieven enig nieuw licht. Zierikzee, 29 December 1949 J. J. Westendorp Boerma 1. Van Polanen aan Van den Bosch 3) New York, Maart 5, 1828 Mijn waarde vriend. Uwen brief van den 1 Oct. 1827 is mij niet ter hand gekomen eerder dan den 19e der laatstvoorgaande Maand. ingesloten in een brief van de Hr Bagman 4) van den 2 Novemb. Was mij die toe3) Eigenhandig. 4) J. W. Bagman, overleden te Nieuwer Amstel 6 Mei 1841 in de ouderdom van 69 jaren. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 92 gezonden bij de Fransche post over Havre de grace (sints enige tijd de reguliere weg van correspondentie tusschen dit land, de Nederlanden en Duitschland), zoude ik Uwen brief in November hebben ontfangen, en dit zoude mij in de sterke verzoeking hebben gebragt, bij Uwe landing te Curacao U daar ontmoet te hebben 5). Deze verzoeking is mij gespaard, wij1 het waarschijnelijk is, dat zelf deezen brief, bij de eerste scheepsgelegenheid sints de ontfangst der Uwen, nu afgezonden, U niet te Curacao zal aantreffen. Een levendig belang nemende in den roem reeds door Uwe publieke diensten, en onder onze landgenoten zo ongemeene geestdrift, bij U verkreegen, kon mij het nieuw bewijs van vertrouwen des Konings niet dan aangenaam zijn. Bijaldien Hij, als ik hoop, niet te veel van Uwe zending verwagt, houde ik mij verzeekerd, dat gij hem in zijne reedelijke bedoelingen niet zal te leur stellen, en eene aanspraak op verdere onderscheiding zult verkreegen hebben, bij Uwe terugkomst in het Vaderland. 1k laboreer thans, met genoegsaam een ieder, onder eene zware verkouwdheid en lusteloosheid, wijl wij in de drie winter maanden geen winterweer gehad hebben, maar onafgebroken stormen mist- en reegenvlagen, door de ongewone Z.W. winden aangebragt, die Uwe reis zeekerlijk ook zullen vertraagd hebben: ik moet mij dus bekorten, daar het schip overmorgen zeilen zal. Men verwagt hier niet, dat Engeland de directe vaart op hare W.I. kolonien immer aan de Amerikanen weeder zal toelaten. Curacoa zal altoos en in alle tijdsomstandigheeden blijven wat het altoos geweest is, een smokkelplaats op het Zuiden van Amerika. De nieuwe Gemeenebesten moge al eens tot rust en order koomen, het geen in veele jaren niet te voorzien is, de hoge belastingen, die hunne behoeften noodzakelijk zullen doen oordeelen op den in- en uitvoer, zullen altoos een aanmoediging tot den smokkelhandel blijven. Maar zal het dat zijn, moet het eene vrije haven in den volsten zin zijn. St Eustachius is wel is waar eene vrije haven, maar St Thomas is vrijer en trekt daardoor, als ik verneem, veel van den handel van St Eustachius. Ik verneem ook, dat het oogmerk is, eene disconteerbank in Curacoa op te regten 0 ). Dit word door een schrander Amerikaansch koopman, jongst van Holland te rug gekomen en die ook 5) Van den Bosch verbleef op Curacao van 10 Dec. 1827 tot 18 Febr. 1828. 6) De Curacaosche Bank is 6 Febr. 1828 in het leven geroepen. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 93 te Curacoa is geweest, ten hoogsten afgekeurd. Wij1 echter het besluit daartoe is genomen, zal de tijd hier in beslissen moeten. Maar mijn vriend, ik mag U niet ontveinzen, dat het moeijelijkste, ja het gevaarlijkste van den taak die U is opgelegt, hier in bestaat, in Uwe bemoeyenis met den staat en het lot der Slaven. Wat dat is, leeren wij dagelijks in dit land, en alle doorziende, gemoedelijke en hier door zoo veel ondervinding geleerde menschen danken hun lot niet geroepen te zijn daar in uitspraak te doen en hun geweeten te belasten door met de beste oogmerken voor Slaven en meesters nadeelige gevolgen voor te brengen. Voor beiden is de slavernij een vloek, een staat die teegens de menschheid en den duidelijken geest van het Christendom in teegenstelling is. Zij kan dus niet verdeedigd worden. Het op eens vrij stellen van Slaven vind geene voorstanders meer, dan men wil nu, door hun lot te verzagten en door hunne verstándelijke vermogens te ontwikkelen, hun in staat stellen gewillig en uit besef van pligt hunne meesters te dienen, en daar door de laatsten het voorwendsel of de noodzakelijkheid te beneemen, om hun als lastbeesten, die door de sweep geregeerd moeten worden, langer te beschouwen. In dit land, en in sommige plaatsen in de Wt Indien, heeft men de Godsdienst gebeezigt, om hun te leeren zig aan hun lot te onderwerpen, en hunne hoop op het toekomend leeven te vestigen. In Demerary en sints in Charlestown, South Carolina, waren het echter dusdanig onderrigte slaven, die aan het hoofd der laatste opstanden hebben gestaan. Het schijnd dus dat de minste hoop die men hun geeft en de bewustheid dat men er op bedagt is hun lot te verzagten, in eens hunne verbeelding ontvlamt en hen ongeduldig maakt, eene toekomstige en onzeekere tijd daar voor af te wagten. In de Engelsche Wt Indien en in dit land weeten zij, dat de verbeetering van hunnen staat openlijke voorstanders heeft, aan wie zij grotere vooruitzigten en meerdere magt toeschrijven, dan die bezitten, en dit deed hen met meer weerzin dan bevorens zig aan het onbepaald en veelal misbruikt gezag van hunne meesters onderworpen blijven. Dit vormt een grondig beletsel teegens het andersints wijs stelsel, om hun trapsgewijze tot eenen beeteren staat te leiden. Toen het in deeze staat (New York) tien jaren geleeden Was bekend geworden, dat in 1827 geene slavernij meer zou bestaan, van dat ogenblik werden zij onregeerbaar, zoo dat het grootste gedeelte der meesters zig gedwongm hebben gevonden dat jaar niet af te wagten en hun uit eigen beweeging vrij te geeven. 1k kan getuige dragen wat hun lot sints 94 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 1790, toen ik hier eerst ben aangekomen 7), in deeze staat en die van New Jersey is geweest. Zij waren niet verder slaven dan dat zij van geene meester konden veranderen. Ik krond het publiek opinie vast gevestigd, dat zij met menschelijkheid moesten behandeld worden, en wanneer een meester zig in de noodzakelijkheid beyond tot kastijding te komen, vond hij zig als het ware genoodzaakt aan zijne ,nabuuren daar van reekening te geeven en zig te verontschuldigen. Hun werk was niet zwaarder dan dat van hunne meesters en hun voedsel en kleeding hetzelfde. Zij waren op eene meer gemeenzame en vriendelijker voeting met hunne meesters dan den dagarbeider in Europa. In naam Christenen waren veele Ledematen van dezelfde kerk met hunne meesters. En het was echter op deeze Schepselen, dat het zeeker vooruitzigt op onafhankelijkheid de uitwerking had, hierboven beschreeven. In deeze stad bedraagd hun getal 12000 en in Philadelphia 15000; zij hebben hunne eige kerken en Predikers, dag- en Zondagschoolen. Hoe wel luid dit in Europa! Maar hier bevind men dat hunne natuurlijke geaardheid daardoor in het minste niet veranderd. Met een buitengemeen gezond en sterk lichaamsgestel onttrekken zij zich aan alien harden arbeid, verkiezen de steeden en dorpen boven het land, omdat zij daar als dienstboden gemaklijker kunnen leeven, verteeren hunne hooge maandgelden geheel in zich kostbaar, gelijk en veelal boven hunne Meesters te kleeden, en hebben hunne dans- en thepartijen, waartoe zij in huurkoetsen gebragt warden; in deeze stad hadden zij den voorleede winter hunne Schouwburg, en in de verleede week in Philadelphia een pragtig gemaskeerd bal. Dat dit alles hun ontrouwe dienstboden maakt, behoor ik U niet te verzeekeren. Het is er ecliter verre van af, dat alien zich willen verneederen dienstboden te warden; veelen hunner verkiezen in de uitterste armoede te leeven, te steelen en nu en dan te werken. Worden zij ziek, zijn de hospitalen voor hun open, en dreigen zij in den winter van koude en gebrek te sterven, neemt het armenhuis hun in. In een woord, men beschouwd hun hier als eene nuisance, of wat men in het fransch eene peste publique noemt. Men verbeelde zich echter niet, dat dit alien nieuw vrijgegevenen zijn, dit is er verre af. In dit gedeelte van N Amerika was het van de vroegste tijden gebruikelijk, slaven hunne vrijheid te geeven, om verschillende beweegreedenen, en er zijn hier vrije Afrikanen van het tweede, 7 ) In werkelijkheid kwam hij 21 Jan. 1791 aan. De Roo I, bl. 1. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 95 derde en vierde geslagt. Hunnen aart is echter niet veranderd, vleyend, kruipend en laag in het eene, en brutaal in het ander ogenblik. Afkeerig van hart dagelijks werk en eene onweederstaanbare gehegtheid aan pragtige kleeding, en gevolglijk aan dat soort van dieverij, met het minste gevaar van ontdekking en straf verbonden. Dagelijks hoard men in de steeden van dit land klagten over hunne brutaliteit op de publieke straten, waarop zij voorbedagtelijk voor geene blanken uit den weg gaan, gelijk blanke menschen voor elkander, op deeze volkrijke straten, doen. Hier aan bekreunen zij zich niet. In een woord, de beste menschenvrienden in dit gedeelte van Amerika zouden het als een grooten zegen beschouwen, en zich opoffering in geld getroosten, konde er een middel worden bedagt om den laatsten vrijen Afrikaan uit het land te zenden en van hun ontslagen te worden. Het kwaad in plaats van te verminderen verslimmerd, na mate hun getal toeneemd. Onder de veele onuitvoerlijke ontwerpen is men eindelijk op den inval gekomen, eene Kolonie voor hun op de kust van Afrika aan te leggen en bier van word hoog opgegeven 8 ). Maar, wat is het in de daad? 2 a 300 worden jaarlijks daarna uitgezonden en meer dan 30 duizend jaarlijks meer geboren dan sterven! Bovendien in de Zuidelijke Staten, alwaar Slavernij blijft bestaan, kunnen de landeigenaars hun niet ontbeeren en in de Midden Staten waar zo veele duizende vrijen zijn, kan men hen, als zijnde vrije burgers, niet dwingen het land van hun te ontslaan. Met al de voorregten die men hen bewijst voor hun aan die verhuizing verbonden te zijn, weeten zij te wel, dat die niet dan door, in de eerste jaren harden arbeid, kunnen verkreegen worden, en dit houd hen te rug. Petion '), de President van St Domingo, heeft hun daar het burgerregt, onderhoud voor het eerste jaar en toereikend land, in vollen eigendom, voor ieder man en famille aangeboden, boven den vrijen overtogt. Dit was nu het enige uitvoerlijke middel om van hun bevrijd te worden. Dan wat gebeurd er? Veelen vertrokken en veelen kwamen spoedig te rug, en waarom? Omdat zij daar harder werken moesten dan bier in de Steeden; bier, waar zij bevinden, dat zij als een veragterlijk menschenras altoos zullen beschouwd worden, waar men daarenteegen hen niet beletten kan den beest te speelen, en het pu8) Liberia, gesticht in 1822. 9) Alexandre Sabes, gen. Petion, president van de mulattenrepubliek San Domingo 1806-1818. 96 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN bliek hen in ziekte, armoede en hulpelozen ouderdom onderhoud. Vraagd gij mij, of er geene uitzonderingen op deezen reegel zijn, moet ik U antwoorden, dat ik daarvan gehoord heb en die niet ontkennen wil, dan dat die onder mijne opmerking niet zijn gevallen. Den geest des tijds vorderd nu, dat men ten opzigte der Afrikanen liberaal denkt, dan het ontsnapt de opmerking niet, dat zij die dienaangaande den mond het volsten hebben, wel zorgen met hun in geene aanraking te komen. Wat ik bier boven van mijne opmerkingen bier te lande op dit onderwerp heb geschreeven, zal mogelijk bij U van enig belang gereekend warden. Ik ken U te wel, om niet te verwagten, dat gij het mogelijke zult willen doen, om het harde lot van dat ongelukkig menschenras te verzagten. Daar toe is, boven alles, de kennis van hunne geaartheid nodig; zoo verre ik die bezit, heb ik gemeend, U die te moeten meededeelen. Mij is geen tijd gelaten om dit meer uitvoerig en in beetere bewoordingen te doen; Rheumatieke pijnen in het hoofd zijn daartoe niet voordeelig. Uwen brief van den 13 Mey 1827 is mij geworden den 10 July. Ik heb nagelaten daarop aan te teekenen de dagteekening van mijnen brief, die ik U ten antwoord over Havre de Grace geschreeven heb, het is in Augs of September geweest. Hoe zeer ik zal blijven verlangen Uwe te rug komst in Europa te verneemen, kan ik U niet uitdrukken. Het bevalt mij in het geheel niet, dat gij en Uwe famillie aan het ongezonde climaat van Suriname zult bloot gesteld blijven; te korter, te beeter. U tijd zal daar geheel aan de publieke zaken gewijd zijn, dan ik hoop dat gij mij, al was het maar door een Uwer zoons, Uw wedervaren en boven al U aller welstand zult bedeelen. Ik zal verheugd zijn te weeten, dat gij van daar zulk vertrokken zijn. Ik verbeelde mij dat gij van Suriname over St Eustachius zult te rug keeren. Dat wij elkander eens weeder zullen ontmoeten, hoe zeer bij mij gewenscht, is niet te verwagten, ten zij den Koning U na Uwe te rug komst als Minister in dit land zoude benoemen; een ambt dat ik U niet toewensche. Nu 71 jaren oud, is het niet de moeijte waardig naar Europa, waar ik mij een vreemdeling gevoel, te rug te keeren. Het zoude onnatuurlijk zijn, dat mij den wensch daar toe echter niet, nu en dan, zoude bekruipen. Ik eindige nu, met de verzeekering dat wij een levendig belang in den welvaard en het wedervaren van U, Mevrouw v. d. Bosch BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 97 en Uwe kinderen stellen. Wij beveelen ons in U vriendelijk aandenken. Vaarwel mijn vriend. God bless you & your's! R. G. van Polanen 2. Van Polanen aan (Bagman?) 10) New York 31 Dec. 1829 Bij het origineel van deze vorenstaande brief, bij de brik Pleyades over Antwerpen verzonden, zullen Uwd ontwaard hebben, dat den niet verbeterde staat mijner gezondheid mij te dier tijd genoodzaakt had af te zien om zoals ik gehoopt had met de Brik Louisa naar Batavia te vertrekken, daar dit, zoverre bier bekend, de enige scheepsgelegenheid was, deze winter voor Java, vond ik mij toen gedrongen tot ene resolutie te komen en te besluiten van de reis af te zien. Terwijl ik daar toe besloot, had zonder mij dit bekend te maken, Mr Gebhard, de eigenaar dier Brik, van die expeditie afgezien en dat vaartuig voor Amsterdam bestemd, waar voor het nu in lading legt, te zeilen den 15n der aanstaande maand. Deze onverwagte omstandigheid geeft mij nu meer tijd om den invloed van het weder op mijne gezondheid af te wagten, tot in de maand April, wanneer, zo mij Mr Gebhard verzekerd, er zig scheepsgelegenheden voor Java zullen opdoen. Hij heeft mij laten gissen, maar niet duidelijk gezegd, dat hij in die maand een zijner schepen naar Java zal afzenden. Moge ik mij dan in staat bevinden, zo als ik wel wensch, maar als nog niet durf hopen, de reis te ondernemen, zal ik daar van gebruik maken. Ongelukkig voor mij heeft de winter zig bier te lande nog niet doen gevoelen. Wij hebben van het midden van Novbr tot op dezen dag zagt, vogtig en ongezond weer gehad, gelijk aan dat van de maand April, waar door de stad zeer ziekelijk is. De Rivieren binnens'lands blijven nog bevaarbaar. Wanneer dit plaats heeft, heeft men in dit zonderbaar climaat gemeenlijk de winter in Febr. en Maart. Met Shillaber dagt mijn advocaat in Novbr dat hij hem tot betaling, of voldoende borgtogt gebragt had. Zig daar in bedrogen vindende, wand hij zig genoodzaakt hem te dagvaarden, het geen moeielijk was, door dien hij geen vast verblijf heeft en wanneer hij in deze stad is, zijn logement gedurig verwisseld. Eindelijk gelukt het een constable (deurwaarder) den 9 Decb. het appoin10 ) 7 Eigenhandig duplicaat. 98 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN tement van dagvaarding aan hem te executeeren en den volgenden dag ontfing ik van hem een brief, waarin hij ronduit verklaard, buiten staat te zijn de schuld te betalen, twe jaren uitstel verzoekt en dat, bij aldien dit hem geweigert word, hij besloten heeft te zweren, dat hij niets bezit, en zig daar door te ontslaan. Doet hij dit, blijft er niets anders over, dan arrest te leggen op eigendom of gaederen hem toebehorende, maar daar tegen kan hij zorgen, met als zo velen doen op naam van een ander handel te drijven. Wij zijn dus in zijne magt en de hoop is eenlijk overgebleven, dat hij te bewegen zal zijn, Borgtogt te stellen voor de betaling, na twe jaren dat hij zelf wenscht, am niet ten tweden male als bankroetier bekend te staan. Dan hij heeft daarin tot heden niet kunnen slagen. Met de Louisa hoop ik UwEd den uitslag daarvan bekend te maken. 1k blijve met alle hoogachting UwE Onderdanige Dienaar R. G. van Polanen. 3. Van Polanen aan (Bagman & Zoon?) 11) Newjork Jan. 14 — 1830 Weledele Heeren! Bij mijne laatste van den 14 decbr 1.1. over Havre verzonden heb ik UwE het duplicaat van mijn brief van den 14n Nov. toegezonden, waarin ik UwEd bedeelt had, dat den staat mijner gezondheid mij te Bier tijd genoodzaakt had van de Indische reis of te zien, zoals ook Mr Gebhard had op gegeven zijn Brik Louisa naar Batavia te zenden, voor ik hem van mijn besluit kennis heb gegeven. Hij deed mij hopen, dat in de maand April er scheepsgelegenheden van hier naar Java zullen opdoen, en vinde ik mij dan in staat de reis te ondernemen, zal ik daar van gebruik maken. Buiten een Brik van Salem in Novb. van Batavia vertrokken is het mij en mijne vrienden, welke aangenomen hebben na ene passage voor mij uit te zien, niet bekend, dat enig schip enige tijd bevorens of daerna tot heden naar Java is bestemd. De peperhandel op Sumatra word nog levendig gehouden, maar die in coffij is bijna geheel opgegeven om den bekenden hogen prijs (17 en 17 1/2) en de vrees dat die nog hoger kan bevonden worden bij de aankomst van ene expeditie van hier te ondernemen. 11 ) Eigenhandig duplicaat, op hetzelfde papier als de vorige brief. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 99 De Eigenaar van de Salemsche Brik verklaarde mij, dat hij tot de expeditie van dat vaartuig enelijk gekomen was, om dat hij uit de vragtpenningen van Shillaber hoopte het verlies te vergoeden, het welk hij mogelijk op de coffij zoude bevinden, wanneer die in retour zoude worden ingenomen, en zijn Brik een oud vaartuig is, waar voor hij geen gebruik wist. Na de zware verliezen welke in de Javasche handel zijn geleden, is het niet te verwonderen, dat de Amerikanen daar van afgeschrikt zijn. Over het geheel genomen is wat zij hunne ondernemingsgeest noemen ,niet weinig verslapt. Hoe zeer dit ook plaats heeft met betrekking tot den Chineeschen handel, lints de twe grootste huizen in deeze stad en Philadelphia daardoor voor meer dan 2 milloenen Ds gefailleerd zijn, is het te verwagten dat in April aanstaande een of meer scheepen van bier naar China zullen vertrekken. Deeze scheepen doen somwijlen de Bogt van Anjer aan, wanneer zij door tegen winden daar bij niet verliezen, maar nimmer, wanneer de wind voordelig is. Bij aldien dan de staat mijner gezondheid mij zal toelaten de reis te ondernemen, zal ik tragten van deze gelegenheid gebruik te maken om op Anjer te worden geland, hoezeer, zo ik verneem, voor het passagie geld meer zal gevorderd w Orden dan de f 4000 die mij daar voor zijn toegelegd, dit egter zal mij niet terug houden. Daar ik geen gelegenheid van bier heb naar Batavia te schrijven, verzoeke ik UwEd mijn vriend G. G. kennis te geven wat ik UwEd nopens mijne overkomst bedeele. Wij hebben bier nog niet wat men winter weer mag heten. In de eerste week in deeze maand heeft men in Albany, 160 mijlen noordelijk van hier, zomer donderbuyen gehad. De navigatie van de noordrivier blijft nog open, het welk bij menschen geheugenis nimmer in deeze maand heeft plaats gehad. Ik mag egter nog op kouder weer hopen, het enige wat mijne gezondheid kan herstellen, als die was voor mijne ongelukkige reis naar Rhode Island in den voorleden zomer. Handel en Manufacturen kwijnen, voornamentlijk de laatsten. Een manufactuur Etablissement, waarin een millioen Ds is uitgelegd, heeft dat capitaal geheel gezonken. Een mijner bekenden in Boston verliest daar bij 300.000 Ds, een aantal rijke capitalisten in Boston warden als geruineerd beschouwd. Vraagt men, hoe konden wijze en doorzigtige menschen zig zo diep in die anderneming begeven? krijgt men tot antwoord: zij wisten niets beters met hunne capitalen te doen. 1k ben in gene geringe verlegenheid mijn klein capitaaltje met zekerheid te beleggen, wan- 100 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN neer mijne 6 pr as landsobligatien worden afgelost. Onze oude zuinige hollandsche levenswijze moet ons behouden. Niet tegenstaande de algemeene klagten over den slegten tijd ziet men nog weinig verandering in de baldadige verkwistende levenswijze in alle standen. Velen zoeken hunne vervallen staat door een uiterlijk vertoon te bedekken. R. G. van Polanen. 4. Van Polanen aan (Bagman & Zoon?) 16 Mey Dupl.') Weledele Heeren UweEd. geeerde letteren van den 3 Nov. en 31 December a.p. heb 1k het genoegen gehad te ontfangen den 19 Decr en 4e deezer maand. Uwed. vriendschappelijke deelneming in mijne staat, welvaart en betrekkingen is mij uit die brieven weeder gebleeken en met erkentelijkheid ontfangen. Uwed. zullen uit mijne vorige brieven ontwaard hebben, dat toen ik in de maand Augustus des vorigen jaars mijne aanstelling tot Raad van Indien heb vernomen, ik niet geaarseld heb die aan te neemen. De begeerte om wederom enigsints mijn vaderland, hoe kort dan ook, nuttig te zijn en in ambtsbetrekking te koomen met een vriend, hoog bij mij gewaardeerd, en in wiens bedoelingen en inzigten in het Indisch bestuur ik het volkomenste vertrouwen stel, deed mij met het vooruitzigt vleijen, dat ik met genoegen in mijne werkzaamheid, en ander mijne landgenoten, die mij, in de veele plaats verwisselingen mijns leevens, altoos zijn waard gebleeven, mijne dagen zoude eindigen. Mijne zware ziekte noodzaakte mij deezen wensch op te geeven, dan toen de bestemming van de Brik Louisa voor Java, bij Mr Gebhard was veranderd, hoopte ik dat bij de volgende scheepsgelegenheden in dit voorjaar, en de tusschenkomst van het gewoon koud en versterkend winterweer, mijne gezondheid zodanig zoude hersteld worden, dat ik van eene deezer tot mijne overgang naar Java zoude kunnen gebruik maken. Met leedweezen moet ik Uwed. verklaren, dat die hoop niet meer bestaat. De winter heeft zig bier niet doen gevoelen dan in de laatste week van Januarij, dan toen op eens zo geweldig, dat rivieren, baaijen en havenen in weinig dagen bevroren waren. Dit heeft drie weeken geduurd, en in de vierde week was het ijs overal opgebroken. Sints, met uitzondering van 32) Blijkbaar 1830. Eigenhandig. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 101 eene langdurige sneeuw storm, hebben wij weeder zagt en onaangenaam weer. Hoezeer dan nu, door het gebruik van wit musterdzaat, mijne maagpijnen zeer verminderd zijn, blijve ik aan mijne vorige pijnen laboureeren. Dit overtuigd mij, dat mijne gecompliqueerde kwalen aan eene verzwakking van mijn geheel lichaamsgestel te wijten zijn en het gevolg van mijne laatste ziekte, en dat het dus niet te verwagten is, dat op mijne hooge jaaren, die zoo volkomen zullen kunnen hersteld warden, dat ik met gerustheid de Indische reis kan onderneemen, met het verdere vooruitzigt, dat ik in dat climaat, waarin geest- en lichaamskragten zoo ligt verzwakken, in den dienst van nut zoude zijn. Daar mij geene scheepsgelegenheeden voor Indien van bier bekend zijn, verzoeke ik Uwed., mijn vriend de G. G. als nu stellig te bedeelen, dat ik mij, en dat tot mijn leedweezen, om voornoemde reedenen, gedwonge voele de aanvaarding van mijn ambt te declineeren en ter zijner beschikking te stellen. De persoon welke daartoe, volgens Uwe berigten, waarschijnelijk bestemd is, is daar toe weinig geschikt. 1k kenne hem van zijne eerste jeugd, en hij is mijn ambtgenoot, in naam, aan de Kaap geweest "). Werkzaamheid en inzig -11 in de moeijelijke zaken van het publiek bestuur bezit hij niet. Nopens Uwe vriendelijke bedenking om mijn verblijf in dit land voor dat van mijn vaderland te verwisselen, moet ik Uwed. verklaren, dat hoe sterk mijne gehegtheid aan het land mijner geboorte is en blijven zal, het niet meer der moeijte waard is de moeijelijkheden aan eene zodanige verhuizing, bier en daar verbonden, te andergaan. Hoe zeer wij nimmer onze dagen kunnen bereekenen, zeeker is het, dat wanneer wij de trappen des leevens zoo laag als ik reeds heb gedaan zijn nedergedaald, het graf waarin die eindigen, ons reeds in het gezigt staart. Ook onaangezien de veranderlijkheid van dit climaat, is het, daar het drooger is, voordeeliger voor mijne constitutie dan dat van mijn vaderland. De levensmanier en gewoonten van dit land zijn mij, door een zoo lang verblijf, veelal eigen geworden, en wat mij boven al van waarde is, bier heb ik voor eene geringe jaarlijksche contributie den toegang tot de menigvuldige belangrijke werken in alle takken der letterkunde, welke de Engelsche drukpers opleeverd, het welk ik om de groote kostbaarheid daaraan in Europa verbonden, char zoude missen, en daardoor het enigste genoegen mijns leevens. Wij deelen niet 13 ) Bedoeld is waarschijnlijk R. A. de Salis. Benoemd is echter A. M. T. de Salis. 102 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN in wat men hier samenleving heet, waarin eene zugt tot kostbaren opschik en vertoning, veelal boven het vermogen, alle genoegen verband. Den loop der publieke zaken trek ik mij weinig meer aan. Het is te aver reeds gebleeken, dat wat de vrienden der menschheid eens gehoopt hadden, dat eene groote mate van vrijheid, verbonden met order, de oppermagt der wetten en publieke deugden, in deeze zogenaamde nieuwe wereld zoude gevonden worden, moet worden opgegeeven. De waarlijk groote mannen welke deeze Republiek gevestigd hebben, en met de meeste van die ben ik personeel bekend geweest 14), sints mijne eerste aankomst bier te laude in 1790, zijn van het tooneel verdweenen, en hunne deugden zijn op het tegenswoordig geslagt niet over-, gegaan. Wat zij voorzien, aangekondigd en in de toekomst ontwaard hebben, word nu reeds bewaarheid, eerder zelf dan zij hebben verwagt. Niemand in Europa verbeelde zig enigsints te kennen, hoedanig dit stelsel van vrijheid en gelijkheid bier werkt, en hoe zeer het den teugel geeft aan de ondeugden en driften der grate menigte. En het was om dit stelsel in te voeren, dat geheel Europa, in het laatst der vorige eeuw, in bloed en rampen is gedompeld geworden! In mijnen laatsten brief heb ik Uwed. toegezegd, mijne bedenkingen te zullen bedeelen over de negotiatien, te dier tijd in Pensylvania voorgeslagen, in Holland te doen. Dit zal niet beproefd worden, doordien die geldbeleening daar waarschijnelijk zal gelukken. Pensylvania als een staat in de unie, en Philadelphia als eene stad, zijn de rijkste in dit land, en echter word het crediet van die staat niet als wel bevestigd beschouwd. Dit verklaard zig in den aart der regeringsvorm en der bevolking. Die bevolking bestaat ten grootsten deele in de afstammelingen en steeds ingevoerde hoogduitschers, Schotten en Ieren, dat is, uit ruuwe onbeschaafde menschen, die eene betere opvoeding, zoo algemeen in dit land, blijven wederstaan; alien zijn stemgeregtigden, die hoe vermogend ook, Been grooter misdaad in hunne vertegenswoordigers in hunne wetgevende vergadering erkennen, dan het opleggen van belastingen, hoe gering en noodzakelijk ook. Afgunst, naijver en hoop op gewin heeft hun echter tot het aanleggen van kanalen doen besluiten, in navolging van deezen staat, waardaor eene staatsschuld van veertien millioenen is aangegaan, waar van de 14 ) 0.a. met Washington, Hamilton, Adams Sr, Jefferson, Madison. Notices of the Life and Character of Roger Gerard van Polanen. Dec. 1847. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 103 jaarlijkschen intrest 700.000 Ds zal belopen. Daar de inkomsten 540 duizend en de gewoone kosten van het staatsbestuur 300 duizend Ds bedragen, zal dit eene buitengewone belasting van 460 duizend noodzakelijk maken, en men durft niet hopen dat bier in door het opleggen deezer belasting permanent zal worden voorzien, en minder nog, dat die kanalen immer dien intrest zullen opbrengen. Hier koomt bij, dat de commissarissen, opzieners en ingenieurs voor die kanalen, hoe eerlijk en bekwaam ook, door andere volksgunstelingen, welke nog deugd nog bekwaamheeden behoeven te bezitten, geduurig vervangen worden, en het is dus niet te verwonderen dat er eene huivering ander de kapitalisten bestaat, am op het crediet van dien staat veel te vertrouwen. Anders is het geleegen in de staten Ohio en New York, welke ten grootsten deele zijn bewoond door de afstammelingen der Engelsche puritanen, welke dit land oorspronkelijk bevolkt hebben, en van den beginne af, hoe arm toen ook, voor de beschaafde en godsdienstige opvoeding hunner nakomelingen gezorgd hebben. Deeze bewonen de ses N.O. staten, welke als de bijenkorven zijn, die jaarlijks zwermen, veele duizenden in getal, van hunne overvloeijende populatie uitzenden. Dit is een door het climaat en harden arbeid gehard, nijverig en buitengemeen schrander yolk, en de vordering der andere staten in nijverheid en verligting, word bereekend, bij het meer of minder getal deezer emigranten, welke zig daar in gevestigd hebben. In de steeden langs den zeeboord " zijn de kunsten en wetenschappen, de algemeene beschaving, manieren en Engelsche levenswijze, met het nuttige en laakbare daaraan verbonden, zoo verre gevorderd, als in Europa. Dit heeft den Nederlandschen generaal, Hertog van Saxen Weimar "), tot zijne verwondering andervonden. Dan ongelukkig hebben die steeden geenen genoegzamen invloed in de staatsvergaderingen en moeten daarin door corruptie eene meerderheid van stemmen verkrijgen voor alle heilzame besluiten en verordeningen. Het Ohio kanaal is nog onvoltooid en het word nog als twijffelagtig beschouwd, of het den intrest van het kapitaal daarin uitgelegd eens zal opbrengen. Dat van New York 16 ) heeft in het voorleede jaar 816.302 Ds opgebragt, waarteegens de kosten en 15) Karel Bernhard, hertog van Saksen-Weimar-Eisenach (1792— bereisde in 1825 en 1826 de Verenigde Staten. Een vertaling van zijn reisverhaal werd in 1829 te Dordrecht gepubliceerd. 16) Meer bekend als het Erie-kanaal. 1862), 104 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN intresten niet meer dan 398.711 Ds bedragen hebben. De zijkanalen van Cajuga en Oswego zijn ruim 30.000 Ds te rug gegaan. Het groot New York kanaal heeft dit tot heeden boven alle de anderen vooruit, dat het eene onafgebroke watercommunicatie met deeze stad geeft, van meer dan 3000 mijlen door de binnenlandsche groote meiren, welke men binnen zeeen mag heeten, en de Westelijke voorname Rivieren. Ik heb met geene geringe verwondering in de kouranten gezien, dat eene beleening van Ds 750.000 in Holland is ingeschreeven voor het Morris Canal 17). Het zoude te omslagtig zijn in de historie van dat kanaal te treeden. Bekend en zeeker is het, dat de kapitalisten onder welke het aangevangen is, zig om goede reedenen daaraan onttrokken hebben. Ik kan Uwed. en Uwe bijzondere vrienden aanraden als eene stellige waarheid aan te neemen ten aanzien van alle Amerikaansche geldbeleeningen, dat geld bier te lande zoo overvloedig is en zoo buitengemeen moeijelijk met zekerheid te beleggen, dat eene negotiatie teegens 5 pr Co, welke die zekerheid aanbied, bier, ten beloop van veele millioenen, met graagte zoude worden ingeschreeven. Ten bewijs bier van diend, dat de 5 pr Cts obligatien van deeze staat en die van de staat Ohio 71/2 pr Ct boven par zijn en dikwils niet te verkrijgen. Om reeden voorschreeven zijn de Pensylvania 5 pr Cts staatsobligatien niet dan 1 1/2 pr Co boven par. Wat ook van die nieuwe in Holland gelukte negotiatien zijn moge, heb ik geene vrees dat de intresten daarvan niet in de .eerstvolgende jaren zal worden betaald, hoewel niet uit de inkomsten. Ik hoop dat mijne landgenoten geen deel hebben in de Bank der Verenigde Staten. Men bereekend dat die bank, door vorige schelmagtige administratien, 25 pr Co van Naar capitaal verlooren beef t. Agiotage en den handel in die actien in Engeland houden die nog op 12 a 13 pr Ct boven par. Het is meer dan waarschijnelijk, dat het charter van die bank niet zal vernieuwd worden. Nopens de schuld van Shillaber doed het mij leed Uwed. te moeten zeggen, dat die weinig minder dan als wanhopig moet beschouwd worden. Het volgende versta ik is zijn historie. Hij begon met niets, als zoo veele anderen, trouwde een vrouw met enig vermogen; verloor dit in speculatien; wierd door enige huizen in Salem naar Java gezonden tot den inkoop van koffij; remitteerde aan die huizen zijne commissiegelden en vond die alien gefailleerd bij zijne te rug komst. Dat hij dus bier te lande niets 17 ) Verbinding tussen Hudson en Delaware. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 105 bezit, kan als eene waarheid worden aangenomen, dan zijn crediteuren twijffelen zeer aan de waarheid van zijn voorgeeven, dat zijne gemagtigden op Batavia eene groote som van hem in handen hebben, en dat hij dair een inkomst van Ds 4000 in vaste goederen heeft! Dit laatste heeft hij mij niet durven zeggen. Den advocaat Schuijler is sints meer dan 6 weeken gevaarlijk ziek aan eene inflammatie in de longen; hij is nog zoo zwak dat niemand bij hem toegelaten word. Zoo verre als bij de kouranten is gebleeken, is er geen schip in de laatste vijf maanden, dan een van Boston, den 15 Feby van bier naar Java vertrokken. Zodanige scheepen leggen nimmer in lading, en men ziet de uitklaring daarvan den dag op welke die gezeild zijn. Bij dat schip heb ik dus niet kunnen schrijven aan mijn vriend de G. G., waartoe ik gelegenheid hoop te vinden in de aanstaande maand, wanneer de scheepen voor China van bier vertrekken. In dien handel zijn, in de laatste jaren, veele voorname huizen, en wel de voornaamste, geruineerd. De laatste tijdingen van Java stellen de prijs der koffij op 17 3/4. Mr G.18) heeft mij bereekend, dat die te hoog is om in dien handel te treeden. Ontfang, beneevens Mevrouw Uwe Echtgenote, onzer beider vriendschappelijke wenschen en verzeekering van hoogagting, met welke gevoelens ik mij noeme Uweleds onderdanige Dienaar R. G. van Polanen. New York Maart 20. 1830. Sints deezen brief was afgeschreeven, heb ik een brief ontfangen van den Generaal Janssens 19) van den 24 Jany. Aan deezen, mijn oud en welmenend vriend, heb ik niet kunnen nalaten, toen ik mij het eerst gedwongen voelde van mijne laatste ambtsbenoeming of te zien, daarvan kennis te geeven. Hoe zeer dit teegens zijnen wensch was, heeft hij echter de oorzaak daarvan in aanmerking genomen, mijn besluit gebillijkt, en daarbij, wat ik nog gewenscht nog voorzien had, den Koning van mijne resignatie kennis gegeven. Dit hoop ik zal niet ten gevolge hebben dat door Z. M. mijne plaats zal vervuld worden, maar dat dit zal overgelaten warden aan den Gouverneur Generaal in Indien, aan wien niemand in den Raad behoord te worden opgedrongen. 18) Vermoedelijk Mr Gebhard. 19) Jhr Jan Willem Janssens (1762-1838). Polanen had hem aan de Kaap leren kennen. De brief is gedrukt: De Roo II, bl. 705. 106 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN Na de tijding hier ontfangen is van de laatste geldnegotiatie in Amsterdam, waarover men zeer is verwonderd geweest, is mij de vraag dikwils gedaan: hoe koomt het dat gij uwe landgenoten daartoe hebt aangeraden? Ik kan niet begrijpen hoedanig dit begrip ontstaan is. Met genoegen verneem ik echter, dat zij die mij beeter kennen dit stellig tegenspreeken en mij van dien blaam zuiveren. Ik kan mij op Uwed. beroepen, dat zoodra ik het mogelijk agte dat eene geldbeleening voor de kanalen in Pensylvania, in Holland zoude beproefd worden, ik Uwed. heb toegezegd mijne bedenkingen dienaangaande te zullen bedeelen, het welk ik nagelaten heb, doordien daarvan is afgezien. Nopens de negotiatie van Washington, Alexandria en Georgetown, heb ik Uwed. onbewimpeld mijn gevoelen te kennen gegeeven, zoo dra ik daarvan heb gehoord. Van de negotiatie op het Morris Kanaal heb ik, en allen die ik daar over gesproken heb, niets geweeten voor het in de kouranten was bekend gemaakt, dat die had plaats gehad. Zodanig was het bier geheim gehouden. Het is nu bekend, dat het den wilden bankroetier Wk 20) is, die dit heeft uitgewerkt. Gister nademiddag heb ik een bezoek gehad van een oud vriend, een staatsman en bekend voor een der beste finantiers in dit land, die ik in drie jaren niet ontmoet had; zijne eerste woorden, voor hij gezeeten was, waren deeze: zeg mij, mijn vriend, hoe koomt het dat uwe voorzigtige landgenoten, waar op gij altoos zoo geroemd hebt, zig van hier zoo bij den neus hebben laten leiden? Zeeker gij hebt daar in geen hand gehad. Toen ik Uwed. in den vorenstaanden brief heb geschreeven, dat ik door een lang verblijf in dit land daaraan meer dan enig ander was gewoon geworden, dagt ik niet dat mijn verblijf zoo lang was geweest. Ik heb sints opgereekend, waar ik de 73 jaren van mijn leeven heb doorgebragt, en het volgende bevonden: 27 jaren en 5 maanden in Europa 10 „55 2 in Asia 1 „3 in Afrika 51 57 in N. Amerika, den 3 Mey aanstaande, 5 31 „ 2 „ 9op 55zee, gedurende twee reizen naar Indien en zeeven tusschen Europa en Amerika. En het is geen der minste bijzonderheeden in mijn leeven, dat 20 ) Vermoedelijk W. E. J. Willink te Amsterdam. Zie P. J. de Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het M. 268. Amerikaansche Gemeenebest BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 107 ik in ieder werelddeel een publiek ambt heb bekleed. Dit is het gevolg van in een tijd van staatsomwentelingen geleefd te hebben. Deezen zijn nu voorbij, dan men moge wel vragen: zijn er geene anderen te dugten? Mij is heeden, 25 Maart, door iemand zeer waarschijnelijk daartoe afgezonden, het volgende nopens het Morriskanaal bedeeld: Het kanaal heeft reeds 900 duizend Ds in de constructie gekost. Met de beleende 750 duizend in Holland zal het voltooijd worden. De jaarlijksche intrest zal minder dan 80 duizend belopen; kosten van het bestuur 21 ) mogelijke veranderingen en reparatien jaarlijks 20 duizend. De Hollandsche geldschieters is een hijpotheek gegeeven op het kanaal. Word de intrest niet betaald, kunnen zij het kanaal bij executie verkopen, wanneer het ten minsten voor de door hen geleende som verkogt zal kunnen worden. Voor deeze koopers zal er geen grater inkomen vereischt warden am hun 5 pr Ct van dat kapitaal te geeven dan 37.500 Ds voor intrest en min dan 13 duizend voor bestuur en reparatien. Bijaldien het dan al geene goede speculatie voor de Amerikaansche deelgenoten zal zijn, de Hollanders kunnen zeeker zijn hun kapitaal te rug zullen krijgen. De enigste vraag bij eene zodanige verkoping zoude zijn: kan het kanaal 50 duizend Ds jaarlijks opbrengen? Hieromtrent zijn de gevoelens verdeeld; hoe waarschijnelijk het is, de bevinding zal dien twijffel oplossen. Niet dan eene bedenking heb ik daarteegens kunnen inbrengen; het is deeze: Sints meer dan 30 jaren zijn er een aantal nuttige publieke werken, kanalen, bruggen, turnpikes enzv. door private associatien voltooijd, op bereekeningen welken op eenen matigen intrest deeden hopen. Onder alien deeze is er niet een, welke daaraan beantwoord heeft. Bijna alien zijn zelf ruIneus voor de eerste deelgenoten geweest, uitgenomen voor die welke die miscalculatien weetende, of na die gebleeken waren, in tijds hadden uitverkogt. Niettegenstaande de volbragte beleening in Holland, waar door eene zekerheid is gegeeven dat het kanaal, men zegt dit jaar, zal voltooijd worden, blijven de obligatien (shares) nog ruim 30 pr Ct onder het kapitaal. Zelf is het niet zeeker dat die daarvoor bona fide verkopen; dit kan in dit, als in andere diergelijke gevallen, niet altoos bij het publiek beoordeeld worden. De vertraagde zeiling van de brig Paulina heeft mij tijd gegeeven ) Opengelaten. 108 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN dit afschrift te maken van den brief bij die brik verzonden, waarin den le wissel van de nevensgaande is ingesloten, welke Uwed. verzoeke te doen dienen, met het saldo mijner reekening, tot de betaling van het jaargeld aan mijne dogter de Marolles 22). Deezen gaat over Antwerpen. 2e April. 5. Van Polanen aan Van den Bosch 23). Hooggeachte vriend, De Brig Jeannette is in New Jork aangekomen om voor Batavia eene lading in te neemen. Dit is zonder voorbeeld, en ik neem die gelegenheid waar U deezen te doen toekomen. Sints den 23 Januarij van het vorig jaar heb ik U niet geschreeven, wij1 in iederen brief van de Heer Bagman, daarna ontfangen, U vertrek als kort op handen zijnde wierd aangekondigd. Dit was ook het geval bij den ontfangst van Uwe brieven van den 12 Junij 24), ten geleide van het Besluit van den 6 dier maand, houdende mijne aanstelling tot Raad van Indien. Mij bleef dus niets over dan, door dien Heer, U met mijn besluit, mijne nu en dan verleevende hoop dat ik die zoude konden opvolgen, en met mijne te leurstelling daar in, bekend te maken. Dit alles zal ik U dus niet nodeloos herhalen. Den 6 Mey noodzaakte mij de verzwakte staat mijner gezondheid, voor den toen aanstaande zomer, de stad te verlaten, dan hoe zeer mijne kragten zijn toegenomen, blijven de dagelijksche pijnen in de ingewanden of in de spieren van de buik (abdominal organs) voortduuren en zijn somwijlen zeer hevig. De Doctors blijven na de oorzaak dier kwalen gissen; dan zoo veel is zeeker, dat mijn lichaamsgestel, op mijne gevorderde jaren, niet tot dien staat zal te rug worden gebragt, waarin die was voor mijne zware ziekte in de maand Augustus van het voorleede jaar, en dat deeze pijnen eene verborge, waarschijnelijk gecompliqueerde kwaal, aanduiden. Aan eene Indische reis kon dus niet gedagt worden, en ik tracht mijne te leurstelling met gelatenheid te dragen. Gij zult bevinden, dat den Amerikaanschen handel op Java, 22) Geertruida Adriana, geboren te Montpellier, 22 Febr. 1807 te Batavia gehuwd met de officier Louis Jean de Marolles, die door Daendels geplaatst werd bij de havenwerken aan de Merakbaai en daar bezweek. 2'3 ) Eigenhandig. 24) De Roo II, bl. 703. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 109 voor het tegens woordige, genoegsaam is opgegeeven. De zware verliezen in de laatstvoorgaande jaren daar in, in den handel op China en bijna alle andere handelsondernemingen geleeden, waardoor veele eerste huizen gefailleerd zijn, heeft den wilden handelgeest der Amerikanen niet weinig gematigd. Men bereekend dat in de laatste jaren 30 millioenen Ds aan den handel onttrokken en in het oprigten van wolle- en katoene fabrieken zijn uitgelegd, en dat daar in ook te ver zijnde gegaan, meer dan 50 pr Co van dat kapitaal reeds daarin gezonken zijn. Het is dus bier als in Europa, er is te veel geld en daar door te veel competitie in alley wat daarmeede kan ondernomen worden. Een koopman die vier scheepen heeft, verzeekerde mij, in den voorleeden winter, dat bijaldien maar het allerminste voordeel in den handel met Java met enige waarschijnelijkheid konde bereekend worden, hij zig daarin weeder zoude begeeven, daar hij en anderen niet wisten wat met hunne scheepen te doen. Hij toonde mij aan, dat niet dan verlies daar in te wagten was. Bijaldien de inkomsten van Java voornamelijk zullen blijven bestaan in den verkoop van koffij, zijn de vooruitzigten dienaangaande niet gunstig, wijl de aanteeld daarvan in zoo veele plaatsen ondernomen of uitgebreid word. Cuba heeft in het voorleede jaar 24 mill. ponden en Trinidad 16 mill. ponden koffij uitgeleverd; het laatste Eiland leeverde voor been eene niet noemenswaardige hoeveelheid op. De slavenhandel blijft voortduuren, hoewel met enig gevaar, dan niet genoegsaam om de Spanjaarden en franschen daar van af te schrikken. Gantsch Z. Amerika is voor de koffij, of suiker teeld bereekend. De nieuwe Z. A. Republieken zullen zig op beiden toeleggen, wanneer die tot rust zullen gekomen zijn, dan bier op is minder hoop, sints Bolivar van het bestuur verwijderd is 25). Eene Amerikaansche societeit, en niet het gouvernement, heeft een etablissement op de kust van Afrika begonnen, om de vrije slaven, een vloek voor dit land, van bier te krijgen. Die kolonie krijgt meer en meer consistentie, en men brengt van daar ook koffij, die mij verzeekerd word die van Mocha te evennaaren. De koffijboomen groeijen daar in het wild; de bonen warden als nog niet geplukt, maar van den grand opgeraapt. Het zal echter veele jaren vereisschen, alvorens die koffij tot die hoeveelheid zal gebragt worden, dat die op den prijs bier of in Europa enigen invloed zal hebben. '25 ) Bolivar trad in 1830 af. 110 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN Van hier kan ik U niets bedeelen. De kapt van de Emmeline heb ik laten verzoeken de nieuwspapieren welke het laatste nieuws van Europa inhouden, voor U meede te neemen. Een fransch dagblad verklaard den staat der zaken, in dat werelddeel, naar waarheid en op het kragtigste, in deeze woorden: 1'Europe est plein d'incidens & de principes de mouvement. En nu, mijn waarde vriend, beschouw deeze als mijn laatste en afscheidbrief. Het heeft niet moeten zijn, dat wij weeder zoude vereenigd worden en dat ik U mijne verkleefdheid heb kunnen betonen, door met U, in den post voor mij verkreegen, met de vermogens die mij zijn overgebleeven, meede te werken in den zwaren last die U is opgelegd. Ik vertrouw dat U de vrijheid is overgelaten daarover te beschikken, en van de talenten en ondervinding welke ander de Ambtenaren te vinden is, gebruik te .maken, zonder daar in in aanmerking te moeten neemen, aanbeveelingen of connectien in het vaderland. Van onzer beider vriend, de Hr Bagman, hoop ik binnen kort uwe aankomst op Java te verneemen. Daarmeede zal ik te vreeden zijn, en gerust in de verwagting verblijven, dat gij daarna aan het groat en gewigtig oogmerk uwer zending zult beantwoorden, en in de hoop dat dit mogelijk zal bevonden warden. Dat gij dit zult mogen bevinden, is voor de belangens van mijn vaderland, welke mij na aan het hart blijven leggen, en voor uwen roem, mijne hartelijkste wensch. Aan Mevrouw uwe Echtgenote en uwe famille, wenschen wij meede alle mogelijke genoegens. Vaarwel mijn waarde en hoog geachte vriend; blijf mij in vriendschap gedenken en als geheel altoos uw vriend R. G. van Polanen 25 Julij 1830. Dankbaar ben ik U voor uwe vriendelijke belangneeming in mijne dogter de Marolles. Haar oudste zoon is officier in het 9e Regiment van linie, en den jongsten cadet aan board van de corvet la Dordogne, bestemd en uitgerust voor eene reis rond de wereld, en nu in de expeditie teegens Algiers begreepen. (inliggend briefje, met andere hand geschreven) Het is onmoogelijk mijn waarde vriend! am Uw te doen gevoelen de diepe ter leurstelling het voor mij is, dat wij niet bij uw zijn, ik hoopten nog, toen er geen hoop meer over bleef, maar ik geloof tog dat ik mijn beste P. niet tegenstaande alle zijne zwarigheden zoude overgehaald hebben om de reis te ondernemen, BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 111 toen ongelukkig de brief arriveerde van den Generaal J . . . .s. Zijn stappen zijn dunkt mij veel te voorbarig geweest (zo heeft mijn famille in den Haag het ook beschouwd) en zijn Edl. had het aan P. kunnen overlaten om de Post te refuseeren, maar waarom was hij in zo groote haast? om het aan Z. M. te doen weeten. Dit maakte een einde aan alle mijne pogingen om hem te doen besluiten de reis te ondernemen, anders geloof ik zouw hij dit voorjaar gegaan zijn. 0! hoe vuurig wensch ik dat het nog kon zijn, en dat hij beter bekend was geweest met de tegenswoordige staat van Indie. Hij was zeer bevreesd dat hij om zijn gezondheid niet aan uwe verwagting zouw voldoen, maar zijn constitutie is veel beter dan hij zig inbeeld, en hij is nog een knap man voor zijn jaaren en ik geloof dat hij in Indie beter gezondheid zouw genieten dan hier. Ik kan de hoop en de wensch om eens weer daar te zijn niet opgeven, en ik ben verzekert mijn beste P. er eer zouw bij inleggen, want zijn geestvermogens zijn niets minder dan die ooit geweest zijn en zijn wensch om bij uw te zijn is zeer groot. Verschoon dit vrijpostig gekrabbel, mijn beste vriend! dit is geheel in 't geheim van Uwe vriendin Adelaide 2"). 6. Van Polanen aan Van den Bosch "). Mijn waarde en hooggeachte vriend Eindelijk doed zig eene geleegenheid hier op om aan U te schrijven. Uit uwe laatste brieven hebbende moeten onderstellen, dat U vertrek naar Indien veele maanden vroeger zoude hebben plaats gehad, konde ik niets anders doen dan door de Hr Bagman U bekend te doen warden wat mij wederhouden heeft mijne aanstelling in Indien aan te neemen. De handel van hier op Java had geheel opgehouden, ter zake van de hoge prijs der koffij aldaar, in vergelijking van die in Amerika en Europa. Wat jongst in Frankrijk is gebeurd, en de gevolgen welke de evenementen aldaar en in Belgien zullen kunnen hebben, ook op den algemeenen handel, doed de kooplieden in dit land voorzien 26) Bernardina Adelaide van Doorninck (1779-1852). Nadat Polanen tevergeefs getracht had echtscheiding te verkrijgen van zijn eerste vrouw Helena Wilhelmina de Vos (1762-1831), schijnt hij zich 12 Sept. 1803 te Boston verbonden te hebben met mej. Van Doorninck, dochter van de Patriotse emigrant Mr Martinus van Doorninck. 27) Eigenhandig. 112 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN en hopen, dat de tijd op handen is, dat zij weeder als in den vorigen oorlog hunnen handel in alle de deelen der wereld zullen uitbreiden. Reeds verwagten zij, dat de convulsien in Europa de kooplieden aldaar van verafgeleege expeditien zullen afschrikken, en op deezen grand is het dat schip, waar meede deezen overgaat, word afgezonden. Volkomen als men hier bekend is met de staatkundige betrekkingen van Europa, meend men alle reeden te hebben om te verwagten, dat meerdere en niet min gewigtige gebeurtenissen uit de jongste fransche revolutie zullen volgen. Zeeker is het, dat geene bestendigheid meer te bereekenen is voor de tegenswoordige politieke Institutien in Europa. De groote staatsschulden van alle de Mogendheeden maakt het opleggen van zware belastingen noodwendig, en deeze belastingen zijn niet alleen zwaar drukkende, maar worden met te meer weerzin en ongeduld gedragen, door de vexatien welke daar meede onvermijdelijk gepaard gaan. Sints de laatste vreede, is de nijverheid en onderneemgeest in alle natien opgewekt, en heeft eene competitie doen ontstaan, welke de verwagtingen bijna overal te leur steld, en daardoor eene verslimmering in hun bestaan doed vreezen in plaatse van de verwagte verbeetering. Wat men ook denken mag van de toegenome verligting van de volken, zeeker is het, dat die hier toe gekomen is dat het werkende gedeelte de middenstand der natien heeft ingezien, dat de vrugten hunner arbeid hun ten grooten deele word ontnomen, om vorsten, ambtenaren en geestelijke in weelde of overvloed te doen bestaan. Zij hebben gezien eene bijzondere classe van Financiers in deeze dagen opgestaan en in aanzien verheeven, met de Joden Rothschild aan hun hoof d, welke voorheen ongehoorde schatten vergaderen, in vorstelijke ja meer dan vorstelijke pragt leeven, en dit alles ten koste van de nijverheid der volken, van wien dit door belastingen word afgeperst. Den elendige Karel de tiende heeft gemeend door, wat hij Godsdienst beet, het fransche yolk weeder tot de vorige tijdelijke onderwerping te brengen, en dit ontwerp heeft meer dan enige andere oorzaak zijnen val bespoedigd. Zijne staande leegermagt heeft begreepen dat zij behoord en een zelfde belang heeft met dat yolk het welk men daarmeede wilde in bedwang houden, en is hem afgevallen. Door geheel Europa is dit toegejuigt. De midden- en boerenstand heeft nu gezien, dat de magi der volken niet in de gouvernementen maar in hunne handen is. De tegenwoordige koning der Franschen weet en gevoeld, dat hij koning BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 113 is, niet par la grace de Dieu maar par la grace van den middenstand der Natie, de gewapende burgers. Het heeft geheel aan den wil van La Fayette gestaan, om na den vlugt des konings Frankrijk in eene Republiek te hervormen. Het is gelukkig dat hij wijzer is geweest. En wat zal ik van mijn ongelukkig vaderland zeggen? Wij zijn nu twee maanden, en dit is zonder voorbeeld, dat de laatste tijdingen uit Europa zijn ontfangen en vijf der snelste Packetscheepen van Engeland en Frankrijk te wagten zijn, dan wat reeds bekend is, doed mij niets anders voorzien, dan dat het Koningrijk der Nederlanden heeft opgehouden te bestaan. Het kan niet verwagt worden dat Belgie, onder welk bestuur het ook mag komen, gewillig zal zijn de enorme staatsschuld der vorige Zeeven Provintien zelf niet gedeeltelijk over te neemen, en moet die schuld, onnoodzakelijk, en zoo ik meen onwijzelijk, met wat men de uitgestelde schuld beet vermeerderd, door de laatsten weeder gedragen worden, kan men stellig besluiten, dat en koophandel, landbouw en handwerken, daar door zoo zeer zullen gedrukt worden, dat geene nationale welvaard daar onder kan gehoopt warden. Onder eene zodanige schuld moet de natie verzinken, en word die niet in tijds vrijwillig merkelijk verminderd, zal nationale armoede of geweld dit eens te weeg brengen. Niet dan met vrees en bedroeving kan ik aan het lot, hetwelk mijn vaderland bedreigd, gedenken. Ik hoop dat de bezittingen in Indien een beeter vooruitzigt opleeveren. Bijaldien de binnenlandsche vreede daar hersteld en bevestigd zijn zal, en geene vreemde aanvallen te wagten zijn, kunnen die op zig zelven bestaan, en in de rampen van het moederland niet gedwongen worden te deelen. Geduurende de voorgaande zomer heb ik, hoe zeer de hitte gematigd was, veel geleeden. Men heeft mij doen hopen, dat winterweer mij verligting zoude geeven, dan tot heeden heb ik dit niet, dan weinig, ondervonden. Op mijne hoge jaren kan een herstel mijner kwalen niet verwagt warden en ik kan U verzeekeren dat ik mij met gelatenheid aan dit gemeen menschen lot onderwerpe. Mijn gezigt is nog niet verzwakt en ik kan den geheelen dag leezen. Dit is eene onwaardeerbare troost wanneer alle andere wereldsche genietingen ons ontvallen. Wij vergeeten daar onder veelal ons lijden. Deezen brief zal U overhandigd warden door den kaptein van bet schip Fabius, J. G. Russel. Een mijner vrienden, de Heer Fredrik Gebhard, is daarin voor een vierde geinteresseerd, en ik 8 114 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN gebruik de vrijheid de belangen deezer expeditie U aan te beveelen, zoo veel met de publieke belangens zal bestaanbaar zijn. De Hr Gebhard is den Agent voor de Nederlandsche Handelmaatschappij in dit land, en mogt het gebeuren, (en wat kan er niet gebeuren!) dat gij een correspondent of commissionair in Amerika zoud begeeren, kan ik hem met volle gerustheid U aanbeveelen. Hij is een voorzigtig koopman, heeft vermogen en een cnbepaald crediet, het geen van weinigen bier kan gezegd worden. Ik blijve aan U met voortdurende vriendschap en belangneeming gedenken, en ben dikwijls met U in gedagten. Moge gij en alien die U lief en waard zijn, alle mogelijk geluk genieten, is onzen hartelijken wensch. Met mijn voile hart roepe ik U toe: vaarwel! R. G. van Polanen New York Decr 21. 1830 Den 25. Julij heb ik U, met de Brig Emmelein, van Gend bier aangekomen, om gezoute Provisien en meel voor Batavia in te neemen, geschreeven. Dat vaartuig is na enige tijd door zware zeeschade genoodzaakt geweest hier te rug te keeren. Ik heb sints vernomen dat het als onwaardig de reparatie gecondemneert is geworden. b Deezen zullende sluiten, zie ik bij de courant van heeden ochtend, dat gister een Packetschip van Havre is aangekomen, berigten brengende tot den 3 Novr. Ik heb aangenomen deezen bij de Heer Gebhard te zullen brengen deeze voordemiddag, en zal hem verzoeken aan zijn kapn de laatste nieuwspapieren voor U meede te geeven. Mogelijk koomen er nog deezen dag Packetscheepen in die later nieuws zullen aanbrengen. Helaas! mijn ongelukkig vaderland. 7. Van den Bosch aan Van Polanen 28) Buitenzorg 10 Octr 1831 Hooggeachte Vriend! Nog lang heb ik mij gevleid dat de staat uwer gezondheid zou verbeteren en ik U nog eenmaal hier zou zien aankomen, en het is niet dan na de herhaalde verzekering van den Heer Bagman 28 ) Minuut. Verzonden in duplo. Het begin, tot de woorden „Dan daar" afgedrukt door De Roo: II bl. 706. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 115 Uwent wege ontvangen te hebben, dat ik ben overgegaan om Uwe plaats te vervullen, of liever eenen anderen in uwe plaats te benoemen, want U te remplaceren is mij niet mogelijk. 1k behoef U niet te zeggen, hoe smartelijk het mij is geweest, mij in mijne hoop te leur gesteld te vinden. In meer gevorderde jaren, inzonderheid in mijne tegenwoordige betrekking, sluit men geene nieuwe vriendschappelijke betrekkingen meer. Een oud beproefd vriend, in wiens karakter en bekwaamheid men een volkomen vertrouwen stelt, is dan ook een kleinood, welks gemis niet kan worden vergoed. Dan daar de Voorzienigheid niet schijnt te hebben gewild, dat aan mijn verlangen in deze voldaan zou worden, zoo blijft ons wel niets anders over, dan ons daar in zoo goed mogelijk te schikken. Met leedwezen heb ik gezien uit Uwen brief van 25 Julij 1830, dat ofschoon van Uwe ziekte hersteld, nog altijd eene pijnlijke aandoening in de ingewanden U bij blijft; van harte hoop ik, dat ook dit zich zal herstellen. Uwe jaren zijn niet zoo hoog gestegen, dat reeds het vooruitzigt op eenige schoone winterdagen geheel zou moeten worden opgegeven en inzonderheid wensch ik dat Uwe prophetie, dat Uw brief van 30 Julij a.p. de laatste zijn zal, die ik mij van U mag beloven, niet zal worden vervuld. Altijd blijf ik eenen hoogen prijs stellen op alles wat U betreft; Uwe brieven zijn mij ook uit hoofde van derzelver belangrijkheid in andere opzigten te aangenaam, om U niet dringend te verzoeken mij van tijd tot tijd lets van U te doen hooren. Overtuigd van Uwe belangstelling in dit land, en mijne verrigtingen, waag ik het, U eene korte schets daarvan aantebieden, te meer daar de goede uitslag mijnder pogingen U zeker tot eenig genoegen strekken zal. Bij mijn komst bier te lande 29) was de magt van den oproerling Diepo Negoro gefnuikt; hij echter met zijne voornaamste hoof den zworf nog in de wildernissen rond, vergezeld van een klein getal zijner trouwste volgelingen. Dadelijk gaf ik bevel om met hem niet verder te onderhandelen; hem zoo streng mogelijk te vervolgen en alleen zijne onvoorwaardelijke onderwerping aantenemen. Vroeger had men altijd onderhandeld en te veel aangeboden, dit strookte niet met mijne wijze van zien. 29) 2 Januari 1830. 116 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN Diepo Negoro eindelijk geene uitkomst meer ziende gaf zich over, als ook zijne overige Hoof den, welke ik alle naar de Molukkos heb doen verbannen. De keizer van Solo "), een hoogst loszinnig en zedeloos losbol, had gedurende dezen oorlog een dubbelzinnigen rol gespeeld( en zelfs verklaard dat zoo de Generaal de Kock met zijne troepen niet zoo spoedig te Solo gekomen was, hij zich met Diepo Negoro zou hebben vereenigd. Uit vrees van te veel vijanden te gelijk te bestrijden te zullen hebben, had men zijne kuren en misdaden door de vingers gezien. Bijna alle prinsen van Djocjocarta hadden in den opstand gedeeld, alleen de minderjarige vorst, een kind van 10 a 12 jaren 31), is in onze handen gebleven, met eenige der minste prinsen in rang. De gevoelens liepen hier zeer uiteen, op wat wijze de zaak met de vorsten te schikken; zoo blijven of tot den voormaligen staat van zaken terug keren kon niet, dit gevoelde een ieder. Z. M. had mij voile magt verleend, om de zaak buiten de bemoeijenis van den Raad, naar mijn beste weten te regelen; ik meende dan ook dat wij van onze voordeelige positie partij moesten trekken en ons niet andermaal moesten blootstellen om andermaal eenen oorlog, die gelijk de laatste 20.000 Europeanen het leven had gekost, waarin meer dan 200.000 Javanen zoo door het zwaard als den honger waren omgekomen en eene schuld van 45 millioen guldens heeft doen contracteren te voeren. Ik achte mij tot beslissende maatregelen in deze te meer geregtigd, daar het gehouden gedrag der vorsten ons van alle verpligtingen ten hunnen aanzien ontsloeg en het niet van ons verlangd kon worden, dat wij ons, om den wil eens kinds, dat niets voor zich zelve doen konde, andermaal aan het grootste gevaar zouden blootstellen. Ik deed dus een contract ontwerpen, waarbij de gezamenlijke vorsten van Solo en Djocjocarta aan het Gouvernement afstonden alle landen buiten den Mataram, Soekawattie en Padjang, bevolkt met p.m. 500.000 zielen, welke ik tusschen de beide Hoven heb doen verdeelen en ieder zijn eigen grond gebied aanwijzen. Dezelfde inkomsten door hun vroeger uit de vorstenlanden genoten, kende ik de vorsten toe en daaruit werd aan ieder der Prinsen een billijk tractement toegelegd. De keizers hebben ieder f 300.000 30) Pakoe Boewono VI. 31) Amangkoe Boewono V. 117 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN behouden en eene gelijke som is onder de andere Prinsen verdeeld, zoodat alle nu een nieuw bestaan erlangd hebben, van ons afhankelijk zijn en de eerste die zich verroert zijn aanzienlijk tractement zou verliezen. De Provincien Bagelen, Banjoemaas, Madion, Kedieri, zijn met p.m. 1.500.000 inwoners aan het Gouv ...-rnement overgegaan en het Europeesch bestuur is aldaar ingevoerd. De keizer van. Solo die dit contract had bezworen en stellig beloofd zijn gedrag te zullen verbeteren, begon weldra zijne vorige streeken en verliet in het geheim den kraton. Spoedig achtervolgd, werd hij verrast, gevangen en naar Amboina gebannen. Ik heb eenen nieuwen keizer doen benoemen, van eenen beteren gemoedsaard en sedert geniet Java eene volkomen rust; wij kunnen zeggen het eiland nu uitsluitend te bezitten. Zijne Maj. heeft dan ook mijne verrigtingen in deze wel gelieven goedtekeuren en mij als een bewijs daarvan het grootkruis der Leeuwen orde verleend. Met de financien was het bij mijne aankomst mede slecht gesteld; het budjet van 1829 sloot af met een nadeelig slot van ruim 8 millioenen, daaronder echter waren 6 millioen aan oorlogslasten, die men hopen mogt dat in het vervolg zouden vervallen, doch ook dan nog zou er ondanks alle gemaakte bezuinigingen door mijnen voorganger, p.m. f 2.000.000 aan inkomsten ontbreken. De kassen waren daarbij slecht voorzien en ik vond 2 millioen schulden te betalen. De Koning had mij een crediet van 2 millioen op het Syndicaat "2 ) verleend en twee millioen aan specie medegegeven. Ik deed dadelijk de schulden vereffenen, door een millioen te trekken en een millioen te verstrekken; ontdeed mij van de hulptroepen; voerde verder de noodige bezuinigingen in en had met ulto December 11. f 8.600.000 in kas. Dat resultaat had niemand durven verwachten en ik evenmin. De begrooting van dit jaar sluit af met een batig saldo van p.m. f 1.500.000, ongerekend de f 8.600.000 in kas. Dan dit jaar moesten drie millioenen betaald en de rente en aflossingen "), benevens voor andere uitgaven van Indie, warden geremitteerd. Middelen waren hiertoe niet voorhanden; door te beschikken over de produkten die Java reeds opleverde, zou de handel ge32) Amortisatie-Syndicaat. 33) Namelijk van enige leningen tot een bedrag van bijna lioen, aangegaan ten laste van de Oostindische bezittingen. f 36 mil- 118 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN ruineerd en de bevolking ontbloot geworden zijn van dien aanvoer, die zonder groote ontbeeringen te veroorzaken niet kan worden gemist. Ik had daarom het voorgaande jaar mij reeds toegelegd om het produktief vermogen der kolonie uittebreiden en last gegeven tot het teelen van 100.000 pikols suiker en een millioen pond indigo, dit jaar te leveren, welke aan de Handelmaatschappij zijn verkocht, voor f 3.000.000 in Holland te betalen. Ook hierin ben ik naar wensch geslaagd, echter beter met de suiker dan de indigo. De ongelukkige toestand intusschen, waarin Holland verkeert, heeft het noodig gemaakt, zoo veel te remitteren als maar immer mogelijk was. Reeds heb ik het nog resterende crediet van 8 ton op het Syndicaat dat mij overgebleven was en bovendien twee millioen guldens ter dispositie van het ministerie gesteld f 1.900.000 reeds aan wissel overgemaakt en f 1.100.000 zal dit jaar volgen, zoo dat de kolonie f 5.800.000 zal remitteren, en nog heb ik op dit oogenblik over de 7 millioen in kas. Ook in dit opzigt heb ik mij dus over eenen gelukkigen uitslag te verheugen, te meer nog daar dezelve niet is verkregen door verhoogde belastingen, deze integendeel heb ik verminderd; ook niet ten koste der ambtenaren; de vaste tractementen die zeer aanzienlijk zijn, zijn gebleven; en dus alleen door het besparen van nuttelooze uitgaven. De inkomsten van Indie bedragen thans ruim f 25.000.000, de uitgaven zijn geraamd op f 23.500.000, dan dit jaar bedragen de lasten zeker minder. De inkomsten spruiten voort deels uit grondbelastingen ten bedrage van 6 millioen, amphioen pacht drie do, zout monopolie f 2 dito, in- en uitgaande regten drie millioen; verder uit den verkoop van produkten en meerdere takken van inkomsten. Het eiland levert op p.m. 40 millioen U koffij; de suiker zal het aanstaande jaar eene gelijke hoeveelheid bedragen en de indigo p.m. 1.000.000 pond. Bij eene nadere gelegenheid zal ik U een denkbeeld geven van het stelsel van culture bier ingevoerd, dat wel verre van een last te zijn voor den Javaan integendeel algemeen bijval vindt en de Europeanen eenen voordeeligen werkkring aanbiedt. Daarbij kunnen wij de produkten tot prijzen leveren waar tegen niemand kan markten; ik geloof zelfs niet de Amerikanen. De suiker kan in Europa aan de markt gebragt worden tegen f 12 de honderd U en deze is eenmaal gezuiverd, zoodat zij f 4 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 119 duurder verkocht wordt dan de muscerado der West Indien; rekent men nu dat de transport kosten van Brazilian b.v. f 4 de 100 U kosten, voor vracht, assurantie, kommissie enz. dan zou voor die suiker aan den planter niet meer dan f 4 de 100 g kunnen warden betaald, en daarvoor is dezelve nergens te fabriceren; althans dit is het resultaat van mijn onderzoek te Suriname. De indigo kan des noods voor f 1 aan de markt van Holland worden geleverd en staat met die van Bengalen gelijk. Wat de koffij betreft dit behoeft geen betoog; wij hebben thans geene belangrijke winsten op de produkten meer noodig om hier te kunnen bestaan en kunnen wij nu met gelijke qualiteiten tot minder prijzen verkoopen, dan zijn wij op den duur zeker van het debiet en dus ook van den handel op dit land. (Het zal aan Uwe oplettendheid niet ontslippen dat ons budjet thans zoo hoog is ten gevolge van den inkoop en verkoop der produkten). Ook de thee en zijde kultures zijn hier met succes ingevoerd. 1k zend u van de eerste een proefje, hetwelk vleije ik mij zal doen zien, dat wij eerlang met de Chinesche zullen kunnen wedijveren. Reeds heb ik 100.000 theeboomen, Welke ik in den loop van dit jaar op een millioen denk te brengen; dragen deze eens zaden dan kan men in weinige jaren daaraan eene uitbreiding geven, genoegzaam om Amerika en Europa van thee te voorzien. Dezelve kost ons niet meer dan 8 stuivers het U. De U toegezondene bestaat uit zwarte thee; de groene is gemakkelijker te bereiden. Ook de zijde slaagt zeer wel, doch de teelt daarvan is met meer moeite vergezeld. Behalve dit alles heb ik belangrijke werken doen ondernemen, onder anderen om Batavia van eene haven te voorzien; hiermede ben ik reeds ver gevorderd; eerlang hoop ik zullen tamelijk groote schepen te Batavia kunnen binnen komen. Eene expeditie naar Sumatra, vroeger meermalen mislukt, is met den besten uitslag bekroond "); ook dit eiland kan voor ons gewigtig worden. Ziedaar mijn vriend, zoo wat den ruwen omtrek mijner verrigtingen in 20 maanden; doch nu komt het kreupele paard gelijk doorgaans achter aan. 1k heb door al die inspanningen mijne reeds niet sterke gezondheid geheel ondermijnd; ik zie geene kans om het lang meer voltehouden in dit land; mijne geaardheid duldt geene rust; ik heb dus den Koning dringend verzocht het volgende jaar te worden afgelost. De voorwaarden 34 ) Tegen de Padri's onder leiding van luitenant-kolonel C.P.J. Elout. 120 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN waarop ik naar dit land vertrokken ben, geven mij daarop regt. Dan welk een veld laat ik mijnen opvolger niet over! Ik vertrouw dat de Generaal de Kock mij zal remplaceren. Nu nog een woordje over eene andere zaak. Ik heb den Heer en Mevrouw Petel '5 ) bier weer gevonden, ongelukkig wat hunnen financielen toestand betreft, doch hoogst gelukkig in het bezit eener lieve familie. Dringend heeft mij Uwe dochter verzocht hare voorspraak bij U te ziin; aan hare tevredenheid zou weinig ontbreken, zoo zij zich met eene vergiffenis vleijen konde. Ik heb getracht Petel te emploijeren, dan hij verkiest met zijne famille naar Europa te vertrekken. Hij heeft onder velerlei lotgevallen eene onbesproken reputatie weten te bewaren. Is het mogelijk dat de bede eens vriends iets aan den drang van die der dochter toevoege, Schenk dan vergiffenis en daarmede de gemoedsrust weder aan een kind, dat in alle andere opzigten Uwe vaderlijke liefde volkomen waardig is. Hiernevens een brief van haar. Groet hartelijk de goede Mevrouw Van Polanen van ons. Hoe aangenaam zoude het mij geweest zijn U beide nog eenmaal ontmoet te hebben. Daar ik nu echter spoedig naar Holland denk te rug te keeren, mag ik op Uwe komst naar herwaarts niet verder aandringen; thans zou dezelve moeijelijk voor U en zeker niet voor mij het doel bereiken kunnen. Adieu mijn hooggeachte Vriend; ontvang benevens Mevrouw onze hartelijke groeten; leef gelukkig; doe mij dikwerf tijding van U toekomen en geloof mij altijd onveranderlijk Uw Vriend. 8. Van Polanen aan Van den Bosch 36 ) " New York 1 Maart 1832 Dank, dank mijn waarde en hooggeachte Vriend, voor uwen vriendelijken en hoogst belangrijken brief van den 8 Oct. a.p., heeden mij ter hand gekomen, met het kisje the daarbij gevoegd, en zoo ernstig aan den kaptein aanbevolen door Mr Paine te Batavia. Mr Goodhue welke mij die heeft doen overhandigen, zegt mij dat er een schip te Salem zeilvaardig is voor Java, en heeft aan35) De Franse planter Louis Auguste Jean Petel de Vaugarny (17771856) huwde 19 April 1807 te Batavia tegen de zin van haar vader met Sara Johanna van Polanen (geboren te Bordeaux, overleden te Weltevreden 6 April 1846). 36) Eigenhandig. BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 121 genomen deezen te verzenden in de hoop dat die daar nog in tijds zal aankomen: ik moet dus kort zijn. Uwen brief heb ik dus niet dan, voor het tegenwoordige, vlugtig kunnen leezen, maar even daar door ben ik overtuigd, dat gij met Cesar zult kunnen zeggen: Ik ben (op Java) gekomen, heb gezien, en heb overwonnen. Hoe veel heeft het vaderland U niet te danken. Nu eerst zal het zien, dat het Eiland Java daar voor een goudmijn kan zijn. Maar dat vaderland, in welke omstandigheid bevind het zig en wat lot is het beschoren? Met vrees en aandoening denk ik daarover dagelijks. Het is van weinig belang hoedanig de scheiding van Belgien zal plaats hebben, het zal niet dan provisioneel zijn. Dat Frankrijk het welk den hefboom in handen heeft waarbij het geheel Europa kan beroeren, heeft enelijk ander het tegenwoordig bewind, am tijd te winnen, den schijn moeten aanneemen, met de vier mogendheden met de 24 articulen in te stemmen. Dat bewind van Koning Philippe en Casimir Perier, staat op zulken lossen grand, dat het ieder dag bedreigd word te worden omvergeworpen. En wat zal dan in de plaats komen; in welke handen zal dan het bestuur vallen? Ongetwijffeld in dat der liberalen, de herleefde Jacobijnen van den vorigen tijd. Deeze blijven verklaren dat Belgie aan Frankrijk behoord en moet blijven behoren; dat het eene, zoo zij zeggen, geheiligde pligt is, alle volken die tegens hunne gouvernementen opstaan, met de magt van Frankrijk bij te staan. De geest van veele Europeaansche volken is nu reeds zodanig gestemd, dat met die aanmoediging en beloofde hull), het revolutionaire vuur in een groat gedeelte van dat werelddeel zal uitbarsten. Na die omwending in het fransch bestuur word enelijk gewagt. En van waar die stemming? Men schijnt in Europa niet in te zien, dat de hoge beschaving waarop het zich beroemd ten gevolge heeft de onderdrukking en verarming van millioenen, ten voordeele van enige weinige duizende Ingezetenen. Die millioenen hebben dit Lang met geduld gedragen, dan hebben nu de oogen geopend. In frankk en Belgie hebben zij bevonden, dat de physieke magt in hunne handen is; zij hebben nu besloten daar van gebruik te maken, en zullen die misbruiken. De nu gepredikte Souverainiteit des yolks moet door anarchie tot despotismus leiden, maar eer het daar in eindigd, wat bloed zal er vergoten, wat nationale rampen geleeden worden. 122 BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN Het zij de Bill tot vermeerdering der representatie 37 ) in het huis der gemeente doorgaat of niet, zal Engeland eene revolutie ondergaan; enelijk vroeger of later. Het yolk daar, zugtende onder den druk der belastingen, heeft reeds verklaard, die niet langer te kunnen nog te willen dragen; dat de nationale schuld moet verminderd of vernietigd worden, en de nationale kerk hare grote inkomsten moet worden ontnomen. En wat zal ik van mijn vaderland zeggen? Wie ziet daar de herlevendiging van zoo veele honderd millioen der uitgestelde schuld, niet aan als eene misdaad tegens de natie begaan, ten voordeele van enige agioteurs. Ook daarvoor moeten zelf de aardappelen en het zwart brood, waarop voor namelijk het nuttige en werkzame gedeelte der natie leefd, met belastingen bezwaard worden. De natien zugten dus onder de gevolgen van het beleningstelsel, tot het uitterste gedreven. Men heeft dien boog te zeer gespannen en blijft daar in voort gaan, zoo dat de koord daar van op het breeken staat. Volksgeweld zal die dus gemaklijk breeken. Maar de tijd mij overgelaten noodzaakt mij te eindigen. Gelieve mijn dogter 38) te zeggen, dat zij mijne vergiffenis niet nodig heeft; zij heeft haar zelf te vergeeven, maar verzeeker haar, dat ik met medelijden aan haar gedenke. De armoede waartoe zij gebragt is, is zij verschuldigd aan de verzmading mijner raadgeving. Zij was door drift verblind, niet misdadig. En het schijnt dat om de maat vol te meeten dat talrijk huisgezin 39) naar Europa wil overgaan! Ik denk met u, dat het tijd is voor U, om naar Europa te rug te keeren wild gij daaronder niet bezwijken. Gij hebt genoeg gedaan voor U vaderland en voor uwen roem. Met de verzekering van onze welmenende en beste wenschen voor U, Mevrouw uwe Echtgenote en kinderen ontfang ook de verzekering van mijne voortdurende belangneming, hoogachting en vriendschap. Vaarwel! R. G. van Polanen. Wild gij mij weeder met een brief verheugen laat die dan ingesloten worden aan Messs Goodhue & Co New York om het even voor Welke haven het schip bestemd is. 37) Reform-Bill 1832. 38) Mevrouw Petel. 39) Zes jongens en zes meisjes. BI JLAGE A NAAMLI JST DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP 1) BESCHERMVROUW, HARE MA JESTEIT DE KONINGIN BESTUUR Brandt, Dr C. D. J., V oorzitter Jan van Scorelstraat 71, Utrecht Hardenberg, Mr H. v. d. Aastraat 69, 's-Grwvenhage Kernkamp, Dr J. H., Eerste Secre- Immink, Dr P. W. A. Vcrlengde Hereweg 153, Groningen Niermeyer, Dr J. F. Milletstraat 51, Amsterdam (Z.) Post, Dr R. R. Van Oldenbarneveltstraat 27, Nijmegen Posthumus, Mr Dr N. W. Eikenhorstlaan 19, Wassenaar Miter, Dr A. J. C. Van Slingelandtlaan 12, Heemstede Schelven, Dr A. A. vL.n Distellaan 7, Aerdenhout Smitskamp, Dr H. Joh. Verhulststraat 199, Amsterdam (Z.) Winter, Jhr Dr P. J. van Rodeweeshuisstraat 21, Groningen taris Rubenslaan 56, Bilthoven Aken, C. H. van, Tweede Secretaris Adm. v. Gentstraat 13, Utrecht Ven, Dr A. J. van de, Penningmeester Van Lidth de Jeudestr. 6, Utrecht Oudendijk, Mej. Dr J. K., Bibliothecaris Prins Hendriklaan 50, Utrecht Alberts, Dr W. Jappe Duinweg 14, Huis ter Heide Enklaar, Dr D. Th. Achter de Dom 20, Utrecht Geyl, Dr P. C. A. Willem Barentzstraat 5, Utrecht Grosheide, Dr D. Wittevrouwenstraat 11, Utrecht 1 ) Adresveranderingen en andere correcties in deze lijst gelieve men te melden aan de 1 ste Secretaris. Stortingen voor de contributie gelieve men te doen op postrekening No. 254321 en uitsluitend, zonder naamsbijvoeging, te stellen op: Penningmeester Historisch Genootschap, Drift 27, Utrecht. De lijst is afgesloten op 1 December 1953. II ERELEDEN Clark, G. N. The Provost's Lodgings, Oriel College, Oxford (Engl.) Essen, L. van der „Kern-, Steenweg 227, WaverHeverlee bij Leuven (Belg.) Ganshof, Dr F. L. Jacob Jordaenstraat 12, Brussel (Belg.) Kaegi, Dr Werner Miinsterplatz 4, Bazel (Zwitserland) Lucas, Dr H. S. University of Wash., Dept. of History, Seattle (Washington, U.S.A.) Strubbe, Mr E. I. St. Gilleskerkstraat 10, Brugge (Belg.) Trevelyan, G. M. Garden Corner, West Road, Cambridge (Engl.) Werveke, Dr H. van Nieuwstraat 12, St. DenijsWestrem bij Gent (Belg.) GEWONE LEDEN A. Aalders, Dr G. C. Heemsteedse Dreef 189, Heemstede Abeelen, E. L. J. van den Van Hoeylaan 48, 's-Gravenhage Addens, N. G. A 21, Bellingwolde Aken, C. H. van Adm. van Gentstraat 13, Utrecht Akveld, A. C. Stadhouderslaan 100, Utrecht Alberts, Dr Albert Biltseweg 14, Den Dolder Alberts, Dr W. Jappe Duinweg 14, Huis ter Heide Algra, H. J. P. Huizumerlaan 30, Huizum bij Leeuwarden Alings, H. W. Middenweg 226, Amsterdam (0.) Amelunxen, C. P. Laanstraat 36, Soest BINNENLAND Anema, J., J. Marisstraat 78 boy., Amsterdam Arkel, Dr J. A. van Joz. Israelslaan 28, 's-Gravenhage Arnhem, Openbare Bibliotheek Marienburgstraat, Arnhem Asch van Wijck, Jhr Mr Dr L. H. K. C. van Borweg 1, 's-Gravenhage Asselbergs, Dr W. J. M. A. (psendoniem Anton van Duinkerken), Lomanstraat 73 hs. Amsterdam (Z.) Avis, Dr J. G. Veerallee 51, Zwolle Baarslag Dzn, D. J. Burgem. Van der Feltzweg, Twello Bakhuizen van den Brink, Dr J. N. Rapenburg 40, Leiden Balen, Mr W. J. van Benoordenhoutseweg 196, 's-Gravenhage III Baljet, A. J. Floralaan 28, Eindhoven Bannier, J. H. Van Bommellaan 6, Wassenaar Banning, Dr W. Horstlaan 10, Driebergen Barents, Dr J. Stadionkade 143 HI, Amsterdam (Z.) Bartstra Jr., Dr J. S. Tooropkade 11, Heemstede Baudet, Dr E. H. P. Van Beverningkstraat 154 's-Gravenhage Bax, Dr J. Markt 21, Veenendaal Beaufort, Jkvr. C. M. de „De Heiligen Berg" Leusden Beaufort, Dr R. F. P. de „De Schaapskooi", Rembrandtlaan 18, Huis ter Heide Beckers, G. A. J. Huize „Binsfelt", Beek (L.) Beekman O.S.B. Dom Ir A., Abdij, Egmond-Binnen Beltjes, Mr P. J. W. Waldeck Pyrmontdreef 3a, Culemborg Belzer, Mr G. Hoflaan 70, Rotterdam Bemolt van Loghum Slaterus, Dr A. J., Stadionkade 136 III, Amsterdam (Z.) Bender, Dr Fr. Timorstraat 125, 's-Gravenhage Benschop, Mr W. J. M. p.a. Postmuseum, 's-Gravenhage Berg, Dr F. E. van den Hobbemastraat 10, Utrecht Bergh, Dr Mr H. van den Emmastraat 18 hs, Amsterdam (Z.) Berghuys, H. B. Pieter Saenredamstraat 12, Utrecht Beuken, Dr J. H. A. Aylvalaan: 18, Maastricht Beusekom, Mr E. van Stationsweg 46, Oosterbeek Beijen, Mr J. W. Minister van Buitenl. Zaken, 's-Gravenhage Bezemer, K. W. L. Backershagenlaan 50c, Wassenaar Bie, Dr J. P. de Daendelsstraat 48, 's-Gravenhage Biestra, P. Nieuwe Ebbingestraat 45, Groningen Bilson O.F.M., Dr B. van Minderbroedersklooster, Tongerseweg 28, Maastricht Binkhorst, Dr P. G. Wierdensestraat 135, Almelo Block, Mr A. L. de Laan Copes v. Cattenburgh 131, 's-Gravenhage Bloemen, C. G. H. Klinkenberg 2, Meerssen Blom, S. Groen van Prinstererkade 6, Maassluis Blusse van Oud-Alblas, Mr A. Rozenburglaan 26, Rotterdam (0.) Boer, Mej. Dr C. Ned. Herv. Pastorie, Schalsum (Fr.) Boer, Ds D. Beguinlaan 14, Voorburg Boer, Dr J. J. Joh. Gerardtsweg 51, Hilversum Boer, F. de Corn. Douwesweg 1, Amsterdam IV Boerendonk, Dr M. J. Westenburgstraat 18, Voorburg Boersma, Ir P. Beukelsdijk 141, Rotterdam (W.) Boerwinkel Jr, F. Weth. Theselinglaan 9, Driebergen Boetzelaer, R. W. C. Baron van Velthuysenlaan 7, Laren (N.H.) Bogaert, M. Th. Uit den Pr. Hendriklaan 32, Zeist Bomhoff, Dr J. G. Roerstraat 48 III, Amsterdam (Z.) Bontekoe, Mr G. A. „de Balhof", 't Oost 56, Oosterwolde (Fr.) Boogman, J. C. s' Jacoblaan 71, Utrecht Bool, Mr J. Rijnsburgerweg 30, Leiden Bornewasser, J. A. Groesbeekseweg 424, Nijmegen Bos Kzn., Mr H. Lange Vijverberg 20, 's-Gravenhage Bosch, Mr J. W. Baronielaan 183, Breda Bosch, Dr K. D. Berliozlaan 3, Heemstede Bosch ridder van Rosenthal Jhr Mr Dr L. H. N. Boulevard 7, Zeist Bouman, Dr P. J. Moddermanlaan 10, Groningen Bout, Ds D. C. A. Huize Imhof, Bosweg 4, Wapenveld Bouvy, Dr D. P. R. A. Singel 6, Bussum Bouvy, Mej. Dr J. M. C. Schout bij nacht Doormanlaan 20 Wassenaar Bouwens, N. Heydenreyckstraat 70, Nijmegen Brandt, Dr C. D. J. Jan van Scorelstraat 71, Utrecht Brandt-Van der Veen, Mevr. Dr J. Jan van Scorelstraat 71, Utrecht Brandt-Corstius, Dr J. C. Adriaan van Ostadelaan 147, Utrecht Brants, Dr J. L. P. Laan van Poot 128, 's-Gravenhage Bree, L. W. de Joost de Moorstraat 44, Vlissingen Breemen, Dr P. J. van De Bruynestraat 52, 's-Gravenhage Breuning, Dr P. S. Van Hogendorpstraat 22, Utrecht Briet, Ir P. H. N. Wagnerlaan 5, Hilversum Brink, Dr Ed. A. B. J. ten Statenlaan 68, 's-Gravenhage Brom Jr, A. Van der Mondestraat 128, Utrecht Brons, E. J. Radesingel 29a, Groningen Brouwer, H. Laan v. Nieuw Oost Einde 340, Voorburg Brugmans, Dr I. J. Olympiaplein 65, Adam (Z.) Bruining, Mej. C. E. C. van Blankenburgstraat 36, 's-Gravenhage Brummel, Dr L. Van Montfoortlaan 29, 's-Gravenhage Bruyn, C. A. de Rijnsburgerweg 105, Leiden Bruyn, Joh. de Wilhelminapark 8, Meppel V Buck, Dr H. de Univ.-Bibliotheek, Groningen Buiskool, H. T. Emmen Buitendijk, Dr W. J. C. Rubensstraat 72, Amsterdam (Z.) Bulten, H. J. „Veldzicht", Doetinchem Buma, Dr W. J. Burgem. Visserpark 29, Alphen a/d Rijn Bunt, Mej. A. W. van de Laan van Cattenbroeck 95, Zeist Burg, Dr G. van den Amersfoortseweg 87, Bussum Buuren, Mr H. van Wildhoeflaan 27, 's-Gravenhage Buurman, J. J. Koningin Wilhelminastraat 32c, Dordrecht Buijtenen, Dr M. P. van Goudenregenstraat 41, Leeuwarden Bijhouwer, Dr Ir J. T. P. Dennenlaan 3, Bennekom Cageling, M. A. Westerlookade 15, Voorburg Cals, Mr J. M. L. Th. p.a. Ministerie van Onderwijs, K. en W., Prinsessegracht, 's-Gravenhage Campen, Mr J. W. C. van Fred. Hendrikstraat 72, Utrecht Camps, Dr H. P. H. Abdij 3, Middelburg Cerutti, Mr F. F. H. Nassaukade 34, Rijswijk (Z.H.) Cleveringa, Mr R. P. Pelikaanstraat 33, Leeuwarden Clifford Kocq van Breugel, Jhr Mr Dr J. R. Hoofdstraat 185, Driebergen Cohen, Dr A. E. P. C. Boutenskade 3, Heemstede Collot d'Escury, C. J. Baron Prins Hendriklaan 44, Amsterdam (C.) Coolhaas, Dr W. Ph. Emmaplein 10, Amsterdam (Z.) Cools, Dr R. H. A. van Hogenhoucklaan 104, 's-Gravenhage Coster, Dr H. P. St. Lucasstraat 8 a, Groningen Courrech Staal, E. G. Hoge Kanaaldijk 12, Maastricht Cox, G. A. Corn. Schuytstraat 57, Amsterdam (Z.) Crol, Mej. W. A. H. Eendrachtsweg 57, Rotterdam Crone, E. N. Z. Voorburgwal 104, Amsterdam Cuypers, Dr A. A. M. Parkweg 250, Voorburg (Z.H.) Dam, Dr C. F. A. van Hemonylaan 7, Amsterdam (Z.) Damste, Mr P. H. Groenekanseweg 20, De Bilt Daniels, Mr F. Duinrooslaan 7, Wassenaar Dankbaar, Dr W. F. Leidsestraatweg 13, Oegstgeest Davidson, It. C. M. R. Pr. Mauritslaan 64, 's-Gravenhage Dek, J. Oude Posthuisstraat 52, Heemstede Delft, Gemeente-archief St. Olofstraat 21, Delft Derks S. J., K. J. St. Canisiuscollege, Berg en Dalseweg, Nijmegen Dessing, C. S. 0. Z. Achterburgwal 212, Amsterdam (C.) Dieperink, F. J. H. Badhuisstraat 131, Vlissingen VI Diepeveen, Dr W. J. Rembrandtkade 81, Rijswijk (Z.H.) Diermanse, Dr P. J. J. Daguerrestraat 28, 's-Gravenhage Dillen, Dr J. G. van Ruysdaelkade 11, Amsterdam (Z.) Dinger Hattink, Dr R. E. Cronesteinkade 6, Leiden Dittrich, Dr Z. R. Tolsteegsingel 37 bis, Utrecht Does, Dr J. C. van der Jac. Marisplein 28, Amsterdam (Z.) Doeschate, Mej. H. ten ' Helvoirtseweg 191, Vught Doesschate, Dr G. ten Catharijnesingel 53, Utrecht Dolk, Mr Dr Th. F. J. A. Waalsdorperweg 33, 's-Gravenhage Donker, Mr L. A. Ch. de Bourbonlaan 28, Rotterdam Donkers, H. J. St. Annastraat 161, Nijmegen Doom, Dr C. J. van Utr. Straatweg 56111, Woerden Dorsman, B. Nieuwelaan 42, Delft Dozy, Dr J. D. Valerius-Terras 6boven, Amsterdam (Z.) Drees, Dr W. Beeklaan 502, 's-Gravenhage Drewes, Dr J. B. Mauritslaan 14, Rijswijk (Z.H.) Driessen, Ing. Louis A. Enschedesestraat 107, Hengelo Duinkerken, Anton van, (pseudoniem van W. J. M. A. Asselbergs) Duparc, Dr F. J. De Sitterlaan 92, Leiden Duvekot, J. P. Jan Willem Frisostraat 18, Utrecht Dijk, J. H. van M. Trompstraat 17, Delft Dijkema, P. A. C. Francklaan 4, Heemstede Ebeling, H. J. M. Choorstraat 14, 's-Hertogenbosch Eeghen, Mr C. P. van Herengracht 497, Amsterdam (C.) Eeghen, Mej. Dr I. H. van Herengracht 497, Amsterdam (C) Eibergen Santhagens, Mr E. R. van Weessteeg/Langedijk, Gorinchem Engelbrecht, W. A. Flatgebouw, Westzeedijk 128e, Rotterdam Enklaar, Dr D. Th. Achter de Dom 20, Utrecht Enschede, B. F. Melchior Treublaan 1, Heemstede Enschede, Ir F. E. D. Stolberp,laan 53, Utrecht Es, Mej. Mr J. C. van Willem de Zwijgerlaan 12a, 's-Gravenhage Ett, H. A. Leliegracht 52 11, Amsterdam (C.) Evers, G. A. van Speijkstraat 20, Utrecht Ewoudt Vermeulen, Mr H. J. Nieuwe Gracht 52, Utrecht Eysinga, Jhr Mr Dr J. M. W. van Rijnsburgerweg 100, Leiden Eysselsteijn, B. van Nassaukade 55, Rijswijk (Z.H.) Feenstra, Mr R. Oranje Nassaulaan 10, Amsterdam (Z.) Fehrmann, C. N. Oudestraat 39a, Kampen Feikema, Dr R. W. Jan van Scorelstraat 51, Utrecht Fentener van Vlissingen, Dr F. H. Esch, (Noord Brabant) VII Feteris, P. J. Van Blankenburgstraat 5, 's-Gravenhage Fischer, Mr Dr H. F. W. D. Witte Singel 18, Leiden Fontaine Verwey, Mr H. de la Prinsengracht 901, Amsterdam (C.) Fontaine Verwey, Mej. Dr E. de la Benoordenhout 30, 's-Gravenhage Forbes, Ir R. J. Haringvlietstraat 1 Amsterdam (Z.) Foreest, Jhr H. A. van Huis Nyenburg, Heilo (N.H.) (tijdelijk: Min. v Marine, 's-Gravenhage) Formsma, Dr W. J. Nassaulaan Obis, Groningen Fox, J. De Moucheronstraat 34, 's-Gravenhage Francino 0. S. G., J. Kruisherenklooster, Uden (N.B.) Geesink, J. v. Nagellstraat 10, Zwolle Gelder, Dr H. Enno van Prinses Mariannelaan 29, Voorburg Gelder, Dr H. A. Enno van Belgische Plein 19, Scheveningen Gelder, Dr J. G. van Wilhelminapark 62, Utrecht Gelinck, Mr Dr W. S. Ruinerwold Gemeente-archief: zie onder de plaatsnaam Gerbenzon, Mr P. Oosterweg 29, Haren (Gr.) Gerlach O.F.M. Cap., Pater van der Does de Willeboissingel 12 a, 's-Hertogenbosch Gerlach Royen: zie Royen Gerretson, Dr F. C. Janskerkhof 11, Utrecht Geurts 0.F.M., p. Water p.a. Marienpoelstraat 4, Leiden 9 Geyl, Dr P. C. A. Willem Barentzstraat 5, Utrecht Gier, W. G. de Gerarduslaan 39, Eindhoven Giessen, Mr J. van de Kapelplein 8, Scheveningen Gils, Dr P. J. M. van Zwartbroekstraat 26, Roermond Gispen, J. H. St. Canisiussingel 6, Nijmegen Glazema, Dr P. Kleine Haag 2, Amersfoort Goemans, Dr Monald Vermeerstraat 7, Nijmegen Goossens, Dr T. J. A. J. Bosscheweg 339, Tilburg Goslinga, Dr A. Sloterweg 782, Sloten (N.H.) Gosses, Mr Dr F. Hogerbeetsstraat 10, Leiden Gosses, Dr G. Oude Woudenbergse Zandweg 4, Zeist Gouw, J. L. van der Narcisstraat 56, Voorschoten Gottschalk, Mej. M. K. E. v. Slingelandtlaan 27, Rotterdam Goudswaard, Dr J. M. Lange Kerkdam 85 a, Wassenaar Graaf, Dr H. J. de Deijlerweg 36, Wassenaar Graaf f, Mr H. H. A. de Huyghenslaan 41, Arnhem Graswinckel, Jhr Dr D. P. M. Waalsdorperweg 221, 's-Gravenhage Grinten, Dr H. F. A. M. van der „Bergsland", Asten (N.Br.) Groeneveld Meyer, Dr W. L. Mauvestraat 30, 's-Gravenhage Groenman, Dr S. J. Dr J. P. Thijsselaan 85, Utrecht Groesbeek, Mr J. W. van Eedenstraat 1, HaLrlem Grol, H. G. van Ommenseweg A 12B, Den Ham (0.) VIII Grootland, S. J., Dr P. Tongerse straat 53, Maastricht Grosheide, Dr D. Wittevrouwenstraat 11, Utrecht Gruys, Dr C. Wilhelminapark 58, Utrecht Gruyter, W. Jos de van Beuningenstraat 20, 's-Gravenhage Guibal, Dr C. J. Mr P. J. Troelstraweg 85, Leeuwarden Gincher, Mr C. F. J. P. Coenstraat 35, 's-Gravenhage Gumbert, H. L. Rembrandtkade Obis Utrecht Haan, P. J. de SanatoriumlaLn 73, Zest Haar, Mej. Dr C. C. ter Timorstraat 20, Hengelo (0.) Haar 0. St. Aug., Pater C. H. ter Gymnasium Augustinianum, Kanaalstraat 8, Eindhoven Haas, Dr M. de Bredaseweg 320, Tilburg Haga, Mr A. Badhuiswal 7, Zwolle Hallema, A. Valkenierslaan 232, Ginneken Hamm, J. G. G. M. Willem II-singel 51, Roermond Hardenberg Mr H. v. d. Aastraat 69, 's-Gravenhage Hardenbroek, Mr G. C. D. Baron van van Ouwenlaan 1, 's-Gravenhage Harinxma thoe Sloten, Mr P. A. V. Baron van Huize „Klein Olterterp" Olterterp (post Beetsterzwaag) Harms, H. H. Achillesstraat 13 11, Amsterdam Hart, Dr S. Uiterwaardenstraat 15517, Amsterdam (Z.) Hart, M. E. 't Postjeskade 2171, Amsterdam (W.) Hart, Dr W. A. 't Van Zuylen van Nijeveltstraat 55, Wassenaar Hartgerink-Koomans, Mevr. Dr M. Ubbo Emmiusstraat 34, Groningen Hartmans, K. D. Apollolaan 197, Amsterdam (Z.) Hartogh, Dr G. M. den Vloeddijk 91, Kampen Hazewinkel, J. G. Valkenboslaan 2, 's-Gravenhage Heek, Dr F. van ter Hoffsteedeweg 13, Overveen Heeris, F. J. Prinsenvinkenpark 7, 's-Gravenhage Heerkens Thijssen, Mr H. F. „Kennemer heuvel", Heuvelweg 11, Bloemendaal Heerlen Gemeentearchief en -museum, Heerlen Heiner, N., (pseudoniem: H. teMerwe) Marconistraat 91 a, Schiedam Hellinga, Dr W. Gs. Vossiusstraat 47b, Amsterdam (Z.) Hendriks, Dr Olaf A. A. Sophiaweg 42, Nijmegen Henneman, Dr J. J. Jansstraat 77, Haarlem Herder, T. den Westlandgracht 77111, Amsterdam (W.) Hermesdorf, Mr B. H. D. Groesbeekseweg 195, Nijmegen 's-Hertogenbosch, Rijksarchief Waterstaat 20, 's-Hertogenbosch Herwerden, Dr P. J. van Oosterhaven Z.Z. 15a, Groningen Hettema Jr, H. Leidseweg 353, Voorschoten Heuvel, Mr Dr N. H. L. van den Oranje Nassaulaan 9, 's-Hertogenbosch IX. Heijbroek, Dr J. F. De Mey van Streefkerkstraat 2, Leiden Heijden, Dr M. J. M. van der Prins Hendrikstraat 7, Zwolle Hilten, Gen. Maj., D. A. van Zuidwerfplein 8, 's-Gravenhage Hintzen, Mej. Dr J. D. Joh. Vermeerstraat 1511, Amsterdam Hoboken, W. J. van Brederodestraat 9311, Amsterdam (W.) Hofdijk, Mr H. W. L. van Lennepweg 29, 's-Gravenhage Hoff, Mr B. van 't v. Aerssenstraat 70, 's-Gravenhage Hofstee, Dr E. W. Eekmolenweg 7, Wageningen Holleman, Mr Dr F. A. Wilhelminapark 30, Breda Honders, Dr H. J. Herv. Pastorie, Schoolstraat 2, Wassenaar (dorp) Honig, G. J. Lagedijk 238-240, Zaandijk Honig, Dr G. N. Hoogstraat 20, Koog aan de Zaan Hoog, Mr Th. A. Wilhelminapark 34, Utrecht Hoogdalem Hzn, H. van Gasthuisstraat 54, Gorinchem Hoogewerff, Dr G. J. p.a. Kunsthistorisch Inst. Drift 25, Utrecht Hoop Scheffer, Mevr. Dra D. de Schiedamsesingel 235, Rotterdam Hooykaas, Bzn, B. Haringvliet 86, Rotterdam (C.) Houtzager, Dr D. Nieuwe Haven 123, Schiedam Houtzager, Mej. Dr M. E. Kromme Nieuwe Gracht 35, Utrecht Houwens Post, Mr Dr H. Wilhelminapark 68, Breda HOweler, H. A. Tafelbergweg 3a, Laren (N.H.) Hudig, Prof. it J. Dokter Boeslaan 21, Wageningen Hugenholtz, Dr F. W. N. Rijnzichtweg 13, Oegstgeest Hulzen, Dr A. van H. F. van Riellaan 3, Utrecht Huygen, C. A. Bergerstraat 125, Heer (L.) Huygens, Dr G. W. Wilgenlei 27, Rotterdam (W.) Huijsman, A. D. Westerhoutpark 25, Haarlem Hijmans van den Bergh, Mr Dr L. J. „Lievendaal" Lepelenburg 2, Utrecht Hijszeler, Dr C. C. W. J. Lasondersingel 117, Enschede Immink, Dr P. W. A. Verl. Hereweg 153, Groningen Inden, W. Bentheimerstraat 59, Oldenzaal Iongh, D. de Bazarstraat 48, 's-Gravenhage Isterdael, Ch. L. van Botaniestraat 22, Delft Itterzon, Dr G. P. van Roelofsstraat 8, 's-Gravenhage Jacobsen, Dr R. Rochussenstraat 29 a, Rotterdam Jansen, Dr L. Zevenend 93, Laren (N.H.) Jansma, Dr J. R. 's-Gravenlandseweg 39, Hilversum Jansma, Dr T. S. Corn. v. d. Lindenstraat 4boven, Amsterdam (Z.) Janssens, Dr P. G. M. G. Helmstraat 3, Maastricht Japikse, N. M. de Bruynestraat 38, 's-Gravenhage X Jessurun-Ten Dam Ham, Mevr. Dr S. C. J. Vespuccistraat 100huis, Amsterdam (W.) Jochems C. M., Dr M. J. Seminarie „Wernhoutsbrug", Zundert (N. Br.) Jong, Mr F. J. de Lange Voorhout 21, 's-Gravenhage Jong, Dr J. de Maliebaan 40, Utrecht Jong, Dr J. J. de Willem Barentzstraat 49, Utrecht Jong, Dr L. de van Eeghenstraat 53huis, Amsterdam (Z.) Jong Schouwenburg, Mr J. W. de Keizersgracht 583, Amsterdam (C.) Jongkees, Dr A. G. Hoofdweg 232, Paterswolde (Gr.) Jongkees, Dr J. H. Gen. de la Reylaan 17, Bussum Jousma, Dr J. A. J. Zwolsestraat 407, Scheveningen Juch, P. G. Bibl. Ned. Econ. Hogeschool, P. de Hoochweg 122, Rotterdam (W.) Jurriaanse, Mej. M. W. pia Ministerie van Buitenlandse Zaken, Plein 23, 's-Gravenhage Juynboll, Mej. Dr W. M. C. Bezuidenhoutseweg 55a, 's-Gravenhage Kampinga, Dr H. Wellensteinlaan 5, Arnhem Kannegieter, J. Z. Jekerstraat 78, Amsterdam Kappeyne van de Coppello, Mr N. J. C. M. Loenen a/d Vecht Karsemeyer Dr J. Rozenhof 18, Dordrecht Kemink & Zoon, Drukkerij en Uitg. Mij, Domplein 2, Utrecht Kernkamp, Dr J. H. Rubenslaan 56, Bilthoven Kersbergen, Dr L. C. Plaggenweg 175, Vierhouten (Vel.) Kessen, Dr A. M. C. p.a. Universiteitsbibliotheek, Leiden Ketner, Dr F. Gijsbr. v. Walenborchstraat 32, Utrecht Ketting, Dr G. N. A. Laan van Meerdervoort 94, 's-Gravenhage Keijzer, Dr W. P. van Speykstraat 8, Utrecht Kinschot, Jhr Mr F. H. van Witte Singel 32, Leiden Klaveren, G. van Joh. de Bekastraat 37, Utrecht Klompmaker, H. Lutmastraat 27111, Amsterdam (Z.) Kluit, Mej. Dr M. E. Corn. Krusemanstraat 3, Amsterdam (Z.) Klijnhout-Moerman, Mevr. Dra T. Rapenburg 122, Leiden Knipscheer, F. S. „Wildhoef", Bloemendaal Koch, A. C. F. Zwolseweg 135, Deventer Koch-de Meyer, Mevr. Dr G. Zwolseweg 135, Deventer Kocken, Dr E. J. J. Koestraat A 210, Hilvarenbeek Kok, M. 't Zand 15, Amersfoort Kolff, Mr Dr N. Beestenmarkt 14, Leiden Kolkert Jr, Dr W. J. Trompenbergerweg 49, Hilversum Kolman, Dr R. J. Koornmarkt 3 a, Kampen XI Koning, Ir J. R. Middenweg 72, Amsterdam (0.) Koot, Gen. Maj. H. Statenlaan 44, 's-Gravenhage Koot, T. Gibraltarstraat 69huis, Amsterdam-Sloterdijk Korteweg, Mr Dr K. N. Beukenallee, Spoolde A 25, Zwollerkerspel Korvezee, Mej. E. H. Vughterweg 64, 's-Hertogenbosch Kossmann, Dr F. K. H. Statensingel 93 e, Rotterdam (C.) Kouwenhoven, P. A. A. Piersonstraat 15d, Rotterdam (W.) Kraft, Dr B. D. E. Ruysdaelplein 5, Bilthoven Kranenburg, Dr H. A. H. Corn. Jolstraat 76a, Scheveningen Kraneveld, Prof. dr F. C. Buys Ballotstraat 13, Utrecht Kroeskamp, Dr H. Staringlaan 26, Hilversum Kronenberg, Mej. M. E. Balistraat 102, 's-Gravenhage Kruizinga, J. H. Robert Kochplantsoen 25, Amsterdam (0.) Kruyskamp, Dr C. Roodborststraat 35, Leiden Kuiper, Dr G. Jan Luykenstraat 24, Amsterdam (Z.) Kurtz, Mej. Dr G. H. Wilhelminapark 23, Haarlem Laan, Mr. W. F. J. „Singraven", Denekamp Laan, K. ter Nassaulaan 9, Wassenaar Lagerwey, E. Drift 5 a, Utrecht Laman, Dr G. J. Van Riebeeklaan 56, Haarlem Laman Trip - de Beaufort, Mevr. Henriate, Jan van Goyenkade 2, Amsterdam (Z.) Lambermond 0. P., Dr C. H. „Albertinum", Driehuizerweg 145, Nijmegen Lambers, Prof. Dr H. W. P. de Hoochstraat 5, Rotterdam Lammers, Dr G. J. Corn. Jolstraat 64, Scheveningen Langedijk, Dr D. Ananasstraat 102, 's-Gravenhage Lasonder, Dr L. W. A. M. van Imhoffstraat 7, 's-Gravenhage Leenmans, Dr H. A. Kranenburgerweg 24, 's-Gravenhage Leeuw, J. R. van der Eisengastraat 2911, Amsterdam (0.) Leiden, Universiteitsbibliotheek, Rapenburg, Leiden Leopold, L. Voltastraat 14, Amersfoort Letschert, H. B. P. A. J. Halbertsmastraat 8, Bolsward Leuven, Mej. Dr L. Bos van Lommerweg 259, Amsterdam Libourel, Dr P. B. Oude Delft 233, Delft Lichtenauer, Mr W. F. Bergse Plaslaan 1, RotterdamHillegersberg Lindeman 0.E.S.A., C. J. B. Herenweg 101, Utrecht Lindenhout, H. J. van 't Driehuizerweg 63, Nijmegen Locher, Dr T. J. G. Zouterwoudsesingel 47, Leiden Loeff, Ir J. A. van der Radesingel 35, Groningen Loenen, Dr J. C. van Paradijs 5, Gouda Lohmann, C. Th. Ginnekenweg 22, Breda XII Lugt, F. Korte Vijverberg 7, 's-Gravenhage Luns, Mr J. M. A. H. Minister z. port., 's-Gravenhage Lunsingh Meijer, Mej. Dr A. F. W. Riouwstraat 118, 's-Gravenhage Luttervelt, Dr R. van p/a Rijksmuseum, Amsterth.m Lynden van Sandenburg, Mr C. T. E. Graaf van Kasteel Sandenburg, NederLangbroek Maan, Dr P. J. Willemsplantsoen 3, Utrecht Makkink, Dr A. D. J. Boomberglaan 39, Hilversum Mallinckrodt, Mej. J. C. A. Paulownalaan 19, Apeldoorn Mandere, H. C. G. J. van der Riviervismarkt 3 a, 's-Gravenhage Mastenbroek, T. Kon. Wilhelminalaan 23, Maassluis Meer v. Kuffeler, F. C. v. d. Laan van Meerdervoort 133, 's-Gravenhage Mees, Mr W. C. Laan van Hoogwolde 1, Wassenaar Meihuizen, L. S. Jacob Catslaan 49, Amersfoort Meilink, Dr P. A. v. Hogenhoucklaan 10a, 's-Gravenhage Meilink-Roelofsz, Mevr. M. A. P. v. Hogenhoucklaan 10a, 's-Gravenhage Merwe, H. to zie: Heiner, N. Meulen, Dr P. van der Sijzenlaan 65, 's-Gravenhage Meulen, Dr P. van der Herfststraat 8, Heerlen Meulenhoff, J. R. Apollolaan 77, Amsterdam (Z.) Meyling, A. C. Prof. Lorentzstraat 26,Hengelo(0.) Meyling, Mej. M. W. Lagedijk 56, Koog aan de Zaan Milo, Dr T. H. Rapenburg 64, Leiden Moerman, J. J. Mient 643, 's-Gravenhage Moet, Dr J. P. Binnensingel 17, Vlaardingen Moll, Dr W. Van Blankenburgstraat 68, 's-Gravenhage Mollema, Mej. Dra A. M. P. Groenhovenstraat 14, 's-Gravenhage Monte ver Loren, Dr J. P. de Krullelaan 28, Zeist Mooy, Dr A. J. de Valkenboskade 682, 's-Gravenhage Mulder, Mej. A. W. J. Jozef Israèlslaan 3, 's-Gravenhage Mulder, J. Mijnsherenlaan 453b, Rotterdam (Z.) Mulders C. ss. R., Dr M. H. Redemptoristenklooster, Wittem (L.) Meilof Yben, J. Herengracht 99, Amsterdam (C.) Muller, Mr P. L. J. M. A. Grote Kerkstraat 24, Venlo Muter, J. Klein Seminarie, Apeldoorn Meindersma, Mej. J. Van Lennepweg 7, 's-Gravenhage Mijksenaar, Mr P. J. Watteaustraat 48, Amsterdam (Z.) Mellink, A. F. Beukenlaan 55, Winschoten Mijnssen, Mej. H. Ericaweg 1, Huis ter Heide Mensch, Dr C. Aekade 25, Veendam Mijsberg-Hesselink, Mevr. M. Tromplaan 9, Hilversum XIII Naarding, Dr J. Bosstraat 11, Assen Naudin ten Cate, Mr J. J. Sonderdanckstraat 33, 's-Gravenhage Nauta, Dr D. Vondelstraat 182, Amsterdam (W.) Niermeijer, Dr J. F. Milletstraat 51, Amsterdam Nillessen, Dr J. A. Ernst Casimirlaan 17, Arnhem Noest, Dr J. L. Emmalaan 19, Utrecht Nolet, 0. P., Dr Can. W. A. St. Dominicus College, Dennenstraat 135, Neerbosch Nolet, W. N. Z. Voorburgwal 293, Amsterdam (C.) Nolte, Dr Maria E. Klapheklaan 14, Aerdenhout Nolthenius, Mevr. Dr Helene Godelindeweg 6, Hilversum Noordam, Dr N. F. Paetsstraat 28 a , Rotterdam (C.) Noordeloos, P. Grootebroek Noordhoff, Mr L. J. Westersingel 37, Groningen Nooteboom, Dr C. Avenue Concordia 12a., Rotterdam (0.) Nooy, Dr J. de F. C. Dondersstraat 19 a , Utrecht 01st, G. J. van Huize Stadwijk, Ressen Ommen Kloeke, Mr Dr W. K. J. J. van Joh. van Oldenbarneveltlaan 37b, 's-Gravenhage Ongena, G. B. H. v. Swinderenstraat 8, Steenwijk Oomes, J. M. H. Snelliuskade 39, Hilversum Oudendijk, Mej. Dr J. K. Prins Hendriklaan 50, Utrecht Oudendijk, K. E. Ruygrocklaan 131, 's-Gravenhage Overeem, Mej. J. B. van Westersingel 24 a, Rotterdam Overzee, Dr P. van Laurillardlaan 8, Santpoort- station Oxenaar, H. F. D. Ruygrocklaan 144, 's-Gravenhage Ozinga, Dr M. D. Wilhelminapark 62, Utrecht Pater, Dr J. C. H. de Kranenburgerweg 30, 's-Gravenhage Pelinck, E Oude Singel 66, Leiden Pelkwijk, Mr Dr G. A. W. ter Koninginneweg 9, Doorn Pennings O. M. C., P. Schorsmolenstraat 9, Breda Piekaar, Dr A. J. Buurtweg 161, Wassenaar Pieters, H. Spanjaardstraat 74, Middelburg Pirenne, L. Tuinstraat 110, Tilburg Plemp van Duiveland, Mr L. J. Weteringschans 187a, Amsterdam (C.) Poel, Dr J. van der Flat Willemsplein 4 c , Rotterdam Poel, D. C. van der Vondelstraat 1841, Amsterdam (W.) Poel, Dr J. M. G. van der Gorechtkade 0.Z. 89, Groningen Poest Clement, A. v. d. Julianalaan 90 c, Schiedam Pohl, W. A. Amsterdamse straatweg 144b, Utrecht Polman 0. F. M., Dr P. Minderbroederklooster, Wijchen-Alverna (Gld.) XIV Poort, Ds W. A. Fleminghstraat 70, Nijmegen Post, Dr R. R. v. Oldenbarneveldstraat 27, Nijmegen Posthumus, Mr Dr N. W. Eikenhorstlaan 19, Wassenaar Postma, J. W. Sweelinckstraat 26bis, Utrecht Postmus, Mr T. Jan Luykenstraat 43, Amsterdam (Z.) Pot, G. J. J. van Beverninghlaan 17, Gouda Pot, Dr J. Bovendwarsweg 60, Oldebroek Pot, Dr J. H. J. van der Honingerdijk 65, Rotterdam (0.) Praamsma, Dr L. H. W. Mesdagstraat 7a, Groningen Prak, Mr W. Zwiepseweg 27, Lochem Prakke, Dr H. J. Brink 11, Assen Presser, Dr J. Maasstraat 150, Amsterdam (Z.) Prins, Mej. Mr E. C. M. Bachmanstraat 28, 's-Gravenhage Prins, Mr W. F. Glipperweg 194, Heemstede Quintus Bosz, Dr J. E. Prins Hendriklaan 96, Utrecht Raalte, Dr E. van Van Dorpstraat 22, Scheveningen Radermacher Schorer, Jhr Dr M. R. Wilhelminapark 12, Utrecht Ranitz, Jhr Mr Dr C. J. A. de Maliesingel 18, Utrecht Ratelband, K. Dr Fred. van Eedenweg 11a, Bussum Ratte, Dr J. Statensingel 63 c, Rotterdam Reeser, Dr Ed. Soestdijkseweg N. 40a, Bilthoven Regtdoorzee Greup-Roldanus, Mevr. Dr S. C. J. J. Viottastraat 11boven, Amsterdam (Z.) Regteren Altena, Mr A. D. van Buerweg 31, Bergen (N.H.) Reinalda, M. A. Paushuize, Utrecht Reve, S. J. M. van het (ps.: Rinko Wiersma) Jozef Israelskade 1161, Amsterdam (Z.) Revers, Mej. A. E. Tintorettostraat 13, Amsterdam (Z.) Reijers, Dr J. Pr. Bernhardlaan 252, Zutphen Reijs, W. W. Duifstraat 67, Tilburg Rhijn, Dr M. van Hobbemastraat 6, Utrecht Riekwel, C. Pleinweg 133b, Rotterdam (Z.) Riel, Mr H. van Nassau Dillenburgstraat 40, 's-Gravenhage Rientjes, A. E. Breedstraat 18, Maarssen Roelink, Dr J. Anna Vondelstral:t 5, Amsterdam (W.) Roe11, Jhr D. C. Amstel 256, Amsterdam (C.) Roemen, Dr H. C. W. Koningsplein 5 a, Maastricht Roest, Dr M. Prins Mauritslaan 24, 's-Gravenhage Roever, J. G. de Nieuwe Haven 51, Gorinchem Rogier, Dr L. J. Kronenburgersingel 17, Nijmegen Romein, Dr J. M. Victorieplein 21 A, Amsterdam (Z.) XV Roon, Mej. G. W. van Kerkewijk 73bis, Veenendaal Rooy, N. de Oude Molstraat 35, 's-Gravenhage Rooymans, G. J. Linnaueushof 66huis, Amsterdam (0.) Rotterdam, Rotterdams Leeskabinet Parklaan 3, Rotterdam Royen O. F. M., Dr N. J. H. Gerlach Kanaalstraat 199, Utrecht Royen, Mr R. van Lammenschansweg 1, Leiden Royen, Dr W. P. J. A. van Mecklenburglaan 25, Bussum Ru, Mr C. de Zoeterwoudsesingel 57, Leiden Riiter, Dr A. J. C. Van Slingelandtlaan 12, Heemstede Rijnberg, Mr Th. Eeuwigelaan 35, Bergen (N.H.) Rijperman, Mej. H. H. P. Koningsplein 24, 's-Gravenhage Rijpperda Wierdsma, Mr Dr J. V. Witte Singel 20, Leiden Sachse, Mej. Dra D. Burg. van Hasseltlam 4, Naarden Samberg, Dr J. W. Delden Schallenberg, Dr E. W. Lorentzkade 50, Leiden Scheen, P. A. Zeestraat 50, 's-Gravenhage Schelven, Dr A. A. van Distellaan 7, Aerdenhout Scherft, P. Dr Struyckenstraat 156, Breda Scheringa, S. Stationsweg 73, Zuidlaren (Gr.) Scherpbier, Dr H. Engelsestraat 61, Leeuwarden SchOffer, I. Emmalaan 2011, Amsterdam (Z.) Schokking, Mr J. J. Koningin Astrid Boulevard 27, Noordwijk aan Zee Scholten, Dr J. M. B. Sweelinckstraat 26, Utrecht Scholten, Dr L. W. G. J. W. Frisostraat 30, Utrecht Schotten, Dr S. Oude Delft 18, Delft Schoute, Dr D. Soesterbergseweg 109, Soest Schraver, J. Dr de Visserstraat 197, Rotterdam (C.) Schuitema Meijer, Mr A. T. Hoendiepskade it, Groningen Schukking, W. H. v. Kijfhoeklaan 7, 's-Gravenhage Schulte Nordholt, Dr H. Stadhouderslaan 110, Utrecht Sebus, Dr J. H. Frans Halsstraat 27, Utrecht Seters, Dr W. H. van Hoofddorpplein 1611, Amsterdam (W.) Severijn, Dr J. Ramstraat 10, Utrecht Sibinga Mulder, J. Velasquerstraat 4, Amsterdam (Z.) Siccama, Dr K. H. Hoogend 4, Sneek Sickinghe, Jhr Ir P. F. 0. R. Noordeinde 74, 's-Gravenhage Siemens, B. W. E 135, Houwerzijl Simon Thomas, Mej. Dr M. Kribbestraat 57huis, Amsterdam (Z.) Sipma, Dr P. W. Lodewijkstraat 65, Leeuwarden Six van Hillegom, Jhr J. Vondelstraat 21, Amsterdam (W.) Sixma baron van Heemstra, Dr F. S. Veenklooster, post, Buitenpost (Fr.) XVI Sizoo, Dr A. Raphaelplein 26, Amsterdam (Z.) Slither van Bath, Dr B. H. Kamplaan 24, Groningen Slootmans, C. J. F. Bolwerk Noord 69, Bergen op Zoom Smilde, Dr H. Jozef Israelsstraat 82, Groningen Smit, Mr Dr C. Mauritskade 41 c, 's-Gravenhage Smit, Dr C. G. Heliconweg 11, Leeuwarden Smit, Dr H. J. Nassau Dillenburgstraat 35, 's-Gravenhage Smit, Dr M. C. Zwanenlaan 19, 's-Gmvenhage Smit, Dr P. F. Ch. Peperstraat 35, 's-Hertogenbosch Smit, Dr W. A. P. Nassaustraat 15, Utrecht Smits van Waesberghe, Dr Jos. St. Ignatiuscollege, Hobbemakade 51, Amsterdam (Z.) Smits van Waesberghe, Dr M. M. J. Stijn Buysstraat 11, Nijmegen Smitskamp, Dr H. Joh. Verhulststraat 199, Amsterdam (Z.) Spits, F. C. Van der Heimstraat 18, 's-Gravenhage Sprey, Dr K. Albertus Perkstraat 58, Hilversum Stam, Dr J. J. Bergsingel 148, Rotterdam Storeren, J. van Begijnekade 7, Utrecht Steur, J. Klimopstraat 28, 's-Gravenhage Stolk, Stichting Fonds van Hoflaan 10, Rotterdam (0.) St6ve, G. W. van Neckstraat 124, 's-Gravenhage Strang, Dr A. Donizettilaan 6, Apeldoorn Stuiveling, Dr G. Diependaalselaan 114, Hilversum Stuyt, Dr J. C. L. M. Utrechtseweg 36, Arnhem Stuyvesant Meyen, J. J. van Emmalaan 4b, Utrecht Suttorp, Dr L. C. Oostduinlaan 195, 's-Gravenhage Suijs, Dr J. Tintorettostraat 41, Amsterdam (Z.) Swillens, P. T. A. Nieuwegracht 21, Utrecht Taets van Amerongen van Renswoude, M. J. L. baron Renswoude Tans, Dr J. A. G. Everh. Meysterlaan 75, Utrecht Tazelaar, Dr C. 2e Constantijn Huygensstraat 77, Amsterdam Tecoz, H. F. „Heuvelhoeve", Den Dolder Telders, Mr A. Heemraadsingel 141, Rotterdam Telders, Mej. G. C. v. Imhoffstraat 22, 's-Gravenhage Tellegen, Mej. Mr M. A. Van Lennepweg 12, 's-Gravenhage Terpstra, Dr H. Sophialaan 7, Hilversum Tesser, S. J., Dr J. Tongersestraat 53, Maastricht Tex, Mr Jan den Buurtweg 10, Leusden Theissing, Mej. Dr E. E. A. J. M. Prins Mauritsplein 30, 's-Gravenhage Thier, H. Gezichtslaan 15, Bilthoven Thijssen-Schoute, Mevr. Dr C. L. Govert Flinckstraat 24, Utrecht Tienhoven, Mr G. P. van Prins Hendriklaan 76, Utrecht XVII Timmer, Mej. Dr E. M. A. Frankenslag 166, 's-Gravenhage Timmers, Dr J. J. M. Papenstraat 13, Maastricht Tombe, Mr J. H. des Brigittenstraat 11, Utrecht Tonckens, Mej. N. Gronings Universiteitsmuseum, Academiegebouw, Groningen Tuij11 van Serooskerken, Mr A. M. Baron van Baan 27, Haarlem Tuijll van Serooskerken, M. Baronesse van „Balkenschoten'', Nijkerk Twijnstra, T. J. Frans Halsstraat 15, Bilthoven Tijen, C. van Merellaan 8, Aerdenhout Ven, Dr A. J. van de van Lidth de Jeudestraat 6, Utrecht Ven, Dr F. J. H. M. van der Korvelseweg 158a, Tilburg Venne, J. M. van de Houthem-St. Gerlach Veraart, Dr J. A. Ridderlaan 1, Wassenaar Verberne, Dr L. G. J. Wilhelminapark 36, Breda Verdoorn, Ir W. C. Nic. Maesstraat 34hs, Amsterdam (Z.) Verhagen, Dr J. A. H. Keizersgracht 17, Eindhoven Verhey, H. J. W. Graaf Florisstraat 63, Rotterdam (C.) Verhoeven, Br Borromeus Warandestraat 155, Schiedam Unger, Dr W. S. Verkade, Mej. Dr M. A. Abdij 3, Middelburg Vinkenbaan 3, Santpoort-station Unnik, Dr W. C. van Verkade, Mej. Dr E. Wagnerlaan 22, Bilthoven Keizersgracht 780, Amsterdam Uyl, H. M. den Vermaseren, Dr B. A. Arkelstraat 74, Gorinchem Willem III laan 36, Breda Vermaseren, Dr M. J. Valk, W. p.a. Drift 25, Utrecht Victorieplein 47, Amsterdam (Z.) Vermeer, Mej. Dr H. B. C. W. Valkenburg, Jhr Mr C. C. van Van Karnebeekstraat 108, Duinweg 19, Aerdenhout Zwolle Valkenburg, Mr W. W. van Vermeulen, Dr W. H. Backershagenlaan 70, Wassenaar Jul. van Stolberglaan 18, Rotterdam Vandervelden, Dr J. Midden Duin en Daalseweg 29, Vermeulen, Mr W. J. G. Wittevrouwensingel 6, Utrecht Bloemendaal Verschuur, J. Veenendaal, Dr A. J. Breukelerveen (post Tienhoven) Harstenhoekweg 271, Scheveningen Verseput, Dr J. Schiebroeksesingel 18, Veenhoven, Dr W. A. Rotterdam (W.) Roodborstlaan 22, 's-Gravenhage Vink, Mej. Mr Dr J. C. H. H. de Veenstra, Dr F. Wilhelminapark 53, Utrecht Cyclaamstraat 3, 's-Gravenhage Vinkhuyzen van Maarssen, Dr W. Kon. Wilhelminalaan 39, Velde, P. J. van de Voorburg Dr Blookerstraat 10, Voorburg XVIII Vis, Dr A. J. Regentesselaan 23, Bussum Visser, Mr Dr M. Keizersgracht 136, Amsterdam (C.) Vlam, Mej. Dr A. Nassaulaan 2, Bennekom Vlekke, Dr B. H. M. Van Alkemadelaan 658, 's-Gravenhage Vlis, J. A. van der Gabr. Metsustraat 13, Amsterdam (Z.) Vogels, F. Hoge Nieuwstraat 38, 's-Gravenhage Vogelsang, Dr W. Nobelstraat i bis, Utrecht Volmiiller, H. W. J. Oudenoord 3011, Utrecht Voogd, G. J. de Bentinckstraat 146, 's-Gravenhage Vos, Mr A. T. Stationsweg 12, Appingedam Vos, Dr J. C. Rhienderinklaan, Warnsveld Vrankrijker, Dr A. C. J. de Const. Huygenslaan 30, Bussum Vriend, J. J. ROntgenstraat 6, Amsterdam (0.) Vries, Dr Ph. de Amstelveenseweg 20011, Amsterdam (Z.) Vroom, E. Brederostraat 8, Zwolle Vijlbrief, Dr I. A. v. Bleyenburgstraat 40, Dordrecht Waal, A. M. van de Willemsparkweg 153, Amsterdam Waal, Dr H. van de Burggravenlaan 30, Leiden Wachters, H. J. J. Sumatralaan 2, Hilversum Wal, Th. van der Achterpad 6, Bergen (N.H.) Walther Boer, Dr C. L. Statenlaan 108A, 's-Gravenhage Wansink, Dr D. J. 0. Molenw. 64, Hengelo (0.) Waslander, Mr H. B. J. Rooseveltlaan 38, Amsterdam (Z.) Wassenaar Catwijck, G. H. L. baron van Bloemcamplaan 15, Wassenaar Waterbolk, Dr E. H. Haaksbergerstraat 570, Enschede Waterink, Dr J. Vossiusstraat 21, Amsterdam (Z.) Weel, Dr A. H. van der Beukelsdijk 105 a, Rotterdam Wendelaar, Mr W. C. Waalsdorperweg 141, 's-Gravenhage Werff, IJ. P. W. van der Heuvelbrink 3a, Breda Wellman, E. J. Rijksarchivaris in Drenthe Assen Wessels, S. J., C. Hobbemakade 51, Amsterdam Westendorp Boerma, Dr J. J. Poststraat C 93, Zierikzee Westra van Holthe, J. Iepenlaan 12, Assen Weijling, Dr J. F. A. N. Fr. Douvenstraat 18, Roermond Wiarda, Dr R. Cabeljaustraat 4, Alkmaar Wichers Hoeth, A. W. Wilhelminalaan 35, Zeist Wiegersma, H. Deurne (N. Br.) Wiel, A. P. van de Oosterstraat 12, Zwolle Wieringa, Mej. Dr P. A. C. Mecklenburglaan 29, Bussum Wieringa, Dr W. J. Stadionkade 771, Amsterdam (Z.) XIX Wiersma, Rinko (ps. van S. J. M. van het Reve) Wigman, H. G. M. Stadhouderslaan 28, Utrecht Wille, Dr J. Korte Schoolstraat 2, Baarn Willeumier-Schalij, Mevr. Dr J. M. Postlaan 22, Hilversum Winkel-Rauws, Mevr. Dr H. Harmoniehof 64, Amsterdam (Z.) Winkelman, Dr P. H. Laan van Nieuw Oosteinde 213, Voorburg Winter, Jhr Dr P. J. van Rodeweeshuistraat 21, Groningen Wiskerke, Dr C. Leede 11, Rotterdam (Z.) Wisse, Dr J. Wentholtlaan 6, Heiloo Wittop Koning, Dr D. A. Overtoom 83, Amsterdam (W.) Wolthuis, G. W. Singel 7, Den Helder Woltjer, J. J. Neuhuyskade 79, 's-Gravenhage Wortel, Th. P. H. Emmastraat 85, Alkmaar Woude, G. J. van der Valkenboslaan 6, Zeist Woude, Dr S. van der R. Vinkelerkade 57, Amsterdam Wttewaall, Mr F. W. R. Lankhorsterkamp, Olst (0.) Wijn, Dr J. W. Gentsestraat 161, 's-Gravenhage Wijnand, J. H. Roerstraat 52 11, Amsterdam (Z.) Wijnbeek, D. Sassenstraat 37a, Zwolle Wijnman, Mr H. F. Prinsengracht 554, Amsterdam (C.) IJpma, p. Dr E. Schenkkade 229, 's-Gravenhage Zadoks-Josephus Jitta, Mevr. Dr A. N. Prinsengracht 535, Amsterdam (C.) Zandman, J. Marnixstraat 3, Dordrecht Zee, D. van der Pauwenlaan 24, 's-Gravenhage Zilvcrberg, Dr S. B. J. Nanne Grootstraat 50, Enkhuizen Zwart, Dr J. Wolfboschstraat 10b , Hoogeveen Zwier, Dr W. Spotvogellaan 2, 's-Gravenhage Zijp, Dr A. Lessingla an 36, Utrecht B. BUITENLAND BELGIE Andriessen S. J., J. Minderbroederstraat 11, Leuven Blockmans, Dr Fr. Stadsarchief, Antwerpen Bock, Eug. de v. Varickstraat 4, Antwerpen Bock-Doehaerd, Mevr. Dr R. de 64 Neufchatelstraat, Brussel Bonenfant, Dr Paul 12 Avenue du Passage, Bruxelles Bouchery, Dr H. F. Carelsdreef 25, St. AmandsbergGent Cosemans, Dr A. Vinkelaan 11, St. Pieter-WoluweBrussel Demey, Dr J. Astridlaan 7, OverboelareGeeraardsbergen Demeyer, Kan. Dr mag. A. Blijde Inkomststraat 32, Leuven Demoulin, Dr R. Rue du Jardin botanique 50, Luik XX Dhanens, Mej. Dr Elisabeth Boelare 99, Eeklo Dhondt, Dr J. Volderstraat 24, Gent Dierickx S. J., Dr M. Minderbroederstraat 11, Leuven Draye, Dr H. Winkelse steenweg 60, Herent-Leuven Faider-Feijtmans, Mevr. Dr G. Musee de Marienmont, Morlanwelz (Henegouwen) Faille d'Huysse, Mme la Bar. A. de la 26 rue Ortelius, Brussel Houtte, Dr J. A. van Eegenhoven, Leuven Jacob, W. G. s' Leuvenseweg 5, Brussel Kalken, Dr Fr van F. D. Rooseveltlaan 144, Brussel Kessels, Mevr. H. Avenue Franklin Roosevelt 50, Brussel Lejeune, Dr J. Rue du Rewe 2 bis, Luik Lissens, Dr R. F. Jules Lejeunestraat 6, Elsene-Brussel Lousse, Dr E. Brainestraat 10, Blanden-Leuven Luykx-Fancke, Mevr. Dr E. 12, Laneaustraat, Brussel Maes, Dr Louis Th. Bleekstraat 38, Mechelen Nauwelaerts, Dr M. A. Ridder Dessainlaan 51, Mechelen Picard, Leo Dropstraat 108, MortselAntwerpen Scheerder, J. Weg op As 36, Genk (Lb.) Schmook, Dr G. E. K. Volhardingstraat 70, Antwerpen Smits, Dr A. St. Pietersabdij, Steenbrukge Sterck, Dr J. F. Collegestraat 11, St. Geeraardsbergen Sturler, Jhr Dr J. V. de 96 Avenue Montjoie, Brussel Verbist, C. J., Dr G. H. College to Melle bij Gent Verbruggen, J. F., Groenstraat 19, Vilvoorde 'Verheijden, Dr A. L. E. 28 Straatweg naar Koningslo, Vilvoorde Verlinden, Dr C. Diamantlaan 132, Brussel Voet, Dr L. De Vrierestraat 33, Antwerpen Willaert S. J., P. Dr L. 59 rue de Bruxelles, Namen CHINA Eerenbeemt, Dr A. J. J. M. van den San cheng koung Ninghia Province DUITSLAND Eggen van Terlar, Mr J. Maarslach 2, Bonn Sproemberg, Dr H. Seminar fur mittelalterliche Geschichte, Peterssteinweg 2, Leipzig C 1. ENGELAND Bindoff, Dr S. T. Queen Mary College, University of London, Mile End Road. E. 1 Grierson, Dr Philip Gonville and Caiuscollege, Cambridge Kerling, Dr N. J. M. 26 Upper Park Road, London N.W. 3 Nobbs, Dr Douglas 51 Craiglockhart Avenue, Edinburgh II XXI Renier, Dr G. J. 7 Montpelier Row, Twickenham (Middlesex) Wilson, Charles Jesus College, Cambridge FRANKRIJK Coornhaert, E. 3 Rue Paillet, Parijs V. Haagen, Dr J. K. van der 11 Route de Saint Prix, St Leu — la Foret (S. et 0.) Reesink, Mej. Dr H. J. „Lafitte"„ Rue Charleshoff 29, Neuilly sur Seine Schillings, Dr A. J. M. H. Villa Jeanne d'Arc, Sonnant d'Uriage (Dep. de l'Isere) Schuyt, Dr W. J. 16, rue de Monthery, St Michelsur-Orge (S. et 0.) INDONESIE Algra, A. Javaweg 78, Djakarta (Java) Cense, Dr A. A. Soemenepweg 12, Djakarta (Java) ITALIE Poelhekke, Dr J. J. Istituto Storico Olandese, 12 Via Omera, Rome Smedt, Oskar de Via Lovanio 5, Milaan LUXEMBURG Weber, Dr Paul 8 Avenue de 1'Arsenal, Luxembourg SPANJE Maranon y Posadillo, Dr G. Avenida del Generalisimo 59, Madrid Maura y Gamazo, Gabriel, Duque de Maura, Calle de Miguel Angel 9, Madrid VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA Barbour, Miss V. Vassar College, 158 College Ave, Poughkeepsie (N.Y.) Davies, David W. Librarian of the Claremont Colleges Library, Harper Hall, Claremont (Cal.) Folmer, Henry 1246 Troystreet, Denver 8 (Cal.) Murray, John J., History department, University of Indiana, Bloomington Santen, Mr C. W. van 49, West 49th street, New York 20 Vixeboxse, Dr J. c/o Netherlands Delegation to U.N.O. 10 Rockefeller Plaza, 3 rd floor, room 301, New York 20 WEST-INDIE Goslinga, Dr W. J. p.a. Dep. v. Onderwijs, Willemstad. Curacao (N.A.) Krafft, Dr Ds A. J. C. Berg Carmelweg 2, Willemstad. Curacao (N.A.) Latour 0. P., Pater M. D. Pastorie Pietermaai, Curacao (N.A.) Lemmink, Dr F. H. J. Cerrito, Willemstad. Curacao (N.A.) Meeteren, N. van Huize Groot Westerhout, S. b. N. v. Staverenweg 40, van Engelen, Curacao (N.A.) Meijer, W. directeur H. B. S. Willemstad. Curacao (N.A.) XXII Meijer, Dr J. Heerenstraat 58, Paramaribo Try Ellis, Dr W. Ch. de la Willemstad. Curacao (N.A.) ZUID-AFRIKA Alphen, Dr G. Beckettstraat 159, Pretoria Bax, Dr D. Meyerhof Woonstelle 14, Kampstraat, Tuine-Kaapstad BOeseken, Mej. A. J. „Oranjezicht" Rosmeadlaan 19, Kaapstad Bokhorst, Dr M. Clarkstreet 303, BrooklynPretoria Bosman, Dr D. B. Klein Belderberg, Somerset-West, Kaapstad Coetsee, Dr A. J. Postbus 1176, Johannesburg Engelbrecht, Dr S. P. Universiteit van Pretoria, Postbus 988, Pretoria Gast, Mej. A. c/o Die Nasionale Museum, Bloemfontein Merwe, Dr P. J. van der Monkadanstraat, Stellenbosch Thom, Dr H. B. Departement van geskiedenis, Universiteit, Mosterdrif, Stellenbosch ZWEDEN Dahl, Folke 27, Hackspettsgatan, Goteborg BIJLAGE B Van de onderstaande uitgaven, is, voor zover zij voorhanden zijn, voor de leden van het Historisch Genootschap een exemplaar tegen de helft van de prijs to bekomen en wel tot en met Bijdragen en Mededelingen 46ste deel, Werken 3de Serie deel 49 en Verslag Alg. Vergadering 1923. Van de daarna verschenen delen dezer Serien is de prijs voor de leden tussen haakjes achter de handelsprijs vermeld. Men wende zich daarvoor direct tot de bibliothecaris van het Historisch Genootschap, Wittevrouwenstraat 11, Utrecht. UITGAVEN van het HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT (de met * getekende delen zijn uitverkocht) KRONI JK. 1846-1875. .1 1,55 17e jaargang „ 1,55 18e jaargang f 1,55 1,55 „ 2,60 19e jaargang 2,10 2,60 20e jaargang 2,10 2,10 21e jaargang 2,10 * 7e jaargang 3,15 22e jaargang 2,10 * 8e jaargang 3,15 23e jaargang „ 2,60 * 9e jaargang 3,15 3,15 24e jaargang „ 2,60 *10e jaargang 25e jaargang „ 3,15 lie jaargang 1,05 26e jaargang 12e jaargang 1,05 27e jaargang 13e jaargang 14e jaargang 1,55 28e jaargang 1,55 29e jaargang 15e jaargang 1,55 30e jaargang 2,60 , 2,60 2,60 " 2,60 3,15 16e jaargang 1,55 31e jaargang 2,60 2e jaa,rgang 1) 3e jaargang * 4e jaargang * 5e jaargang 6e jaargang * le deel, le stuk * le deel, 2e stuk * 2e deel, le stuk 1) 10 BERIGTEN. 1846-1863. . I 1,55 * 2e deel, 2e stuk . , 1,55 ' * 3e deel, le stuk „ 1,55 * 3e deel, 2e stuk De eerste jaargang is niet in druk verschenen. . . f 4,- . . ,, 1,55 . „ 1,55 XXIV * 4e deel, le stuk * 4e deel, 2e stuk * 5e deel, le stuk 5e deel, 2e stuk . . . . f 2,10 „ 1,55 „ 1,55 „ 1,05 6e deel, le stuk 6e deel, 2e stuk 7e deel, le stuk 7e deel, 2e stuk CODEX DIPLOMATICUS * Eerste serie (in 4' ) . 1848. le deel . . * * * * le deel, le afd. le deel, 2e afd. 2e deel, le afd. 2e deel, 2e afd. 3e deel, le afd. Tweede serie (in 8° ) . 1852-1863. 3e deel, 2e afd. . f 2,60 4e deel, le afd. . „ 2,60 4e deel, 2e afd. „ 3,65 5e deel „ 2,10 6e deel „ 2,10 Register op de Kronijk van 1846-1854. 1857 .. : f 10 :055 ,, 1,05 „ 1,55 „ 2,60 . f 5,45 1,55 1,55 1,55 ,, 4,20 1,05 f /5 55 55 „ 1,55 * Register op de onderwerpen, behandeld in de Kronijk, de Berigten en de Codex diplomaticus. 1877 . . „ 1,55 BI JDRAGEN EN MEDEDELINGEN 1878-1949. 24e deel . f 2,90 f 2,60 * le deel *25e deel ,, 2,60 . 2e deel " 43, 7105 26e deel ,, 2,60 * 3e deel ,, 27e deel 6,80 * 4e deel4,20 28e deel „ 6,80 „ 3,15 * 5e deel 29e deel 5,50 6,30 * 6e deel 30e deel 5.75 „ 5,25 * 7e deel 31e deel „ 6,30 3,80 * 8e deel 3,40 32e dee! ,, 5,75 d ee l 55 ,, 6,05 33e deel 1.0e deel 3,15 „ 6,80 34e deel „ 3,65 1 le deel 2,35 35e deel 12e deel ,, 3,1 5 „ 4,20 36e deel 2,60 3e deel 13e 37e deel 14e deel„ 4,45 ,, 2,10 38e deel 15e deel„ 55:225 2,50 5 39e deel 16e deel „ 2,60 „ 3,40 17e deel , 2,10 *40e deel „ 4,20 41e deel 18e deel „ 3,15 „ 3,15 42e deel ,, 2,90 19e deel „ 3,40 ,, 1,85 43e deel 20e deel 44e deel ,, 2,35 3,65 21e deel „ 2,60 45e deel 3,95 22e deel 6,30 46e deel ,, 2,60 23e deel 55 77 55 9e 55 55 55 55 XXV 47e deel 48e deel 49e deel 50e deel 51e deel 52e deel 53e deel 54e deel 55e deel 56e deel 57e deel 6,80 (1 5,25) 1) „ 6,30 („ 5,-) 7, 35 (1 5,25) • • ,, 7,85 („ 5,25) 6,55 („ 4,20) 8,15 („ 5,25) 4,70 („ 2,35) 5,50 („ 2,90) 7,60 („ 3,95) 5,- („ 2,60) 7,60 („ 3,95) f 58e deel 59e deel 60e deel 61e deel 62e deel 63e deel 64e deel *65e deel 66e deel * 672 deel • f • •„ • 1, • • 5, • ,1 • 5, • 5, • ,5 6,55 (1 3,40) 5,- („ 2,60) 5,50 („ 2,90) 5,- („ 2,60) 3,95 („ 2,10) 5,- („ 2,60) 5,25 („ 2,75) 11,75 („ 6,-) 7,--- („ 3,50) 10,75 („ 5,50) WERKEN Nieuwe serie. 1863-1899. *1. Annales Egmundani. 1863 . f 1,05 2. Verbaal van de buitengewone ambassade naar Engeland in 1685. 1863 .. „ 1,05 3. Memorièn van Roger Williams. J. T. Bodel Nvenhuis, 1864 . „ 1,05 *4. Kronijken van Emo en Menko. Feith en Acker Stratingh, 1866 .. „ 1,55 *5. Hortensius, Over de opkomst en den ondergang van Naarden. Peerlkamp en A. Perk, 1866 . . „ 1,55 *6. Kronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke (gewoonlijk genaamd Kronijk van den Clerc uten laghen landen bi der see). 1867 . . „ 1,05 7. Kronijk van Eggerik Egges Phebens, 1565-1594. H 0. Feith, 1867 .. „ 1,05 *8. Verwijs, De oorlogen van Albrecht van Beieren met de Friezen in de laatste jaren der XIVe eeuw. 1869 .. „ 2,60 9. Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen by den koning van Denemarken, den NederSaxischen kreits en den koning van Zweden, 1625. 1867 . 1.05 1 ) Van hier of wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genootschap achter de handelsprijs tussen haakjes de ledenprijs vermeld. XXVI 10. Verbaal van de ambassade van Aerssen, Joachimi en Burmania naar Engeland, 1625. 1867 . . 1 1,05 11. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert, 1584-1644. I (1584-1618). H. C. Rogge, 1868 . „ 1,55 12. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert, 1585-1644. II 1 (1618-1621). H. C. Rogge, 1869 .. 55 1,05 13. Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint Ondaatje. Mrs. C. M. Davies, 1870 .. „ 1,55 14. Verhooren en andere bescheiden betreffende het rechtsgeding van Hugo de Groot. R. Fruin, 1871 „ 2,10 15. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert, 1585-1644. II 2 (1621-1626). H. C. Rogge, 1871 . . „ 2,10 *16. Memorien en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft. I. 1871 „ 2,10 17. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert, 1585-1644. III 1 (1626-1627). H. C. Rogge, 1872 „ 2,10 18. Onderzoek van 's Konings wege ingesteld omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567. J. van Vloten, 1873 . „ 1,55 19. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert, 1585-1644. III 2 (1628-1629). H. C. Rogge, 1873 . . „ 2,60 20. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert, 1585-1644. HI 3 (1630). H. C. ............. R ogge, 1874 „ 2,10 *21. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. I. H. G. Hamaker, 1875 „ 2,60 22. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert, 1585-1644. III 4 (1631-1644). H. C. Rogge, 1875 . .. Joumaal van Constantijn Huygens den zoon, 1688*23. 1696. I. 1876 .. *24. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. II H. G. Hamaker, 1876 „ 1,55 „ 7,05 „ 2,60 XXVII *25. Journaal van Constantijn Huygens den zoon, 16881696. II. 1876 . f 8,30 *26. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. III. H. G. Hamaker, 1878 27. Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen van de Poll. W. H. de Beaufort, 1879 . 27b .Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen *27b van de Poll. (Aanhangsel). J. A. Sillem, 1879 *28. HENRICUS BomEuus, Bellum Trajectinum. 1878 „ 1,05 „ 1,05 *29. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis. I. H. G. Hamaker, 1879 7, *30. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis. II H. G. Hamaker, 1880 „ 3,15 *31. S. Muller Fz., Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken, met opgave van bestaande handschriften en literatuur. 1880 . *32. journalen van Constantijn Huygens den zoon, 1673.. 1678. 1881 33.. Negociations du comte D'Avaux, ambassadeur a la cour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698. I. J. A. Wijnne, 1882 . . 34. Negociations du comte D'Avaux, ambassadeur a la cour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698. II. J. A. Wijnne, 1882 .. 35. Negociations du comte D'Avaux, ambassadeur a la cour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698. III 1. J. A. Wijnne, 1883 . 36. Negociations du comte D'Avaux, ambassadeur a la cour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698. III 2. J. A. Wijnne, 1883 . *37. Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan Doge en Senaat van Venetie in 1616-1618, benevens Verslag van Trevisano betreffende zijne tending naar Holland in 1620. 1883 . . *38. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. I. 1884 . . *39. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap de Goede Hoop, 1652-1662. I (16521655). 1884 . „ 2,60 5, 3,15 3,15 „ 1,05 ,, 3,65 „ 2,60 „ 2,60 „ 2,60 „ 2,60 „ 3,65 „ 3,65 „ 8,20 XXVIII *40. Rijmkroniek van Melis Stoke. I. W. G. Brill, 1885 f 2,60 41. De geschillen over de of Banking van het krijgsvolk in de Vereenigde Nederlanden in de jaren 1649 en 1650. J. A. Wijnne, 1885 . *42. Rijmkroniek van Melis Stoke. II. W. G. Brill, 1885 ,, 2,60 ,, 2,60 43. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. II. 1886 .. „ 1,55 44. Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer Arend van Dorp, heer van Maasdam. I. J. B. J. N. ridder De van der Schueren, 1887 . . „ 3,15 *45. Memorien van Mr. Diderik van Bleyswijk, burgemeester van Gorichem, 1734-1755. Theod. Jorissen, 1887 „ 3,15 *46. Journalen van Constantijn Huygens den zoon, 1680 —1682 en 1649-1650. 1888 . „ 2,30 *47. Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau en andere onuitgegeven documenten. P. J. Blok, 1887 ,, 3,05 *48. De kroniek van Sicke Benninge. le en 2e deel (Kroniek van Van Lemego). J. A. Feith, met eene inleiding van P. J. Blok, 1887 .. „ 2,50 *49. Quedam narracio de Groninghe, de Thrente, de Covordia et de diversis aliis sub diversis episcopis Trajectensibus. C. Pijnacker Hordijk, 1888 . . „ 2,20 * 50. Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer Arend van Dorp, heer van Maasdam. II. J. B. J. N. ridder De van der Schueren, 1888 . . „ 2,60 51. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). I. (15761578) P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1889 ,, 7,15 52. Resolution van de vroedschap van Utrecht betreffende de Akademie, 1632-1812. J. A. Wijnne en Lucie Miedema, 1888, 1900 .. ,, 7,35 53. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht, 1325-1336, I. S. Muller Fz., 1889 . . „ 5,25 54. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht, 1325-1336. II. S. Muller Fz., 1891 . . ,, 5,75 XXIX 55. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). II (1578— 1579). P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1890 . f 4,70 56. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. III. 1890 . „ 1,30 57. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). III (15971581) P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1891 . „ 4,70 58. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap de Goede Hoop, 1652-1662. II (16561658). 1892 „ 4,20 59. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap de Goede Hoop, 1652-1662. III (16591662). 1893 . „ 4,20 60. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). IV (15811583). P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1898 . „ 2,60 61. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). V (15831584). P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1899 . „ 4,70 Derde serie. 1894-1952. 1. Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales, 1566-1616. R. Fruin, 1894 . „ 4,20 2. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht, 12841424. C. M. Dozy, 1891 . „ 1,30 *3. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. S. Muller Fz., 1892 . „ 2,60 *4. Brieven van prins Willem V aan baron Van Lijnden van Blitterswijk. F. de Bas, 1893 ... „ 1,55 5. Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicquefort, 1668-1674, F. J. L. Kramer, 1894 . . „ 2,60 6. Rekeningen van de gilden van Dordrecht, 14381600. J. C. Overvoorde, 1894 .. „ 1,55 * 7. H. BONTEMANTEL, De regeeringe van Amsterdam soo in 't civiel als crimineel en militaire, 16531672. I. G. W. Kernkamp, 1897 . . .1, 4,0 9. . XXX 8. H. BONTEMANTEL, De regeeringe van Amsterdam soo in 't civiel als crimineel en militaire, 16531672. II. G. W. Kernkamp, 1897 .. f 4,20 9. Rekeningen der stad Groningen uit de 16e eeuw. P. J. Blok, 1896 . . . „ 2,10 10. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes, 1659-1673. I. C. J. Gonnet, 1899 . ,3 3,15 11. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes, 1659-1673. II. C. J. Gonnet, 1909 .. 5, 3,15 12. Diarium Everardi Bronchorstii sive Adversaria omnium quae gesta sunt in academia Leidensi, 15911627. J. C. van Slee, 1898 . . „ 1,30 Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis, met akten en bescheiden betreffende dit Fraterhuis. M. Schoen. gen, 1908 ,, 9,20 14. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, (1747-1787). I 1747-1780. F. J. L. Kramer, 1901 . „ 6,80 15. Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de Groot. H. C. Rogge, 1902 . „ 7,85 13. 16. JACOBUS TRAIECTI alias DE VOECHT, GERARDUS GELDENHAUER NOVIOMAGUS, Collecta- nea. J. Prinsen J. Lzn., 1901 .. „ 3,95 17. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, (1747-1787). II 1780-1781, F. J. L. Kramer, 1903 . „ 7,85 *18. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672, I 16501657 (1658). R. Fruin (f) en G. W. Kernkamp, 1906 . „ 6,80 19. Notulen, gehouden ter Statenvergadering van Holland door Hop en Vivien, 1671-1675. N. Japikse, 1904 . „ 5,75 *20. Willelmi, capellani in Brederode, postea monachi et procuratoris Egmondensis Chronicon. C. Pijnacker Hordijk, 1904 ... „ 4,10 21. Diarium van Arend van Buchell. G. Brom en L. A. van Langeraad, 1907 .. „ 7,35 XXXI 22. Register op de Journalen van Constantijn Huygens Jr. 1906 . . I 4,10 23. Journalen van de admiralen Van -Wassenaer-Obdam en De Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de Deensche wateren, 1658-1660. G. L. Grove, 1907 „ 3,65 24. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, (1747-1787). III 1781-1782. A. J. van der Meulen, 1910 . „ 6,80 25. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672, II (1657) 1658-1664. R. Fruin (t) en N. Japikse, 1909 . „ 7,10 *26. Journaal der reis van den gezant der 0.-I. Cornpagnie Joan Cunaeus naar Perzie in 1651-1652, gehouden door Cornelis Speelman. A. Hotz, 1908 „ 6,80 27. De kroniek van Abel Eppens tho Equart. I. J. A. Feith en H. Brugmans, 1911 .. „ 7,10 28. De Kroniek van Abel Eppens tho Equart. II. J. A. Feith en H. Brugmans, 1911 .. 5, 8,90 29. Verslagen van kerkvisitatien in het bisdom Utrecht uit de 16de eeuuw. F. A. L, ridder van Rappard (t) en S. Muller Fz., 1911 . „ 5,75 30. Depéches van Thulemeyer, 1763-1788. R. Fruin (t) en H. T. Colenbrander, 1912 . „ 7,35 31. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672. III 1665-1669. R. Fruin (t) en N. Japikse, 1912 . „ 6,30 32. Stadsrekeningen van Leiden, 1390-1434. I 1390— 1424. A. Meerkamp van Embden, 1913 . . „ 5,50 33. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672. IV 1670-1672. R. Fruin (t) en N. Japikse, 1913 . . „ 6,30 34. Stadsrekeningen van Leiden, 1390-1434. II 14241434. A. Meerkamp van Embden, 1913 . ,, 5,75 35. Aanteekeningen en Verbeteringen op het in 1906 door het Historisch Genootschap uitgegeven Register op de Journalen van Constantijn Huygens den zoon. Jhr. J. H. Hora Siccama (t), 1915 . „ 8,40 36. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, (1747-1787). IV 1781-1783. A. J. van der Meulen, 1915 . . „ 7,85 XXXII *37. Alperti Mettensis De diversitate temporum. A. Hulshof, met eene inleiding van C. Pijnacker Hordijk (t), 1916 . f 1,30 38. Bescheiden betreffende de provinciale organisatie der Hollandsche lakenbereiders (de zgn. Droogscheerderssynode). N. W. Posthumus, 1917 . . . ,, 3,15 39. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, (1747-1787). V 1784-1785. F. J. L. Kramer, 1917 . „ 7,85 40. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, (1747-1787). VI 1785-4788. F. J. L. Kramer, 1918 „ 8,40 41. De twee reizen van Cosimo de Medici, Prins van Toscane, door de Nederlanden, 1667-1669. Journalen en Documenten. G. J. Hoogewerff, 1919 . . „ 6,30 *42. Brieven aan Johan de Witt. I 1648-1660. R. Fruin (t) en N. Japikse, 1919 . „ 6,05 43. Kerkeraadsprotocollen der Nederduitsche vluchtelingenkerk to Londen, 1560-1563. A. A. van Schelven, 1921 „ 10,50 *44. Brieven aan Johan de Witt. II 1660-1672. R. Fruin (t) en N. Japikse, 1922 . „ 13.10 *45. Bepalingen en Instruction voor het bestuur van de buitendistricten van de Kaap de Goede Hoop, 1805. G. W. Eybers, met een inleiding door S. J. Fockema Andreae (t), S. van Brakel en den uitgever, 1922 ,, 2,35 46. De rekeningen der Graven en Gravinnen uit het Henegouwsche Huis. I. Rekeningen van Jan II en Philippine van Luxemburg, Johanna van Valois en Willem IV. H. J. Smit, 1924 . „ 8,90 47. Correspondance francaise de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme avec Philippe II. T. I fevrier 1565 jusqu'a la fin de 1567. R. C. Bakhuizen van den Brink (t) en J. S. Theissen, 1925 . . „13,10 48. Memorièn en Adviezen van Cornelis Pietersz. Hoof t. II. H. A. Enno van Gelder, 1925 .. ,, 7,85 XXXIII 49. Het leven van een Vloothouder. Gedenkschriften van M. H. Jansen, gep. Schout-bij-Nacht-titulair, Lid van den Raad van State, geb. 10 Sept. 1817, overt: 10 Sept. 1893. S. P. l'Honore Naber, 1925 f 7,60 50. Rekeningen van het bisdom Utrecht, 1378-1573. I. Rekeningen over het wereldlijk gezag van den bisschop. Eerste stuk: Rekeningen van het Nedersticht. Tweede stuk: Rekeningen van het Oversticht; Aanhangsel: Rekeningen van de bisschopstienden. K. Heeringa, 1926 . ....... . f 10,50 (1 7,85) 1) 51. De Nationale Organisatie der Lakenkoopers tijdens de Republiek, N. W. Posthumus, 1927 . . „ 7,60 („ 5,—) 52. Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche Klarissen en Tertiarissen v6Or de Hervorming. 5, 3,40 („ 1,85) David de Kok, 1927 . *53. Piet Heyn en de Zilvervloot. S. P. l'Honore Naber . „ 13,10 („ 7,85) en Irene A. Wright, 1928 . . 54. De rekeningen der Graven en Gravinnen uit het Henegouwsche huis. II. Nalezing. H. J. Smit, 1929 „ 8,90 („ 6,30) 55. Bescheiden aangaande de hervorming der tucht in de abdij van Egmond in de 15de eeuw. Chr. S. Dessing, 1930 . . („ 3,95) ,, 56. Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van Leycester, en andere documenten betreffende zijn Gouvernement-Generaal in de Nederlanden, 1585— „ 7,85 („ 5,25) 1588, I. H. Brugmans, 1931 .. 57. Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van Leycester, en andere documenten betreffende zijn Gouvernement-Generaal in de Nederlanden, 15857,85 („ 5,25) 1588, II H. Brugmans, 1931 ... 58. Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van Leycester, en andere documenten betreffende zijn Gouvernement-Generaal in de Nederlanden, 15851588, III H. Brugmans, 1931 .. „ 7,85 („ 5,25) 59. Rekeningen van het bisdom Utrecht, 1378-1573. II. Rekeningen van het geestelijk gezag van den bisschop K. Heeringa, 1932 .. . . „ 10,25 („ 5,25) 1) Van bier of wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genootschap achter de handelsprijs tussen haakjes de ledenprijs vermeld. XXXIV 60. Rekeningen van het bisdom Utrecht, 1378-1573. III. Inleiding en indices. K. Heeringa, 1932 . . f 3,15 (f 1,55) 61. Fontes Egmundenses. 0. Oppermann, 1933 . „ 11,30 („ 5,75) 62a. Annales Egmundenses. Handuitgave. 0. Oppermann , 1933 . . • „ 2,— („ 1,05) 62. Briefwisseling en aanteekeningen van Willem Bentinck, heer van Rhoon (tot aan den dood van Willem IV, 22 October 1751). I. Tot aan de praeliminairen van Aken (30 April 1748). C. Gerretson en P. Geyl, 1934 .. • „ 7,85 („ 3,95) *63. Nederlandsche Zeevaarders op de eilanden in de Cardibische zee en aan de kust van Columbia en Venezuela gedurende de jaren 1621-1648 (9). I 1621-1641. Irene A. Wright, vertalingen van C. F. A. van Dam, 1934 .. . „ 12 12,85 , ( „ 6 , 55) 64. Nederlandsche Zeevaarders op de eilanden in de Caralbische Zee en aan de kust van Columbia en Venezuela gedurende de jaren 1621-1648 (9). II 1635-1648 (9). Irene A. Wright, vertalingen van C. F. A. van Dam, 1935 ... . „ 7,10 („ 3,65) 65. Acta et Decreta Senatus, Vroedschapsresolutien en andere bescheiden, betreffende de Utrechtsche Academie. I. Tot April 1674. G. W. Kernkamp, 1936 . „ 8,90 („ 4,70) 66. Regesten van oorkonden betreffende de Bisschoppen van Utrecht uit de jaren 1301-1340. J. W. Berkelbach van der Sprenkel, 1937 .. . „ 11,25 („ 5,25) 67. Notulen gehouden ter vergadering der Staten van Holland in 1670 door Hans Bontemantel, bewerkt en uitgegeven door C. G. Smit, 1937 . . . „ 5,50 („ 2,90) 68. Acta et Decreta Senatus, Vroedschapsresolutien en andere bescheiden, betreffende de Utrechtsche Academie. II. Tot 1 April 1766. G. W. Kernkamp, 1938 „ 8,90 („ 4,70) 69. De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche Huis. III. Inleiding, H. J. Smit, 1939 . . „ 4,70 („ 2,35) 70. Notae Quotidianae van Aernout van Buchell. . „ 2,60 („ 1,30) J. W. C. van Campen, 1940 . . Acta et Decreta Senatus. Vroedschapsresolutien en 71. andere bescheiden, betreffende de Utrechtsche Academie. III. Tot November 1815. G. W. Kernkamp, 1940 . . „ 8,90 („ 4,70) XXXV 72. Indices van persoons- en plaatsnamen op de grafelijkheidsrekeningen van Holland, Zeeland en Henegouwen, M. I. van Soest (t) en Ph. van Hinsbergen, 1941 . .............. . f 4,70 (f 2,35) 73. Rapporten van de gouverneurs in de provincial 1840-1849. I (1840-1842). A. J. C. Riiter, 1941 „ 7,75 („ 4,) 74. Correspondance francaise de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme, avec Philippe II. T. II. Suppl. du 16 fevrier 1565 jusqu'au 27 septembre 1566, avec les pieces justificatives. H. A. Enno van Gelder, . „ 15,— („ 8,—) 1941 .. 75. Correspondance francaise de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme, avec Philippe II. T. III. Suppl. 3 octobre 1566 jusqu'au 7 fevrier 1568, avec les pieces justificatives. H. A. Enno van Gelder, 1942 . . • ,, 15, (,, 8,) 76. Krijgskundige aanteekeningen van Johan den Mid. „ 4,75 („ 2,50) delste van Nassau. J. W. Wijn, 1947 . 77. Rapporten van de gouverneurs in de provincien 1840-1849. II (1843). A. J. C. Riiter, 1949 . . „ 4,50 („ 2,25) 78. Rapporten van de gouverneurs in de provincien 1840-1849. III (1844, 1845). A. J. C. Riiter, 1950 „ 13,25 („ 6,75) 79. Stukken betreffende de geschillen tussen hertog Arnold van Gelre en Nijmegen (1458-1459), . „ 2,25 („ 1,25) W. Jappe Alberts, 1952 . . Vierde serie. 1952— 1. The correspondence 1701-1711 of John Churchill and Anthonie Heinsius. B. van 't Hoff, 1951 . . „ 35,—(„ 18,—) Abraham de Wicquefort, Histoire des Provinces-Unies des Pays-Bas, depuis le parfait establissement de cet estat par la paix de Munster. 4 volumes. I, 1861; II, 1864; *HI, 1866; IV, 1874 f Bullarium Trajectense. Romanorum Pontificum diplomata usque ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum Trajectensem destinata. 2 tom. Gisb. Brom, 1891-1892 „ 12,60 16,80 XXXVI Verslag van de algemeene vergadering der leden, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Genootschap op 16 April 1895 . .. f 0,65 Verslag van de algemeene vergadering der leden op 20 . . April 1897 ,, 0,95 Verslag van de algemeene vergadering der leden op 14 April 1903 .. ,, 0,95 Verslag van de algemeene vergadering der leden op 29 Mei 1917 .. „ 0,95 Verslag van de algemeene vergadering der leden, ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Genootschap op 25 Mei 1920 . . „ 0,80 Verslag van de algemeene vergadering der leden op 22 Mei 1923 .. „ 0,80 Verslag van de algemeene vergadering der leden op . 7 April 1926 .. f 1,05 (f 0,80)1) Verslag van de algemeene vergadering der leden op 11 April 1928 . . „ 1,05 („ 0,80) Verslag van de algemeene vergadering der leden op 26 April 1930 . . „ 1,05 („ 0,80) Verslag van de algemeene vergadering der leden op 30 Maart 1932 . . „ 1,05 („ 0,80) Verslag van de algemeene vergadering der leden op 20 April 1938 . . „ 1,05 („ 0,80) Verslag van de algemene vergadering der leden op 9 November 1946 . ,, 1 ,75 (,, 1,—) Verslag van de algemene vergadering der leden op 15 Mei 1948 . . „ 1,25 („ 0,75) Verslag van de algemene vergadering der leden op . 31 October 1949 „ 2,25 („ 1,25) Verslag van de algemene vergadering der leden op 30 October 1950 . „ 2,25 („ 1,25) Verslag van de algemene vergadering der leden op 3 November 1951 . „ 1,75 („ 1,-) 1 ) Van bier of wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genootschap achter de handelsprijs tussen haakjes de ledenprijs vermeld. XXXVII *Regels voor het uitgeven van historische bescheiden, vastgesteld door het Bestuur van het Historisch Genootschap. 1915 . . Item. Herz. door D. Th. Enklaar en A. J. van de Ven, 1948 . Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. 3e uitgave. (1872) .. le Supplement op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. (1882) . 2e Supplement op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. (1895) . ...... f 0,52 INHOUD In memoriam Mr A. le Cosquino de Bussy . 3 Verslag van de Algemene Vergadering der leden van het Historisch Genootschap, gehouden op Vrijdag 31 Oct. 1952 7 Verslag van de Algemene Vergadering der leden van het Historisch Genootschap, gehouden op Maandag 2 Nov. 1953 15 Over de brieven van Jeanne d'Arc, door D. Th. Enklaar 23 Perizonius en de crisis der geschiedwetenschap in de 17-de eeuw (het historisch Pyrrhonisme) door H. Smitskamp • • .......... • • • . Kasoverzichten 1951 en 1952 . 47 71 Bijdragen en Mededelingen Afrekening van de Engelse koopman Reginald de Conductu betreffende de onkosten gemaakt voor vervoer en berging van Engelse wol naar en in Dordrecht (1335— 1338), medegedeeld door Dr N. J. M. Kerling . . . 77 Briefwisseling van Mr R. G. van Polanen (1828-1832), medegedeeld door Dr J. J. Westendorp Boerma . . 89 Bijlage A Naamlijst der leden van het Historisch Genootschap I Bijlage B Uitgaven van het Historisch Genootschap . . . XXIII