Transcript VERSLAGEN

VERSLAGEN
VAN DE
ALGEMENE VERGADER1NGEN
in 1952 en 1953
VERENIGD MET
BIJDRAGEN EN MEDEDEUNGEN
VAN HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP
(GEVESTiGD TE UTRECHT)
ACHT-EN-ZEST!GSTE DEEL
1953
VERSLAG
VAN DE
ALGEMENE VERGADERING
VAN HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP
GEHOUDEN TE UTRECHT
OP
31 OCTOBER 1952
EN VAN DIE OP
2 NOVEMBER 1953
VERENIGD MET
BIJDRAGEN EN MEDEDELINGEN
VAN HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP
ACHT EN ZESTIGSTE DEEL
N.V. v/h KEMINK EN ZOON
OVER DE DOM - UTRECHT
1953
Mr A. LE COSQUINO DE BUSSY
IN MEMORIAM Mr A. LE COSQUINO DE BUSSY
Niet zonder aarzeling heb ik de opdracht aanvaard om te
herdenken, wat Arthur de Bussy voor het Historisch Genootschap
betekend heeft. Past een ophalen van zijn verdiensten wel bij
zijn nederige bescheidenheid, die wars van alle ophef was? De
begrafenis in alle stilte leek meer in overeenstemming met de
Christelijke deemoed van deze Doper. Informatie bij zijn naaste
betrekkingen bracht zekerheid, dat een herdenking niet als
strijdig met zijn geest gevoeld werd en dat het op prijs gesteld
zou warden, indien ik, die er roem op draag, tot zijn beste
vrienden behoord te hebben, mij ermee wilde belasten. Daarmee
verdween de schroom voor wat een ereplicht werd.
De werkzaamheid van De Bussy ten bate van ons Genootschap
heeft minder opvallende sporen nagelaten dan zijn lidmaatschap
van ruim veertig jaren, waarvan vijfendertig ook zitting in het
Bestuur meebrachten, zou doen veronderstellen. Op 1 Januari
1912 komt De Bussy's naam voor het eerst in de ledenlijst voor.
In 1917 werd hij eerste bibliothecaris, een functie die hij in
1927 neerlegde, toen hij Utrecht verliet om archivaris van Amsterdam te warden. In het laatste jaar van zijn verblijf te Utrecht
leverde hij de enige publicatie, waarmee hij de genootschappelijke
werken verrijkt heeft, toen hij samen met zijn Rotterdamse ambtgenoot E. Wiersum in deel 48 der Bijdragen en Mededelingen
Visitatie-verslagen van de Johanniter-kloosters in Nederland uitgaf. Zijn bedrijvigheid als wetenschappelijk publicist liet hij
vooral ten goede komen aan de Vereniging voor de Oudvaderlandse Rechtsbronnen, waarvan hij in zijn Utrechtse jaren penningmeester en secretaris was. Onder de overkoepelende leiding
van S. Muller Fz., van beide zusterverenigingen voorzitter,
kon zo'n cumulatie gemakkelijk tot stand komen en zij bleef
bestaan, ook toen de heersersfiguur van Muller, door De Bussy
levenslang als zijn grote leermeester vereerd, weggevallen was.
De Bussy's optreden in het Bestuur droeg van stonde of
het stempel van zijn persoonlijkheid: bescheiden, oorspronkelijk
en ad rem. Het verslag over het dienstjaar 1927 beschrijft
zijn tienjarige werkzaamheid in het Utrechtse Bestuur aldus:
„Niet dikwijls voerde hij in onze vergaderingen het woord, maar
als hij het deed, had hij steeds iets te zeggen, dat het overwegen
4
waard was of door geestige inkleding de aandacht trok". Het
behoeft dan ook niet te verbazen, dat binnen het jaar na zijn
afscheid een middel gezocht en gevonden werd om De Bussy
blijvend in het Bestuur terug te brengen, door hem onder de
buitenleden een plaats aan te bieden, die hij tot zijn dood vervuld heeft. Zelfs toen zijn gezondheid begon te wankelen, heeft
hij, zo al ooit, dan toch uiterst zelden ontbroken op de vergaderingen, waarin de buitenleden worden verwacht. Hoe vaak hebben daar zijn medebestuurderen mogen genieten van vonken van
zijn scherpe en originele geest! Het mag nu wel verklapt worden, dat de amusante menu's in antieke vorm, die de diners opvrolijkten, door het Bestuur aangeboden in 1926 bij Bannier's
zilveren jubileum, in 1935 bij het aftreden van Kernkamp, uit
zijn welversneden pen gevloeid zijn.
Zijn sprankelende geest, erfenis van zijn Franse voorouders,
was weleens voor wie hem niet dieper kenden, een beletsel om
De Bussy te zien zoals hij werkelijk was. De Bussy was voor
sommigen nu eenmaal de geestigheden-zegger, die men kon verdenken, dat voor een bonmot niets hem heilig was; zoals zijn
geciseleerde stijl, gevoegd bij zijn tekenend handschrift, kon schijnen naar de lamp te rieken. Daarmee miskende men hem stag.
Aan hem was niets onecht, zelfs niet als hij een artistiek effect
bejoeg. Leidsnoer van zijn leven was zijn diepgeworteld geloof.
Het Evangelie-woord van geest en waarheid had zijn lijfspreuk
kunnen zijn. Maar niet ieder herkende gemakkelijk in hem de
gelovige. Hij droeg zijn Christendom niet ten toon, het bleek
uit zijn leven. Het bracht zijn scherpe geest tot mildheid van
oordeel, vervulde zijn oprechtheid met mededogen, verzachtte
zijn afkeuring tot ironie, wanneer hij anderen dingen zag doen,
waarvoor zijn braafheid — in de meest verheven zin op te
vatten! — hemzelf behoedde. Dat maakte hem ook zo'n hoogst
aangename medewerker in ons Bestuur. Meer nog dan zijn
onderhoudende conversatie, want dieper, werkte daar ongemerkt
zijn levensopvatting, waarvan de oprechtheid zich in de dagelijkse omgang transponeerde tot een door-en-door fatsoenlijke
gedragslijn. Hij was uiterst behoedzaam in zijn oordeel over zijn
medemensen. Toen hij eens in een studie de hoofdfiguur van
zijn verhaal van iets lelijks had beticht en door anderen overtuigd werd, dat hij zijn bron onjuist geinterpreteerd had, was hij
daar dagenlang verdrietig over, niet omdat hij op een historische
fout betrapt was, maar omdat hij een kind Gods — na vijfhonderd jaar! — onrecht gedaan had
5
„Ons opgewekt en trouw medelid" noemt het boven geciteerde
jaarverslag hem. Het tekent in die paar woorden de doopsgezinde, .het tekent onze vriend ten voeten uit. Laten wij, nu hij
van ons heengegaan is, ons spiegelen aan de berusting, waartoe
op zijn ellendig ziekbed zijn opgewektheid zich moduleerde, en
zijn beeld trouw in ons bewaren.
D. Th. E.
VERSLAG
VAN DE
ALGEMENE VERGADERING DER LEDEN
VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP
GEHOUDEN OP
VRIJDAG 31 OCTOBER 1952
IN HET
INSTITUUT VOOR GESCHIEDENIS
DER
RI JKSUNIVERSITEIT
TE UTRECHT
Aanwezig volgens de presentielijst:
de leden:
A. Alberts
J. A. van Arkel
R. F. P. de Beaufort
P. J. W. Beltjes
E. van Beusekom
j. C. Boogman
J. W. Bosch
S. van Brakel
C. D. J. Brandt
J. Brandt-van der Veen
E. A. B. J. ten Brink
H. J. Bulten
A. W. van de Bunt
J. J. Buurman
M. P. van Buytenen
H. P. H. Camps
J. R. Clifford Kocq van Breugel
A. E. Cohen
W. Ph. Coolhaas
E. G. Courrech Staal
W. A. H. Crol
Chr. S. Dessing
Z. R. Dittrich
B. Dorsman
E. R. van Eibergen Santhagens
D. Th. Enklaar
R. Feenstra
R. W. Feikema
F. Gasses
H. J. de Graaf
D. Grosheide
C. Gruys
C. F. Giilcher
S. Hart
F. J. Heeris
W. J. van Hoboken
H. W. L. Hofdijk
F. W. N. Hugenholtz
8
L. Jansen
T. S. Jansma
W. Jappe Alberts
L. de Jong
D. de Jongh
A. G. Jongkees
M. W. Jurriaanse
F. van Kalken (en echtgenote)
J. Karsemeyer
J. H. Kernkamp
F. Ketner
W. P. Keijzer
A. C. F. Koch
G. Koch-de Meyer
N. Kolff
K. N. Korteweg
Elis. H. Korvezee
H. A. H. Kranenburg
H. Kroeskamp
E. Lagerwey
Th. J. G. Locher
J. A. van der Loeff
L. Meihuizen
A. M. P. Mollema
J. L. Motshagen
J. Mulder
M. H. Mulders
J. A. Nillessen
J. Oomes
J. K. Oudendijk
K. E. Oudendijk
J. C. H. de Pater
R. Post
J. H. J. van der Pot
W. F. Prins
J. E. Quintus Bosz
M. Roest
L. J. Rogier
A. J. C. Riiter
I. Schtiffer
H. Schulte Nordholt
J. Sibinga Mulder
F. S. Sixma van Heemstra
H. Smitskamp
F. C. Spits
C. Steinmetz
G. W. Stove
E. I. Strubbe
A. Telders
C. L. Thijssen-Schoute
A. J. Veenendaal
W. A. Veenhoven
A. J. van de Ven
W. C. Verdoorn Jr.
E. Verkade
A. J. Vis
Y. P. W. van der Werff
P. A. C. Wieringa
W. J. Wieringa
P. H. Winkelman
C. Wiskerke
J. J. Woltjer
Th. P. H. Wortel
F. W. R. Wttewaall
J. W. Wijn
S. B. J. Zilverberg
(1 handtekening onleesbaar)
De Voorzitter, Prof. Dr C. D. J. Brandt, opent om kwart voor
11 de vergadering met het uitspreken van de volgende rede:
Dames en Heren,
Kon ik het vorig jaar beginnen met U aan to kondigen, dat
mijn openingsrede vele variaties zou bevatten op het traditionele
thema, ditmaal ben ik niet zo gelukkig. Ik moet zelfs vrezen, dat
9
ik heel weinig inhoud aan mijn woorden zal kunnen geven, want
de gebeurtenissen van het afgelopen jaar, die een vermelding verdienen, zijn maar zeer weinig in getal geweest.
Maar laat ik vooral beginnen met U welkom te heten. Wij
hebben gemeend, dat het goed was U wederom op dezelfde plaats
te ontvangen, het gehele programma trouwens in te richten net als
het vorig jaar. Alleen zou ik U een verbetering in overweging
willen geven in de vorm van een dringend verzoek: wilt U alstublieft niet roken, de atmosfeer wordt hier gauw benauwd en te
veel ramen open leidt weer tot andere euvele gevolgen. Ik doe dit
verzoek met te meer overtuiging, omdat deze zaal ditmaal werkelijk zeer vol is, het aantal van degenen, die zich voor de lunch
hebben opgegeven, en van wie wij dus a priori mogen veronderstellen, dat zij de vergadering bezoeken, is zelfs extra groot. Dit
is natuurlijk iets, wat het bestuur van het Historisch Genootschap
deugd doet. Het verheugt ons, dat zovelen van onze leden deze
datum in de buurt van 1 November beginnen te reserveren voor
het bezoek aan wat ons medelid le Cosquino de Bussy niet zonder
gewaardeerde overdrijving betitelde als een nationale hoogtijdag.
Van nationaal gesproken, ook ditmaal hebben wij enkelen van
onze Zuiderbroeders in ons midden. In de eerste plaats natuurlijk
U, professor Strubbe, onze spreker van hedenmiddag. Collega
Strubbe, U kunt nooit beseffen, hoezeer wij er mee ingenomen
zijn, niet alleen, dat U onze uitnodiging, om een spreekbeurt voor
ons te vervullen, zo vlot hebt aangenomen, maar vooral ook, dat
wij U thans werkelijk in ons midden mogen zien.
Naast U beet ik ook professor Dr F. van Kalken uit Brussel
bijzonder welkom. Het is, meen ik, de eerste vergadering van ons
Genootschap, die U bijwoont, maar ik twijfel er niet aan, dat U
zich hier volkomen thuis zult voelen. In de kring der Nederlandse
historici bent U een bekende en — ik mag het U wel verklappen
— een graag geziene gast.
Deze zaal leent zich slecht voor het opstellen van een bestuurstafel, ik heb dit dan ook nagelaten deze keer en de meeste bestuursleden verzocht om zich onder het „profanum vulgus" te scharen,
wat zij met gratie, misschien wel met een gevoel van opluchting
hebben gedaan. Dit is in zoverre jammer, omdat wij nu niet in de
gelegenheid waren U de veranderingen, welke in het afgelopen
jaar in onze bestuurskring hebben plaats gehad, aanschouwelijk
voor te stellen. Ik meld U dus in de eerste plaats het heengaan uit
het Utrechtse bestuur van de beer G. A. Evers. Redenen van
leeftijd en gezondheid maakten het voor hem bezwaarlijk, om
10
geregeld aan onze werkzaamheden te blijven deelnemen en hij
heeft ons dus verzocht, om zijn plaats in het bestuur te mogen
verlaten. Wij hebben ons bij zijn besluit neergelegd, maar wij
hebben dit node gedaan. Want in de beer Evers verliest het
Utrechtse bestuur een man, die altijd op zijn post was en die ons
nooit in de steek heeft gelaten, wanneer wij een beroep deden op
zijn kennis van de technische zijde van het drukkersbedrijf en het
boek. De beer Evers is een uiterst bescheiden mens, maar op
gevaar of van hem te kwetsen in deze bescheidenheid, wil ik het
ook ten overstaan van U alien zeggen, zoals ik het reeds in de
intieme kring van het Utrechts bestuur heb gezegd: „Mijnheer
Evers, Uw werk in ons bestuur is goed geweest en het Historisch
Genootschap is U tot grote erkentelijkheid en dankbaarheid verplicht. Het ga U goed!"
Door het overlijden van Prof. Dr Z. W. Sneller ontstond er een
vacature in ons Algemeen bestuur, waarin intussen niet onmiddellijk behoefde te worden voorzien. Wij meenden goed te doen
het vervullen van deze vacature te koppelen aan een wens, welke
sinds enige tijd reeds bij ons bestond, nl. door terug te keren tot
de toestand, zoals die voor de oorlog bij ons bestond, dat alle
universiteiten en hogescholen, waar de geschiedenis wordt gedoceerd, in ons Algemeen bestuur vertegenwoordigd zouden zijn.
Dit ideaal hebben wij thans bereikt. Onze jongste Algemene
bestuursvergadering heeft besloten, om aan professor Dr J. F. Niermeyer van de Gemeentelijke en aan professor Dr H. Smitskamp
van de Vrije Universiteit te Amsterdam het lidmaatschap van
het bestuur aan te bieden en tot onze voldoening hebben beide
heren onze uitnodiging aangenomen. Het is vandaag de eerste
maal, dat zij in hun nieuwe functie in ons midden aanwezig
kunnen zijn; voor mij is dit een reden hun een extra hartelijk
welkom toe te roepen.
Wat onze publicaties betreft zij het mij vergund U het volgende mede te delen. U hebt, voor zover U reeds voor 1 Januari j.l.
lid waart van ons Genootschap, de uitgave van de briefwisseling
Marlborough-Heinsius enige tijd geleden ontvangen. Het is bier
de plaats, dunkt mij, om de bewerker van deze omvangrijke publicatie, Mr B. van 't Hoff, zeer hartelijk geluk te wensen met de
verschijning ervan. Ik weet, mijnheer Van 't Hoff, dat U wel eens
wat ongeduldig bent geweest over de langzame gang van zaken.
Ik verzeker U echter, dat ook wij niet altijd gelukkig waren,
wanneer er weer iets tussenbeide kwam, dat het tempo verlangzaamde. Zoals laatstelijk weer de omstandigheid, dat de rond-
11
zending van Uw werk aan onze leden weer eindeloos werd
opgehouden doordat het niet mogelijk bleek, om het in prachtband
gebonden en van een brief van voorzitter, secretaris en bewerker
voorziene exemplaar aan de tegenwoordige eigenaar van deze
correspondentie, de beer Winston Churchill, aan te bieden, aangezien deze met vacantie was. Deze aanbieding zou, namens ons,
geschieden door de Nederlandse ambassade te Londen, waarvoor
ons Departement van Buitenlandse Zaken welwillend zijn medewerking had verleend. Helaas kan ik U nog steeds niet zeggen,
of deze aanbieding nu heeft plaats gehad. Van het Departement
van Buitenlandse Zaken hebben wij hierover verder nooit enig
bericht ontvangen, terwijl ons ook van de beer Churchill geen
kennisgeving van ontvangst heeft bereikt.
Wat de uitgave van het Archief-Thorbecke betreft kan ik U de
verheugende mededeling doen, dat kort geleden een begin is
gemaakt met het ter perse leggen van het eerste deel. Er bestaat
dus gegronde hoop, dat deze uitgave, die het bestuur reeds zo lang
zoveel zorg heeft gebaard, binnen afzienbare tijd — mits U het
woord afzienbaar niet in te enge zin neemt — voor ons op tafel
zal kunnen liggen. De bewerkster, Mevrouw Dr J. Brandt-Van
der Veen en het toezichthoudend lid van ons bestuur, Prof. Dr
A. J. C. Miter doen — daar zijn wij van verzekerd — wat zij
kunnen, om deze uitgave in een vruchtbare samenwerking tot
een goed einde te brengen, daarbij gesteund, voor zover het in
haar vermogen ligt, door Mej. Thorbecke, aan wie het archief
van haar grootvader zo bijzonder ter harte gaat.
Van Mej. Dr M. Simon Thomas bereiken ons regelmatig goede
berichten over de voortgang aan de uitgave-Van der Meulen.
Ook zij hoopt binnen niet al te lange tijd de copij van haar eerste
deel gereed te hebben. Zoals U weet, is het onze bedoeling, om dit
te laten verschijnen na het eerste deel van de Thorbecke-uitgave.
Daarna komen dan, naar wij hopen en vertrouwen, de uitgaven
van Dr H. J. Smit en van Dr J. Westendorp Boerma benevens
het vervolg van het werk van Prof. Dr A. J. C. Riiter aan de
beurt en, wie weet, ook nog weer eens een deel van onze Bijdragen
en Mededelingen.
Een en ander hangt echter volkomen of van de financiele toestand van ons Genootschap en daarin is — het zal U niet verwonderen — nog geen verbetering te bespeuren. Wel is per
1 Januari j.l. een groot aantal nieuwe leden toegetreden, wel
hebben enkele — helaas maar enkele — leden gehoor gegeven
aan de oproep van het bestuur tot vrijwillige verhoging voor een
12
keer van hun contributie, wel heeft de Thorbecke-Stichting haar
subsidie voor de uitgave-Thorbecke van f 1000,— op f 2000,—
per deel gebracht en heeft ook het Hendrik Muller-fonds zijn
subsidie voor hetzelfde doel verhoogd, maar toch blijft de toestand van onze financiên hoogst zorgwekkend. Pogingen bij
verschillende instanties gedaan, om subsidie te verkrijgen voor de
uitgave van het Archief-Van der Meulen zijn tot dusverre allemaal
op niets uitgelopen. Ik heb U het vorig jaar al voorgerekend,
dat wij — ook als wij ons beperken tot een deel der Werken plus
het Verslag van deze vergadering, ieder jaar zeker 4 a 5000 gulden
meer moeten betalen aan drukkosten, enz. dan onze leden aan
contributies opbrengen. Ik vraag mijzelf en U allen nogmaals af,
of wij dan niet tot contributieverhoging moeten overgaan. Er is
immers een wanverhouding ontstaan tussen de contributie van
f 10,—, die de leden betalen, en de kostprijs van wat zij hiervoor
ontvangen om van de prijs, waarvoor buitenstaanders onze uitgaven kunnen betrekken maar helemaal te zwijgen.
Mag ik in dit verband nog een opmerking maken. De lste
secretaris deelde mij onlangs mede, dat hij ergens gezien had,
dat de pas verschenen uitgave Marlborough-Heinsius nu al weer
tweedehands te koop werd aangeboden voor f 7,50. Ik mod
zeggen, dat deze mededeling mij zeer onaangenaam heeft getroffen. Ik kan mij best begrijpen, dat niet elk van onze uitgaven
ieder van onze leden evenzeer interesseert, ik kan mij zelfs wel
indenken, dat men ruimtegebrek heeft in zijn boekenkast, maar
in beide gevallen zou ik hopen, ja eigenlijk verwachten, dat het
lid in kwestie de betreffende uitgave of wel aan een ander
cadeau zou doen, die er wel belangstelling voor had, of wel haar
aan ons terugzond, maar niet dat hij ons fonds noch de firma
Nijhoff, die dit boek voor ons in de handel brengt, indirect zou
gaan beconcurreren.
Ik ben even afgedwaald van het probleem van een eventuele
contributieverhoging. Weest U intussen in zoverre gerust, dat
ons bestuur voor het komende jaar 1953 nog geen besluit tot
verhoging genomen heeft. Mag ik U dan, waar ik vertrouw, dat U
de redelijkheid van een eventueel dergelijk besluit zonder twijfel
inziet, met verdubbelde ldem nog eens wijzen op de mogelijkheid,
die wij U ook gaarne het volgend jaar weer willen geven, om Uw
contributie vrijwillig althans enigszins aan te passen aan de
materièle waarde van wat U ervoor ontvangt.
Het vorig jaar kwam ik na een sombere beschouwing over de
staat onzer financièn en de inkrimping onzer uitgaven met een
13
ietwat onverwachte mededeling over een extra publicatie in onze
Werken, die ons mogelijk werd gemaakt door een plotseling aangeboden subsidie. Het betrof toen het deeltje, verzorgd door Dr
Jappe Alberts, dat U in de loop van dit jaar is toegezonden. Het
toeval wil, dat ik ook dit keer weer gewag moet maken van een
soortgelijke mogelijkheid, die zich onlangs heeft voorgedaan. Een
gesprek, dat ons medebestuurslid Geyl in de Ver. Staten had met
de Amerikaanse historicus Herbert H. Rowen, heeft er toe geleid, dat Dr Rowen ons heeft aangeboden, om de „Relation de
son ambassade" van Pomponne uit de jaren 1669-'72 bij ons uit
te geven met de toevoeging erbij, dat hij zich sterk maakte, om
het gehele hiervoor benodigde bedrag in de vorm van een Amerikaans subsidie aan ons te kunnen overmaken. Wij hebben ons
over dit aanbod ernstig beraden. Primair voor ons was, dat deze
Relation van groot belang is zowel voor onze als voor de algemene geschiedenis van die tijd en dat Dr Rowen de geschikte
man mag heten om haar in het licht te geven.
Wij hebben dan ook besloten, om dit aanbod in beginsel te
aanvaarden, omdat wij hiermede onze leden en de wetenschap
der geschiedenis in ons land een dienst meenden te doen, mits Dr
Rowen zijn voorlopige toezegging gestand weet te doen en de
kosten van deze uitgave in hun geheel door die bewuste subsidies warden gedekt en gegarandeerd, ook los van de persoon van
de bewerker. Wij hebben dit besluit niet genomen dan nadat wij
de bewerkers van onze uitgaven, die wellicht de kans zouden
lopen, dat de verschijning van hun publicatie enige vertraging
zou ondergaan door de eventuele inlassing van dit extranummer
in ons program, van onze overwegingen op de hoogte hadden
gebracht. Uit hun positieve reactie, respectievelijk uit hun stilzwijgen hebben wij menen te mogen concluderen, dat zij accoord
gingen met het motief, dat bij ons de doorslag had gegeven: de
dienst aan de wetenschap en aan onze leden.
De rij van kleinere en grotere zaken, die ik onder Uw aandacht
Wilde brengen, is hiermede ten einde. 1k moet U zeggen, dat het
al sprekend mij zelf is meegevallen, wat ik U allemaal te vertellen had. Thans rest mij verder niets dan mijn woord van welkom te herhalen en de hoop uit te spreken, dat deze dag weer
evengoed mag slagen als zijn voorgangers. Ik verklaar deze Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap voor geopend.
14
De Voorzitter verleent — na een korte schorsing van de vergadering — het woord aan Prof. Dr A. J. C. Riiter, die een voordracht houdt over de spoorwegstaking in 1944.
Na afloop van deze lezing volgt een korte gedachtenwisseling,
waarna de voorzitter de vergadering schorst tot 2.30 uur n.m.
Te 2.30 uur heropent de Voorzitter de vergadering en verleent
het woord aan Prof. Mr E. I. Strubbe tot het houden van zijn
voordracht over de Nederlandse Stadsrechten.
Na enige discussie sluit de Voorzitter de vergadering.
VERSLAG
VAN DE
ALGEMENE VERGADERING DER LEDEN
VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP
GEHOUDEN OP
MAANDAG 2 NOVEMBER 1953
IN HET
INSTITUUT VOOR GESCHIEDENIS
DER
RI JKSUNIVERSITEIT
TE UTRECHT
Aanwezig volgens de presentielijst:
de leden:
Ch. H. van Aken
J. G. Avis
H. v. d. Bergh
E. v. Beusekom
K. W. L. Bezemer
J. C. Boogman
C. D. J. Brandt
J. C. Brandt Corstius
J. Brandt-van der Veen
P. Briet
I. J. Brugmans
C. A. de Bruyn
A. W. v. d. Bunt
J. J. Buurman
J. W. C. van Campen
H. P. H. Camps
A. E. Cohen
W. Ph Coolhaas
W. A. H. Croll
J. G. van Dillen
Z. R. Dittrich
B. Dorsman
D. Th. Enklaar
G. A. Evers
E. R. van Eybergen Santhagens
J. H. van Eyken
C. N. Fehrmann
P. Geyl
M. Goemans 0. F. M.
F. Gosses
M. K. E. Gottschalk
D. Grosheide
C. F. Giilcher
H. L. Gumbert
F. J. Heeris
J. F. Heybroek
D. J. van Hoboken
H. W. L. Hofdijk
16
F. W. K. Hugenholtz
L.J. Hymans v. d. Bergh
W. Inden
W. Jappe Alberts
M. J. J. Jochems C. M.
L. de Jong
D. de Jongh
J. H. Jongkees
M. W. Jurriaanse
W. M. C. Juynboll
F. v. Kalken
J. H. Kernkamp
F. Fetner
A. C. F. Koch
N. Kolff
R. J. Kalman
E. H. Korvezee
J. Landman
L. Lasonder
J.R. v. d. Leeuw
H. B. P. A. Letschert
C. Lohmann
W. C. Mees
L. Meihuizen
A. M. P. Mollema
A. W. J. Mulder
H. Mijnssen
M. Mijsberg-Hesselink
J. F. Niermeyer
J. K. Oudendijk
K. E. Oudendijk
J. C. H. de Pater
G. A. W. ter Pelkwijk
L. Pirenne
L. J. Plemp v. Duiveland
D. C. v. d. Poel
W. A. Pohl
R. R. Post
J. Ratte
S. C. Regtdoorzee GreupRoldanus
C. Riekwel
J. Roelink
M. Roest
A. J. C. Rater
H. H. P. Rijperman
F. S. Sixma van Heemstra
C. Smit
M. C. Smit
W. A. P. Smit
H. Smitskamp
J. Steur
J. J. v. Stuyvesant Meyen
A. Telders
J. den Tex
M. Uitdenbogaard
W. S. Unger
A. J. Veenendaal
A. J. v. d. Ven
A. J. Vis
B. A. Vermaseren
H. B. C. W. Vermeer
H. J. J. Wachters
J. J. Westendorp Boerma
P. A. C. Wieringa
W. J. Wieringa
J. Willeumier-Schalij
H. Winkel-Rauws
J. J. Woltjer
Th. P. H. Wortel
S. v. d. Woude
F. W. R. Wttewaall
J. W. Wijn
S. B. J. Zilverberg
(2 handtekeningen onleesbaar)
De Voorzitter, Prof. Dr C. D. J. Brandt, opent om ruim half
11 de vergadering met de volgende redevoering:
17
Dames en Heren,
Toen ik dezer dagen zo eens nadacht over wat ik bij de opening
van deze vergadering te berde zou kunnen en moeten brengen,
heb ik de toespraken van de successievelijke voorzitters uit de
laatste twintig jaar eens de revue laten passeren en dusdoende
kunnen vaststellen, dat het hoe langer hoe moeilijker wordt voor
Uw voorzitter, om een behoorlijke inhoud te geven aan deze
speech. Het heeft er veel van, of dit overzicht van de werkzaamheden van Uw bestuur ieder jaar magerder wordt. Dit kan intussen
niet liggen aan de werklust van Uw bestuur als geheel noch aan
die van de afzonderlijke leden ieder op hun terrein; wij behartigen
de belangen van ons Genootschap met dezelfde toewijding als onze
voorgangers. Maar de mogelijkheden, die wij hebben, zijn veel
minder groot dan ze vroeger waren. Na de oorlog zijn wij aan
handen en voeten gebonden door de financien, of liever het gebrek
aan financien van ons Genootschap. De B. en M. hebben wij
enkele jaren geleden tijdelijk, hopen wij nog altijd, moeten staken
en ons program voor de Werken is zo omvangrijk — ik heb U
al eens voorgerekend, dat wij met de uitgaven, die aanvaard zijn
en op stapel staan, voor de eerstvolgende twintig jaar onder dak
zijn, — dat van een ondernemen van nieuwe uitgaven helaas geen
sprake kan zijn. Het kost ons zelfs de grootste moeite, om het
bestaande program zo of te werken, dat wij ieder jaar onze leden
een deel van de Werken kunnen doen toekomen. Feitelijk is de
toestand nu al zo geworden, dat wij zonder subsidies van buiten
niet meer uit de voeten kunnen. En dat terwiji ons ledental zeker
niet ongunstig genoemd mag worden: 667 leden in Nederland en
98 buitenlandse leden, in totaal dus 765 leden, dit is een aantal,
dat wij in jaren niet hebben gehad. Een feit blijft echter, dat dit
ledental dubbel zo groot zou moeten zijn, om ons in staat te
stellen, zoals wij vroeger altijd gewoon waren, met de opbrengst
van de contributies de kosten van onze tegenwoordige uitgaven
— dus zonder de B. en M. — te dekken. Een feit blijft dus ook,
dat onze leden aan uitgaven van het Genootschap ongeveer voor
het dubbele van hun contributie ontvangen. Toch blijft Uw bestuur
afkerig van contributieverhoging; het kent uit eigen ervaring de
financiele moeilijkheden van de Nederlandse intellectuelen. Dit
neemt niet weg, dat ik gaarne nogmaals deze gelegenheid wil aangrijpen, om U op de bestaande mogelijkheid Uw contributie vrijwillig te verhogen wil wijzen. Een klein aantal Uwer heeft dit
reeds gedaan en wij zijn hun hiervoor zeer dankbaar; het is moge2
18
lijk, dat vele anderen alleen maar vergeten waren, dat deze mogelijkheid bestond, vandaar dat ik er hen vandaag, nu de betaling
van de contributie weer in het zicht komt, weer eens aan heb
willen herinneren.
U merkt, dames en heren, hoezeer Uw voorzitter door de financiêle problemen van het Genootschap in beslag is genomen. Hij
zou er haast door vergeten, om U een hartelijk welkom op deze
Algemene Vergadering toe te roepen. En toch ligt niets hem
verder dan dit welkom te vergeten. Want dit jaarlijks contact
met onze leden, het enige directe contact, dat Uw bestuur met
hen heeft, wordt door ons zeer gewaardeerd. Uw grote opkomst,
ook ditmaal weer, is ons een aanwijzing, dat ook door U deze
samenkomst op prijs wordt gesteld, en een aanmoediging tegelijk,
om op deze weg te blijven voortgaan.
Ons bestuur heeft het afgelopen jaar twee grote verliezen
geleden: Prof. Dr S. van Brake! en Mr A. le Cosquino de Bussy
zijn overleden. Beiden waren zeer markante persoonlijkheden,
beiden ook hebben een eigen plaats gehad in ons midden.
Van Brakel is jaren lang lid geweest van het Utrechts bestuur, eerst
als 2de secretaris, daarna als vice-voorzitter en toen hij in 1935 de
wens te kennen gaf van over te gaan naar het Algemeen bestuur
heeft deze positieverandering in zijn contact met het Utrechts
bestuur nauwelijks wijziging gebracht. In het bijzonder na de
oorlog woonde Van Brakel onze maandelijkse vergaderingen zo
geregeld bij, interesseerde hij zich zo intens voor alle lopende
zaken, dat wij, eerlijk gezegd, helemaal vergeten waren, dat hij
formeel geen lid van het Utrechts bestuur meer was. Van Brakel
was een heel bijzondere figuur in ons kleine kringetje als juristhistoricus, maar bovenal als mens. Intelligent, scherpzinnig, gevat,
met een sterk geheugen voor details, vooral van personalia, een
zeer onderhoudend causeur, ouderwets hoffelijk als weinigen,
bereid om te luisteren naar andermans opvatting, maar tegelijk
een man met een uitgesproken eigen mening, een vriend in de
voile zin des woords, maar in de verste verte geen allemansvriend.
Maar bovenal zal ik Van Brakel altijd blijven zien, ook in ons
kleine kringetje, als een wijs man. Aan die wijsheid vooral ontleende hij het grote gezag, dat hij in onze kring bezat, het was
de mens Van Brakel, veel meer nog dan de geleerde, die zijn
plaats in ons bestuur tot een geheel eigene maakte; het is de herinnering aan deze mens, die bij ons zal blijven voortleven.
Ik persoonlijk zal hem altijd dankbaar blijven voor zijn vriend-
PROF. Dr S. VAN BRAKEL
19
schappelijke gevoelens ten mijnen opzichte, mij betoond van het
ogenblik in 1927 af, dat ik het 2de secretariaat van hem overnam,
en voor alles wat ik in die 25 jaar in en buiten het bestuur van
hem heb mogen leren.
Ons contact met Mr A. le Cosquino de Bussy was niet zo nauw
als dit met Van Brakel is geweest. Vooral de laatste jaren heeft hij,
helaas, door zijn slechter wordende gezondheid de vergaderingen
van het Algemeen bestuur niet dan sporadisch bezocht. Maar zijn
belangstelling voor ons Genootschap was dezelfde gebleven en
zo nu en dan ontving onze secretaris nag eens zo'n briefje van
De Bussy met die even merkwaardige puntige hand als gewrongen
stijl, in die spottend-ironische, soms sarcastische toon, die karakteristiek waren voor deze gevoelige en o zo kwetsbare mens.
Van de tegenwoordige bestuursleden ben ik de enige, die hem
nog heeft meegemaakt in het Utrechts bestuur. Ik zie hem nog
voor mij, zoals hij op onze vergaderingen zat, een van zijn befaamde zwarte brazilianen in zijn mond, heel lang zwijgend luisterend, terwijl er dan opeens die spot-tinkeling in zijn ogen kwam
en hij middenin een zwaarwichtige discussie plotseling een
gekruide anecdote vertelde. Ik boor hem nog het toen nog gebruikelijke jaarverslag van de 1 ste bibliothecaris voorlezen. Het
kostte altijd veel moeite, om dit stuk uit zijn handen te krijgen,
want De Bussy werkte langzaam, hij vijlde eindeloos aan de stijl
ook van het kleinste en onbelangrijkste product van zijn pen,
maar als hij het dan eindelijk klaar had, dan was dit op zichzelf
simpele en vervelende verslag tot een klein meesterstukje van
ernst en luim geworden. En de brieven, die hij later, toen hij na
zijn benoeming tot Gemeente-archivaris van Amsterdam lid van
ons Algemeen bestuur was geworden schreef ter aanbeveling van
candidaat-leden! Kostelijke brokjes Nederlands proza vol geestige
en rake typeringen. Ook de nagedachtenis van De Bussy zullen wij
in dankbare herinnering houden.
Tenslotte betreurt ons bestuur ook het heengaan, gelukkig
echter in levende lijve van jhr Dr Graswinkel, die, nu voor hem
het ogenblik gekomen is om zijn functie van Algemeen Rijksarchivaris neer te leggen, de wens te kennen heeft gegeven ook het
lidmaatschap van ons Algemeen bestuur neer te leggen. Wij
hebben gemeend deze wens van de beer Graswinkel te moeten
eerbiedigen. Gaarne grijp ik deze gelegenheid aan ten eerste om
de beer Graswinkel zeer hartelijk te danken voor alles wat hij in
het belang van ons Genootschap heeft gedaan en voor de vriend-
20
schappelijke en hulpvaardige wijze, waarop hij steeds met ons
heeft samengewerkt en ten tweede om de wens uit te spreken,
dat zijn otium cum dignitate nog menig werkzaam en gelukkig
jaar moge duren.
Gedurende het afgelopen jaar heeft U nog geen uitgave van
ons Genootschap mogen ontvangen, zelfs het gebruikelijke Verslag
van onze vorige Algemene Vergadering met toebehoren is nog
niet verschenen. Dit laatste vindt zijn oorzaak in de door ons
bijzonder betreurde omstandigheid, dat het ons niet heeft mogen
gelukken om Prof. Dr E. Strubbe zo ver te krijgen, dat hij ons de
tekst van zijn voordracht toezond. Hij had die tekst op de vergadering practisch gereed bij zich, hij wilde voor de druk alleen
nog een paar kleine aanvullingen maken, naar hij mij bij zijn
vertrek verzekerde, waarvoor hij aan 14 dagen genoeg meende
te hebben. Helaas zijn deze 14 dagen door onopgehelderde oorzaken nu reeds een jaar geworden en Prof. Strubbe is nog niet
gereed. Waar de andere spreker op de vorige Alg. Vergadering,
Prof. Riiter ons van te voren gezegd had, dat van zijn rede in het
Verslag alleen een kort uittreksel zou kunnen worden opgenomen,
meenden wij, dat het geen zin had om nu de voordracht van
Prof. Strubbe niet beschikbaar was, een afzonderlijk Verslag van
deze Alg. Vergadering te laten drukken. Het is onze bedoeling,
om in het Verslag van de Alg. Vergadering van dit jaar de rede
van de voorzitter bij de aanvang van de vorige bijeenkomst benevens het overzicht over de financien, dat in het vorige verslag
had behoren te staan mede op te nemen; wij hebben er ons
intussen van te voren van vergewist, dat de beide sprekers van
vandaag hun respectievelijke teksten persklaar bij zich hebben.
Bovendien — maar nu ga ik U iets zeggen, wat zelfs voor de
meeste leden van het Utrechts bestuur nog iets onbekends is —
is het mijn voornemen het bestuur voor te stellen, om twee van
de vier artikelen voor onze Bijdragen en Mededelingen, die nu
al enkele jaren in ons bezit zijn bij dit Verslag op te nemen en
hetzelfde het volgend jaar te doen met de beide resterende stukken.
Op deze wijze kunnen wij met niet al te veel kosten — ik kijk
maar niet naar het gezicht van onze penningmeester — onze reeks
van de B. en M. weer voortzetten, iets, dat niet alleen een verheugenis zal zijn, naar ik hoop, voor onze leden, maar ook van
groot belang voor ons ruilverkeer met andere genootschappen.
Maar nogmaals, dit is nog slechts een denkbeeld van mij, dat het
Utrechts bestuur en in het bijzonder ook het vetorecht van onze
penningmeester nog moet passeren.
21
Hoewel het werk aan de Thorbecke-uitgave dit jaar geregeld
is voortgegaan en zo goed is gevorderd, dat het eerste deel binnen
afzienbare tijd het licht zal kunnen zien, wanneer zich niet
opnieuw moeilijkheden van bijzondere aard voordoen, is de oorspronkelijke verwachting van bewerkster, Mevrouw Dr J. BrandtVan der Veen, en bestuur, dat dit deel U dit jaar zou kunnen
worden toegezonden niet in vervulling kunnen gaan. Wij hopen
en vertrouwen echter, gelijk gezegd, dat dit eerste deel, bevattende
de correspondentie van J. R. Thorbecke uit zijn jeugdjaren, in
1954 in Uw bezit zal komen.
Mej. Dr M. Simon Thomas is met haar bewerking van de uitgave van het Archief-Van der Meulen ook nog niet zover gevorderd, dat zij het handschrift van het eerste deel bij ons
heeft kunnen inleveren. Zij houdt geregeld contact met onze
secretaris en ons bestuur vertrouwt, dat deze nuttige samenwerking
ook de laatste moeilijkheden, die aan de voltooiing van dit eerste
deel nog in de weg mochten staan uit de weg zal weten te ruimen.
Het vorig jaar heb ik U kunnen mededelen, dat een Amerikaans
historicus, Dr H. H. Rowen ons ter uitgave aangeboden had de
„Relation de son ambassade" van de Franse gezant in Den Haag,
Pomponne, uit de jaren 1669—'72, waarbij hij ons tevens in het
vooruitzicht had gesteld, dat deze uitgave in haar geheel zou
kunnen worden bekostigd met Amerikaanse subsidiên en dat wij
dit aanbod in beginsel hadden aanvaard onder voorwaarde, dat de
geopperde mogelijkheid werkelijkheid zou worden. In de afgelopen weken hebben wij bericht van Dr Rowen gehad, dat het
hem inderdaad is gelukt, am het voile bedrag, dat naar onze
berekening met deze uitgave gemoeid is, door subsidies te vinden.
Het manuscript, dat reeds eerder in ons bezit was, is door ons
medebestuurslid, Prof. Geyl, nagezien en aan Dr Rowen teruggezonden, opdat deze naar zijn aanwijzingen nog enige veranderingen en verbeteringen kan aanbrengen. Zodra dit dus is terugontvangen kan het ter perse worden gelegd en, naar wij verwachten, het volgend jaar als een extraatje aan U worden toegezonden.
Alles met elkaar kan ik dit overzicht dus op een opgewektere
toon eindigen dan waarmee ik ben begonnen. Om nog even in
deze lijn door te gaan wil ik eindigen met een gelukwens en wel
aan onze eerste sceretaris met zijn benoeming tot hoogleraar in
de economische en sociale geschiedenis aan de Utrechtse universiteit, een gelukwens, die zich ook uitstrekt tot zijn gezin, dat
hem nu wat meer in zijn midden zal hebben, en ook tot ons
Genootschap, dat door deze benoeming erop zal kunnen rekenen,
22
dat Prof. Kernkamp voor de functie van lste secretaris, die hij
zo voortreffelijk waarneemt — wie kan daar beter over oordelen
dan de voorzitter — behouden zal blijven.
-Onder het uitspreken van de wens, dat ook deze bijeenkomst
weer even geslaagd moge zijn als zijn voorgangers, verklaar ik
deze Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap voor
geopend.
Hierna geeft de Voorzitter het woord aan Prof. Dr D. Th.
Enklaar.
OVER DE BRIEVEN VAN JEANNE D'ARC
Geen vrouw in de wereldgeschiedenis heeft aanleiding gegeven
tot zo'n omvangrijke literatuur als Jeanne d'Arc. Het is dan ook
moeilijk nu nog omtrent haar persoon en werk een probleem te
vinden, dat op zijn oplossing wacht. Schenk was wel gelukkig,
toen hij als psychiater haar kon benaderen met een doelstelling,
die buiten de competentie der historici viel 1). Bovendien waren
die beinvloed door Huizinga's onwil-uit-onbewuste-vrees, dat dieptepsychologie bij zijn heldin en heilige afwijkingen zou bloot
leggen, die hij maar liever niet wilde weten 2). Problemen, die
historisch georiènteerde anthropologen en zich zo noemende
historici in onze tijd gesteld hebben: of Jeanne werkelijk een
heks geweest is, d.w.z. of zij behoord heeft tot een secte van
duivelaanbidders, vereerders van een praechristelijke Keltische
godheid, waarvan de cultus de hele Middeleeuwen door ondergronds in brede kringen van hoog tot laag zou zijn blijven bestaan 3 ); of dat zij aan de brandstapel ontsnapt en getrouwd zou
zijn4 ); zijn vemuftsspelingen, die de indruk maken van opgeworpen
te warden, omdat men over haar uitgepraat raakt. De gewrongen,
vaak manifest onjuiste bewijsvoering, waarbij de gegevens verdraaid warden ter wale van de gepostuleerde conclusie, kan men
dan ook alleen maar met een verwerping van het resultaat
beantwoorden.
Evenwel bestaat er een probleem omtrent Jeanne d'Arc, van
1) V. W. D. Schenk, Jeanne d'Arc. De Vrije Bladen, October 1948,
Schrift 10.
2) J. Huizinga, Bernard Shaw's heilige, in: Tien Studiën (1926)
267 vgg.
3) Margaret Alice Murray, The Witch-cult in Western Europe. A study
in anthropology (1921); R. Lowe Thompson, The history of the Devil,
the horned God of the West (1929).
4) Grillot de Givry, La survivance et le mariage de Jeanne d'Arc
(1914); J. Grimod, Jeanne d'Arc a-t-elle ete brulêe? (1952). Vgl. R.
Post, S. Jeanne d'Arc is werkelijk verbrand, in: Studia Catholica XXVII
(1952) 255 vgg.
24
technisch-historische aard, dat nog niet voldoende tot oplossing
is gebracht: dat van de brieven, die op haar naam staan.
Er zijn mij vierentwintig brieven bekend, die geacht worden van
Jeanne d'Arc afkomstig te zijn. Daarvan zijn ons veertien overgeleverd in simpele vermeldingen, met min of meer uitvoerige
inhoudsopgaven, vijf in afschrift en vijf in oorspronkelijk of in
wat in de oorkondenleer schijnbaar oorspronkelijk heet. Ik som
ze op in chronologische volgorde; die alleen maar vermeld warden,
zijn door =', aangeduid, die bij ons onderzoek onecht blijken,
door een + gemerkt.
* 1. De brief aan haar ouders na haar vertrek uit Domremy
zonder hun verlof, vermeld bij het verhoor in de kerker op 12
Maart 1431 (Q. I 129, Ch. I 100, D. 158-159) 5). De uiterste
terminus a quo daarvoor is de datum van haar vertrek uit Domremy, 23 Februari 1429. Dit kan dus haar oudste brief zijn, waarvan wij weten. Maar hij kan ook wel jonger zijn dan de volgende,
indien Jeanne hem uit Ste. Catherine de Fierbois verstuurde, en is
dat zeker, indien zij hem, wat ook mogelijk is, uit Chinon zond.
De brief is toch zeker wel geschreven, vOOrdat haar moeder met
Pasquerel van Le Puy-le-Velay naar haar dochter te Chinon ging.
Een dergelijke terminus ante quem is niet op de dag of te
bepalen.
* 2. De brief aan de dauphin uit Ste. Catherine de Fierbois,
waar Jeanne eind-Februari of begin-Maart 1429 was, vermeld
bij het verhoor van 27 Februari 1431 (Q. I 75, Ch. I 56, D. 116).
* 3. De brief aan de geestelijken van Ste. Catherine de Fierbois
over het zwaard, dat daar achter het altaar begraven lag; uit Tours
of Chinon, dus na 6 Maart 1429; vermeld bij hetzelfde verhoor
(Q. I 76, Ch. I 57, D. 118).
4. De sommatie aan de koning, de regent en de lords van
Engeland; daarvan is de datum questieus; doch moet liggen tussen
22 Maart en 26 April 1429. Die kwestie zal, samen met de zesvoudige overlevering van de brief, straks uitvoerig besproken
worden.
* 5. Er moet een tweede sommatie geweest zijn, aangezien
Jeanne de volgende de derde noemt; vermoedelijk is die door de
5) Q = J. Quicherat, Le Proces de condamnation et de rehabilitation
de Jeanne d'Arc dite la Pucelle, 5 dln. (1841-1849); Ch. = P. Champion, Le Proces de la condamnation de Jeanne d'Arc, 2 dln. (1920-1921);
D. = P. Doncoeur, La Minute francaise des interrogatoires de Jeanne
la Pucelle (1952).
25
heraut Guyenne overgebracht, van wie zij in de volgende brief
zegt, dat hij door de Engelsen gevangen genomen is (Q. III 107).
* 6. De derde sommatie aan de Engelsen, van 5 Mei 1429,
vermeld door Pasquerel in het rehabilitatieproces (Q. III 107).
7. De eerste brief aan de Fransen van Doornik, van 25 Juni
1429, in afschrift bewaard in een Doorniks register (Q. V 125).
* 8. De eerste brief aan Philips de Goede, door Jeanne in de
tweede vermeld als een drie weken geleden, dus eind-Juni 1429,
met een heraut gezonden (Q. V 127).
-f- 9. De eerste brief aan de bewoners van Troyes, gedateerd
uit Sainte-Fale op 4 Juli 1429, door de zeventiende-eeuwse kroniekschrijver Jean Rogier (f 1637) in zijn handschrift, dat in
autograaf in de Bibliotheque nationale te Parijs bewaard wordt,
opgenomen (Q. IV 287).
10. De tweede brief aan Philips de Goede, op de dag van
de kroning van de koning, 17 Juli 1429, uit Reims geschreven en
in oorspronkelijk in de archieven van het departement Nord te
Rijssel bewaard (Q. V 126).
11. De eerste brief aan de Fransen te Reims, van 5 Augustus
1429, in oorspronkelijk aanvankelijk op het stadhuis te Reims
bewaard, in 1630 afgestaan aan Charles du Lys, laatste rechtstreekse mannelijke afstammeling van Jeanne's broer, en door
erfenis in het familiearchief-Maleissye op het kasteel Houville bij
Chartres gekomen (Q. V 139, naar een ,niet vlekkeloos afschrift;
zo ontbreekt in de datum de plaats Provins).
12. De antwoordbrief aan de graaf van Armagnac, van 22
Augustus 1429, in afschrift bij het veroordelingsproces overgelegd en opgenomen als no. 29 der zgn. 70 artikelen (Q. I 245;
Ch. I 203).
* 13. De tweede brief aan Doornik, door Tassart du Tielt op
26 Augustus 1429 met oorlogsnieuws uit Compiegne in de stad
gebracht en in een rekening van Doornik vermeld (H. Vandenbroeck, Extraits analytiques des anciens registres aux deliberations
des consaux de la ville de Tournai II (Memoires de la Societe
historique et litteraire de Tournai VIII, 1863) 335).
* 14. De derde brief aan Doornik, op 14 September 1429
door dezelfde met een brief van de koning uit Saint-Denis binnen
Doornik gebracht en in dezelfde rekening vermeld (Vandenbroeck,
a.w. II 335).
* 15. De tweede brief aan Troyes, van 22 September 1429,
voorgelezen in de raadsvergadering op 2 October 1429. Jeanne
deelde daarin mee, dat zij vOOr Parijs gewond was (Q. V 145).
26
* 16. De gemeenschappelijke brief van Jeanne en de heer
van Albret aan de stad Clermont, van 7 November 1429, vermeld
in een register van die stad (Q. V 146).
+ 17. De, wellicht meest bekende, brief aan de burgers van
Riom, van 9 November 1429, in schijnbaar oorspronkelijk bewaard in het stadsarchief aldaar (Q. V 147).
* 18. De brief aan de gekozenen van de stad Tours, van eindDecember 1429, met het verzoek om aan de schilder Heuves
Polnoir, die Jeanne's standaard schilderde, ter gelegenheid van
het huwelijk van zijn dochter Heliote een som gelds te schenken
(Bibliotheque de 1'Ecole des chartes, serie I, t. IV (1842-43) 486
vgg.; Q. V 154 en 271).
* 19. De brief aan de koning van Navarre, uit 1429, vermeld
in een „Table des archives du Parlement", die in de Bibliotheque
nationale te Parijs bewaard wordt; reeds onvindbaar voor Quicherat
(Q. V 253).
20. De tweede brief aan Reims, van 16 Maart 1430, in afschrift in het ms.-Rogier en in oorspronkelijk in het familiearchief-Maleissye bewaard (Q. V 160).
+ 21. De brief aan de Hussieten, getekend door Pasquerel, in
Latijns afschrift bewaard in het „Formelbuch" van Sigismund in
de archieven te Wenen, door Th. Sickel met de datum 23 Maart
1430 uitgegeven (Bibliotheque de l'Ecole des chartes, t. 22 (Se
serie, t. 2, 1861) 82) en door Quicherat in Duitse vertaling
met de datum 3 Maart 1430 (Q. V 156).
+ 22. De derde brief aan Reims, van 28 Maart 1430, bewaard
in afschrift in het ms.-Rogier, waarnaar Quicherat hem uitgaf, en
in schijnbaar oorspronkelijk in het familiearchief-Maleissye (Q. V
161).
* 23. De brief aan de bisschop van Senlis over de restitutie
van de hakkenei, die Jeanne van hem gekocht had. De datum
van deze brief is onbekend, maar moet liggen tussen de uiterste
termijnen 6 Maart 1429, Jeanne's komst te Chinon, en 23 Mei
1430, haar gevangenneming voor Compiegne. De brief wordt
vermeld in de zesde zitting van haar proces, op 3 Maart 1431
(Q. I 104-105, Ch. I 79, D. 141-142).
* 24. De vierde brief aan Doornik, uit de kerker te Beaurevoir,
van Augustus of September 1430, met een vraag om geld, vermeld in een rekening van Doornik (Vandenbroeck, a.w. II 336).
Driemaal is in onze eeuw een monografie gewijd aan de
brieven van Jeanne d'Arc. De eerste is van 1911, door graaf Conrad
de Maleissye, een afstammeling van Jeanne's broer, zij het tot
27
driemaal toe in vrouwelijke lijn 6 ). De hoofdstrekking van zijn
boekje is te bewijzen, dat Jeanne in de tijd tussen haar komst te
Chinon en haar gevangenneming lezen en schrijven zou geleerd
hebben; dat zij nooit met een kruisje ondertekend heeft, maar
dat teken, volgens haar eigen getuigenis voor haar rechters 7),
gebruikte bij wijze van krijgslist, om de ontvanger van de brief
het tegenovergestelde te laten doen van wat zij hem voorschreef;
zodat ook het kruisje, dat zij zette onder de acte, waarmee zij
op het kerkhof van Saint-Ouen haar vizioenen zou herroepen
hebben, bedoelde dat stuk waardeloos te maken; en Jeanne bijgevolg nooit haar roeping verloochend zou hebben. Tegen dat
betoog, waaruit meer geloof dan wetenschappelijke critiek blijkt,
is Hans Prutz opgekomen in een Beierse Akademie-voordracht
van 1914 8 ), die, al bevat die tal van rake opmerkingen, herhaaldelijk slordigheid en onkunde van de Franse diplomatiek verraadt, die bij de bekende cultuurhistoricus der Kruistochten en
der geestelijke ridderorden verbazingwekkend zijn. Tenslotte is
in 1933 een lid van de volgende generatie van het huis Maleissye
op de kwestie teruggekomen in de inleiding tot de collectie
facsimiles van bronnen voor de geschiedenis van zijn toen ook
officieel heilige oudtante, die door Jacomet bijeengebracht is 9).
Afgedaan kan men de vraagstukken, die Jeanne's brieven ons
stellen, nog niet noemen. Ik maak mij op om een bijdrage tot hun
oplossing te leveren.
Vooreerst is daar de alles overheersende vraag, of Jeanne d'Arc
heeft kunnen lezen en schrijven; een vraag, die ik evenals Prutz
geneigd ben met de meeste stelligheid ontkennend te beantwoorden. 1k wil daarbij niet eens het getuigenis van haar vijanden
laten gelden. In de zitting van 27 Maart 1431 hielden de rechters
haar voor, dat zij „non erat satis docta et instructa in litteris et
talibus materiis arduis" "). Bij de exhortatio caritativa in de
zitting van 18 April 1431 noemde Cauchon haar „mulier illitterata et ignorans scripturas" 11 ). Champion als Butler vat dat op
6) Comte C. de Maleissye, Les Lettres de Jehanne d'Arc et la pretendue
abjuration de Saint-Ouen (1911).
7) Q. I. 83, 242, 333, Ch. I 62, 200, 275, D. 257.
8) H. Prutz, Die Briefe Jeanne d'Arcs (Sitzungsberichte der KOn.
Bayerische Akademie der Wissenschaften. Philos.-philol. and hist. Klasse,
1914).
9) D. Jacomet, Jehanne d'Arc. Quarante-cinq documents originaux et
iconographiques, precedes d'une introduction par le colonel de MaleissyeMelun (1933).
10) Q. I 200, Ch. 1 164, D. 207.
11) Q. I 376, Ch. I 305.
28
als de schrijfkunst 12). Volgens mij betekent in deze gevallen zowel
„litterae" als „scripturae" de Schrift, de Bijbel, misschien zelfs de
theologische wetenschap.
Het oudste getuigenis van Jeanne zelf, waaruit haar analphabetisme blijkt, is haar uitlating tegen Mr Pierre de Versailles, abt
van Talmont, en de universiteitsprofessor Mr Jean Erault, die
haar in Maart 1429 te Poitiers ondervroegen: „Ego nescio nec
A nec B" 13). Met Prutz vat ik dat op als: ik ken niet eens het
A.B.C. 14). Toen kon zij dus lezen noch schrijven. En tot in haar
laatste dagen was zij die kunst niet machtig. De getuigenissen
van de herroeping op het kerkhof van Saint-Ouen, een week v6Or
haar dood, laten daarover geen twijfel bestaan. De verschillende
verklaringen, die ooggetuigen van dat „treurtoneel" ruim twintig
jaar later bij het rehabilitatieproces aflegden, waarbij geheugentekorten soms tot tegenspraak leidden, heeft Pierre Champion tot
een logische voorstelling geordend 15), waarbij dit althans is komen
vast te staan: Jeanne verklaarde op die ongelukkige 24ste Mei
1431 niet te kunnen lezen en schrijven 16); de herroepingsacte is
haar voorgelezen en hoogstens door haar, al dan niet begrepen,
nagezegd 17); zij beef t met de pen, die haar in de hand geduwd
is, volgens de een een kringetje, volgens een ander een kruisje
gezet, terwiji haar hand is vastgehouden om haar haar naam te doen
zetten 18). Het betoog van de graaf de Maleissye, die zich in
12) Ch. II 238; J. Butler, Jeanne d'Arc, die Akten der Verurteilung
(1943) 205.
13) Q. III 74.
14) Prutz, a.w., 30.
15) Ch. I, XXVI.
16) Q. II 331 (verklaring van Jean Massieu), Q. III 123 (verklaring
van Aimon de Macy).
17) Q. III 52 (verklaring van Guillaume de La Chambre), Q. III 65
(verklaring van Jean Monnet), Q. III 147 (verklaring van Guillaume
Manchon), Q. III 156 (verklaring van Jean Massieu), Q. III 164 (verklaring van Guillaume Boisguillaume), Q. III 197 (verklaring van
Nicolas Taquel).
18) Q.
y II 17 (verklaring van Jean Massieu), Q. III 123 (verklaring
van Aimon de Macy), Q. III 164 (verklaring van Guillaume Boisguillaume). In het eerste proces noemen de rechters „revocationem et abjurationem secundum formam cujusdam schedulae sibi tunc lectae, verbis
gallicis confectae, quam ipsamet pronuntiavit, atque ipsam schedulam
propria manu signavit" (Q. I 447, Ch. I 366). Het daarbij opgenomen
herroepingsformulier eindigt: Et en signe de ce, lay signe ceste cedule de
mon signe. Ainsi signee: Jehanne+ (Q. I 448, Ch. I 368; vgl. evenwel
vooral D. 271 waar de opsteller van het ms. van Orleans uitdrukkelijk
twij fel aan de eigenhandigheid uitspreekt).
29
allerlei bochten wringt om te bewijzen, dat Jeanne kon lezen en
schrijven en haar kruisje onder de herroepingsacte niet als ondertekening, maar als ontkenning bedoelde, en die de geloofwaardigheid der getuigen, als zij hem niet passende verklaringen
aflegden, zoekt verdacht te maken, ontkrachtte Champion met
de eenvoudige, doch onweerlegbare tegenwerping, hoe een dergelijke truc — „une pareille falsification", zegt hij scherper —
dan wel ontsnapt zou zijn aan Jeanne's familie en aan de rechters
in het rehabilitatieproces "). Het argument van de heer de
Maleissye, dat Jeanne, zoals door verschillende getuigen wordt
meegedeeld 2"), bij de herroeping lachte, wat hij zo wil verklaren,
dat zij van de ernstige zaak een schertsvertoning maakte —
„truffa", zeiden sommige omstanders a1 21) —, waarbij zij haar
belagers zou voor de gek gehouden hebben, vond Champion
blijkbaar geen discussie waard. Ik voor mij zou een dergelijk
boerenbedrog van een heilige niet bepaald verheffend vinden.
Dat Jeanne lachte, zie ik voor een uiting van zenuwachtigheid
aan, die akelig helder verraadt, hoe het acme kind, dat op zijn
hoogst negentien jaar oud was, daar bij de Saint-Ouen, waar de
beul onder de toeschouwers rondliep 22), geschokt en beangstigd
is, zelfs met de bedreiging, dat zij onmiddellijk zonder verdere
vorm van proces in het vuur gegooid zou worden, indien zij de
herroepingsacte niet tekende.
Er is aan de stukken geen argument te ontlenen, dat Jeanne zou
hebben kunnen lezen en schrijven. Nu wij haar analphabetisme
vastgesteld hebben, zijn er twee omstandigheden, die met dat felt
moeilijk te rijmen lijken.
Jeanne gebruikt tegenover haar rechters de uitdrukkingen
„scribere" en „facere scribi" voor het vervaardigen van de namens
haar verzonden brieven naast elkaar. Als zeer duidelijk voorbeeld
haal ik aan, hoe zij op 1 Maart 1431 op een desbetreffende vraag
19) Ch. I, XXVII n. 3. Reeds Prutz, a.w., 42, was van mening, dat
het kruisje op het herroepingsformulier niet als een annulering daarvan
opgevat mag worden. G. Hanotaux, Jeanne d'Arc (1911) 192, die
blijkbaar door de graaf de Maleissye overtuigd was, dat Jeanne toen
vrijwel zeker haar naam zetten kon, was van oordeel, dat in dat geval het
kruisje niets bewees. Ook hij Wilde bewijzen: „Jeanne n'a pas abjure".
Overtuigend is zijn betoog in deze geenszins.
20) Q. II 338 (verklaring van Guillaume du Desert), Q. III 55
(verklaring van Jean Mailly, bisschop van Noyon), Q. III 123 (verklaring van Aimon de Macy).
21) Q . III 55 (verklaring van de bisschop van Noyon).
22) Q. III 65 (verklaring Jean Monnet).
30
antwoordde, dat zij over het drievoudig Schisma „numquam
scripsit nec fecit scribi", en dat vervolgens met dezelfde woorden
bezwoer "). In een eerste opwelling zal men wellicht neiging
gevoelen, dat te vertalen met „noch zelf schreef noch dicteerde";
maar dat kan niet, omdat wij weten, dat zij niet schrijven kon.
Zeker mag men het door haarzelf gemaakte onderscheid niet
laten gelden, als ware zij de schrijfkunst wel machtig. Men zal
„scribere" moeten opvatten als „dicteren" en „facere scribi" als
„een brief laten opstellen, waarvan zijzelf de te behandelen punten
opgegeven had". Wij zullen nog voorbeelden ontmoeten van deze
beide manieren, waarop haar brieven tot stand kwamen.
Groter moeilijkheid levert Jeanne's weigering in de zitting van
24 Februari 1431 om te antwoorden op de vraag, of zij bij
haar Stemmen ook weleens iets zag, omdat zij daaraan het verzoek verbond, de punten, waarop zij toen geen antwoord wilde
geven, op schrift te mogen krijgen "). Wat is haar bedoeling
daarmee geweest? Dat zij de vraagpunten in de kerker heeft
willen bestuderen, alvorens haar antwoord vast te stellen, is in
verband met de omstandigheid, dat ze niet kon lezen, onaannemelijk. Prutz ziet er een poging tot uitstel in en verwijst voor
die zienswijze naar andere gevallen, waarin Jeanne verklaarde
haar antwoord pas later te zullen geven, morgen, over een week,
over veertien dagen, zelfs na onbepaalde tijd "). Maar waarom
zou zij dan deze keer dat uitstel niet even openlijk gevraagd
hebben? Zeker heeft Prutz gelijk, als hij veronderstelt, dat
Jeanne hier evenals bij ander uitstel haar Stemmen wilde raadplegen. Heeft zij gedacht, dat de Stemmen, die tijdens het proces
tot heiligen en engelen geconcretiseerd zijn, de stukken konden
lezen? Prutz brengt dit alles in verband met het „naive Wunderglauben", dat de rechters tot de vraag bracht, of de engel haar
wel Bens brieven had geschreven "). Inderdaad, voor een tijd,
die geloofde aan de mogelijkheid, dat stervelingen door brieven
uit de Hemel richtlijnen ontvingen 27), moet ook aannemelijk
geweest zijn, dat hemelingen aardse letters konden lezen. Niet
23) Q. I 83, Ch. I 62, D. 122.
24) Q. I 65, Ch. I 47, D. 105; vgl. Q. I 309, Ch. I. 255.
25) Prutz, a.w., 37; vgl. Q. I 63, 73, 130, 133, 308, Ch. I 46, 54, 102,
104, 113, 254, D. 103, 158-159, 160-161, 166-167, 226-227.
26) Prutz, a.w., 38; vgl. Q. I 146, Ch. I 115, D. 168-169.
27) P. W. J. van den Berg, De viering van den Zondag en de feestdagen in Nederland voor de Hervorming (1914) 168 vgg.; J. Gessler, Een
brief uit den Hemel. Nederlandsche en andere versies van den Christusbrief (1936).
31
of Jeanne het gevraagde stuk kon ontcijferen, is van belang —
dat kon zij zeker niet —, maar of zij geloofd heeft, dat haar
Stemmen het zouden begrijpen en haar het juiste antwoord
zouden aanraden. Wel blijkt nergens, dat Jeanne het geloof aan
de Christusbrief kende, zoals ze ook ontkende, brieven van de
engel ontvangen te hebben; maar haar gedachtengang moet aldus
geweest zijn: wat zij niet begreep, zouden haar Stemmen verstaan.
Aan het feit van haar analphabetisme doer dit incident niet toe
of af.
Als wij het erover eens zijn, dat Jeanne niet kon lezen of
schrijven, hoe zijn dan de brieven tot stand gekomen, waar haar
naam aan verbonden is? Zijzelf sprak bij het verhoor van 17
Maart 1431 van „clerici scribentes litteras suas", „les dercs
escripvans ses lectres" 28). Onder de bekende brief aan de Hussieten, die ik, tegen het gezag van Quicherat en Sickel in, met
Prutz voor een vervalsing houd, staat de naam van haar biechtvader Pasquerel, die hem opgesteld, geschreven en ondertekend
zou hebben 29). Pasquerel wist in het rehabilitatieproces te vertellen, dat de derde sommatie om Frankrijk te verlaten, die
Jeanne op Hemelvaartsdag, 5 Mei 1429 tot de Engelsen richtte,
de ondertekening droeg: Jehanne la Pucelle 30). Pasquerel lijkt wel
wat van de uitvaardiging van Jeanne's brieven geweten te hebben.
Anatole France, die ook de eerste sommatie, van Maart of April
1429, door een geestelijke geschreven acht — door wie anders,
zou men willen vragen —, vermoedt, dat Jeanne deze derde aan
Pasquerel gedicteerd heeft 31). Wie schreef de brief, die zij op
haar reis naar Chinon uit Sainte-Catherine de Fierbois aan de
dauphin zond 32)? Pasquerel was toen nog niet bij haar; Jeanne's
moeder Zabillet bracht hem pas later met haar in kennis. Haar
metgezellen Jean de Novelonpont de Metz en Bertrand de
Poulengey, laat staan de simpele ruiters, die zij bij zich hadden,
wisten stellig beter het zwaard dan de pen te voeren. Zou een
van de geestelijken van Fierbois, aan wie zijzelf weldra uit Tours
28‘
28)
Q.. 1 183, Ch. I 150, D. 196-197; vgl. Q. I 242, Ch. I 200.
29) Q. V 156; Bibl. de l'Ecole des Chartes XXII (Se serie II, 1861)
83; vgl. Prutz a.w., 36.
30) Q. HI 107.
31) A. France, Vie de Jeanne d'Arc I (1908) 292, 343 vgg. Met
Maleyssye, a.w., 26, vermoed ik, dat Jeanne de eerste sommatie te Poitiers
aan de professor van de universiteit aldaar Mr Jean Erault gedicteerd
heeft. Ik kom daarop terug.
32) Q. I 75, Ch. I 56, D. 116.
32
of uit Chinon een brief zond '3) en met wie zij op goede voet
stand, haar als secretaris gediend hebben? Toen Jeanne's roeping
aanvaard en haar werk begonnen was, zij uit Blois optrok om
Orleans te gaan ontzetten, werd haar een gevolg toegewezen.
Wel diende dat, volgens de getuigenissen, in het rehabilitatieproces door Dunois en Jean d'Aulon, die aan het hoofd van
haar stoet stond, afgelegd, in de eerste plaats tot haar bescherming 34), maar men mag toch met Prutz aannemen, dat onder
de „autres varlets et serviteurs", zoals de Chronique de la Pucelle
ze noemt 35), kanselarij-beambten zijn geweest "). Een ervan
kennen wij zelfs met name, Mathelin Raoul, „clerc de la Pucelle",
die Quicherat uit het duister der archieven aan het licht gebracht
heeft en die sindsdien in zijn vijfdelige uitgave weer in een even
diepe vergeteiheid verzonken is. Het kan zijn, dat hij meer met
het beheer van de geldmiddelen, die tot Jeanne's onderhoud dienden, dan met het vervaardigen van haar brieven belast was 37).
Zijn werkzaamheid wordt op een andere plaats belicht, waar hij
beet: „ordonne a faire la despence de laditte Jehanne" 38). „Les
clercs escripvans ses lectres", waarvan zijzelf spreekt, moeten toch
ook tot haar gewone omgeving behoord hebben; zij moeten
gerecruteerd zijn uit de koninklijke kanselarij.
Want er is grate overeenkomst in de opzet van Jeanne's brieven
en die van de lettres closes van de koning. Reeds Prutz heeft opgemerkt, dat de aanhef en het slot van haar brieven, dus protocol
en eschatocol, om het in de termen der diplomatiek uit te drukken, uit plechtige formules bestaan, die stellig niet Jeanne's gedachten weergeven, maar gevloeid zijn uit de pen van kanselarijschrijvers, die ermee vertrouwd waren "). Aan welk voorbeeld die
formules ontleend zijn, had Prutz gemakkelijk kunnen vaststellen
en daarmee zijn eigen betoog aanzienlijk versterken, indien hij
het handboek der Franse oorkondenleer van Arthur Giry geraadpleegd had, dat reeds twintig jaar oud en beroemd was, toen
hij zijn akademie-voordracht hield. Wat daar over de gesloten
brieven van de koning uit die tijd wordt gezegd, kan ook over
33) Q. I 76, Ch. I 57, D. 118.
34) Q. III 15, 210, 215.
35) Q. IV 212.
36) Prutz, a.w., 38 vgg.
37) In zijn petitio voor het rehabilitatieproces spreekt de procureur
van p suum (d.i. Jeanne's) secretarium - (Q. II 182). Zou daar Mathelin
Raoul mee bedoeld zijn?
38) Q. V 265, 267.
39) Prutz, a.w., 43 vgg.
Ondertekening van de brief aall de stad Rion, 9 November 1429.
104:0 ete-4(s:
fl„ dirtaidivak. *
,i,,C1,444111
t
%mop
o
#7:4s
/•....;1/4."
•
Ondertekening van de tweede brief aan de stad Reims, 16 Maart 1430,
Ondertekenin
(In de onderste regel ziet men de doorhaling choyeaux en de verbetering joyeux),
3z.ok.-044.43,
7
Ondertekening van de derde brief aan de stad Reims, 28 Maart 1430.
DE DRIE ZOGENAAMDE HANDTEKENINGEN
VAN JEANNE D'ARC.
Naar Jacomet en Maleissye-Melun, Jehanne d'Arc (1933)
33
de brieven van Jeanne geschreven zijn. Zij beginnen met: „Chers
et bien ames", zoals ook de brieven van de Maagd herhaaldelijk
openen; zomin als deze hebben zij een onderschrift, slotclausule
of corroboratie; zij eindigen met de datering, waarin wel plaats,
dag en maand, maar nooit het jaar is opgenomen, wat bij Jeanne's
brieven ook steeds het geval is. Zij dragen de handtekening van
de koning; de bijzonderheden daarvan zal ik zo dadelijk bespreken,
als wij de ondertekeningen van Jeanne's brieven behandelen,
waarbij hetzelfde procede is toegepast "). Het is duidelijk, dat de
klerken, die de brieven schreven, de lettres closes van de koninklijke kanselarij tot voorbeeld namen, waarvan zij op de hoogte
waren, omdat zij stellig als beambten aan die kanselarij verbonden waren. Alleen met de context van de brief bemoeide
Jeanne zichzelf, hetzij dat ze de daarin behandelde punten
opgaf, hetzij dat ze die dicteerde. Dat verklaart, naar Prutz opgemerkt heeft, waarom het protocol in de derde, de context in de
eerste persoon gesteld is 44 ). Een voorbeeld van een brief, die
niet gedicteerd is, geeft het antwoord aan de graaf van Armagnac
van 22 Augustus 1429, waarbij Jeanne, met een voet in de stijgbeugel, volgens Prutz, de heraut, die Armagnac's vraag overgebracht had, mondeling bescheid gaf, waarvan lang niet alles,
alleen het belangrijkste, pas na haar vertrek door haar klerk in
een schriftelijk antwoord is vastgelegd 42- ). Een voorbeeld van de
andere soort is de eerste sommatie aan de Engelsen, indien tenminste mij,n vermoeden, waarvoor ik zo dadelijk argumenten zal
bijbrengen, juist is, dat Jeanne die to Poitiers aan Jean Erault
gedicteerd heeft. Nog duidelijker openbaart zich als gedicteerd
de tweede brief aan de bewoners van Reims, van 16 Maart 1430,
die daarmee tegelijk zijn echtheid bewijst "). Na de datum is
daaraan nog een naschrift toegevoegd, waarin Jeanne zegt, dat,
als zij niet vreesde, dat de brief onderweg in verkeerde handen
zou kunnen vallen, zij nog enige nieuwtjes zou meedelen, „de
quoy vous series bien choyeaux". Dat laatste woord is doorgehaald
en vervangen door een daarachter geschreven „joyeux". Deze verbetering is niet boven, maar in de regel aangebracht, waarna de
zin gewoon doorgaat. De secretaris schreef dus de klank, die hij
40) A. Giry, Manuel de diplomatique (1894) 780.
41) Prutz, a.w., 44.
\ Q.
]
y I 82, Ch. I 61, D. 122; Prutz. a.w., 21 vgg.; de voet in de
stijgbeugel is wel gedistilleerd uit Jeanne's mededeling: Et volebat tune
ascendere equum, quando dedit illi responsum.
43 ) Q. V 160.
42
3
34
opving, na, realiseerde zich het volgende ogenblik, wat eigenlijk
bedoeld werd, en verbeterde dat in goed Frans "). Dat bewijst,
dat Jeanne de brief dicteerde en, wat van een boerenmeisje ook
niet anders te verwachten is, dialect sprak. Ik heb twee romanisten
over het woord in kwestie geraadpleegd en beide hebben mij
verzekerd, dat de harde ch i.pl.v. j aan het begin en de uitgang
-eaux i.pl.v. -eux wijzen op Oast-Frans, Lotharings, dialect 45).
Deze zeer instructieve doorhaling, die Jeanne's mondeling aandeel
in het tot stand komen van de brief onweerlegbaar toont, bewijst
tevens de echtheid daarvan en geeft ons een vast vergelijkingspunt in de moeilijke kwestie der authenticiteit, die wij nog nader
onder het oog zullen hebben te zien.
Eerst wil ik de ondertekeningen, die onder enkele brieven
staan, beschouwen. Volgens de verklaring van Pasquerel in het
rehabilitatieproces was de derde sommatie aan de Engelsen, van
5 Mei 1429, getekend: Jehanne la Pucelle "). Als Pasquerel na
zoveel jaren zich niet vergist heeft, zou dit stuk, dat we niet
anders kennen dan door zijn vermelding, het oudste voorbeeld
bieden van een bevestiging door Jeanne's naamtekening. De drie
bewaarde brieven met de ondertekening dragen echter alleen de
naam Jeanne, zonder de toevoeging „la Pucelle". Indien Anatole
France gelijk heeft, dat Jeanne de derde sommatie aan haar biechtvader gedicteerd heeft, dan zou die toevoeging een eigenaardigheid van Pasquerel zelf kunnen zijn, die haar al bij haar eerste
ontmoeting met de dauphin de kwalificatie „la Pucelle" in de
mond legt "). Het lijkt mij veiliger, deze ondertekening, waar
wij alleen maar van horen zeggen weet van hebben, buiten beschouwing te laten. Van de drie overgeleverde ondertekeningen
„Jehanne" staat de oudste onder de bekende brief aan de stad
Riom van 9 November 1429 48). Prutz heeft echter aangetoond,
44) Ik kan het niet eens zijn met Maleissye, a.w., 14 n. 4, dat de
verbetering in de regel veroorzaakt zou zijn, doordat Jeanne, naarmate
haar secretaris schreef, over zijn schouder meelas, terwijI verbeteringen
boven de regel, zoals die in de eerste brief aan Reims, van 5 Augustus
1429 (Maleissye leest voor de Romeinse V een Arabische 6 !), voorkomen,
aangebracht zouden zijn, toen zij de brief na zijn voltooiing overgelezen had.
45) Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de heren Dr. E. C.
van Bellen en Dr. J. J. Soons, beide te Utrecht, nogmaals hartelijk voor
hun voorlichting te danken.
46) Q. III 107.
47) Q. III 103.
48) Q. V 157; eigenlijk staat er „Jehamne".
35
dat deze brief vrijwel zeker een vervalsing is, door de burgers
van Riom zelf gefabriceerd naar de brief van de heer van Albret
van dezelfde datum "). De volgende staat onder de tweede brief
aan Reims, van 16 Maart 1430 50), waarvan ik de echtheid zo
juist betoogd heb. De laatste ondertekening komt voor onder de
derde brief aan Reims, van 28 Maart 1430 51), die mij om allerlei
zo dadelijk nader uiteen te zetten redenen hoogst verdacht lijkt.
De graaf de Maleissye, wiens veneratie voor de reliquieen van
zijn heilig familielid geen ogenblik door twijfel aan hun echtheid
verstoord wordt, verklaart verschillen in de ondertekeningen, die
zelfs hem niet ontgaan zijn, door aan te nemen, dat Jeanne steeds
beter is gaan. schrijven "). Wij weten evenwel, dat zij dat niet
is gaan doen. Prutz en Champion zijn eenstemmig in hun oordeel,
dat van identiteit bij de ondertekeningen geen sprake kan zijn 53).
Maar tot een verklaring, waarom, bij alle verschillen, de ondertekeningen wel op elkaar lijken, wat vermoedelijk een gevolg is
van de conventionele gotische cursief, komen zij niet. Prutz vond
hen geen „eigentliche Unterschriften", maar Of neergeschreven,
terwijl een schriftkundige geestelijke, als bij de herroeping op het
kerkhof van Saint-Ouen, Jeanne's hand vasthield, Of „mit einem
Stempel oder einer Schablone hergestellt". Ik wreef mijn ogen
uit, toen ik dat las, maar het staat er heus. Had Prutz Giry geraadpleegd, dan zou de verklaring van de onregelmatigheid hem
duidelijk geworden zijn, en tevens, dat, nog afgezien van de
kwestie der echtheid van de brieven, Jeanne zeker niet eigenhandig, zelfs niet met hulp van een die schrijven kon, getekend
heel t. Want ook de echte ondertekening volgt het kanselarij-ge-
bruik van de brieven der Franse koningen, zowel van de open
als van de gesloten. Sams tekende de koning die persoonlijk, maar
ook zijn secretarissen hadden volmacht, niet om namens de koning
te tekenen, maar om zijn handtekening na te trekken; vandaar
hun titel: secretaires de la main. Dat procede werd toegepast
zowel bij lettres patentes als bij lettres closes 54) en werd kennelijk
nagevolgd bij de brieven van Jeanne d'Arc. Het is de secretaris
geweest, die haar naam schreef, en men behoeft zich dus niet
erover te vermoeien, of, en hoe dan, het onderschrift de hand49)
50)
51)
52)
53)
54)
Q. V 148; Prutz, 23 vgg.
Q. V 160.
Q. V 161.
Maleissye, a.w., 13, 14, 21.
Prutz, a.w., 47; Ch. I, XXVII n. 3.
Giry, a.w., 770 vgg., 780.
36
tekening van de analphabete Jeanne kan geweest zijn. Dat is
van de echte al even onaannemelijk als van de valse brieven. Het
Franse kanselarijgebruik wijst naar een andere oplossing, die alle
geharrewar erover van tevoren overbodig maakt.
Eindelijk dan kom ik tot de oplossing van de vraag, waarvan
men wellicht verwacht, dat een leerling van Oppermann die in
de eerste plaats zou zoeken: zijn de brieven van Jeanne d'Arc
echt? Een diplomatisch onderzoek daarnaar ondervindt een eigenaardige moeilijkheid, doordat de stukken, die in origineel of in
schijnbaar origineel overgeleverd zijn, voor de vorser in Nederland practisch onbereikbaar zijn. Een ligt er in het gemeentearchief van Riom in het departement Puy-de-Dome, helemaal in
Auvergne, drie in het niet openbare familie-archief der markiezen en graven de Maleissye op het kasteel Houville bij Chartres,
een, waarvan de echtheid onbetwistbaar vaststaat, in de archieven
van het departement Nord te Rijssel. Een onderzoek naar de
uiterlijke kenmerken is dus bezwaarlijk, ook al kunnen wij ons
behelpen met de prachtige facsimiles, die Jacomet en MaleissyeMelun in hun album van bronnen voor de geschiedenis van
Jeanne d'Arc gegeven hebben "). Maar hoofdzakelijk zijn wij
toch op de innerlijke kenmerken aangewezen.
Het is zeer te betreuren, dat de veertien brieven, die wij alleen
uit vermeldingen kennen, ons niet volledig overgeleverd zijn.
Want die zijn allemaal authentiek. Van vier ervan erkende Jeanne
voor haar rechters, dat zij namens haar verzonden waren, op twee
zinspeelt zij in andere brieven, van zes weten wij uit de registers
van de geadresseerde steden, dat zij daar als echt ontvangen zijn.
Tegen de brief aan de koning van Navarre uit 1429 '), slechts
vermeld in een oude inventaris van de archieven van het Parlement en reeds voor Quicherat onvindbaar, is evenmin als ervoor
iets te zeggen. In dubiis pro reo; dit stuk, waarvan wij verder
niets weten, dan dat het bestaan beef t, doet er ook weinig toe.
Twijfel aan de authenticiteit kan men alleen gevoelen bij de
derde sommatie aan de Engelsen, waarvan Pasquerel in het rehabilitatieproces vertelde. Als hij de inhoud van die nieuwe sommatie, volgens hem op Hemelvaartsdag oftewel 5 Mei 1429 opgesteld, weergeeft, gebruikt hij eenzelfde uitdrukking als waarvan
Jeanne in de eerste zich bediende. Wanneer de Engelsen niet
aan de vordering om Frankrijk te ontruimen voldoen, dan, zo
55) Zie biz. 27 n. 9.
56) Q. V 253.
37
waarschuwt Jeanne in het Latijn van Pasquerel, „ego faciam vobis
tale hahu de quorum erit perpetua memoria" 57). Dat komt opvallend overeen met haar Franse dreigement in de eerste sommatie: „et y ferons ung si grant hahaye que encores a-il mil ans
que en France ne fu si grant" 58). Verwart Pasquerel dan, maakt
hij van een sommatie er twee, bedoelt hij de eerste en geeft hij
die een latere datum? In dat geval zou ook de tweede sommatie
komen te vervallen, waarvan het bestaan alleen berust op Jeanne's
slotwoord bij Pasquerel: „Et haec sunt quae pro tertia et ultima
vice vobis scribo, nec amplius scribam". Maar zelfs afgezien van
het voor de hand liggende feit, dat Jeanne een zo tekenende uitdrukking in kart op elkaar volgende brieven aan dezelfde geadresseerden over hetzelfde onderwerp herhaalde 59), Pasquerel's mededeling bevat bij gelijke strekking zoveel verschillen met de eerste
sommatie — de afwijkende datum, de verzekering, dat het de
derde en laatste maning zou zijn, de vermelding van de heraut
Guyenne, die de tweede sommatie overbracht, vooral het detail,
dat de brief met een pijl in het vijandelijke kamp is geschoten —,
dat men wel degelijk aan een nieuwe opvordering mag geloven;
ook al w' ekt de ondertekening: „Jehanne la Pucelle", die wellicht
door Pasquerel zelf gezet is, enige verwondering. Er is geen reden
om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van een van de veertien
brieven, die ons van Jeanne vermeld warden.
Moeilijker wordt het met de brieven, die ons in afschrift overgeleverd zijn. Daarbij leg ik de brief aan de Hussieten terstond
terzijde 60); ik shift mij geheel aan bij het argument van Prutz,
dat Jeanne noch Pasquerel, wiens naam eronder staat, bij machte
waren zo'n brief te schrijven 81 ). Alleen kan ik zijn betoog wellicht nog versterken door erop te wijzen, hoezeer de verwachting
verbreid was, dat de Maagd, die Frankrijk bevrijdde, ook de
Boheemse ketterij zou uitroeien. In haar laatste gedicht heeft
Christine de Pisan stervend de „Pucelle beneuree", de gebenedijde
maagd, gehuldigd als „honneur au feminin sexe", een ere voor het
vrouwelijk geslacht, en de hoop uitgesproken, dat „les herites de
57 ) Q. III 107.
5s ) Q. V 97, Q. I 241, Ch. I 199, wiens tekst ik citeer.
59 ) De uitdrukking heeft zich in het geheugen der betrokkenen vastgehaakt: ook Pierre Millet, griffier der „Elus" te Parijs, die Jeanne's
sommatie (vermoedelijk de eerste) gelezen had, wist zich in het rehabilitatieproces de woorden „ou sinon je vous feray ung tel hahay" te
herinneren (Q. III 126).
6°) Bibl. de l'Ec. d. Chartes 22 (5e ser., 2, 1861) 82; Q. V 156.
61 ) Prutz, a.w., 26.
38
vie orde detruira", zij de vuile ketters vernietigen zou 62). Het
behoeft dus niet te verwonderen, als een aanhanger van die vrome
wens Jeanne's naam gebruikt heeft urn een propagandamiddel,
misschien slechts een stijloefening, te vervaardigen. Haar eigen
ideeen weerspiegelt deze brief stellig niet.
Nog minder moeite bieden ons twee andere brieven, die door
hun overlevering twiifel aan hun echtheid uitsluiten: de brief,
op 25 Juni 1429 uit Gien aan de „loyaux Franchois" van Doornik
geschreven, am hen uit te nodigen een afvaardiging naar de
koningskroning te zenden, opgenomen in een register der stad,
waar hij op 7 Juli ontvangen werd 63); en de antwoordbrief aan
de graaf van Armagnac, in de 70 punten van Estivet's requisitoir
opgenomen en door Jeanne als echt erkend "). Ik heb hem reeds
aangehaald als voorbeeld van een brief, die niet door Jeanne
gedicteerd werd, maar waarvoor zij slechts punten aangaf.
Op overeenkomstige gronden moet ook de eerste sommatie aan
de Engelsen voor echt gehouden warden, daar Jeanne die, zij
het met voorbehoud van drie uitdrukkingen, als van haar afkomstig erkend 'weft 65). Dan biedt echter de overlevering van
de datum van deze brief nog moeilijkheden. De brief is ons in
zesvoud bewaard. In een achttiende-eeuws afschrift van een verloren gelijktijdige copie en in het afschrift, dat in de 70 punten
van het requisitoir in het veroordelingsproces opgenomen is,
luidt de datum „le mardi de la sepmaine saincte" 66) of „ce mardi
sepmaine saincte" 67). Dat wil dus zeggen: 22 Maart 1429. De
62) Q. V 9, 13, 16; vgl. W. L. Boldingh-Goemans, Christine de
Pizan (1948) 278 vgg., die overigens Jeanne's dreigement, dat zij de
Hussieten de oorlog zou verklaren, als zij zich niet bekeerden, een „feit"
noemt. Blijkens de Sibylla Francica, een Latijns geschrift, door een
geestelijke uit het diocees Spiers in de zomer van 1429 opgesteld, vertelde men elkaar, dat Jeanne geprofeteerd zou hebben „de quadam alia
sibylla Romae commorante, ...... per quam Bohemiae regnum foret
recuperandum". Ook anderen schreven haar dus aandacht voor de
Boheemse ketterij toe. De schrijver zelf acht haar blik alleen op Frankrijk
gericht: „Nostra sibylla solum respicit regnum nobile Franciae, et non
caetera" (Q. III 436).
63) Q. V 125. Dat in deze brief gesproken wordt „du gentil roy
Charles", behoeft geen bewijs van onechtheid te zijn; het kan een wijziging
van de Doornikse copiist zijn, die dan na de kroning het stuk in het
register ingeschreven heeft.
64)) Q. I 245, Ch. I 203; vgl. Q. I 82, Ch. I 61, D. 122.
65) Q. I 35, 84, Ch. I 41, 63, D. 94-95; vgl. Q. I 240, Ch. I 198,
D. 214-215.
66) Q. V 96, Q. I 240.
67) Q. I 240, Ch. I 199.
39
kroniek van Doornik, die naar de Paasstijl dateert, geeft de datum
nog zorgvuldiger: „ce mard y de ceste sepmaine sainte et penultime
de mars mil IIIIcXXVIII" 68). Die toevoeging heeft Prutz op een
dwaalspoor gebracht. Hij vatte die op als de voorlaatste dag, dus
30 Maart 1429, al was hij zich bewust, dat die op een Woensdag
viel. Als men eenvoudig leest wat er staat, de voorlaatste Dinsdag
van Maart, komt men opnieuw op de 22ste. De overlevering in
het Registre delphinal van Mathieu Thomassin, een op last van
de dauphin Louis, de latere koning Lodewijk XI, vervaardigde
geschiedenis van Dauphine, laat de datum wegn. Daarentegen
geven het Journal du siege d'Orleans en de Chronique de la
Pucelle het stuk met de datum „le mardy en (of: de) la grant
sepmaine" "). Oak „grant sepmaine" kan, als „sepmaine saincte",
de Stille week betekenen; dan zou dus opnieuw de 22ste Maart
bedoeld zijn. Prutz heeft erop gewezen, dat Jeanne toen nog te
Poitiers vertoefde voor het onderzoek, of haar zending uit God
was, dat minstens drie weken duurde 71); bovendien kan zij toen
nog niet dreigen met het ontzet van Orleans, daar het geld voor
die expeditie pas op 21 April gegeven werd "). Hij veranderstelde, dat ,,la grant sepmaine" de benaming was, waarmee de
Franse legerleiding de week aanduidde, die bestemd was voor het
ontzet van Orleans 73); zo iets als D-day dus, het lijkt mij heel
wel mogelijk. Wij weten bovendien uit het getuigenis van Dunois
in het rehabilitatieproces, dat Jeanne deze brief uit Blois aan de
Engelse opperbevelhebber Talbot gezonden heeft "). Zij vertrok
uit Blois Donderdag 28 April en was in de avond van Vrijdag
de 29ste binnen Orleans. Indien de brief op de Dinsdag van die
week verzonden is 75), dan was dat op 26 April en is hij juist
vroeg genoeg in Talbot's handen geweest am hem tijd tot overleg
te geven, of hij de sommatie zou opvolgen dan wel de aanval
afwachten; hij heeft stellig niet veel tijd nodig gehad am tot het
laatste te besluiten. Nu geloof ik, dat de data, zoals zij onder de
68 ) Chronique des Pays-Bas, de France...... et de Tournay (Recueil
de chroniques de Flandre III, 1856) 408.
6°) Q. IV 306.
70) Q. IV 139, 215.
71) Q. III 4 (getuigenis van Dunois), Q. III 17 (getuigenis van
Raoul de Gaucourt), Q. III 19 (getuigenis van Francois Garivel).
72) Q. V 257.
73) Prutz, a.w., 11 vgg.
74) Q. III 17.
75) Ook het Journal du Siege d'Orleans zegt uitdrukkelijk, dat de
brief verzonden is op Dinsdag, „la Pucelle estant a Blois" (Q. IV 139).
40
verschillende afschriften staan, allebei juist zijn: de 26ste April
de dag der verzending, de 22ste Maart de dag, waarop Jeanne de
brief gedicteerd heeft. Wij hebben immers het getuigenis van
Gobert Thibault in het rehabilitatieproces, dat Jeanne te Poitiers
haar ondervragers, aan wij zij eerst bekend had, niet te kunnen
schrijven, vroeg, of zij papier en pen bij de hand hadden, vervolgens Jean Erault verzocht op te schrijven, wat zij hem dicteren
zou; waarop zij begon: „Vous Suffort, Classidas et la Poule, je
vous somme, de par le Roy des cieux, que vous en aliez en
Angleterre" "). Na ruim vijfentwintig jaar herinnerde de deposant zich nog woordelijk de aanhef van de sommatie aan de graaf
van Suffolk, Glasdale en La Pole, broer van lord Suffolk. Hij
laat erop volgen, dat de beide examinatoren die keer niets anders
deden; daaruit trok Prutz de conclusie, dat de brief niet geschreven
zou zijn 77). Maar het is een, ietwat verwaterde, zin uit de sommatie, zoals die ons overgeleverd is; die is dus wel degelijk geschreven en verzonden. Thibault's verzekering: „nec aliud fecerunt
illa vice", wil zeggen, dat de brief die dag opgehouden werd, zelfs
weken lang. In die wachttijd voor de verzending kunnen Jeanne's
partijgangers, aan wie de sommatie, die zij gedicteerd had, getoond
werd, zoals zij zelf voor haar rechters verklaarde, er veranderingen
in aangebracht hebben; mogelijk die zij tijdens haar proces
wraakte 78). Reeds lang blijkt Jeanne de gedachte gekoesterd te
hebben om de Engelsen te sommeren, de Franse grond te verlaten, al heeft zij die pas ruim een maand na de eerste opzet
kunnen volvoeren 79).
De vijfde slechts in afschrift bestaande brief is van een zeer late
overlevering. Wij kennen hem, doordat de 17de-eeuwse oudheidminnaar Jean Rogier (f 1637) hem opnam in zijn Recueil. ...
des chartres . . . . guy se trouvent en la maison et hostel de ville
comme aussy en la chambre de l'eschevinage de la ville de Reims,
waarvan de autograaf in de Bibliotheque nationale te Parijs bewaard wordt 89). Hij is gericht tot „seigneurs, bourgeois et habitans
de la ville de Troyes" en gedateerd „devant la cite de Troyes,
76) Q. III 74.
77) Prutz, a.w., 11.
78) Q. I 84, Ch. I 63, D. 94-95.
79) Maleissye, a.w., 26, heeft uit de twee data reeds tot het tijdsverschil tussen opstellen en verzenden geconcludeerd, maar verzuimd aan
de verslagen der beide processen argumenten voor de juistheid van die
zienswijze te ontlenen.
80) Q. IV 284.
41
escrit a Saint-Fale, le mardy quatriesme jour de jullet". Jeanne
nodigt de bewoners van Troyes uit, zich te onderwerpen „au
gentil ray de France", die met Gods hulp weldra te Reims, te
Parijs en „en ses bonnes villes du sainct royaume" zal zijn 81).
Prutz acht de echtheid van dit schrijven gewaarborgd door allerlei
zinswendingen, die typisch voor Jeanne's brieven zijn'). Ik kan dat
optimisme niet delen en heb wel enige bedenkingen. Hoe een
brief, gericht aan Troyes, in de archieven te Reims terecht gekomen
is, wordt verklaard door de mededeling van Rogier, dat een afschrift ervan naar Reims gezonden is. Prutz heeft niet opgemerkt,
dat de 4de Juli 1429 geen Dinsdag, maar een Maandag was. De
typische uitdrukkingen komen allemaal voor in de brief, waarmee
Jeanne op 17 Juli de hertog van Bourgandie tot vrede met de
koning trachtte te bewegen, waarvan de echtheid buiten twijfel
staat 83 ). Die lijkt de falsaris van de brief aan Troyes als voorbeeld
gediend te hebben. De opmerkelijke beperking van de zegewens, waarmee Jeanne's brieven plegen te besluiten: „A Dieu
vous commant, Dieu soit garde de vous, s'il luy plaint", treft men
alleen in deze twee brieven aan. Tegenover de Bourgondier is die
beperking begrijpelijk, tegenover Troyes minder. Het lijkt mij
een aanwijzing, dat de ene brief van de andere afhankelijk is.
Prutz stootte zich niet aan de benaming „gentil roy" in de brief
aan Troyes, Neertien dagen voor de kroning van Karel VII. Die
uitdrukking komt oak voor in de brief aan Philips de Goede,
maar die werd op de dag van de „Satre" geschreven. Bovendien
is het Prutz blijkbaar ontgaan, hoewel Quicherat het bericht in
zijn verzameling opnam, dat op 2 October 1429 in de „Salle
royale" te Troyes een brief van Jeanne, gedateerd te Gien op 22
September, is voorgelezen "). Oak deze, die wij niet over hebben,
kan de vervaardiger van de brief aan Troyes geinspireerd hebben.
De foutieve datum, de onjuiste betiteling van Karel VII, de voor
de hand liggende voorbeelden en de late overlevering maken die
brief op zijn zachtst gesproken verdacht. Ik wil uitdrukkelijk verklaren, dat ik niet Rogier ervan verdenk, het falsum gemaakt
te hebben; ik vrees, dat hij reeds dupe ervan geweest is.
De vijf resterende brieven zijn in oorspronkelijk of in schijnbaar oorspronkelijk overgeleverd. Dat hebben wij nu uit te maken
) Q. IV 287.
82) Prutz, a.w., 18.
83) Q. V 126.
84) Q. V 145.
42
Over de meeste ervan kunnen wij kort zijn. Geen twee ervan
maken de indruk van dezelfde hand te zijn, wat aan tewerkstelling
van verschillende secretarissen kan liggen. Tegen de brief, op de
dag van de kroning, 17 Juli 1429, uit Reims aan Philips de
Goede geschreven 85), is geen bedenking in te brengen. De hertog
beyond zich toen in zijn Vlaamse staten en de brief is dan ook
geborgen in het archief te Rijssel, thans in de Archives du departement du Nord aldaar. Die overlevering is op zichzelf al een
waarborg voor de echtheid; en niets motiveert anderszins twijfel
eraan. Van de brief aan de bewoners van de stad Riom, van.
9 November 1429 86), heeft Prutz aangetoond, dat hij een vervalsing is naar de brief, die de Riomois op dezelfde dag van de
heer van Albret ontvingen 87). De stortvloed van zinswendingen,
die in de op Jeanne's naam staande brief met die van Albret
overeenkomen, laten geen twijfel mogelijk, of zij zijn daaraan
ontleend "). Ik meen Prutz' argumentatie nog te kunnen versterken. Hijzelf heeft opgemerkt, dat enkele brieven van Jeanne
geheel in de ik-stij1 geschreven zijn, waarbij het in de derde persoon gehouden protocol met „Jehanne la Pucelle" ontbreekt. Hij
beweert, dat er drie van die soort zijn; ik ken er maar twee ").
Een daarvan is de brief aan Riom en het verwaarlozen van de
kanselarij-stijl lijkt mij een bezwaar te meer tegen zijn echtheid.
Als men te zijnen gunste zou willen rekenen, dat Jeanne en
Albret twee dagen te voren samen een brief aan de stad Clermont
zonden en dat ook aan Riom kunnen gedaan hebben, moet men
toch niet over het hoofd zien, dat de brief aan Clermont in het
register van die stad uitdrukkelijk „unes lettres" genoemd
wordt 90); en voor Riom zijn er twee! Het lijkt mij waarschijnlijk,
dat de Riomois, jaloers op de naburige stad, die een echt schrijven
van de Maagd ontvangen had, terwijl zij zich moesten vergenoegen
met een van haar wapenbroeder, toen zelf maar zo'n reliquie
vervaardigd hebben. Het is jammer, dat juist deze brief vals is,
want het is de beroemde, waaraan een rood zegel hangt, dat op
zijn keerzijde een duimafdruk vertoont en waardoor een zwart
85 ) Q. V 127.
86%
) Q.
y V 147.
87) Q. V 148.
88) Prutz, a.w., 23 vgg.
89) Prutz, a.w., 43 vgg. Wel is in de brief aan de Hussieten het
protocol geredigeerd in de eerste persoon met behoud van de vermelding
van haar naam: „michi Johanne puelle" (Bibl. de 1'Ec. d. Chartes 22
(5de ser., 2, 1861) 82). Zou Prutz die met de derde bedoelen?
90) Q. V 146.
43
haar gestoken is, die beide van Jeanne afkomstig zouden zijn. De
onechtheid bederft de kans, dat men daarin reliquieen van de
heilige zou bezitten. Dat men als contrazegel een duimafdruk
maakte, is in de sphragistiek welbekend; deze hier zou dus, ook
als de brief authentiek was, heus niet van Jeanne behoeven te
zijn. Dat zij zwart haar had, in tegenstelling met de traditie in de
letterkunde en op het toned, waar zij sinds Ariosto als blond
wordt uitgebeeld 91 ), weten wij door de monnik van Lombardije, Filippo da Bergamo, die zegt, dat zij „nigro capillo" was 92).
Heeft de falsaris dat ook geweten en zijn product een groter
schijn van echtheid willen geven door het zwarte haar in
het zegel aan te brengen? Zou hij Filippo da Bergamo gelezen
hebben? Dan zouden wij in het verschijnen van diens kraniek
een terminus a quo voor het vervaardigen van het falsum hebben.
De volgende oorspronkelijke brief is de tweede aan de bewoners
van Reims, van 16 Maart 1430 93 ), waarover weinig meer te
zeggen valt, nu ik Jeanne's aandeel in de context en daarmee zijn
echtheid reeds betoogd heb. Die echtheid geeft ons een vast
vergelijkingspunt bij het onderzoek van de beide andere brieven
aan de kroningsstad. De brieven aan Reims zijn oorspronkelijk
op het stadhuis aldaar bewaard en in 1630 als eerbewijs aangeboden aan Charles du Lys, advocaat-generaal bij la Cour des
Aides, het hooggerechtshof inzake belastingen, en laatste rechtstreekse mannelijke afstammeling van Jeanne's broer. Langs die
weg zijn ze in het familiearchief-Maleissye terechtgekomen 94).
Nog te Reims zijn ze bestudeerd door Jean Rogier, die op sommige de aantekening „jehanne la Pucelle" gezet heeft. Aangezien
Quicherat in die aantekeningen met zekerheid de hand van Rogier herkend heeft, is het bewijs geleverd, dat de brieven in het
bezit van het huis Maleissye werkelijk de stukken zijn, die Charles du Lys van de stad Reims gekregen heeft 95 ). Maar hun
authenticiteit, die de graaf de Maleissye zo gaarne aanvaard zou
willen zien, is daarmee nog niet bewezen. Tegen de eerste brief
91) Huizinga, a.w., 262.
92) Q. IV 523.
93) Q. V 160.
94) Maleissye, a.w., 84.
95) Ik begrijp niet, hoe Prutz, a.w., 48 vgg., om de romantische
lotgevallen van de brieven tijdens de Franse Revolutie en het achterhouden ervan, toen Quicherat zijn uitgaven maakte en zich met Rogier's
afschriften moest behelpen, van „eine auffallende Dicke" in de overlevering ervan kan spreken. Rogier's aantekeningen stellen die overlevering
buiten twijfel.
44
aan Reims, van 5 Augustus 1429 96), heb ik zomin als Prutz enige
verdenking "). Historisch brengt hij nieuws, omdat Jeanne er
haar afkeuring in uitspreekt over een met Bourgondie gesloten
wapenstilstand, waarvan we uit geen andere bron weten. Spijtig
is, dat onder deze brief niet, zoals onder de beide andere, Jeanne's
naam staat. Want als er een ondertekening, identiek met die onder
de tweede brief aan Reims, gestaan had, zou dat bewezen hebben,
dat een en dezelfde secretaris die beide echte stukken getekend
had. Dat de bewaarde ondertekeningen geen van drieen geheel
overeenstemmen, kan niet als bewijs voor de onechtheid van de
brief aan Riom en van de derde aan Reims gelden; want elk
zou door een andere kanselarij-beambte getekend kunnen zijn.
De derde brief aan Reims is desalniettemin onecht 98). Reeds
Prutz heeft betoogd, dat op zijn datum, 28 Maart 1430, Jeanne
uit ergernis over de werkeloosheid van de koning zo al niet reeds
vertrokken was, dan toch op het punt stand van het hof te
verlaten en naar het front te gaan en zich niet tot prijzende
spreektrompet van de slappe gezalfde des Heren, die haar zo
tegenviel, zou geleend hebben, zoals de brief haar laat doen 99).
Er zijn nog meer argumenten ter adstructie van Prutz' zienswijze
aan te halen. Vooreerst ontbreekt het kanselarijmatige protocol;
ook deze brief is van de aanvang of in de eerste persoon gesteld.
Van de samenzwering om Reims aan de Bourguignons over te
leveren, waar hij van spreekt, weten wij verder niets, alleen uit
de kroniek van Rogier, die het stuk dus voor echt heeft gehouden
en als bron gebruikt. Allerlei zinswendingen zijn aan beide
andere, echte, tot Reims gerichte brieven ontleend: aan de tweede
de plaats van afzending, Sully, evenals het begin: „je ay rechu
vous lettres" en het adres: „A mes tres chiers et bons amis les
gens de eglise, echivens, bourgois et habitans et metres de la
bonne ville de Reyns", bier nog wat mooier gemaakt door de
schepenen en de meesters eraan toe te voegen. Dat wijst op
plaatselijk chauvinisme en doet een vervaardiging te Reims veronderstellen. De vermaning: „Vous prie<et>requier, tres chiers
aimez, que vous guardes bien la ditte ville pour le ray et que
vous faciez tres bon guet", is met enige omzetting woordelijk
96) Q. V 139.
97) Vgl. Prutz, a.w., 19; de door hem gesignaleerde fout in de datum
in de uitgave van Maleissye, a.w., 8, is daaraan te wijten, dat de nietvakman Maleissye de Romeinse V voor een Arabische 6 aanzag; zo ook
Jacomet en Maleissye-Melun, a.w., 22.
98) Q. V 161.
99) Prutz, a.w., 27 vgg.
45
aan de eerste brief aan Reims ontleend. Ook de zegenbede aan
het slot: ,A Dieu vous commant qui soft guarde de vous", is
woordelijk daaruit overgenomen.
En hiermee zijn van de vierentwintig brieven, die op naam van
Jeanne d'Arc staan, vier als onecht onderkend; waarlijk geen
hoog percentage.
Geen der brieven, echt of onecht, is door Jeanne zelf geschreven,
geen der ondertekeningen door haarzelf gezet. Haar ideeen kan
men er niet uit leren kennen; hoogstens uit een enkele, bijv. uit
de brief aan Philips de Goede, haar primitieve, haast praefeodale,
opvatting van het koningschap 100 ). Godsdienstige, theologische,
oratorische fraaiigheden, bijv. het Bijbelcitaat van de goede strijd
uit de brieven aan Timotheus 101 ), dat in de eerste brief aan
Doornik, van 25 Juni 102 ), en in de eerste aan Reims, van 5 Augustus 1429 103), voorkomt, zijn stellig van „les clercs escripvans ses
lectres" afkomstig. Jeanne kende alleen haar Pater noster, Ave
Maria en Credo, die zij, naar haar eigen getuigenis, van haar
moeder geleerd had 101). Veel meer godsdienstige ontwikkeling
werd van het gewone yolk oak niet geeist: Jeanne's oudere tijdgenoot, de volksprediker Vincentius Ferrer, vond de kennis van.
Pater noster, Ave en Credo, benevens een kruis slaan, voldoende '5). Wij kunnen beamen, wat wij Jeanne's belagers hebben
horen zeggen: zij was „mulier illitterata et ignorans Scripturas".
Een aantal historische feitelijkheden kunnen Jeanne's brieven ons
leren; wie om stichting zich erin verdiept, zal teleurgesteld
worden. Haar leven en sterven, niet haar brieven ontroeren ons;
die zijn geen uitingen van haar persoonlijkheid, tonen ons niet
haar innerlijke roerselen, zoals haar antwoorden tot haar rechters
wel doen. „Que Jeanne ait su lire, ecrire, ou qu'au contraire elle
n'ait méme pas pu signer, peu importe dans une vie aussi merveilleuse", heeft de graaf de Maleissye opgemerkt 106 ). Dat kan
men geredelijk onderschrijven, maar men is tevens geneigd te
vragen: Waarom schreef U Hooggeboren dan toch een heel boek
om te betogen, dat zij het wel kon?
-too) Vgl. Huizinga, a.w., 287; J. de Pange, Le roi tres chretien (1949)
23 vgg., 437 vgg., en de recensie op dat boek van F. L. Ganshof, in:
Rev. beige 30 (1952) 305 vgg.
101) 1 Timoth. 6 : 12 en 2 Timoth. 4 : 7.
102
103) Q. V 125.
102)
103 Q. V 139.
104) Q. I 46-47, Ch. I 34, D. 87; Q. II 389.
105) G. Schniirer, Kirche and Kultur im Mittelalter III (1930) 232.
106) Maleissye, a.w., 78.
46
Op deze redevoering volgt geen discussie; de voorzitter constateert, dat hieruit blijkt, dat ieder door het betoog van prof.
Enklaar overtuigd is. Hij brengt hem de bijzonder hartelijke dank
van de vergadering over.
Om precies half 3 vangt Prof. dr H. Smitskamp zijn redevoering
over Perizonius en de crisis der geschiedwetenschap in de 17de
eeuw (het historisch Pyrrhonisme) aan.
PERIZONIUS EN DE CRISIS DER GESCHIEDWETENSCHAP
IN DE 17DE EEUW (HET HISTORISCH PYRRHONISME)
Op 6 Februari van het jaar 1702 vond te Leiden een academische plechtigheid plaats, die ongetwijfeld vele hoorders getrokken beef t. De hoogleraar immers, die bij deze gelegenheid het
woord voerde, Jacobus Perizonius, was niet alleen als classicus,
maar ook als redenaar vermaard. Vooral om hem te horen is
nog in hetzelfde jaar 1702 de jonge Tiberius Hemsterhuis van
Groningen naar het Bataafs Athene getrokken, daar Perizonius
zowel de klassieke letteren in het algemeen als in het bijzonder
de oude geschiedenis „elegantius quam quisquam ante eum
tradebat" 1 ). Hem is dan ook meer dan eens opgedragen geweest,
bij bijzondere gelegenheden de gevoelens der Universiteit te
vertolken 2).
Zijn optreden op 6 Februari 1702 droeg echter een ander
karakter. Perizonius, die na een twaalfjarig professoraat te
Franeker Binds 1693 te Leiden het Grieks, de eloquentia (d.w.z.
het Latijn) en de oude geschiedenis doceerde, zag in 1701 zijn
leeropdracht uitgebreid met het vak vaderlandse geschiedenis,
historia Foederatae Belgicae zoals het officieel heette, hetgeen
hem tevens een salarisverhoging van f 1800,— op f 2000,—
bezorgde 3). Bij de aanvaarding nu van deze opdracht sprak hij
de oratie uit, die ik als uitgangspunt van mijn verhandeling koos.
Het is in gedrukte vorm een lang en naar onze smaak ook
langwijlig stuk. Wel verzekerde de redenaar, dat hij zich moeite
had gegeven om zijn stof zo beknopt mogelijk saam te vatten
ten einde zijn auditorium „quam brevissime" te absolveren 4),
maar als hij bij de praelectuur geen gedeelten beef t overgeslagen,
moeten zijn hoarders ten minste een kleine twee uur geduld
hebben geoefend, eer het „dixi" van de katheder klonk. Mogen
we de spreker geloven, dan zal hun dat weinig bezwaard hebben,
1) D. Ruhnkenius. Hemsterhusii Elogium. Ed. J. Th. Bergman (Lugd.
Bat. 1824), p. 8.
2) Vgl. Nieuw Ned. Biografisch Wbk, dl. V. s.v. Perizonius.
3) P. C. Molhuysen. Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit, dl. IV (R.G.P., 45), blz. 190.
4) Jacobi Perizonii Oratio de fide historiarum contra Pyrrhonismum
historicum (Lugd. Bat. 1702), p. 13.
48.
want in zijn proloog spreekt hij de stellige verwachting uit, dat
zij hem „sitis et arrectis auribus" zullen beluisteren, „aangezien
ik", 7.0 zegt hij, „handel over een zaak, die ongetwijfeld ook uw
geest vaak in beslag genomen en uw gedachten en gesprekken
beziggehouden heeft" 5).
Had hij dus een actueel onderwerp gekozen, het was er ook
een van principiele aard, want het bestaansrecht van heel de
geschiedwetenschap en dus ook van het hem nieuw opgedragen
vak kwam er bij in het geding. Hij oreerde n.l. „de fide historiarum
contra Pyrrhonismum Historicum", over de betrouwbaarheid der
geschiedenis tegen het historisch Pyrrhonisme.
Ongetwijfeld had Perizonius gelijk toen hij beweerde, dat voor
zijn tijdgenoten het historisch Pyrrhonisme een veelbesproken
probleem was. 0.mstreeks 1700 zijn tal van geschriften verschenen,
waarin het opzettelijk of zijdelings aan de orde komt 6). Voorlopig hield het ook de belangstelling. Nog in 1768 heeft Voltaire,
onder het pseudoniem „un bachelier en theologie", er een uitvoerige verhandeling aan gewijd 7 ). En zelfs in werken, die niet
anders willen geven dan een annalistisch verhaal van staatkundige
gebeurtenissen, kunnen de auteurs niet nalaten of en toe het spook
van het Pyrrhonisme op to roepen.
Een voorbeeld! In de lijvige folianten, die de gerefugieerde
predikant Basnage gevuld heeft met de geschiedenis der Republiek
tussen 1648 en 1678, vinden we meermalen, als hij op tegenstrijdigheden in zijn bronnen stuit, de opmerking, dat dit een
nieuw bewijs is van het „Pyrrhonisme historique". Zo wanneer
5) 1.c.,
p. 12.
6) Een uitvoerige opsomming bij Meta Scheele. Wissen und Glaube
in der Geschichtswissenschaft. Studien zum historischen Pyrrhonismus in
Frankreich und Deutschland. Beitrage zur Philosophie 18 (Heidelberg
1930). Deze studie, de enige moderne monografie over het Pyrrhonisme,
bevat een nuttige verzameling materiaal, maar faalt in de verwerking,
doordat het onderwerp eenzijdig en met hinderlijke quasi-diepzinnigheid
van theologisch-filosofisch standpunt wordt bezien, waarbij allerlei overhoop wordt gehaald, dat niet ter zake doet. Bovendien construeert de
schrijfster een zgn. nationaal bepaalde tegenstelling tussen het Franse en
het Duitse Pyrrhonisme, waarvan het eerste in hoofdzaak destructief, het
laatste wetenschappelijk vruchtbaar zou zijn geweest: een schromelijke
overschatting van de Duitse bijdrage, zelfs wanneer, zoals bier „mir
nichts, dir nichts" geschiedt, Lipsius, Grotius, Vossius en Perizonius
tot de Duitse geleerden worden gerekend!
7) Le pyrrhonisme de l'histoire, par un bachelier en theologie.
Oeuvres de Voltaire, 6d. Beuchot, t. XLIV (Paris 1831), p. 382-485.
49
hij constateert, dat van drie tijdgenoten de een de dood van
Cromwell toeschrigt aan niersteen, de ander aan een kwaadaardig
voetgezwel, de derde aan voortdurende koortsaanvallen. Een
andermaal geeft de bewering van een Engels geschiedschrijver,
dat de Grote Keurvorst in 1672, in verstandhouding met De Witt,
heimelijk de verheffing van zijn neef Willem tegenwerkte, hem
aanleiding tot een opmerking over „le pyrrhonisme, qu'on tache
d'introduire dans l'Histoire pour se distinguer par des conjectures
hardies". Een derde geval: op de uitvoerige beschrijving van de
wreedheden der Franse troepen te Zwammerdam en Bodegraven
in 1672 laat hij volgen: „les Bayles futurs" zullen daar misschien
„en faveur du Pyrrhonisme historique" tegenover stellen de verzen
van een Frans dichter, die hoog opgeeft van de zachtmoedigheid
van Lodewijk's troepen tijdens deze veldtocht 8).
Kunnen deze voorbeelden reeds een indruk geven van wat we
onder het historisch Pyrrhonisme hebben te verstaan, om het
nader te leren kennen moeten we het terrein der wijsbegeerte
betreden, want daar vindt het zijn oorsprong.
Zijn naam ontleent het aan de Griekse filosoof Pyrrho van
Elis, die leefde omstreeks 300 v. C. Zijn stelsel is een symptoom
van de crisis, waarin het Hellenistisch geestesleven geraakt was,
nadat de grote wijsgerige systemen hun aantrekkingskracht op de
ontwikkelden hadden verloren en tegelijkertijd onder de mass,
het geloof aan de oude goden in sterke mate was aangetast. Aare
het verlangen naar een geestelijk houvast dankten in deze situatie
twee nieuwe scholen hun ontstaan, die van de Stoici en die van
de Epicureeen. Pyrrho echter, tijdgenoot van Zeno en Epicurus,
trachtte de onzekerheid te overwinnen door haar te accepteren.
Hij verhief de twijfel zelf tot systeem, d.w.z. niet de methodische
twijfel, die als doorgangspunt client om tot zekerheid te komen,
maar de systematische twijfel, als laatste wijsheid. Hij leerde n.l.
dat er niets is, waaromtrent de menselijke geest tot zeker weten
kan geraken. Naar het schijnt, — want geschriften heeft hij niet
nagelaten, zodat zijn stelsel alleen langs indirecte weg is overgeleverd, — betrok hij dit alleen op de theoretische kennis, maar
verscheidene van zijn volgelingen gingen zo ver, dat zij ook de
betrouwbaarheid der zintuigelijke waarneming loochenden, en de
radicaalsten onder hen aanvaardden ten slotte de uiterste conse-
8 ) Basnage. Annales des Provinces-Unies depuis les negociations pour
la paix de Munster, t. I (1719), p. 531; t. II (1726), p. 185, 360 s.
4
50
quentie door ook de enige waarheid, waaraan Pyrrha nog vasthield,
t.w. dat de twijfel bestaat, te ontkennen 9).
In het begin van de derde eeuw na Christus is, in bewuste
aansluiting aan de Griekse filosoof, dit scepticisme hervat door
Sextus Empiricus. Ook hij was van mening dat objectieve zekerheid
omtrent de waarheid principieel onbereikbaar is; een subjectief
voor waar houden is het hoogste, waartoe de menselijke geest
kan komen.
Het is allerminst toevallig, dat deze gedachte, vooral bij Sextus
Empiricus aanknopend, in de 16de en 17de eeuw weer ingang
vond. Op de verwarrende en heftige strijd van meningen en stelsels, die elk aanspraak maakten op het bezit van de absolute waarheid, reageerden ook toen velen door de vlucht in een scepticisme,
dat zich in geen enkele richting vast wilde leggen, zoals anderen,
uit gelijke afkeer van elk dogmatisme, hetzij theologisch of filosofisch, heul zochten bij een herleefd Stoicisme of Epicurisme.
Een van de bekendste vertegenwoordigers van de sceptische
richting is Montaigne geweest, maar ook een Walter Raleigh
behoorde er toe. Hem noem ik met opzet, omdat men in een
hem toegeschreven bewerking van een verhandeling van Sextus
Empiricus een omschrijving vindt van het bier bedoelde standpunt, die als een treffende karakteristiek kan gelden. Zij luidt:
„The Skeptic doth neither affirm, neither deny any position; but
doubteth of it, and opposeth his reasons against that which is
affirmed or denied, to justify his not consenting" 10).
Dit scepticisme geldt alles, wat door anderen als waarheid geponeerd wordt en heeft dus gelijkelijk betrekking op elke wetenschap. De 16de en 17de eeuwse Pyrrhonisten hadden het echter in
het bijzonder op de geschiedenis gemunt. Begrijpelijk, want die
verschafte hun overvloedig materiaal om er hun overtuiging aangaande de onzekerheid van alle kennis aan te demonstreren. De
toenmalige stand van de geschiedeniswetenschap, m.n. van de
historische kritiek, gaf hun, gelijk we nog zien zullen, gemakkelijk
spel, maar ook afgezien van deze tijdelijke constellatie is een
9) Vgl. Leon Robin. Pyrrhon et le scepticisme grec (Paris 1944).
Men vindt in de filosofische litteratuur vrij wat verschil van mening
omtrent Pyrrho's leer, m.n. wat betreft de vraag of hij objectieve kennis
al dan niet principieel bereikbaar achtte. Practisch stond hij in elk geval
onthouding van elk positief oordeel voor.
10) Ernest A. Strathmann. Sir Walter Raleigh. A study in Elizabethan
skepticism. (New-York 1951). p. 224.
51
wetenschap, die is aangewezen op getuigenissen van anderen, in
kentheoretisch opzicht 1111 eenmaal dubbel kwetsbaar.
Reeds een van de vroegste woordvoerders van het moderne
Pyrrhonisme, Cornelius Agrippa van Nettesheim, had de aanval
geopend. In zijn geschrift van 1527 over de onzekerheid en de
ijdelheid der wetenschappen motiveerde hij zijn wantrouwen o.m.
met deze overweging: de geschiedschrijvers zijn onderling zo in
tegenspraak en geven over dezelfde gebeurtenissen dermate van
elkaar verschillende en tegenstrijdige berichten, dat het niet
anders kan of de meeste van hen zijn uitermate leugenachtig. Hij
verklaart het daaruit, dat zij doorgaans niet schrijven om de
waarheid mee te delen, maar om te behagen, en dat zij zich laten
leiden door gevoelens van vrees of afkeer. Bovenal echter ziet hij,
met miskenning van het karakter der geschiedwetenschap, als
oorzaak van hun onbetrouwbaarheid, dat zij handelen over personen, die ze zelf niet gekend en over gebeurtenissen, die ze zelf
niet bijgewoond hebben ").
Agrippa van Nettesheim staat aan het begin van een lange
reeks van schrijvers, die heel de 16de en 17de eeuw door dezelfde
en soortgelijke bezwaren hebben ingebracht tegen de werkwijze
der historici en tegen de betrouwbaarheid der historische overlevering. In verband met mijn onderwerp kan ik volstaan met
de behandeling van twee hunner, de beiden, tegen wie Perizonius
zich vooral keert.
Terwijl hij in het algemeen de Pyrrhonisten aanduidt als „Galli
quidam", is er een die hij, zelfs tot viermaal toe '), met name
vermeldt en wiens beweringen zijn verontwaardiging in het
bijzonder hebben gaande gemaakt, t.w. Mothius Vaijerius.
Deze Francois de la Mothe le Vayer, opvoeder van de broer
van Lodewijk XIV, was een typische Libertijn, in de dubbele
betekenis, die dit woord in het Frankrijk van de 17de eeuw verkregen had, n.l. van vrijdenker en losbol tegelijk 13 ). Zijn vele
geschriften, getuigend van een meer bewegelijke dan diepe geest,
worden gedragen door de overtuiging, dat alle waarheid relatief
en alle zekerheid problematisch is. Zijn twijfel maakt, schijnbaar
11) Vgl. het uitvoerige citaat uit De incertitudine et vanitate scientiarum (ed. 1530) bij P. van Schilfgaarde. De zin der geschiedenis, dl. I
(1946), blz. 167.
12) 1.c., p. 16, 17, 19, 21.
13) Vgl. L. Etienne. Essai sur La Mothe-le-Vayer. (1849). De moderne
monografie van F. L. Winckelgren. La Mothe le Vayer (1934) heb ik niet
in handen kunnen krijgen.
52
aithans, slechts halt voor de goddelijke openbaring, die, naar hij
verzekert, alleen de vastheid biedt, die geen enkele wetenschap
verschaffen kan 14). Maar evenals dergelijke uitspraken van andere
Pyrrhonisten heeft oak deze kennelijk de bedoeling, zich veilig te
stellen tegen moeilijkheden met kerkelijke instanties. Van Le
Vayer vertelde men althans, dat hij slechts met moeite de uitroep
weerhield: Sancte Confuci, ora pro nobis 15). Het is een anecdote,
maar zij past geheel in zijn meermalen verkondigde overtuiging,
dat hetgeen de mensen voor waar en goed houden, uitsluitend
bepaald wordt door de omstandigheden en de samenleving, waarin
zij opgegroeid zijn.
Voor ons duel is vooral van belang zijn verhandeling van 1668
„du peu de certitude qu'il y a dans l'histoire" 16). Hij begint
daar met het uitspreken van zijn grote waardering voor de
geschiedenis, maar deze verzekering verliest veel van haar kracht,
wanneer hij vervolgens met nadruk betoogt, dat men de grootste
voorzichtigheid moet betrachten bij de lectuur van de geschiedschrijvers en een goed deel van wat zij opdissen niet voor waar
moet houden. Zo breed meet hij de mogelijkheid van fouten en
vergissingen bij het boekstaven der gebeurtenissen uit, dat geen
andere slotsom rest dan dat vrijwel alles in de historie onzeker is.
Hij demonstreert dit m.n. aan de traditionele voorstelling van de
Grieks-Romeinse geschiedenis. Aan het oude argument van de
tegenstrijdigheden in de overlevering voegt hij een ander toe, dat
grote indruk gemaakt heeft, en waarop zowel Pierre Bayle als
Perizonius, de een met bijval, de ander met kritiek, uitvoerig
teruggekomen zijn. Het is dit, dat wij m.n. voor de Romeinse
geschiedenis slechts beschikken over het getuigenis van een
partij.
Hadden wij, zegt Le Vayer, van de Punische oorlogen b.v. een
beschrijving door een Carthaags historicus, dan zouden we de
veldslagen heel anders verhaald zien dan bij Livius en de verdere
Romeinse auteurs. De laatsten berichten doorgaans, dat de overwinningen van hun landslieden behaald zijn door een minimum
aantal soldaten, am aldus de bekwaamheid van de aanvoerders en
de deugdelijkheid van de troepen te doen uitkomen. Kenden we
de resoluties van de Carthaagse Senaat, we zouden waarschijnlijk
zien, dat deze even rechtmatig en billijk als die van de Romeinse
14) Vgl. Scheele, a.a.0., S. 23.
15) Paul Hazard. La crise de la conscience europeenne, 1680-1715.
(1935), p. 23.
JO ) Overzicht van de inhoud bij Scheele, a.a.0., S. 24-26.
53
onrechtmatig waren, en dat de goede zaak niet altijd die van de
overwinnaars was. Wel zouden we bij de historici van beide
partijen dezelfde gebeurtenissen vermeld vinden, maar ongetwijfeld zouden we een volmaakt verschillende voorstelling krijgen
van de toedracht, de omstandigheden en de motieven 17).
Dit argument van de eenzijdigheid der overlevering als oorzaak van haar onbetrouwbaarheid heeft, zoals ik zei, veel opgeld
gedaan. Nog Voltaire, in zijn verhandeling over het historisch
Pyrrhonisme, heeft er druk gebruik van gemaakt en daarbij,
zonder Le Vayer overigens te noemen, hetzelfde voorbeeld aangehaald. Men diende, zegt hij, de archieven van de familie Hannibal te kennen, om te kunnen oordelen over het gelijk of ongelijk
van Romeinen en Carthagers. Typerend voor hem en voor de
mate waarin, precies een eeuw later, de kritiek zich geemancipeerd
had van een al of niet gemeend respect voor de gewijde traditie,
is de opmerking, die hij daaraan toevoegt: ik zou ook willen
beschikken over de memoires van Kajaphas en Pilatus, en over
die van het hof van Farao; we zouden dan kunnen zien hoe dit
laatste zijn bevel rechtvaardigde aan de Egyptische vroedvrouwen,
alle Hebreeuwse kinderen van het mannelijk geslacht te verdrinken is).
Behalve Le Vayer vermeldt Perizonius nog slechts een andere
vertegenwoordiger van de door hem bestreden zienswijze. Wel
noemt hij diens naam zelf niet, maar zijn toehoorders hebben
ongetwijfeld terstond begrepen, dat hij het over Pierre Bayle had,
toen hij zich keerde tegen de „Auctor Criticae in Calvinismum
Maimburgii scriptae 19), want diens „Critique generale de l'histoire du Calvinisme de Mr Maimbourg", in 1682 te Amsterdam
verschenen, had niet weinig aandacht getrokken.
Eer ik uitvoeriger spreek over deze geduchtste kampioen van
het scepticisme t.a.v. de geschiedenis, wil ik echter wijzen op een
tweetal andere factoren, waardoor gedurende de 17de eeuw de
papieren der historie in waarde zijn gaan dalen. Daartoe immers
hebben eveneens bijgedragen, enerzijds, de nieuwe fundering van
de zekerheid der menselijke kennis, die door Descartes en anderen
beproefd is, anderzijds een begrijpelijk wantrouwen, gewekt door
de lichtvaardigheid waarmee vele historici zelf en vooral vele
17) Heel deze passage is geciteerd door Bayle in zijn nog te vermelden, anoniem verschenen Critique generale de l'Histoire du Calvinisme
de Mr Maimbourg (1682), p. 29 sv.
18) o.c., p. 432.
19) l.c., p. 23.
54
historieschrijvende litteraten met de geschiedenis omsprongen.
Daar beide verschijnselen niet weinig hebben bijgedragen tot het
bereiden van een vruchtbare voedingsbodem voor het Pyrrhonisme,
moet ik er enkele ogenblikken bij stilstaan.
Descartes zocht zowel tegenover het scepticisme als tegenover
het autoriteitsgeloof zijn vaste steunpunt in het denken. Wanneer
hij zich losmaakt van al wat hem als waarheid was ingeprent en
het in twijfel stelt, dan is dat niet in navolging van de sceptici,
die, zoals hij zegt, „ne doutent que pour douter, et affectent d'être
toujours irresolus" 20), maar om door de twijfel been tot zekerheid
te komen.
Uitgaande van het bestaan van het denkvermogen komt Descartes tot de slotsom, dat alleen die waarheden zekerheid bezitten,
die het denken door logische deductie uit zichzelf ontwikkelt. Het
is duidelijk dat alle kennis, gewonnen door de bestudering der
geschiedenis, dus niet door „inwendige" waarneming, in dit
systeem vrijwel waardeloos is, althans zekerheid mist. Alleen
redewaarheden zijn absoluut, historische waarheden nooit anders
dan toevallig en relatief.
Malebranche, leerling van Descartes, heeft aan deze overtuiging
een pregnante uitdrukking gegeven. Om te bewijzen dat ter
verwerving van echte kennis de geschiedenis geheel overbodig is,
wees hij op het voorbeeld van Adam. Deze bezat immers volmaakte kennis, zonder uiteraard met de geschiedenis bekend te
zijn. Welnu, hij, Malebranche, was er mee tevreden, evenveel van
de geschiedenis te weten als Adam 21). Het is dan ook consequent.
maar getuigt van volslagen gemis aan historisch besef, dat hij
het nutteloos acht te weten of er ooit een man geleefd heeft,
die Aristoteles heette en of deze man de boeken geschreven heeft,
die zijn naam dragen. Dat kan niemand wijzer of gelukkiger
maken. Waar het alleen op aankomt is te weten of hetgeen hij
heeft beweerd op zichzelf waar of onwaar is 22 ). Malebranche spot
met geleerden, die zich in het zweet werken om duistere passages
bij oude filosofen op te helderen en trachten door te dringen in
de gevoelens van hun auteurs. Zij beoefenen slechts „une science
de memoire", die niet meer dan kennis van feiten verschaft, terwij1
20) Discours de la methode, ed. E. Gilson (1925), p. 29.
21) Vgl. F. Bouillier. Histoire de la Philosophie cartesienne, t. II
(1854), p. 23.
22) Malebranche. De la recherche de la verite (1674). Ed. Flammarion,
t. I (s.d.), p. 246.
55
de ware wetenschap „une science d'esprit" is, die „des verites
evidentes" oplevert 23)..
Hebben op hun wijze de Cartesianen dus het radicale scepticisme van de Pyrrhonisten, dat elke wetenschap bedreigde, althans
voor de filosofie afgewezen, zij bleven aanhangers van een
partieel scepticisme, n.l. waar het de waarde en betrouwbaarheid
der geschiedenis betrof.
Hetzelfde kan gezegd worden van de velen, die onder de
bekoring waren geraakt van het nieuwe, natuurwetenschappelijk
gerichte kennis-ideaal. Ook bier lokte een uitweg uit de crisis,
veroorzaakt door het wegvallen der oude zekerheden, maar die
evenmin aan de waardering der historie ten goede kwam. Tegenover de proefondervindelijk bewijsbare waarheden van de zich
zo verbazend snel ontwikkelende exacte wetenschappen, met hun
op directe waarneming en controleerbare berekening gegronde
resultaten, stak de zekerheid, die de geschiedwetenschap te bieden
had, wel heel pover af. En bovendien: terwijl de verdiepte studie
der natuur geleid had tot een opruiming ander allerlei uitwassen
van mirakelzucht en bijgeloof, vond men in de historiewerken nog
vele ongeloofwaardige gebeurtenissen als werkelijk geschied
voorgesteld. Zoals Voltaire, ook bier de man van de gepointeerde
formulering, schreef n.a.v. het nog in de 18de eeuw veel gelezen
boek van Rollin over de oude geschiedenis: „nous sommes dans
le siecle ou l'on a detruit presque toutes les erreurs de physique ...
Pourquoi sera-t-il permis a Rollin... de nous bercer de taus
les contes d'Herodote?" 24).
Maar ook reeds in de 17de eeuw waren zulke geluiden niet
zeldzaam. Ik herinner aan iemand als Fontenelle, een van de
meest invloedrijke exponenten van deze mentaliteit en in vele
opzichten al volbloed Aufkrarer 25). Op zijn oude dag (hij overleed, honderd jaar oud, in 1757) heeft hij trouwens de triomftocht
der Verlichting nog aanschouwd. Onoorspronkelijk maar geestig
en intelligent, wist hij vele lezers te boeien met verhandelingen,
23 ) o.c., p. 241, 245. Voor de houding van Descartes en Malebranche t.a.v. de geschiedenis vgl. Jerome Rosenthal. Attitudes of some
modern rationalists to history. Journal of the history of Ideas IV (1943),
p. 429 ff.
24\) o.c., p. 384.
25 ) Over Fontenelle vgl. Hazard, o.c., p. 166 sv. Naar dit werk zij
verwezen voor een heldere beschrijving van heel de wending in het
Europese geestesleven aan het eind van de 17de eeuw, waarvan de
kritische houding tegenover de geschiedenis een deelverschijnsel is geweest.
56
b.v. over de oorsprong der orakels en over de fabels als het
beginstadium van de geschiedenis van elk yolk, die alle de
strekking hebben om de wetenschap, d.w.z. de natuurwetenschap,
te stellen tegenover het geloof, de vooruitgang tegenover de
traditie, de ervaring tegenover het vooroordeel. Aan hem wordt
het bekende woord toegeschreven, dat de geschiedenis niet anders
is dan „une fable convenue", en al heeft hij het zo niet gezegd,
het geeft zijn overtuiging vrij goed weer 26).
Terwijl aldus de filosofen de betrouwbaarheid en daarmee de
waarde van de geschiedenis wogen en te licht bevonden, werd zij
tegelijkertijd nog op geheel andere wijze in discrediet gebracht.
In de 17de eeuw bloeide n.l., vooral in Frankrijk maar ook daarbuiten, een soort litteratuur, die zich, speculerend op de lichtgelovigheid van het publiek, uitgaf voor echte historie, maar
waarin de grens tussen geschiedenis en roman inderdaad volkomen
werd uitgewist.
Dit genre is voorbereid door een aantal historici, indien men
hen zo noemen mag, wien het meer om een sierlijke voorstelling
van het verleden dan om een waarheidsgetrouwe weergave te
doen was. Programmatisch vinden we hun standpunt omschreven
in de woorden van een hunner, Cordemoy, „lecteur" van de
Dauphin: men kan zijn tijd beter besteden met de compositie der
geschiedenis en met het arrangeren der feiten, dan met het
opsporen er van; ook is het meer waard zich te bekommeren om
de schoonheid, de kracht, de juistheid en de beknoptheid van
stijl, dan onfeilbaar te lijken in al wat men schrijft 27).
We hebben bier de voortzetting van bepaalde tendenties in
de traditionele humanistische historiografie, met haar sterke nadruk
op de vorm, haar dienstbaar maken van de geschiedenis aan de
roem van vorsten of naties en haar neiging om uit het verleden lering te putten voor de staatsman en de filosoof. Omstreeks 1650 hadden, ten gevolge van een voortgezet vulgariseringsproces, de nadelen van dit soort geschiedschrijving geheel
26) De toeschrijving gaat terug op Voltaire, die 15 Juli 1768 aan
Walpole schreef, dat Fontenelle van de oude geschiedenissen gezegd had
„qu'elles etoient des fables convenues". Misschien heeft Voltaire het
hem inderdaad horen zeggen, maar de enige plaats, die hij uit Fontenelle's geschriften op het oog gehad kan hebben, heeft een andere
strekking. Het is de zinsnede uit L'origine des fables: „II n'y a
point d'autres histoires anciennes que les fables". Vgl. G. Biichmann.
Gefliigelte Forte, 25. Auf 1. (1912), S. 279.
27) Paul Hazard. o.c., p. 32.
57
de overhand behaald op haar betere kwaliteiten. Er is dan een
generatie van auteurs aan het werk, bij wie de pre-occupatie met
de vorm en de toepasselijkheid ontaard is in een jacht op
sensationele effecten en het debiteren van goedkope wijsheden.
Fueter, die voor dit genre de naam „galante" historiografie voorstelt, zegt er van dat het tot de humanistische, wier bastaardkind
het is, in ongeveer dezelfde verhouding staat als de salonmythologie
van de rococo-poeten tot het levenskrachtig heidendom van de
grote Renaissance-dichters ").
Om hun documentatie bekommerden deze veelschrijvers zich
gewoonlijk uiterst weinig. Met een zekere minachting zagen zij
neer op de nederige en zelfopofferende arbeid van verzameling
en bewerking van het historisch materiaal, zoals b.v. de Benedictijnen die bedreven. Het streven naar volledigheid en nauwkeurigheid beschouwden zij als pedanterie. Zij waren tevreden,
wanneer zij hun lezers konden boeien door dramatische voorstellingen en onderrichten door politieke en zedelijke lessen,
waartoe de beschreven gebeurtenissen aanleiding gaven. De
juistheid van die beschrijving was bijzaak.
Zo wordt van Vertot, een vertegenwoordiger van dit gilde,
verteld, dat hij, toen hij zijn verhaal over het beleg van Malta
in handschrift gereed had en men hem historische documenten
over deze episode voorlegde, ten antwoord gaf: it est trop tard,
mon siege est fait ").
Maar ook wanneer zij, niet zonder zich daarop te laten voorstaan, de bronnen raadpleegden en met vertoon van geleerdheid
citeerden, gingen deze schrijvers in wezen antihistorisch te werk.
Zo b.v. Antoine Varillas, die ik hier noem, omdat Perizonius hem
in zijn rede vermeldt als een toonbeeld van onbetrouwbaarheid 30).
Varillas had toegang tot vele collecties manuscripten, o.a. in de
bibliotheek des Konings, waaraan hij jarenlang verbonden was,
en in de bibliotheek van Colbert. Hij heeft daaruit rijkelijk geput,
met name voor een hele serie biografieen van Franse vorsten uit
de 15de tot de 17de eeuw. Maar hij doet dat zonder enige histo28) Eduard Fueter. Geschichte der neueren Historiographie, 3. Aufl.
(1936), S. 332.
29) Hazard, o.c., p. 34.
30) Perizonius, 1.c., p. 29. Over Varillas vgl. Gustave Dulong.
L'abbe de Saint-Real. Etude fur les rapports de l'histoire et du roman au
XVII eme siecle (Paris 1921), p. 345. In deze studie vindt men het ver-
schijnsel, dat ik slechts in het voorbijgaan bespreek, uitvoerig en grondig
behandeld.
58
rische kritiek. Al wat nieuw en merkwaardig is, raapt hij uit
zijn bronnen bijeen, zonder zich te bekommeren om onderlinge
tegenstrijdigheden en kennelijke onjuistheden, noch am het
gehalte van zijn materiaal.
Schrijvers als deze hebben de weg gebaand tot de volkomen
fusie van geschiedenis en roman, zoals die in de tweede helft
van de 17de eeuw op grote schaal en tot schade van de serieuze
geschiedbeoefening plaats greep. Het bedenkelijke van dit nieuwe soort historische romans was immers vooral, dat de auteurs
pretendeerden ware historie te geven en zelfs dieper in het verleden te kunnen doordringen dan de „gewone" geschiedschrijvers,
die noodgedwongen bij de buitenkant der gebeurtenissen moesten
blijven staan. Zij daarentegen achtten zich door hun divinatorisch
vermogen, „la penetration de leur genie", in staat tot de ontsluiering van de verborgen motieven en geheime intrigues der
handelende personen "). Voor deze „histoire secrete", die bovendien rijkelijk gckruid werd met pikanterie en frivoliteiten, vonden
zij talloze lezers, wier historisch besef op deze wijze grondig
bedorven werd. Maar bij anderen versterkten deze romans, juist
omdat zij zich aandienden als getrouwe geschiedschrijving en die
schijn ophielden door ruime vermelding van en verwijzing naar
hun bronnen, het wantrouwen t.a.v. de historie en het nut van
haar beoefening, dat toch al in de lucht hing.
Pas wanneer we heel deze achtergrond in rekening brengen
wordt duidelijk, dat voor Perizonius en zijn tijdgenoten de strijd
om het Pyrrhonisme meer is geweest dan een geleerdenruzie.
Zeker, ook dit element zat er in. Persoonlijke factoren verscherpten de tegenstellingen of vertroebelden de kwestie waar het
eigenlijk om ging. Maar zoals in de gelijktijdige „querelle des
anciens et des moderns" meer aan de orde was dan alleen de
waardering der oudheid, zo botsten ook in de debatten over het
Pyrrhonisme twee geesteshoudingen. Het negativisme van de
beginnende Aufklarung, dat alle traditionele zekerheden andermijnde, zonder aanvankelijk daarvoor iets positiefs in de plaats
te stellen, stuitte op het verzet van hen, die, om welke reden
ook, aan het oude wilden vasthouden, of althans weigerden mee
te werken aan het in twijfel stellen van al wat tot dan toe al's
waarheid gegolden had.
Juist omstreeks de eeuwwisseling nam deze strijd ongemeen
scherpe vormen aan door het optreden van de man, in wie het
31 ) Vgl. Dulong, o.c., p. 344 s.
59
scepticisme ten aanzien van de geschiedenis een bij uitstek invloedrijk vertegenwoordiger vond: Pierre Bayle. In hem paarde
zich een hartstochtelijke weetdrang aan een uiterst scherp kritisch vernuft, dat weigerde van iets of iemand de dupe te zijn.
Zijn scepticisme is niet het speelse en luchthartige van La
Mothe le Vayer of Fontenelle, dat niets, ook zichzelf niet, helemaal serieus nam. Hij is bezeten door de zucht om dwalingen
en lichtgelovigheid te ontmaskeren. Typerend is de opzet van
zijn bekendste werk, de „Dictionaire historique et critique", die
„Bijbel der l8de eeuw" 32). Het bedoelt te zijn en is inderdaad
voor alles een grote catalogus van fouten en onjuistheden bij
vroegere schrijvers. Het verricht een ware slopersarbeid, die van
de overlevering slechts schamele resten overeind laat staan. Door
geen enkele traditie laat Bayle zich imponeren, voor geen enkel
gezag, dat zich niet voor het gezond verstand kan legitimeren,
wenst hij te buigen. Ook niet voor dat van de Bijbel, al maskeert
hij dit onder redewendingen, welke in wezen niet verschillen
van de veel doorzichtiger ironische betuigingen, die Voltaire
later placht te gebruiken, en als is hij zijn leven lang, zij het
niet zonder conflict met de kerkeraad, lid gebleven van de
Waalse gemeente te Rotterdam ").
Men kan twisten over de vraag, of hij scepticus was in die
zin, dat hij de mogelijkheid van ware kennis antkende, of alleen
maar de waarheid uiterst moeilijk te achterhalen vond. Delvolve,
die een even omvangrijke als degelijke studie aan hem heeft
gewijd 34), is de laatste mening toegedaan, en wil hem dan ook
liever criticus noemen dan scepticus. Inderdaad zijn er wel
enkele waarheden, die Bayle redt uit het bankroet der zekerheid.
Zijn overtuiging is wellicht het zuiverst weergegeven in de omschrijving, die hij zelf geeft van het Pyrrhonisme, nl. „l'art de
disputer sur routes choses, sans prendre jamais autre parti que
de suspendre son jugement" 35 ). Pyrrho, zegt hij, vond altijd
argumenten om een stelling zowel te bevestigen als te ontkennen.
32) Over de bewondering en het veelvuldig gebruik er van door de
mannen der Verlichting, vgl. het uitvoerig overzicht bij Howard
Robinson. Bayle the Sceptic (New-York 1931), p. 246-309.
33) Het is mij een raadsel, hoe C. Serrurier. Pierre Bayle en Hollande
(Lausanne 1912) kan betogen, dat Bayle geen scepticus en evenmin een
vrijdenker was, doch „un calviniste froid, mais sincere" (p. 207).
34) Jean Delvolve. Religion, critique et philosophie positive chez Pierre
Bayle (Paris 1906)
35) Dictionaire historique et critique, s.v. Pyrrhon; in de 5de editie
(Amsterdam 1740), die ik gebruikte: t. III, p. 731 s.v.
60
Daarom hield hij, na het voor en tegen nauwkeurig onderzocht
te hebben, zijn oordeel in en beperkte zich tot een non liquet
en een verwijzing naar de noodzaak van voortgezette studie,
maar hij ontkende niet dat de dingen kenbaar zijn en de waarheid te vinden is.
Wat nu speciaal de geschiedenis betreft geeft Bayle inderdaad
toe, „que l'an peut quelquefois pousser la certitude de l'Histoire
jusques a quelque detail" 36). Veel is het niet, en de enkele gevallen, waarin hij bereid is de overlevering voetstoots als juist
te accepteren, zijn dan nog zulke, waarin naar moderne maatstaven nader onderzoek zeker niet overbodig wordt geacht. Hij
geeft immers als voorbeeld, dat men van een gebeurtenis, een
plan of een beweegreden zeker kan zijn, wanneer alle partijen
er dezelfde voorstelling van geven, vooral indien dit insluit, dat
schanddaden van de eigen of verdiensten van de tegenpartij warden erkend.
De zaak is, dat Bayle een uiterst lage dunk heeft van de
waarheidsliefde van zijn medemensen en van hun vermogen om
zich vrij te houden van vooroordelen. „Lieg er maar op los", zegt
hij ergens, „druk alle soorten enormiteiten, en gij zult lieden
genoeg vinden, die uw verhalen overnemen", want „er is geen
leugen, hoe ongerijmd ook, die niet van boek tot boek en van
eeuw tot eeuw wordt doorgegeven" 37 ). Vandaar zijn grondig
wantrouwen tegenover de overlevering. Er zijn maar weinig
geschiedschrijvers, die hij geloofwaardig acht, en hij bekent, hen
vrijwel nooit te raadplegen am ingelicht te warden over wat er
geschied is, maar alleen om te weten wat elke natie en elke
partij over het gebeurde zegt 38).
Dit geldt gelijkelijk voor de oude en de nieuwe geschiedenis.
In de strijd over de Oudheid behoort Bayle tot de radicaalste
vleugel der „modernes" "). De humanistische eerbied voor de
antieke historici is hem volkomen vreemd. Ook die lieten zich
leiden door partijzucht, en wanneer hun gegevens onvoldoende
of niet naar hun zin waren, hebben ze die door hun verbeeldingskracht uitgebreid en opgesierd, „et aujourd'hui nous prenons
36) Critique gên grale de l'Histoire du Calvinisme de Mr Maimbourg
(Ville-Franche [d.i. Amsterdam] 1682), p. 21. In de anonieme auteur
heeft men al spoedig Bayle herkend.
37) Dictionaire, s.v. Capet, t. II, p. 38.
38) Critique generale, p. 16.
39) Vgl. Hubert Gillot. La querelle des ancient et des modernes en
France (Nancy 1914), p. 382-388.
61
cela pour Histoire" 40 ). En inderdaad, de geschiedschrijvers van
alle tijden moesten wel tekort schieten, gemeten aan zijn onvervulbare, maar typisch rationalistische eis, dat de historicus een
Melchisedek behoort te zijn, zonder vader, moeder en afstamming, m.a.w. zich van elke binding moet losmaken ").
Deze overtuigingen, in de „Dictionaire" talloze malen incidenteel uitgesproken, vindt men in samenhang beredeneerd in de
,Critique generale de 1'Histoire du Calvinisme de Mr Maimbourg", die ik al eerder noemde. Het is een beoordeling, in de
vorm van een reeks brieven, van het werk van de JezuIet Louis
Maimbourg, dat een uitermate partijdige voorstelling had gegeven van de geschiedenis der Hugenoten, met de bedoeling reeds
bij voorbaat de weldra gevolgde herroeping van het Edict van
Nantes te rechtvaardigen. Het heeft verscheidene tegengeschriften
uitgelokt, die op hun beurt naar de andere zijde overdrijven.
Bayle volgt, althans in het eerste gedeelte van zijn kritiek, een
andere methode. Hij gaat ,niet punt voor punt op de beweringen
van zijn tegenstander in om daar, positief, een juistere voorstelling
voor in de plaats te bieden, maar toont met enkele voorbeelden
aan, hoe zeer vooroordeel en partijhartstocht diens beschrijving
van het gebeurde hebben beinvloed. Hij geeft geen apologie van
de Hugenoten, maar een negatieve kritiek, die de waardeloosheid
van Maimbourg's geschrijf overtuigend demonstreert. Dit geval
geeft hem dan tevens aanleiding tot een algemener beschouwing,
waarvan de strekking reeds duidelijk blijkt uit kapittelopschriften
als deze: „Qu'il n'y a rien de si incertain que l'Histoire", „Grande
partialite des Historiens", „Incertitude de la Tradition".
Hij wijst er op, dat men b.v. over de godsdienstoorlogen in.
Frankrijk volmaakt tegenstrijdige beweringen vindt, al naar gelang men Protestante of Katholieke schrijvers raadpleegt. Wat
moeten we dan geloven? Ik voor mij, zegt hij, ben alleen bereid
aan te nemen, dat de Hugenoten enkele malen naar de wapens
gegrepen hebben; dat er slagen bij Jarnac en Moncontour zijn
geweest en dat er zich in die tijd nog een aantal andere, door
ieder erkende gebeurtenissen hebben afgespeeld. Maar vraag mij
verder niets. Zijn de Hugenoten pas na de Katholieken tot geweldpleging overgegaan en hebben zij daarvOOr een lofwaardige
terughouding betracht? Ik weet er niets van. Hun historici beweren
het, maar die van de andere partij ontkennen het.
40) Dictionaire, s.v. Abimelech, t. I, p. 28.
41) o.c.,
s.v. Usson, t. IV, p. 486.
62
Dit wanderlijke standpunt, niets voor vaststaand aan te nemen
als het door iemand, wie dan ook, betwist wordt, drijft Bayle
ver door. Hebben de Katholieken, vraagt hij, uitsluitend zachte
middelen gebruikt om de Calvinisten te bekeren? Zijn antwoord
luidt: er zijn monniken, verslaafd aan duizend vooroordelen en
tot de meest gedurfde leugens bereid, die het beweren. Anderen
echter betichten hen van bedrog en veinzerij. „Dispute la dessus
qui voudra, pour moi je veux etre Pirrhonien, je n'affirme ny
l'un ny l'autre ... " '12).
Dat hij verderop in zijn boek betoogt, dat de Hugenoten
wel degelijk tot hun verzet gedwongen zijn en dat zij in de loop
van de 17de eeuw steeds kwellender behandeling te verduren
kregen, laat ik nu daar. Het bewijst alleen, dat ook bij Bayle de
natuur sterker was dan de leer, en iemand van zijn temperament
zich niet in alles met de koele negativiteit van het Pyrrhonisme
kon vergenoegen.
Het geruchtmakende optreden nu van deze „detracteur de
l'histoire" is, naar ik hoop aan te tonen, de voornaamste beweegreden geweest voor Perizonius' keuze van het onderwerp zijner
oratie. Behalve dit algemene heeft hem echter naar alle waarschijnlijkheid ook een zuiver persoonlijk motief geleid. De geleerde wereld, zo moet hij gedacht hebben, had er recht op om
eens duidelijk te vernemen, waar hij zelf stand in de controvers
random het Pyrrhonisme, want misverstand omtrent zijn positie
was zeker niet uitgesloten.
Perizonius toch was een vertegenwoordiger, in verschillende
opzichten zelfs de initiator van een nieuwe richting in de studie
der klassieke Oudheid, die zich in zijn tijd baan brak. Gerretzen,
die in zijn dissertatie over de school van Hemsterhuis Perizonius'
verdiensten als classicus uitvoerig bespreekt, ziet in hem een voorloper van Boeckh, daar hij zich niet 'anger tevreden stelde met
de polyhistorische verzameling van gegevens omtrent de Oudheid,
maar zich bewust ten doel stelde, door de studie der teksten te
komen tot het verstaan van de antieke samenleving in al haar
uitingen. Veel meer dan de grammatica en de eloquentia, waarop
tot dan toe de geleerden hun aandacht vooral geconcentreerd
hadden, interesseerde hem heel de Romeinse cultuur, zoals die
niet alleen in de schone letteren tot uitdrukking imam, maar
ook in zeden en gebruiken, godsdienst, staatsinstellingen en
rechtsopvattingen. Met hem begint de polyhistorische geleerdheid
42 ) Critique gin grale, p. 19.
63
„de eerste kenmerken te vertonen van critische philologie, die
een eeuw later tot Altertumswissenschaft geworden is" ").
Hetzelfde standpunt nam hij ook in ten aanzien van andere
delen der geschiedenis. Reeds te Franeker had hij, — voor een
classicus van die dagen een heel ding —, behalve de Romeinse
ook de latere geschiedenis gedoceerd. Ongetwijfeld als vrucht
daarvan kon hij in 1710 zijn „commentarii historici" op de
Europese historie van de 16de eeuw publiceren "). Bewijs, dat
hij gebroken had met het alleen zaligmakend geloof in de Oudheid. En wel verklaart hij in zijn oratie van 1702, dat de GrieksRomeinse geschiedenis het best geschikt is voor het academisch
onderricht, en keert hij zich tegen degenen, die zich uitsluitend
tot de latere tijden willen beperken, maar hij acht het even eenzijdig, wanneer men heel de geschiedwetenschap alleen de bloeiperiode van de antieke volken als arbeidsveld toewijst, en de
historie van de Middeleeuwen en van de moderne tijd, zelfs die
van het vaderland, volkomen ignoreert ").
Wanneer ik terloops nog vermeld, dat Perizanius verscheidene
gelukkige vondsten op het gebied van de hogere kritiek op zijn
naam heeft staan, en dat hij ook in de semasiologie nieuwe wegen
gewezen heeft 46), zal het duidelijk zijn, dat we hier te doen
hebben met een frisse en oorspronkelijke geest, gewend am zelfstandig te oordelen en zich van traditionele meningen vrij te
maken.
Voor ons onderwerp is evenwel van veel meer belang dan het
bovengenoemde zijn oordeel over de waarde van de antieke
geschiedschrijving als historische bron. Zijn rede van 1702 is
min of meer een verantwoording van de wijze, waarop hij in zijn
„Animadversiones historicae" van 1685 de oudste geschiedenis
van Rome behandeld had 47). Niet dat hij op de traditie daaromtrent kritiek oefende, was het merkwaardige van dit werk.
43) J. G. Gerretzen. Schola Hemsterhusiana. De herleving der Grieksche studien aan de Nederlandsche universiteiten in de achttiende eeuw
van Perizonius tot en met Valckenaer. Diss. Nijmegen (1940), blz. 68.
44) Jac. Perizonii Rerum per Europam maxime gestarum ab ineunte
Saeculo XVI. usque ad Caroli V. mortem etc. Commentarii historici
(Lugd. Bat. 1710). In 1716 verscheen reeds een 2e druk.
45 ) 1.c., p. 4-6.
46) Gerretzen, a.w., blz. 65 v., 71 v. Vgl. P. A. Verburg. Taal en
functionaliteit. Een historisch-critische studie over de opvattingen aangaande de functies der taal. Diss. Vrije Universiteit (1951), p. 426 v.
47) Jacobi Perisonii Ant. F. Animadversiones historicae (Amstelaeda-
mi 1685).
64
Daarin waren m.n. vele Pyrrhonisten hem voorgegaan en zelfs
zijn veel conservatiever Leidse ambtgenoot Gronovius had al
eerder heel de geschiedenis van Romulus een legende genoemd 48).
Deze kritiek was echter zuiver negatief gebleven. Perizonius is
bij de ontkenning niet blijven staan, maar heeft de vraag gesteld,
hoe de overlevering omtrent Rome's vroegste verleden zich gevormd heeft. Zo kwam hij tot de hypothese, dat de desbetreffende
mededelingen van Livius c.s. geput zijn uit bronnen, die op hun
beurt teruggaan op mondeling overgeleverde oude volksliederen 49).
Met deze ontdekking, — de vroegere Leidse classicus Holwerda
noemde haar, ietwat hyperbolisch, een ontdekking van „ontzaglijke genialiteit" 50), — is hij zijn tijd ver vooruit geweest. Zij
voerde tot het inzicht, dat men niet volstaan kon met aanvaarding of verwerping van deze traditie zonder meer, maar er
waarheid en verdichting in diende te onderscheiden. In de toepassing is Perizonius te kort geschoten, maar hem behoort de eer,
dat hij als eerste op deze gedachte gekomen is. Niebuhr, die haar
een eeuw later ten grondslag gelegd heeft aan zijn nieuwe voorstelling van de oudste Romeinse geschiedenis, heeft zijn verplichting aan de Hollandse filoloog uitdrukkelijk erkend. Perizonius is de enige auteur, die hij in de voorrede van zijn magnum
opus als voorloper noemt en van diens „meisterhafte Forschungen" getuigt hij daar, dat ze een werk zijn, „welshes, wie andere
genialische uniibertroffen klassisch in der Art ist, worin es das
erste war" ").
Dit alles moge aannemelijk maken, dat Perizonius het onderwerp van zijn oratie mede uit persoonlijke overwegingen gekozen heeft. Tot de kritiek op de historische overlevering had hij
het zijne bijgedragen maar het moest duidelijk worden, dat hij
daarmee allerminst in Pyrrhonistisch vaarwater was verzeild.
Zoals ik reeds eerder zei, is de enige Pyrrhonist, die hij enkele
malen met name vermeldt, La Mothe le Vayer. Inderdaad is zijn
rede echter vOcir alles een poging tot weerlegging van de opvattingen van Bayle, en wel in 't bijzonder van diens uiteen...••••••
48) Vgl. Robert Flint. History of the philosophy of history (1893),
p. 255.
49) Animadversiones historicae, p. 202 sq.
50) A. E. J. Holwerda. Uit de geschiedenis der klassieke Philologie.
De Gids 52 (1888), dl. IV, blz. 431.
51) B. G. Niebuhr. ROmische Geschichte. Hrsg. M. Isler, Bd I (1876),
S. XXVI f.
65
zettingen in zijn kritiek op Maimbourg. Wie beide geschriften
na elkander leest, bemerkt dit terstond.
Verscheidene beweringen, die de oratie op de korrel neemt,
zijn vertaald uit de „Critique generale"; dezelfde voorbeelden,
daar gebruikt om het Pyrrhonisme te rechtvaardigen, warden
bier opnieuw onder de loep genomen en als bewijzen gewraakt;
en zelfs wat Perizonius tegen Le Vayer heeft in te brengen, heeft
in hoofdzaak betrekking op een passage uit diens werk, die
door Bayle in haar geheel geciteerd was 52).
Ondanks exclamaties in rhetorisch Latijn is de redevoering een
nuchter en verstandig stuk. Terwijl Perizonius aan de ene kant
het goed recht bepleit van de historische kritiek, toont hij andererzijds aan, dat toegeven aan het Pyrrhonisme principieel het
einde betekent van de geschiedwetenschap. Hij distancieert zich
zowel van hen, die blindelings vrijwel alles geloven, wat in de
historian staat opgetekend, als van degenen, die nagenoeg niets
daarvan willen accepteren. Hij erkent, dat er veel tegenstrijdigs
en ongeloofwaardigs in de overlevering is, en dat dit gelijkelijk
geldt van de antieke en van de middeleeuwse historiografie.
Maar tegenover de filosofische twijfelaars houdt hij staande, dat
de hoofdzaken der geschiedenis, de „summa receptarum Historiarum capita", even zeker zijn als datgene, wat wij met onze zintuigen waarnemen, al kunnen ze niet mathematisch worden bewezen en steunen ze alleen op het getuigenis van anderen.
Uitvoerig gaat hij in op het argument van Le Vayer, dat we
van de Punische oorlogen slechts een eenzijdige en dus hoogct
onbetrouwbare voorstelling bezitten.
Livius c.s. hebben de fouten en de ,nederlagen van de Romeinen
zeker niet verzwegen, maar bovendien — bier vinden we een
merkwaardige overeenstemming met een recente beschouwing
van ons medelid Thiel over hetzelfde onderwerp 53) — blijken bij
52) Vgl. hiervOOr, blz. 53 n. — Een onderzoek naar de verbreiding
van Pyrrhonistische of verwante denkbeelden in Nederland, ook vexir
Bayle, zou zeker de moeite lonen. Men denke aan figuren als Aitzema,
de la Court en verscheidene Sociniaanse en Spinozistische „Reformateurs".
Daar nergens blijkt, dat Perizonius ook hen op het oog heeft gehad, heb
ik dit onderwerp bier geheel laten rusten.
53) J. H. Thiel. Oude geschiedenis en historische kritiek, voorheen en
thans. Med. Kon. Ak. van Wetenschappen, afd. Letterk. N. R. dl 15, no 6
(1952). Dat overigens de vergelijking van beide redevoeringen toont,
hoezeer de historische kritiek in twee en een halve eeuw verfijnd en
verdiept is, behoeft geen betoog.
5
66
zorgvuldige bestudering deze partijdige schrijvers zelfs buns
ondanks gegevens te verschaffen voor een geloofwaardige reconstructie van het gebeurde.
Stelt men zich op het standpunt van Bayle, dat bij tegenstrijdigheid in de overlevering alleen een non liquet past, dan kan
men wel met alle wetenschap ophouden, evengoed als met de
rechtspraak in geval van contrasterende getuigenverklaringen.
Waar de bronnen elkaar tegenspreken, begint juist het eigenlijke
werk van de historicus, en in de practijk blijkt, dat door nauwgezet onderzoek, wanneer de hartstochten der partijen eenmaal
tot bedaren zijn gekomen, de waarheid in de meeste gevallen wel
degelijk achterhaald kan warden, hetgeen Perizonius demonstreert
aan de voorbeelden, die Bayle zelf genoemd had, nl. de samenzwering van Amboise, de slag van Seneffe en de vervolging der
Hugenoten.
Zonder zich op wijsgerig-kentheoretische kwesties in te laten,
brengt Perizonius aldus door gezond-verstandige redenering de
beweringen van de Pyrrhonisten tot hun ware proporties terug.
Hij is voor alles practicus, en zijn betoog, al gaat het niet diep,
klinkt overtuigend genoeg.
Ook wat hij zegt over de criteria voor de betrouwbaarheid van
een getuigenis, is alleszins redelijk. Fouten en onjuistheden kunnen altijd voorkomen, maar wanneer de goede trouw van een
schrijver voldoende beproefd is, wanneer zij door de overeenstemming met anderen wordt bevestigd, en wanneer de zaak zelf
geen aanleiding geeft tot gerechtvaardigde twijfel, dan is er
geen reden om zo'n auteur betrouwbaarheid te ontzeggen, ook al
blijkt hij op detailpunten misschien wel eens te dwalen. We doen
dan niet anders dan Pyrrho zelf, die het gevaarlijk vond om op
de zintuigen te vertrouwen, maar niettemin in zijn dagelijks doen
zich door hen liet leiden, en daarvan niet heeft afgezien, omdat
hij ze wellicht bij deze of gene gelegenheid minder betrouwbaar
had gevonden.
Even verstandig is zijn raad, tegenstrijdige getuigenissen tegen
elkaar of te wegen, en te letten op nationaliteit, partij en inborst
van de zegslieden. Sterke nadruk legt hij daarbij op de stelregel,
dat men het onderscheid der tijden in acht moet nemen. Het is
onjuist, de traditie omtrent bepaalde handelingen of toestanden
te verwerpen, omdat zij ons ongeloofwaardig voorkomen. In
andere tijden bestonden andere overtuigingen en golden andere
zeden dan de onze. Zo zijn er Pyrrhonisten die, bevangen in een
cynisch rationalisme, weigeren geloof te hechten aan verhalen
67
over figuren uit de Oudheid, die zich uit ideele motieven aan
levensgevaar blootstelden. Maar wie de zeden en opvattingen van
de Spartanen bestudeerd heeft, vindt in het verhaal van Leonidas
en de zijnen niets ongeloofwaardigs. De geschiedenis is vol van
zulke gevallen. Mucius Scaevola en de Decii mogen legendarische
personen geweest zijn, maar Cato was dat niet, evenmin als de
martelaren uit de eerste tijd van de Christelijke kerk.
Waar het de Pyrrhonisten aan schort, zo besluit Perizonius, is
onbevangenheid en grondig onderzoek. Zij gaan uit van vooropgezette meningen en meten anderen naar hun eigen gezindheid.
Zo doende brengen zij al het overgeleverde, dat tegen hun zeden
en die van hun tijdgenoten indruist, in verdenking van onwaarheid.
En daarom: „Valeat tandem Pyrrhonismum et res suas sibi
habeat", hetgeen ik enigszins vrij zou willen vertalen als: Weg
met het Pyrrhonisme en laat het in zijn eigen sop gaar koken.
Een uitroep, die dan nog gevolgd wordt door een vurige peroratie
over het nut van de bestudering der geschiedenis in het algemeen
en van die des vaderlands in het bijzonder, als een leerschool van
burgerdeugd, regeerkunde en mensenkennis.
Aan dit overzicht van Perizonius' redevoering behoef ik weinig
meer toe te voegen. We kunnen veilig zeggen dat de toekomst
hem gelijk gegeven heeft, al heeft hij het er in zijn requisitoir
begrijpelijkerwijze wat dik iopgelegd. Maar dat het Pyrrhonisme
een relatief bestaansrecht bezat, heeft hij niet gezien, althans niet
willen erkennen. Inderdaad heeft het de geschiedwetenschap in een
crisis gebracht, die zij nodig had. Het tastte Naar grondslagen aan,
en aanvankelijk stond zij • daar, bij gemis aan een betrouwbare
methode van historische kritiek, tamelijk hulpeloos tegenover.
Maar de twijfelzucht verteerde zichzelf door de extreme vormen,
die zij aannam. Ik denk aan het bekende, bijna pathologische geval
van de Jezulet Jean Hardouin, die trachtte te bewijzen dat het
merendeel der codices van Latijnse schrijvers vervalsingen waren
uit de 14de en 15de eeuw.
Al heeft het Pyrrhonisme nog geruime tijd invloed geoefend,
de mannen der Verlichting hebben er toch alleen gebruik van
gemaakt, in zoverre het in hun kraam te pas kwam. Voltaire
zocht de middenweg tussen „un pyrrhonisme outré" en „une
credulite ridicule" "). In het algemeen waren zij zelf te zeer
predikers van een nieuw geloof, dan dat zij konden blijven
54\) o.c., p. 382.
68
staan bij de totale wijsgerige twijfel, „cette philosophie pusillanime et douteuse" zoals Diderot zei55).
En wat de toepassing op de geschiedenis betreft: aan het
historisch Pyrrhonisme ontviel grotendeels zijn basis door de
tegenbeweging, die het zelf opwekte. Het opwerpen van de echtheidsvraag ten aanzien van de overlevering dwong de verdedigers
der traditie tot bezinning op de historische methode. Geen eeuw
heeft zich daar zo intensief mee bezig gehouden als juist de 18de.
Aldus is, gelijk bekend, de hyperkritische verhandeling van
Papebrock, die vrijwel alle bewaarde oorkonden uit de Merovingertijd voor onecht verklaarde, aanleiding geworden voor
Mabillon om in zijn De re diplomatica (1680) objectieve criteria
te formuleren voor de beoordeling van dit snort stukken. Daarmee legde hij de grondslag van de diplomatiek en de palaeografie,
wier steeds verder verfijsnde techniek weliswaar geen eind gemaakt heeft aan de bella diplomatica, maar die, tezamen met de
andere hulpwetenschappen, toch het gezuiverde materiaal leverden, waarop de geschiedschrijving kon bouwen. Na de vroegere
lichtgelovigheid tegenover de traditie, die als reactie de algehele
twijfel aan Naar waarde had in de hand gewerkt, ontwikkelde
zich een historische kritiek, die door systematische toepassing
van beproefde stelregels in de meeste gevalen tot een communis
opinio leidde inzake de vraag van echt of onecht, en die zelfs uit
een kennelijk onjuiste overlevering gegevens wist te halen voor
een betrouwbare voorstelling van het verleden. Wanneer desniettemin over allerlei kwesties verschil van mening blijft bestaan,
betreft dit doorgaans niet het gebeurde zelf, maar de waardering
er van, die nu eenmaal in sterke mate subjectief bepaald is.
55) Diderot, in zijn Encylopedie-artikel over het Pyrrhonisme, herdrukt in zijn Oeuvres completes, t. XVI (Paris 1876), p. 472.
69
De Heer Vermaseren stelt de vraag of Perzionius wellicht
overschat is. Naar zijn mening zijn reeds veel vroeger soortgelijke opmerkingen door humanistische geschiedschrijvers gemaakt.
Spreker wijst daarbij op de dissertatie van Dr Gerritsen en op
het feit, dat ook Lipsius al getracht had een samenvattende beschouwing over de gehele Romeinse cultuur te geven. De Heer
Vermaseren vraagt bovendien of Perizonius als classicus betekenis
heeft gehad.
Prof Smitskamp wijst erop, dat het onderwerp zich niet leent
voor een uitputtende behandeling. Hij heeft nagelaten Perizonius
als classicus te beoordelen. Dat P. een pionier geweest is, zou men
misschien kunnen betwijfelen; in ieder geval heeft hij bewust
gezien, dat men zich niet tot grammaticale critiek moest bepalen.
Ten aanzien van de humanistische schrijvers heeft de heer Vermaseren gelijk, maar Perizonius beweerde ook niet, dat hij de
eerste was, die tot een samenvatting kwam.
De heer Veenendaal vraagt of de invloed van P.'s leermeester,
Gisbert Kuper uit Deventer, merkbaar is.
Prof. Smitskamp zegt, dat hem van deze invloed niets gebleken is, maar dat hij er niet opzettelijk naar gezocht heeft.
De beer Grosheide vraagt of het pyrrhonisme zich alleen bij
Franse auteurs voordeed.
Prof. Smitskamp meent, dat ook in Nederland wel sporen ervan te vinden waren. Hij wijst in dit verband op Van Mieris
(± 1750).
De heer Den Tex vraagt of er in Nederland of daar buiten wel
eens geschiedenis volgens pyrrhonistische principes geschreven is.
Prof. Smitskamp gelooft, dat dit niet het geval geweest is. Voor
de geschiedschrijving zou dit funest geweest zijn, Bayle verwerkte
zijn mening alleen in de vorm van een dictionnaire.
De beer Brandt Corstius vraagt of de geschiedschrijving door
de aanvallen van principiele twijfelaars tot een nieuwe fundering
70
is gekomen. Het optreden van Descartes leidde immers tot een belangrijke ontwikkeling in de aesthetica; is dit ook van kracht
voor de historici uit de tijd van de Verlichting?
Prof. Smitskamp is van mening, dat de nieuwe fundering dan
meer een gevolg zal zijn van het tegenspreken van de twijfelzucht, dan van het aannemen van de overtuiging, dat die twijfel
in de meeste gevallen gerechtvaardigd is.
De voorzitter brengt de spreker zijn welgemeende dank voor
diens boeiende voordracht en constateert, dat het Historisch Genootschap op een welgeslaagde Algemene Ledenvergadering mag
terugzien.
Hij sluit om ruim 4 uur de vergadering.
/ 12.888,65
/ 54.820,—
Totaal
UITGAVEN
Nadelig saldo 31 December 1950 .
/
/ 53.411,31
Totaal
/ 12.888,65
Saldo per 31 December 1951 . . .
„ 1.250,65
^
145,87
Kapitaalsuitgaven
„ 948,78
26,77
Contributie Genootschappen . . . „ 129,93
1.965,38
Reiskosten
„
45,75
6.918,88
Salarissen
„
596 —
Honoraria
„ 120,—
2.500,—
Drukkosten
„ 6.530,66
218,24
Copieerkosten
„ 1.435,15
Verzekeringen
„
55,30
Onkosten
1.373,08
^
Administratiekosten
„
257,48
Effecten reeel
„ 52.160,66
Saldo 31 December 1951 . . . . „ 1.250,65
Effecten nominaal
Totaal
Kapitaalsontvangsten
1.259,38
Rente Spaarbanken
„
Rente effecten
„
Contributie Leden
„
Ned. Org. v. Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek
„
Diversen
„
ONTVANGSTEN
REKENING HISTORISCH GENOOTSCHAP 1951
nominaal
/ 54.120,—
Totaal
/ 53.646,91
Effecten reeel
,,55.531,40
Nadelig saldo 31 December 1952 . „ 1.884,49
Effecten
/ 16.294,49
Totaal
1.041,09
5,—
1.691,77
7.896,47
2.500,—
25,02
„ 1.884,49
„
„
„
„
„
„
/ 1.250,65
Nadeligsaldo 31 December 1952 . .
Kapitaalsontvangsten
Rente Spaarbanken
Rente Effecten
Contributie Leden
Subsidies
Diversen
ONTVANGSTEN
Saldoper 31 December 1951 . . .
Totaal
/ 16.294,49
Kapitaalsuitgaven
/
303,98
Contributie Genootschappen . . . „ 139,91
Reiskosten
„
64,85
Salarissen
„ 500,—
Copieerkosten
„ 1.276,48
Honoraria
„
470 —
Drukkosten
„ 11.855,66
Thorbecke uitgave
„
81,—
Verzekeringen
„
55,45
Diversen
„ 1.547,16
UITGAVEN
REKENING HISTORISCH GENOOTSCHAP 1952
10
^
ONTVANGSTEN
/ 1.407,28
Saldo Cred. en Dep. kas . . . . / 149,23
REKENING KAPITAAL
Totaal
Saldo Cred. en Dep. kas
/ 444,60
Rente 1952
„
4,63
Contributies lezers
„ 100,—
Uit Boekenfonds Hist. Gen
„ 458,05
Opgenomen bij Cred. en Dep. kas . . „ 400,—
UITGAVEN
/ 863 —
Totaal
/ 1.407,28
Saldo Cred. en Dep. kas incl. rente . „ 449,23
Aankoop tijdschriften
443,40
Herstel portefeuilles
„ 13,65
Portokosten
„ 1 —
Aan Penningmeester Hist. Gen. . . „ 400,—
Gestort op Cred. en Dep. kas . . . „ 100,—
UITGAVEN
1952
Totaal
Saldo Cred. en Dep. kas incl. rente . . / 344,—
Aankoop tijdschriften
„ 368,50
Herstel en vervaardiging portefeuilles . „ 42,90
Huishoudelijke kosten
„ 7,—
Gestort op Cred. en Dep. kas . . . . „ 100,60
KASOVERZICHT VAN HET LEESGEZELSCHAP
Saldo Cred. en Dep. kas
/ 863—
/ 444,60
Totaal
?
/ 333,54
„ 10,46
, 100,60
„ 418,40
REKENING KAPITAAL
Saldo Cred. en Dep. kas
Rente 1950, 1951
Contributies lezers
Uit Boekenfonds Hist. Gen. . .
ONTVANGSTEN
KASOVERZICHT VAN HET LEESGEZELSCHAP 1951
BIJDRAGEN EN MEDEDELINGEN
AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN REGINALD
DE CONDUCTU BETREFFENDE DE ONKOSTEN
GEMAAKT VOOR VERVOER EN BERGING VAN
ENGELSE WOL NAAR EN IN DORDRECHT
(1335 — 1338)
Medegedeeld door Dr N. J. M. Kerling
Toen Eduard III zijn vader Eduard II in 1327 opvolgde, was de
positie van zijn rijk allesbehalve gunstig. Gedurende de laatste
regeringsjaren van Eduard II was de leiding in handen geweest
van gunstelingen, die zich algemeen gehaat gemaakt hadden 1).
De verdrijving van deze vorst door zijn echtgenote Koningin
Isabella en Naar vriend Roger Mortimer maakte weliswaar een
einde aan deze ongelukkige periode, maar een feitelijke verbetering
van de toestand was niet merkbaar, totdat Eduard III zelf de
regering in handen nam.
Ofschoon hij officieel tot koning was uitgeroepen in 1327,
moest Eduard, aangezien hij slechts veertien jaren oud was, de
regering over laten aan zijn moeder Koningin Isabella en aan
Mortimer, die een weinig krachtige politiek voerden tegenover de
twee oude vijanden van Engeland: Schotland en Frankrijk. Gebruik makende van de binnenlandse moeilijkheden in Engeland
kort voor en na de afzetting van Eduard II, begonnen de Schotten
in 1327 opnieuw krijgstochten te organiseren in Noord-Engeland,
maar al spoedig knoopten Isabella en Mortimer onderhandelingen
aan, die eindigden in het verdrag van Northampton (1328), een
voor Engeland zeer vernederende vrede. Niet veel beter was het
verdrag van Parijs, een jaar tevoren gesloten met Frankrijk,
waarbij de Engelsen moesten erkennen, dat een groot deel van
Gascogne voor hen was verloren gegaan 2).
Het was daarom geen wonder, dat er verzet kwam tegen de
regering van Isabella en Mortimer. De ontevredenen schaarden
zich rondom de jonge koning, die zelf maar al te verlangend was,
1) T. F. Tout, The place of the reign of Edward II in English history,
1936, blz. 138 e.v.
2) T. F. Tout, The history of England, from the accession of Henry III
to the death of Edward III (1216-1377), 1920, blz. 304, 305, 324.
78
AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN
de voogdij van zijn moeder te beeindigen. In 1330 kwam het tot
een uitbarsting. Mortimer werd gevangen genomen en ter dood
veroordeeld, Isabella van het hof verbannen, en de nu zeventienjarige Eduard III kon zijn persoonlijk bewind aanvangen 3).
Eduard's eerste verlangen was om tot een betere regeling met
Schotland te komen, doch hij realiseerde zich reeds spoedig, dat
zijn aandacht in hoofdzaak gericht moest zijn op Frankrijk, vanwaar de Schotten geregeld steun ontvingen voor hun verzet tegen
Engeland.
De Franse hulp, verleend aan de Schotten, was echter niet de
enige reden waarom de verhouding tussen Engeland en Frankrijk
steeds slechter werd na 1330. De strijd om de Engelse bezittingen
in Frankrijk, de tegenstrijdige belangen van beide landen in
Vlaanderen, — het Franse leen, dat afhankelijk was van de Engelse
wol voor zijn lakenindustrie, — en de aanspraken, die Eduard
meende te kunnen maken op de Franse troon, brachten de gemoederen zodanig in beweging, dat de oorlog weldra onvermijdelijk was 4).
Een van de belangrijkste problemen voor de Engelse koning
was, hoe zich de nodige gelden te verschaffen, die oorlog voeren
mogelijk maakten. Het is volkomen begrijpelijk, dat Eduard, die
de belastingen, welke het Parlement hem had toegestaan, onvoldoende achtte 5 ), leningen probeerde te sluiten waar daartoe de
gelegenheid was 6 ). Te dien einde wendde hij zich ook tot de
belangrijke kooplieden van zijn tijd. Leningen van buitenlandse
kooplieden aan de Engelse Kroon waren geenszins ongewoon,
maar in de regeringsperiode van Eduard III waren enkele
Engelse kooplieden reeds zo kapitaalkrachtig, dat ook zij een rol
begonnen te spelen in de financiele politiek van de koning. Het
waren vooral de kooplieden, die handel dreven in Engelse wol —
het voornaamste exportproduct van Engeland in deze periode —,
die in toenemende mate over voor die tijd belangrijke handelskapitalen beschikten. Het kan ons daarom niet verwonderen,
dat Eduard III in zijn financiele nood ook de hulp inriep van de
Engelse wolkooplieden.
3) T. F. Tout, The history of England, blz. 308.
4) T. F. Tout, The history of England, blz. 324 e.v.
5) D. Hughes, A study of social and constitutional tendencies in the
early years of Edward III, 1915, blz. 12.
6) E. B. Fryde, Materials for the study of Edward's credit operations,
1327-1348, in: Bulletin of the Institute of Historical Research, jrg.
1949, 1950.
REGINALD DE CONDUCTU
79
Na langdurige onderhandelingen tussen de koning en zijn
Raad enerzijds en de bovengenoemde kooplieden anderzijds, werd
tenslotte in Mei 1337 de volgende overeenkomst gesloten. De
Engelse kooplieden beloofden de koning een lening te verstrekken
van £ 200.000, die zij terug betaald zouden krijgen uit de opbrengst der customs geheven in de Engelse havens. De koning
van zijn kant legde in de zomer van 1337 beslag op al de in het
land aanwezige wol, een hoeveelheid die geschat werd op 30.000
zakken. De kooplieden kregen iopdracht deze wol op te kopen
tegen voor ieder graafschap vastgestelde prijzen en zodra dit
gebeurd was, zou een vloot naar het vasteland zeilen en de wol
brengen naar een bepaalde marktplaats. Dat zou dan de enige
plaats zijn, waar buitenlanders Engelse wol konden kopen, en
daar deze wol voor velen een onontbeerlijk product was, zou de
prijs per zak buitengewoon hoog gesteld kunnen worden. De
winst, die ongetwijfeld aanzienlijk zou zijn, zou gelijkelijk verdeeld worden tussen de koning, en de kooplieden 7).
In theorie leek dit een aannemelijke overeenkomst, doch de
praktijk leverde onoverkomelijke moeilijkheden op. Als vertegenwoordigers der kooplieden traden op Willem de la Pole en
Reginald de Conductu 8 ). Zij trachtten de 30.000 zakken wol op
te kopen in de verschillende graafschappen in Engeland, doch zij
ondervonden grote tegenwerking van de eigenaars, die niet inzagen, waarom zij hun wol moesten verkopen tegen een betrekkelijk lage, vastgestelde prijs, terwijl de kooplieden een grote winst
te wachten stond 9).
Een tweede moeilijkheid was om een geschikte marktplaats te
vinden. De Vlaamse steden waren uitgesloten, daar de Vlaamse
graaf trouw bleef aan zijn Franse leenheer. Eduard had als tegenzet alle woluitvoer naar Vlaanderen verboden in de hoop dat de
daardoor veroorzaakte werkeloosheid in de Vlaamse industrie,
de graaf zou dwingen een einde te maken aan de Franse invloed
in zijn gewest. Doch in de zomer en herfst van 1337 had dit
7) D. Hughes, A study of social and constitutional tendencies, blz.
29, 30. G. Unwin (ed.), Finance and trade under Edward III, 1918, blz.
144, 190.
8) D. Hughes, A study of social and constitutional tendencies, blz. 29.
9) Een lijst van de hoeveelheid wol, die werd geleverd door elk
graafschap en van de hoeveelheid, die verwacht werd, is bewaard in de
Public Record Office te Londen (E 358/10 file 1, 2, 3 en E 358/11).
Het verschil tussen beide hoeveelheden is in de meeste gevallen aanzienlijk, b.v. van Yorkshire werden verlangd 6000 zakken, geleverd werden
365 zakken.
80
AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN
streven van de Engelse koning nog geen zichtbaar succes geboekt.
Anders stond het met Holland, Zeeland en Brabant. Willem III,
graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen en schoonvader van
Eduard III, was niet ongeneigd de Engelse gezanten een gewillig
oor te lenen, en ofschoon zijn zoon, die hem in 1337 opvolgde,
minder geinteresseerd was in politieke kwesties dan zijn vader,
was er voorlopig toch weinig kans, dat de Franse koning invloed
van enige betekenis in deze gebieden zou krijgen"). Met Brabant
had Eduard in Juli 1337 een verdrag gesloten, en sindsdien waren
de markten in dit hertogdom, zo gunstig gelegen voor de Internationale handel in de Middeleeuwen, voor de Engelse kooplieden
toegankelijk 11). Het is daarom zeer waarschijnlijk, dat Brabants
marktplaats Antwerpen de aanvankelijke bestemming der wol was
en niet een van de havensteden in Holland of Zeeland, daar deze
in het begin der 14de eeuw nog geen grote rol speelden in de
handel met Engeland ").
De vloot met slechts een gedeelte der 30.000 zakken aan board,
was echter lange tijd opgehouden, eensdeels door de tegenwerking,
die Willem de la Pole en Reginald de Conductu ondervonden bij
het opkopen der wol, anderzijds door de activiteit der Franse
vloot in het Kanaal "). Toen de wolvloot eindelijk uitzeilde
(Nov. 1337), werd de tocht naar Antwerpen waarschijnlijk te
gevaarlijk geacht door de nabijheid der Franse vloot. Een gedeelte
van de Engelse schepen bereikte Cadzand, dock zeilde vandaar
veiligheidshalve naar het noorden, een ander gedeelte volgde
gedurende de hele overtocht een noordelijker koers. De wol werd
tenslotte gelost in Dordrecht, terwij1 een klein gedeelte naar
Middelburg werd gebracht 14 ), de twee belangrijkste handelssteden
in het bevriende gebied van de graaf van Holland, Zeeland en
Henegouwen. In totaal werd een hoeveelheid van 11.497% zakken
2 nage1 15) 1 pond wol gelost 16). Men was dus nog ver van
de beloofde 30.000 zakken.
10) T. F. Tout, The history of England, blz. 331, 332.
11)) JT..de Sturler, Les relations politiques et les echanges commerciaux
entre le Duche de Brabant et l'Angleterre au Moyen Age, 1936, blz. 332.
J. de Sturler, Le passage des marchandises en transit par la Duche de
Brabant aux xiii et xiv siêcles, in: Extrait des Annales du xxx congrês de
la Federation archeologique et historique de Belgique, Bruxelles, 1936.
12) J. de Sturler, Les relations politiques, blz. 391.
13) G. Unwin (ed.), Finance and trade under Edward III, blz. 146.
14) T. de Sturler, Les relations politiques, blz. 392.
15) In de 14de eeuw een nagel was een hoeveelheid van 7 pond, zie:
L. F. Salzman English trade in the Middle Ages, 1931, blz. 61.
16) Dit bedrag wordt vermeld in de afrekening van Willem de la Pole
REGINALD DE CONDUCTU
81
Doch zelfs deze betrekkelijk geringe hoeveelheid werd niet
onmiddellijk verkocht. Het is niet geheel duidelijk, wat de reden
daarvan was. De Engelse kooplieden zelf voerden aan, dat de
wol in zeer slechte staat was — een gevolg van de tegenwerking
in Engeland, waar o.a. stenen en rommel in de zakken gedaan
waren —, dat zij in een hun volkomen vreemd gebied waren,
waar zij geen connecties hadden "), en dat er geen kopers kwamen,
nu Vlaanderen gesloten was voor de Engelse wol 18 ). Ofschoon al
deze verontschuldigingen op zichzelf waarschijnlijk juist waren,
werd er geen verklaring gegeven, waarom b.v. de Duitse kooplieden geen wol kochten. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat
de Engelsen hoopten door te wachten de prijs zo op te drijven,
dat zij een ongekend hoge winst zouden krijgen.
Hoe het ook zij, Eduard's geduld raakte langzamerhand uitgeput. De toestand in Vlaanderen scheen bovendien tengevolge van
het optreden van Jacob van Artevelde ten gunste van Engeland
te veranderen en hierdoor bemoedigd besloot Eduard op 6 Mei
1338 de betrekkingen met Frankrijk te verbreken. Geld moest er
echter zijn, maar de helft van de winst, die gemaakt zou worden
van de verkoop der wol, liet nog steeds op zich wachten. Ten
einde raad gaf de koning, op 8 Mei 1338, bevel aan Willem de
la Pole en Reginald de Conductu om in zijn naam beslag te leggen
op al de wol in Dordrecht en in Middelburg "). De kooplieden
ontvingen als vergoeding voor de ruim 11.000 in beslag genomen
zakken, een bedrag van 20.983 9s of nog geen 2 per zak, en
voor een waarde van £ 65.000 aan schuldbrieven, die echter op
zeer lange termijn, en soms in het geheel niet, werden afbetaald 20).
Wanneer men in aanmerking neemt, dat de gemiddelde inkoopsprijs per zak ongeveer £ 5 was, dan kan men zich voorstellen, dat de handeling van de koning een alles behalve gunstig
en Reginald de Conductu, bewaard in de Public Record Office te London
(E 358/10 file 28).
17) De Engelse wolkooplieden en de gezanten van de koning hielden
een bijeenkomst te Geertruidenberg in Dec. 1337. De kooplieden voerden
aan „qils sunt en estrunge paiis ou ils ne poyent nene savent faire
...... commerce" en zij verzochten „de leur faire plus grante curteseye que
as autres-. (Public Record Office, London, Chancery Miscellanea, C 47
bundle 32 No. 18 dorso).
18) D. Hughes, A study of social and constitutional tendencies, blz. 32.
19) S. B. Terry, The financing of the Hundred Years' war 1337-1360,
1914, blz. 20.
20) G. Unwin (ed.), Finance and trade under Edward III, blz. 195, 196.
6
82
AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN
onthaal vond. Eduard had echter Been andere keuze en de kooplieden van hun zijde hadden stellig de in Mei 1337 met de koning
gesloten overeenkomst geschonden .
Daar de contrOle der gehele transactie van in- en verkoop der
wol thans bij de koning berustte, werden de of rekeningen van
Willem de la Pole en Reginald de Conductu gecontroleerd in de
Exchequer. De hier gepubliceerde rekeningen werden gemaakt
door Reginald de Conductu en zijn bewaard in het archief van de
Exchequer in de Public Record Office te Londen. Zij geven een
zeer gedetailleerd overzicht van de onkosten, die gemaakt werden
bij de inkoop, de berging, zowel als voor het transport der wol.
We worden uitvoerig ingelicht over de vele knoeierijen met dit
product in Engeland en de extra onkosten, veroorzaakt door de
dreigende oorlog tussen Engeland en Frankrijk, b.v. voor het huren
van soldaten. Tevens krijgen we een indruk van de prijzen der
pakhuizen, van het salaris betaald aan jongens, die tot taak hadden
de wol, die blijkbaar nat was geworden gedurende de reis, te
drogen, en van de behandeling, die de wol moest ondergaan om
bederf door vochtigheid te voorkomen. Vooral het laatste gedeelte
der rekening is daarom van ongemeen belang voor Nederlandse
historici.
Het is moeilijk om te beslissen of het hier gebruikte handschrift
een afschrift is of een origineel, daar handtekening zowel als zegel
ontbreken. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de rekening
werd vervaardigd in de Exchequer, doch aan de hand van aantekeningen van Reginald de Conductu.
Ten behoeve van de lezer werd enige interpunctie aangebracht
in de hier volgende uitgave en tevens werd voor elke post van
deze rekening een nieuwe regel gebruikt, ook daar waar dit niet
in het handschrift het geval is.
Overzicht van de onkosten gemaakt door Reginald de Conductu
voor het vervoer van wol naar Dordrecht en voor de berging
van dat product in die stall. (1335-1338).
Expense facte circa lanas Reginaldi de Conductu in Anglia
emptas annis 9 et 10 21) et postea ad opus domini Regis apud
Dordreyght anno 11 22) missas et liberatas, videlicet:
21) Het negende regeringsjaar van Eduard III: 25 Jan. 1335-24 Jan.
1336. Het tiende regeringsjaar: 25 Jan. 1336-24 Jan. 1337.
22) Het elfde regeringsjaar van Eduard III: 25 Jan. 1337-24 Jan. 1338.
83
REGINALD DE CONDUCTU
pro canabo empto ad 32 23) sarpillarios pro 32
saccis lanarum in comitatibus Herefordie et
Salopescire ")
Item pro paccaccione dictarum lanarum ubi
empte fuerunt
Item pro domibus a) ibidem locatis in quibus
dicte lane collecte fuerunt
Item in salariis diversorum hominum qui dictas
lanas colligerunt ex convencione per saccum 3s Item in diversis expensis ut in certibus equis
et aliis mercenariis circa colleccionem dictarum
lanarum
Item in cariagio dictarum lanarum usque Londoniam aim wakagio 25) et beveragio 26)
Item pro quadam domo apud Londoniam locata
pro dictis lanis operandis et repactandis
Item pro dictis lanis de novo volvendis operandis item pro novo canabo empto ad sarpillarios
fractos emendandos
Item in perdicione dictorum 32 saccorum super
reperacionem et mundacionem earundem ut in
pulverare 27) et clakkare 28 ) de predictis 32
saccis enementibus, videlicet de 22 saccis de
Herefordia 22 clavi 29) precii
et pro 10 saccis de Salopescira 10 clavi precii Item pro paccacione dictorum 32 saccorum in
27 sarpillariis
Item pro hospitatione dictarum lanarum per
60 septimas
Item pro portagio dictarum lanarum usque ad
naves
4 li.
lOs 8d
20s
41i. 16s
64s
16 li.
33s 4d
64s
16s 6d
66s
24s 2d
13s 6d
67s 6d
4s 6d
23) Getallen zijn in het hs. aangegeven met Romeinse cijfers.
24) Shropshire.
25) Dit woord is onbekend. Het is mogelijk, dat het verband houdt
met het Engelse woord „wake", dat nachtwake betekent. Hier is vermoedelijk bedoeld: voor het bewaken van de wol gedurende de nacht.
26) Drinkgeld, zie: Medieval Latin Word-List from British and Irish
sources, by J. H. Baxter and Ch. Johnson, 1947, blz. 46.
27) Fijn maken, vgl. pulvis: stof.
28) Het verwijderen van vuil, zie: Medieval Latin Word-List, blz. 81.
29) Nagel, zie: inleiding.
a ) In hs.: domubus.
84
AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN
2s 3d
Item pro tronagio 30) et kayagio 31)
Item pro stowagio 32) et levagio 33) in navibus
nectandis et exeundis
4s 6d
Item pro frettagio earundem usque Dordreyght 51i. 8s
Item pro lodmanagio 34 ) usque Orewell 35) et illuc
18s
usque Lescluse "), Middelboruh et Dordreyght
Item pro hominibus ad arma ad dictas lanas
conducendas
12d
41i.
Item pro batellagio 37 ) a nave usque terram apud
Dordreyght
4s 6d
Item pro dictis lanis super terram ponendis
et in domibus a) hospitandis
6s 9d
Item pro novo canabo empto ad 15 sarpillarios
putridos et fractos de novo faciendos et ad alios
sarpillarios claccandos b )
37s 6d
Item in carbonibus et terricidiis 3') ad lanas
siccandas
8s
Item pro reperacione operacione dictorum 15
67s 6d
sarpillariorum
Item pro quadam domo locata ad dictas lanas
41i. 16s
hospitandas usque Regi liberate fuerunt
8s
Item pro stramine sub lanis ponendo
2s 3d
Item pro cariagio usque domum ponderis
[tern solute et collecte per manus 30 mercatorum
per assensum omnium mercatorum pro eorum
negociis ibidem sequendis et expediendis, prout
mos est inter mercatores ubi stapula lanarum
29s 3d
moratur, per saccum 13d
Item pro expensis Willelmi de Heppeworthe 39)
30) Een betaling voor het wegen der goederen, zie: N. S. B. Gras,
The early English customs system, 1918, blz. 763.
31) Kade-geld, zie: Medieval Latin Word-List, blz. 57.
32) Het laden, zie: Medieval Latin Word-List blz. 402.
33) Speciaal uitvoerrecht geheven in Londen, zie: N. S. B. Gras, The
early English customs system, blz. 516 e.v.
34) Het loodsen, zie Medieval Latin Word-List, blz. 250.
35) Orwell in Suffolk.
36) Sluis in het tegenwoordige Zeeuws-Vlaanderen.
37) Boot-huur, zie: Medieval Latin Word-List, blz. 43.
38) Turf, zie: Medieval Latin Word-List, blz. 427.
39) Over deze figuur is niets naders bekend.
a) In hs.: domubus.
b) In hs.: cliccandos.
c) In hs.: turicidiis.
85
REGINALD DE CONDUCTU
pro omnibus sibi mercenariis pro 10 mensibus,
videlicet a primo die mensis Augusti anno 11
usque primum diem mensis Maii anno 12 40),
circa dictas lanas custodiendas existentis et
laborantis
41i.
12d
Expense facte circa 50 saccos lanarum emptos in comitatibus
Gloueceastrie et Wirecestrescire 41).
61i. 5s
Item in canabo empto pro dictis lanis paccandis
16s 8d
Item pro paccacione earundem
Item pro diversis domibus a) in dictis comitatibus
40s
locatis, in quibus dicte lane collecte fuerunt Item in salariis collectorum earundem lanarum
per saccum 3s
7 li. lOs
Item in diversis expensis circa colleccionem
earundem
5 li.
Item pro cariagio earundem usque Londoniam
per saccum 7s 6d
18 li. 15s
Item pro quadam domo apud Londoniam locata,
in qua dicte lane operate fuerunt 33s 4d
Item pro dictis lanis de novo volvendis repe5 li.
randis et operandis
Item in perdicione 50 clavorum in predictis lanis
amissorum pro pulverare et clakkare de predictis 50 saccis enementibus, precii cuilibet
clavo 2s 5d
10d
61i.
Item pro paccacione dictorum 50 saccorum in
34 sarpillariis positorum
17s
Item pro novo canabo pro sarpillariis fractis
emendandis
10s
Item pro hospitatione dictorum 34 sarpillariorum
lanarum per 60 septimas, per septimam pro ob. 4 li. 5s
Item pro portagio ad naves
5s 8d
Item pro tronagio b ) et kayagio
2s 10d
Item pro stowagio et levagio in navibus
5s 8d
40 ) 1 Aug. 1337 tot 1 Mei 1338.
11 ) Worcestershire, zie: The Record Interpreter, a collection of
abbreviations, Latin words and names used in English historical manuscripts
and records, compiled by Ch. T. Martin, 1910, blz. 421.
a) In hs.: domubus.
b) In hs.: tonagio.
86
AFREKENING VAN DE ENGELSE KOOPMAN
Item pro frettagio usque Dordreyght per sarpillarium 4s
Item pro lodmanagio ut supra per saccum 8d Item pro hominibus ad arma ad lanam conducendam per saccum 4s
Item pro batellagio usque terram apud Dordreyght
Item pro dictis lanis super terram ponendis et
hospitandis
Item pro novo canabo empto ad 20 sarpillarios
de novo faciendos, quia veteres putridos erant
et ad alios sarpillarios fractos claccandos a)
et emendandos
Item in carbonibus et terricidiis b ) ad dictas
lanas siccandas
Item in stipendio diversorum garcionum ad dictas
lanas custodiendas vertendas et siccandas Item pro dictis 20 saccis de novo volvendis
operandis et paccandis per sarpillarium 4s 6d Item pro quadam domo locata ad dictas lanas
hospitandas donec Regi liberate fuerunt per
sarpillarium 3s
Item pro stramine sub dictis lanis ponendo
Item pro cariagio ad domus ponderis Item per sarpillarium 13d collecte per manus 30
mercatorum per assensum omnium mercatorum
pro eorum negociis ibidem sequendis, prout
mos est inter mercatores, ubi stapula lanarum
moratur
Item in expensis Willelmi de Heppeworthe ultra
dictas lanas per 10 menses in partibus Anglie
et Francie existentis per sarpillarium 3s. 61i. 16s
19s 10d
102s
5s 6d
8s 6d
60s
lOs
6s 8d
41i. 10s
5 li. 2s
8s 6d
2s 10d
36s 10d
102s
Expense facte circa 6 saccos emptos in comitatu Hertfordie.
12s
Item in expensis circa colleccionem earundem 15s
Item pro canabo empto ad 6 sarpillarios 2s
Item pro paccacione
Item pro dictis lanis de novo reperandis et vol15s
vendis
15s
Item pro cariagio usque Londoniam a) In hs.: cliccandos.
b) In hs.: turicidiis.
87
REGINALD DE CONDUCTU
Item in stipendio emptorum
Item in perdicione pro mundacione et clakk' 4')
dictorum 6 saccorum 6 clavorum precii clavi
23d unde summa
Item pro paccacione dictorum 6 saccorum in
5 sarpillariis paccatorum
Item pro hospitatione dictorum 5 sarpillariorum
per 60 septimas
Item pro cariagio usque ad naves
Item pro tronagio a) et kayagio
Item pro stowagio et levagio
Item pro frettagio
Item pro lodmanagio
Item pro homibus ad arma ad dictas <lanas>
conducendas per sarpillarium 3s Item pro discarcacione et hospitatione apud
Dordreght
Item pro locacione domorum
Item pro saccacione 43) stramine et cariacione
ad domum ponderis
Item collecte per assensum mercatorum ut supra,
videlicet 13d per sarpillarium
Item in expensis Willelmi de Heppeworthe per
tempus ut supra, videlicet per sarpillarium 3s
18s
11s 6d
2s 6d
12s 6d
10d
5d
10d
20s
3s 4d
15s
2s ld
15s
15d
5s 5d
15s
London, Public Record Office: Exchequer Various Accounts
E 101, bundel 457, No. 7.
42) Het zelfstandig naamwoord van clakkare, dat hier waarschijnlijk
bedoeld is, is onbekend.
43) Een zelfstandig naamwoord gevormd van saccare: wol pakken in
een zak, zie: Medieval Latin Word-List, biz. 368. De norm van dit zelfstandig naamwoord is onbekend.
a) In hs.: tonagio.
BR1EFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
(1828-1832)
Medegedeeld door Dr J. J. Westendorp Boerma
Mr Rogier Gerard van Polanen 1 ) en Johannes van den Bosch )
hebben elkaar waarschijnlijk in 1805 te Batavia leren kennen in
de omgeving van gouverneur-generaal Wiese.
Polanen had van 1776 tot 1783 in de Oost vertoefd als klerk
bij de Raad van Justitie te Batavia, had daarna te Harderwijk in
de rechten gestudeerd, vervolgens door Europa gezworven, zich
in 1790 naar de Verenigde Staten begeven (van 1795 tot 1802
gezant van de Bataafse Republiek), was na de vrede van Amiens
ruim een jaar lid van de Raad van Politie aan de Kaap geweest
en had zich vandaar naar Batavia laten afvaardigen. Hier werd hij
vice-president van de Hoge Raad van Justitie en kreeg hij grote
invloed op Wiese, zodat hij als diens rechterhand beschouwd werd.
Van den Bosch was in 1798 als luitenant der genie naar Java
vertrokken, waar hij als adjudant der gouverneurs-generaal Van
Overstraten, Siberg en Wiese een snelle promotie had gemaakt
(1801 kapitein, 1804 majoor, 1807 luitenant-kolonel). Hij was
gehuwd met een dochter van de commandant van het Indische
leger Simon de Sandol Roy.
Ondanks het verschil in leeftijd voelden Polanen en Van deli
Bosch zich sterk tot elkaar aangetrokken. Polanen had plezier
aan de briljante jonge officier met zijn levendig temperament
en zijn rijke fantasie en Van den Bosch werd geimponeerd door
de levenswijsheid en diplomatensluwheid van de aristocratische
kosmopoliet, die zijn stamboom meende te kunnen opvoeren tot
het jaar 700 en die anecdoten uit zijn mouw schudde over George
1) Geboren Rotterdam 3 Mei 1757, overleden Bridgeport (Connecticut)
9 Sept. 1833. Zie over zijn leven De Roo, Documenten omtrent Herman
Willem Daendels I, bl. 125*-132*.
2) Geboren Herwijnen 2 Febr. 1780, overleden Den Haag 28 Jan. 1844.
Levensbijzonderheden bij J. de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830 II, bl. 234-346, P. Mijer, J. C. Baud, bl. 308-419 en
J. J. Westendorp Boerma, Johannes van den Bosch als sociaal hervormer,
bl. 1-50. In 1950 publiceerde laatstgenoemde een beknopte biographie:
Een geestdriftig Nederlander.
90
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
Washington en andere beroemdheden, die hij persoonlijk had
ontmoet.
In 1807 ging Polanen opnieuw naar de Verenigde Staten om
contracten te sluiten met Amerikaanse handelshuizen, die OostIndische producten zouden kunnen afhalen in ruil voor wapenen
en andere benodigdheden.
Inmiddels verscheen in Januari 1808 Daendels op Java. Sandol
Roy werd gedwongen ontslag te nemen en ook zijn schoonzoon
Van den Bosch trok zich terug op zijn landgoed Soedimara. Toen
de Amerikaanse schepen aankwamen, vond Daendels de door
Polanen bedongen prijzen voor specerijen te laag en wijzigde hij
de voorwaarden, tot hevige verontwaardiging van Polanen, die
het toch al niet met hem eens was en nu geen gelegenheid meer
verzuimde om de maarschalk zwart te maken.
Intussen benoemde koning Lodewijk Napoleon De Sandol Roy
tot generaal-majoor en Van Polanen tot lid van de Raad van
Indie. Daendels reageerde op de tijding hiervan door Sandal Roy
onmiddellijk met brieven naar Nederland te zenden en te dreigen
Polanen te zullen fusilleren, zo hij zich op Java durfde vertonen.
Sandal Roy reisde via Amerika en nam daar zijn intrek bij
Polanen. Een brief aan zijn schoonzoon, waarin hij uiting gaf aan
zijn verwachting dat het met de macht van Daendels spoedig
gedaan zou zijn, en die door Daendels zelf geopend werd, was
voor de „toean besar goentoer" aanleiding om Van den Bosch
aan te zeggen binnen twee maanden Java te verlaten.
Nadat Van den Bosch via Engelse gevangenschap in het vaderland was teruggekeerd en enthousiast meegeholpen had bij de
opstand van 1813, werd hij in 1815 belast met de uitrusting
van troepen voor de kolonien. In 1815 publiceerde hij anoniem
een „Brief, inhoudende eenige onpartijdige aanmerkingen", waarin
hij het koloniaal bestuur van Daendels becritiseerde. Toen hij
daarover heftig werd aangevallen, koos Polanen, uit Amerika
overgekomen om te trachten nu werkelijk zitting te nemen in de
Raad van Indie, zijn partij in de eveneens naamloos verschenen
„Brieven betreffende het bestuur der Kolonien". Het getij was
hun echter niet gunstig. De liberale opvattingen over het koloniaal
beheer behielden de overhand en Polanen keerde in 1816 antmoedigd naar de States terug, waar hij zich overigens goed thuis
voelde en zeer in aanzien stond.
L. W. G. de Roo heeft in zijn „Documenten omtrent Herman
Willem Daendels" (2 delen, 1909) naast vele andere brieven van
Polanen ook enkele gepubliceerd, die door hem gewisseld zijn
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
91
met Van den Bosch. Er zijn er stellig veel meer geweest, want
beiden waren hartstochtelijke briefschrijvers. In het archief-Van
den Bosch (Algemeen Rijksarchief, Den Haag) bevinden zich
nog enige, die hier worden medegedeeld. Vier zijn rechtstreeks
tot Van den Bosch gericht. Zij geven een duidelijk beeld van de
zienswijze van de scherpzinnige oude aristocraat en zijn ook
hierom van belang, omdat Van den Bosch zeer veel waarde hechtte
aan het oordeel van zijn oudere vriend. Verder zijn drie brieven
zonder adres opgenomen, waarschijnlijk bestemd voor de Amsterdamse koopman J. W. Bagman (huis Bagman & Zoon), een toegewijd vriend van Van den Bosch, die ze aan deze doorzond.
Tenslotte is een brief van Van den Bosch zelf afgedrukt, waarin
hij een overzicht geeft van zijn aanvankelijke resultaten op Java.
In het archief-Van den Bosch bevinden zich meer dergelijke
brieven, gericht aan diverse vrienden in het moederland.
Zoals men weet, is Van den Bosch, nadat hij eerst met grate
energie de Maatschappij van Weldadigheid tot stand had gebracht,
in 1827 door Willem I als commissaris-gdneraal naar West-Indie
gezonden om de toestanden aldaar te onderzoeken en verbeteringen
aan te brengen. Zijn resultaten vielen bij de koning zozeer in de
smaak, dat deze hem na zijn terugkeer benoemde tot gouverneurgeneraal van cost-Indie. Van den Bosch wist, tegen de zin van
de minister van Kolonien Elout, door te zetten, dat Polanen
benoemd werd tot lid van de Raad van Indie. Hoewel zeer gestreeld door deze late bevrediging van zijn eerzucht, zag Polanen
zich toch tenslotte genoopt zich terug te trekken wegens zijn
verzwakte gezondheid. Ook over deze aangelegenheid verspreiden
de brieven enig nieuw licht.
Zierikzee, 29 December 1949
J. J. Westendorp Boerma
1. Van Polanen aan Van den Bosch 3)
New York, Maart 5, 1828
Mijn waarde vriend.
Uwen brief van den 1 Oct. 1827 is mij niet ter hand gekomen
eerder dan den 19e der laatstvoorgaande Maand. ingesloten in een
brief van de Hr Bagman 4) van den 2 Novemb. Was mij die toe3) Eigenhandig.
4) J. W. Bagman, overleden te Nieuwer Amstel 6 Mei 1841 in de
ouderdom van 69 jaren.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
92
gezonden bij de Fransche post over Havre de grace (sints enige tijd
de reguliere weg van correspondentie tusschen dit land, de Nederlanden en Duitschland), zoude ik Uwen brief in November hebben
ontfangen, en dit zoude mij in de sterke verzoeking hebben
gebragt, bij Uwe landing te Curacao U daar ontmoet te hebben 5).
Deze verzoeking is mij gespaard, wij1 het waarschijnelijk is, dat zelf
deezen brief, bij de eerste scheepsgelegenheid sints de ontfangst
der Uwen, nu afgezonden, U niet te Curacao zal aantreffen.
Een levendig belang nemende in den roem reeds door Uwe
publieke diensten, en onder onze landgenoten zo ongemeene
geestdrift, bij U verkreegen, kon mij het nieuw bewijs van vertrouwen des Konings niet dan aangenaam zijn. Bijaldien Hij, als
ik hoop, niet te veel van Uwe zending verwagt, houde ik mij
verzeekerd, dat gij hem in zijne reedelijke bedoelingen niet zal
te leur stellen, en eene aanspraak op verdere onderscheiding zult
verkreegen hebben, bij Uwe terugkomst in het Vaderland.
1k laboreer thans, met genoegsaam een ieder, onder eene zware
verkouwdheid en lusteloosheid, wijl wij in de drie winter maanden
geen winterweer gehad hebben, maar onafgebroken stormen
mist- en reegenvlagen, door de ongewone Z.W. winden aangebragt, die Uwe reis zeekerlijk ook zullen vertraagd hebben: ik
moet mij dus bekorten, daar het schip overmorgen zeilen zal.
Men verwagt hier niet, dat Engeland de directe vaart op hare
W.I. kolonien immer aan de Amerikanen weeder zal toelaten.
Curacoa zal altoos en in alle tijdsomstandigheeden blijven wat
het altoos geweest is, een smokkelplaats op het Zuiden van
Amerika. De nieuwe Gemeenebesten moge al eens tot rust en
order koomen, het geen in veele jaren niet te voorzien is, de
hoge belastingen, die hunne behoeften noodzakelijk zullen doen
oordeelen op den in- en uitvoer, zullen altoos een aanmoediging tot
den smokkelhandel blijven. Maar zal het dat zijn, moet het eene
vrije haven in den volsten zin zijn. St Eustachius is wel is waar
eene vrije haven, maar St Thomas is vrijer en trekt daardoor,
als ik verneem, veel van den handel van St Eustachius.
Ik verneem ook, dat het oogmerk is, eene disconteerbank in
Curacoa op te regten 0 ). Dit word door een schrander Amerikaansch koopman, jongst van Holland te rug gekomen en die ook
5) Van den Bosch verbleef op Curacao van
10
Dec. 1827 tot 18 Febr.
1828.
6) De Curacaosche Bank is 6 Febr. 1828 in het leven geroepen.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
93
te Curacoa is geweest, ten hoogsten afgekeurd. Wij1 echter het
besluit daartoe is genomen, zal de tijd hier in beslissen moeten.
Maar mijn vriend, ik mag U niet ontveinzen, dat het moeijelijkste, ja het gevaarlijkste van den taak die U is opgelegt, hier
in bestaat, in Uwe bemoeyenis met den staat en het lot der
Slaven. Wat dat is, leeren wij dagelijks in dit land, en alle doorziende, gemoedelijke en hier door zoo veel ondervinding geleerde
menschen danken hun lot niet geroepen te zijn daar in uitspraak
te doen en hun geweeten te belasten door met de beste oogmerken voor Slaven en meesters nadeelige gevolgen voor te
brengen. Voor beiden is de slavernij een vloek, een staat die
teegens de menschheid en den duidelijken geest van het Christendom in teegenstelling is. Zij kan dus niet verdeedigd worden.
Het op eens vrij stellen van Slaven vind geene voorstanders meer,
dan men wil nu, door hun lot te verzagten en door hunne verstándelijke vermogens te ontwikkelen, hun in staat stellen gewillig en uit besef van pligt hunne meesters te dienen, en daar
door de laatsten het voorwendsel of de noodzakelijkheid te
beneemen, om hun als lastbeesten, die door de sweep geregeerd
moeten worden, langer te beschouwen. In dit land, en in sommige
plaatsen in de Wt Indien, heeft men de Godsdienst gebeezigt,
om hun te leeren zig aan hun lot te onderwerpen, en hunne
hoop op het toekomend leeven te vestigen. In Demerary en
sints in Charlestown, South Carolina, waren het echter dusdanig
onderrigte slaven, die aan het hoofd der laatste opstanden hebben
gestaan. Het schijnd dus dat de minste hoop die men hun geeft
en de bewustheid dat men er op bedagt is hun lot te verzagten,
in eens hunne verbeelding ontvlamt en hen ongeduldig maakt,
eene toekomstige en onzeekere tijd daar voor af te wagten. In de
Engelsche Wt Indien en in dit land weeten zij, dat de verbeetering
van hunnen staat openlijke voorstanders heeft, aan wie zij
grotere vooruitzigten en meerdere magt toeschrijven, dan die
bezitten, en dit deed hen met meer weerzin dan bevorens zig
aan het onbepaald en veelal misbruikt gezag van hunne meesters
onderworpen blijven. Dit vormt een grondig beletsel teegens
het andersints wijs stelsel, om hun trapsgewijze tot eenen
beeteren staat te leiden. Toen het in deeze staat (New York)
tien jaren geleeden Was bekend geworden, dat in 1827 geene
slavernij meer zou bestaan, van dat ogenblik werden zij onregeerbaar, zoo dat het grootste gedeelte der meesters zig gedwongm hebben gevonden dat jaar niet af te wagten en hun uit eigen
beweeging vrij te geeven. 1k kan getuige dragen wat hun lot sints
94
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
1790, toen ik hier eerst ben aangekomen 7), in deeze staat en
die van New Jersey is geweest. Zij waren niet verder slaven dan
dat zij van geene meester konden veranderen. Ik krond het
publiek opinie vast gevestigd, dat zij met menschelijkheid moesten
behandeld worden, en wanneer een meester zig in de noodzakelijkheid beyond tot kastijding te komen, vond hij zig als het ware
genoodzaakt aan zijne ,nabuuren daar van reekening te geeven en
zig te verontschuldigen. Hun werk was niet zwaarder dan dat van
hunne meesters en hun voedsel en kleeding hetzelfde. Zij
waren op eene meer gemeenzame en vriendelijker voeting met
hunne meesters dan den dagarbeider in Europa. In naam Christenen waren veele Ledematen van dezelfde kerk met hunne meesters.
En het was echter op deeze Schepselen, dat het zeeker vooruitzigt
op onafhankelijkheid de uitwerking had, hierboven beschreeven.
In deeze stad bedraagd hun getal 12000 en in Philadelphia 15000;
zij hebben hunne eige kerken en Predikers, dag- en Zondagschoolen. Hoe wel luid dit in Europa! Maar hier bevind men dat
hunne natuurlijke geaardheid daardoor in het minste niet veranderd. Met een buitengemeen gezond en sterk lichaamsgestel
onttrekken zij zich aan alien harden arbeid, verkiezen de steeden
en dorpen boven het land, omdat zij daar als dienstboden gemaklijker kunnen leeven, verteeren hunne hooge maandgelden geheel
in zich kostbaar, gelijk en veelal boven hunne Meesters te kleeden,
en hebben hunne dans- en thepartijen, waartoe zij in huurkoetsen
gebragt warden; in deeze stad hadden zij den voorleede winter
hunne Schouwburg, en in de verleede week in Philadelphia een
pragtig gemaskeerd bal. Dat dit alles hun ontrouwe dienstboden
maakt, behoor ik U niet te verzeekeren. Het is er ecliter verre van
af, dat alien zich willen verneederen dienstboden te warden;
veelen hunner verkiezen in de uitterste armoede te leeven, te
steelen en nu en dan te werken. Worden zij ziek, zijn de hospitalen
voor hun open, en dreigen zij in den winter van koude en
gebrek te sterven, neemt het armenhuis hun in. In een woord,
men beschouwd hun hier als eene nuisance, of wat men in het
fransch eene peste publique noemt. Men verbeelde zich echter
niet, dat dit alien nieuw vrijgegevenen zijn, dit is er verre af.
In dit gedeelte van N Amerika was het van de vroegste tijden
gebruikelijk, slaven hunne vrijheid te geeven, om verschillende
beweegreedenen, en er zijn hier vrije Afrikanen van het tweede,
7 ) In werkelijkheid kwam hij 21 Jan. 1791 aan. De Roo I, bl. 1.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
95
derde en vierde geslagt. Hunnen aart is echter niet veranderd,
vleyend, kruipend en laag in het eene, en brutaal in het ander
ogenblik. Afkeerig van hart dagelijks werk en eene onweederstaanbare gehegtheid aan pragtige kleeding, en gevolglijk aan
dat soort van dieverij, met het minste gevaar van ontdekking en
straf verbonden. Dagelijks hoard men in de steeden van dit land
klagten over hunne brutaliteit op de publieke straten, waarop
zij voorbedagtelijk voor geene blanken uit den weg gaan, gelijk
blanke menschen voor elkander, op deeze volkrijke straten, doen.
Hier aan bekreunen zij zich niet. In een woord, de beste menschenvrienden in dit gedeelte van Amerika zouden het als een
grooten zegen beschouwen, en zich opoffering in geld getroosten,
konde er een middel worden bedagt om den laatsten vrijen
Afrikaan uit het land te zenden en van hun ontslagen te worden.
Het kwaad in plaats van te verminderen verslimmerd, na mate
hun getal toeneemd.
Onder de veele onuitvoerlijke ontwerpen is men eindelijk op
den inval gekomen, eene Kolonie voor hun op de kust van
Afrika aan te leggen en bier van word hoog opgegeven 8 ). Maar,
wat is het in de daad? 2 a 300 worden jaarlijks daarna uitgezonden
en meer dan 30 duizend jaarlijks meer geboren dan sterven!
Bovendien in de Zuidelijke Staten, alwaar Slavernij blijft bestaan,
kunnen de landeigenaars hun niet ontbeeren en in de Midden
Staten waar zo veele duizende vrijen zijn, kan men hen, als
zijnde vrije burgers, niet dwingen het land van hun te ontslaan.
Met al de voorregten die men hen bewijst voor hun aan die verhuizing verbonden te zijn, weeten zij te wel, dat die niet dan
door, in de eerste jaren harden arbeid, kunnen verkreegen worden,
en dit houd hen te rug. Petion '), de President van St Domingo,
heeft hun daar het burgerregt, onderhoud voor het eerste jaar en
toereikend land, in vollen eigendom, voor ieder man en famille
aangeboden, boven den vrijen overtogt. Dit was nu het enige
uitvoerlijke middel om van hun bevrijd te worden. Dan wat
gebeurd er? Veelen vertrokken en veelen kwamen spoedig te
rug, en waarom? Omdat zij daar harder werken moesten dan bier
in de Steeden; bier, waar zij bevinden, dat zij als een veragterlijk
menschenras altoos zullen beschouwd worden, waar men daarenteegen hen niet beletten kan den beest te speelen, en het pu8) Liberia, gesticht in 1822.
9) Alexandre Sabes, gen. Petion, president van de mulattenrepubliek
San Domingo 1806-1818.
96
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
bliek hen in ziekte, armoede en hulpelozen ouderdom onderhoud.
Vraagd gij mij, of er geene uitzonderingen op deezen reegel
zijn, moet ik U antwoorden, dat ik daarvan gehoord heb en die
niet ontkennen wil, dan dat die onder mijne opmerking niet zijn
gevallen. Den geest des tijds vorderd nu, dat men ten opzigte
der Afrikanen liberaal denkt, dan het ontsnapt de opmerking niet,
dat zij die dienaangaande den mond het volsten hebben, wel
zorgen met hun in geene aanraking te komen.
Wat ik bier boven van mijne opmerkingen bier te lande op
dit onderwerp heb geschreeven, zal mogelijk bij U van enig
belang gereekend warden. Ik ken U te wel, om niet te verwagten,
dat gij het mogelijke zult willen doen, om het harde lot van dat
ongelukkig menschenras te verzagten. Daar toe is, boven alles,
de kennis van hunne geaartheid nodig; zoo verre ik die bezit,
heb ik gemeend, U die te moeten meededeelen. Mij is geen tijd
gelaten om dit meer uitvoerig en in beetere bewoordingen te
doen; Rheumatieke pijnen in het hoofd zijn daartoe niet voordeelig.
Uwen brief van den 13 Mey 1827 is mij geworden den 10 July.
Ik heb nagelaten daarop aan te teekenen de dagteekening van
mijnen brief, die ik U ten antwoord over Havre de Grace geschreeven heb, het is in Augs of September geweest.
Hoe zeer ik zal blijven verlangen Uwe te rug komst in Europa
te verneemen, kan ik U niet uitdrukken. Het bevalt mij in het
geheel niet, dat gij en Uwe famillie aan het ongezonde climaat
van Suriname zult bloot gesteld blijven; te korter, te beeter.
U tijd zal daar geheel aan de publieke zaken gewijd zijn, dan
ik hoop dat gij mij, al was het maar door een Uwer zoons, Uw
wedervaren en boven al U aller welstand zult bedeelen. Ik zal
verheugd zijn te weeten, dat gij van daar zulk vertrokken zijn.
Ik verbeelde mij dat gij van Suriname over St Eustachius zult
te rug keeren.
Dat wij elkander eens weeder zullen ontmoeten, hoe zeer bij
mij gewenscht, is niet te verwagten, ten zij den Koning U na Uwe
te rug komst als Minister in dit land zoude benoemen; een ambt
dat ik U niet toewensche.
Nu 71 jaren oud, is het niet de moeijte waardig naar Europa,
waar ik mij een vreemdeling gevoel, te rug te keeren. Het zoude
onnatuurlijk zijn, dat mij den wensch daar toe echter niet, nu
en dan, zoude bekruipen.
Ik eindige nu, met de verzeekering dat wij een levendig belang
in den welvaard en het wedervaren van U, Mevrouw v. d. Bosch
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
97
en Uwe kinderen stellen. Wij beveelen ons in U vriendelijk aandenken.
Vaarwel mijn vriend. God bless you & your's!
R. G. van Polanen
2.
Van Polanen aan (Bagman?) 10)
New York 31 Dec. 1829
Bij het origineel van deze vorenstaande brief, bij de brik
Pleyades over Antwerpen verzonden, zullen Uwd ontwaard hebben, dat den niet verbeterde staat mijner gezondheid mij te dier
tijd genoodzaakt had af te zien om zoals ik gehoopt had met de
Brik Louisa naar Batavia te vertrekken, daar dit, zoverre bier
bekend, de enige scheepsgelegenheid was, deze winter voor Java,
vond ik mij toen gedrongen tot ene resolutie te komen en te
besluiten van de reis af te zien. Terwijl ik daar toe besloot, had
zonder mij dit bekend te maken, Mr Gebhard, de eigenaar dier
Brik, van die expeditie afgezien en dat vaartuig voor Amsterdam
bestemd, waar voor het nu in lading legt, te zeilen den 15n der
aanstaande maand. Deze onverwagte omstandigheid geeft mij nu
meer tijd om den invloed van het weder op mijne gezondheid
af te wagten, tot in de maand April, wanneer, zo mij Mr Gebhard
verzekerd, er zig scheepsgelegenheden voor Java zullen opdoen.
Hij heeft mij laten gissen, maar niet duidelijk gezegd, dat hij
in die maand een zijner schepen naar Java zal afzenden. Moge
ik mij dan in staat bevinden, zo als ik wel wensch, maar als nog
niet durf hopen, de reis te ondernemen, zal ik daar van gebruik
maken. Ongelukkig voor mij heeft de winter zig bier te lande
nog niet doen gevoelen. Wij hebben van het midden van Novbr
tot op dezen dag zagt, vogtig en ongezond weer gehad, gelijk
aan dat van de maand April, waar door de stad zeer ziekelijk is.
De Rivieren binnens'lands blijven nog bevaarbaar. Wanneer dit
plaats heeft, heeft men in dit zonderbaar climaat gemeenlijk de
winter in Febr. en Maart.
Met Shillaber dagt mijn advocaat in Novbr dat hij hem tot
betaling, of voldoende borgtogt gebragt had. Zig daar in bedrogen
vindende, wand hij zig genoodzaakt hem te dagvaarden, het geen
moeielijk was, door dien hij geen vast verblijf heeft en wanneer
hij in deze stad is, zijn logement gedurig verwisseld. Eindelijk
gelukt het een constable (deurwaarder) den 9 Decb. het appoin10 )
7
Eigenhandig duplicaat.
98
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
tement van dagvaarding aan hem te executeeren en den volgenden
dag ontfing ik van hem een brief, waarin hij ronduit verklaard,
buiten staat te zijn de schuld te betalen, twe jaren uitstel verzoekt
en dat, bij aldien dit hem geweigert word, hij besloten heeft te
zweren, dat hij niets bezit, en zig daar door te ontslaan.
Doet hij dit, blijft er niets anders over, dan arrest te leggen
op eigendom of gaederen hem toebehorende, maar daar tegen
kan hij zorgen, met als zo velen doen op naam van een ander
handel te drijven. Wij zijn dus in zijne magt en de hoop is eenlijk
overgebleven, dat hij te bewegen zal zijn, Borgtogt te stellen voor
de betaling, na twe jaren dat hij zelf wenscht, am niet ten tweden
male als bankroetier bekend te staan. Dan hij heeft daarin tot
heden niet kunnen slagen. Met de Louisa hoop ik UwEd den
uitslag daarvan bekend te maken.
1k blijve met alle hoogachting UwE Onderdanige Dienaar
R. G. van Polanen.
3. Van Polanen aan (Bagman & Zoon?) 11)
Newjork Jan. 14 — 1830
Weledele Heeren!
Bij mijne laatste van den 14 decbr 1.1. over Havre verzonden
heb ik UwE het duplicaat van mijn brief van den 14n Nov. toegezonden, waarin ik UwEd bedeelt had, dat den staat mijner
gezondheid mij te Bier tijd genoodzaakt had van de Indische reis
of te zien, zoals ook Mr Gebhard had op gegeven zijn Brik
Louisa naar Batavia te zenden, voor ik hem van mijn besluit
kennis heb gegeven. Hij deed mij hopen, dat in de maand April
er scheepsgelegenheden van hier naar Java zullen opdoen, en
vinde ik mij dan in staat de reis te ondernemen, zal ik daar van
gebruik maken. Buiten een Brik van Salem in Novb. van Batavia
vertrokken is het mij en mijne vrienden, welke aangenomen hebben na ene passage voor mij uit te zien, niet bekend, dat enig
schip enige tijd bevorens of daerna tot heden naar Java is bestemd.
De peperhandel op Sumatra word nog levendig gehouden, maar
die in coffij is bijna geheel opgegeven om den bekenden hogen
prijs (17 en 17 1/2) en de vrees dat die nog hoger kan bevonden
worden bij de aankomst van ene expeditie van hier te ondernemen.
11 ) Eigenhandig duplicaat, op hetzelfde papier als de vorige brief.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
99
De Eigenaar van de Salemsche Brik verklaarde mij, dat hij tot de
expeditie van dat vaartuig enelijk gekomen was, om dat hij uit
de vragtpenningen van Shillaber hoopte het verlies te vergoeden,
het welk hij mogelijk op de coffij zoude bevinden, wanneer die
in retour zoude worden ingenomen, en zijn Brik een oud vaartuig
is, waar voor hij geen gebruik wist. Na de zware verliezen welke
in de Javasche handel zijn geleden, is het niet te verwonderen,
dat de Amerikanen daar van afgeschrikt zijn. Over het geheel
genomen is wat zij hunne ondernemingsgeest noemen ,niet weinig
verslapt. Hoe zeer dit ook plaats heeft met betrekking tot den
Chineeschen handel, lints de twe grootste huizen in deeze stad
en Philadelphia daardoor voor meer dan 2 milloenen Ds gefailleerd
zijn, is het te verwagten dat in April aanstaande een of meer
scheepen van bier naar China zullen vertrekken. Deeze scheepen
doen somwijlen de Bogt van Anjer aan, wanneer zij door tegen
winden daar bij niet verliezen, maar nimmer, wanneer de wind
voordelig is. Bij aldien dan de staat mijner gezondheid mij zal
toelaten de reis te ondernemen, zal ik tragten van deze gelegenheid gebruik te maken om op Anjer te worden geland, hoezeer,
zo ik verneem, voor het passagie geld meer zal gevorderd w Orden
dan de f 4000 die mij daar voor zijn toegelegd, dit egter zal mij
niet terug houden.
Daar ik geen gelegenheid van bier heb naar Batavia te schrijven,
verzoeke ik UwEd mijn vriend G. G. kennis te geven wat ik UwEd
nopens mijne overkomst bedeele.
Wij hebben bier nog niet wat men winter weer mag heten.
In de eerste week in deeze maand heeft men in Albany, 160 mijlen
noordelijk van hier, zomer donderbuyen gehad.
De navigatie van de noordrivier blijft nog open, het welk bij
menschen geheugenis nimmer in deeze maand heeft plaats gehad.
Ik mag egter nog op kouder weer hopen, het enige wat mijne
gezondheid kan herstellen, als die was voor mijne ongelukkige
reis naar Rhode Island in den voorleden zomer.
Handel en Manufacturen kwijnen, voornamentlijk de laatsten.
Een manufactuur Etablissement, waarin een millioen Ds is uitgelegd, heeft dat capitaal geheel gezonken. Een mijner bekenden in
Boston verliest daar bij 300.000 Ds, een aantal rijke capitalisten
in Boston warden als geruineerd beschouwd. Vraagt men, hoe
konden wijze en doorzigtige menschen zig zo diep in die anderneming begeven? krijgt men tot antwoord: zij wisten niets
beters met hunne capitalen te doen. 1k ben in gene geringe verlegenheid mijn klein capitaaltje met zekerheid te beleggen, wan-
100
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
neer mijne 6 pr as landsobligatien worden afgelost. Onze oude
zuinige hollandsche levenswijze moet ons behouden. Niet tegenstaande de algemeene klagten over den slegten tijd ziet men nog
weinig verandering in de baldadige verkwistende levenswijze in
alle standen. Velen zoeken hunne vervallen staat door een uiterlijk
vertoon te bedekken.
R. G. van Polanen.
4. Van Polanen aan (Bagman & Zoon?) 16 Mey Dupl.')
Weledele Heeren
UweEd. geeerde letteren van den 3 Nov. en 31 December a.p.
heb 1k het genoegen gehad te ontfangen den 19 Decr en 4e deezer
maand. Uwed. vriendschappelijke deelneming in mijne staat, welvaart en betrekkingen is mij uit die brieven weeder gebleeken
en met erkentelijkheid ontfangen. Uwed. zullen uit mijne
vorige brieven ontwaard hebben, dat toen ik in de maand
Augustus des vorigen jaars mijne aanstelling tot Raad van Indien
heb vernomen, ik niet geaarseld heb die aan te neemen. De
begeerte om wederom enigsints mijn vaderland, hoe kort dan
ook, nuttig te zijn en in ambtsbetrekking te koomen met een
vriend, hoog bij mij gewaardeerd, en in wiens bedoelingen en
inzigten in het Indisch bestuur ik het volkomenste vertrouwen
stel, deed mij met het vooruitzigt vleijen, dat ik met genoegen
in mijne werkzaamheid, en ander mijne landgenoten, die mij,
in de veele plaats verwisselingen mijns leevens, altoos zijn waard
gebleeven, mijne dagen zoude eindigen. Mijne zware ziekte noodzaakte mij deezen wensch op te geeven, dan toen de bestemming
van de Brik Louisa voor Java, bij Mr Gebhard was veranderd,
hoopte ik dat bij de volgende scheepsgelegenheden in dit voorjaar,
en de tusschenkomst van het gewoon koud en versterkend winterweer, mijne gezondheid zodanig zoude hersteld worden, dat
ik van eene deezer tot mijne overgang naar Java zoude kunnen
gebruik maken. Met leedweezen moet ik Uwed. verklaren, dat
die hoop niet meer bestaat. De winter heeft zig bier niet doen
gevoelen dan in de laatste week van Januarij, dan toen op eens
zo geweldig, dat rivieren, baaijen en havenen in weinig dagen
bevroren waren. Dit heeft drie weeken geduurd, en in de vierde
week was het ijs overal opgebroken. Sints, met uitzondering van
32)
Blijkbaar 1830. Eigenhandig.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 101
eene langdurige sneeuw storm, hebben wij weeder zagt en onaangenaam weer.
Hoezeer dan nu, door het gebruik van wit musterdzaat, mijne
maagpijnen zeer verminderd zijn, blijve ik aan mijne vorige
pijnen laboureeren. Dit overtuigd mij, dat mijne gecompliqueerde
kwalen aan eene verzwakking van mijn geheel lichaamsgestel te
wijten zijn en het gevolg van mijne laatste ziekte, en dat het dus
niet te verwagten is, dat op mijne hooge jaaren, die zoo volkomen
zullen kunnen hersteld warden, dat ik met gerustheid de Indische
reis kan onderneemen, met het verdere vooruitzigt, dat ik in dat
climaat, waarin geest- en lichaamskragten zoo ligt verzwakken,
in den dienst van nut zoude zijn. Daar mij geene scheepsgelegenheeden voor Indien van bier bekend zijn, verzoeke ik Uwed.,
mijn vriend de G. G. als nu stellig te bedeelen, dat ik mij, en
dat tot mijn leedweezen, om voornoemde reedenen, gedwonge
voele de aanvaarding van mijn ambt te declineeren en ter zijner
beschikking te stellen. De persoon welke daartoe, volgens Uwe
berigten, waarschijnelijk bestemd is, is daar toe weinig geschikt.
1k kenne hem van zijne eerste jeugd, en hij is mijn ambtgenoot,
in naam, aan de Kaap geweest "). Werkzaamheid en inzig -11 in
de moeijelijke zaken van het publiek bestuur bezit hij niet. Nopens
Uwe vriendelijke bedenking om mijn verblijf in dit land voor dat
van mijn vaderland te verwisselen, moet ik Uwed. verklaren, dat
hoe sterk mijne gehegtheid aan het land mijner geboorte is en
blijven zal, het niet meer der moeijte waard is de moeijelijkheden
aan eene zodanige verhuizing, bier en daar verbonden, te andergaan. Hoe zeer wij nimmer onze dagen kunnen bereekenen, zeeker
is het, dat wanneer wij de trappen des leevens zoo laag als ik reeds
heb gedaan zijn nedergedaald, het graf waarin die eindigen, ons
reeds in het gezigt staart. Ook onaangezien de veranderlijkheid
van dit climaat, is het, daar het drooger is, voordeeliger voor mijne
constitutie dan dat van mijn vaderland. De levensmanier en gewoonten van dit land zijn mij, door een zoo lang verblijf, veelal
eigen geworden, en wat mij boven al van waarde is, bier heb ik
voor eene geringe jaarlijksche contributie den toegang tot de
menigvuldige belangrijke werken in alle takken der letterkunde,
welke de Engelsche drukpers opleeverd, het welk ik om de groote
kostbaarheid daaraan in Europa verbonden, char zoude missen,
en daardoor het enigste genoegen mijns leevens. Wij deelen niet
13 ) Bedoeld is waarschijnlijk R. A. de Salis. Benoemd is echter
A. M. T. de Salis.
102
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
in wat men hier samenleving heet, waarin eene zugt tot kostbaren
opschik en vertoning, veelal boven het vermogen, alle genoegen
verband.
Den loop der publieke zaken trek ik mij weinig meer aan.
Het is te aver reeds gebleeken, dat wat de vrienden der menschheid eens gehoopt hadden, dat eene groote mate van vrijheid,
verbonden met order, de oppermagt der wetten en publieke
deugden, in deeze zogenaamde nieuwe wereld zoude gevonden
worden, moet worden opgegeeven. De waarlijk groote mannen
welke deeze Republiek gevestigd hebben, en met de meeste van
die ben ik personeel bekend geweest 14), sints mijne eerste aankomst bier te laude in 1790, zijn van het tooneel verdweenen,
en hunne deugden zijn op het tegenswoordig geslagt niet over-,
gegaan. Wat zij voorzien, aangekondigd en in de toekomst ontwaard hebben, word nu reeds bewaarheid, eerder zelf dan zij
hebben verwagt. Niemand in Europa verbeelde zig enigsints te
kennen, hoedanig dit stelsel van vrijheid en gelijkheid bier werkt,
en hoe zeer het den teugel geeft aan de ondeugden en driften
der grate menigte. En het was om dit stelsel in te voeren, dat
geheel Europa, in het laatst der vorige eeuw, in bloed en rampen
is gedompeld geworden!
In mijnen laatsten brief heb ik Uwed. toegezegd, mijne bedenkingen te zullen bedeelen over de negotiatien, te dier tijd in
Pensylvania voorgeslagen, in Holland te doen. Dit zal niet beproefd
worden, doordien die geldbeleening daar waarschijnelijk zal gelukken. Pensylvania als een staat in de unie, en Philadelphia als
eene stad, zijn de rijkste in dit land, en echter word het crediet
van die staat niet als wel bevestigd beschouwd. Dit verklaard zig
in den aart der regeringsvorm en der bevolking. Die bevolking
bestaat ten grootsten deele in de afstammelingen en steeds ingevoerde hoogduitschers, Schotten en Ieren, dat is, uit ruuwe onbeschaafde menschen, die eene betere opvoeding, zoo algemeen in
dit land, blijven wederstaan; alien zijn stemgeregtigden, die hoe
vermogend ook, Been grooter misdaad in hunne vertegenswoordigers in hunne wetgevende vergadering erkennen, dan het opleggen
van belastingen, hoe gering en noodzakelijk ook. Afgunst, naijver
en hoop op gewin heeft hun echter tot het aanleggen van kanalen
doen besluiten, in navolging van deezen staat, waardaor eene
staatsschuld van veertien millioenen is aangegaan, waar van de
14 ) 0.a. met Washington, Hamilton, Adams Sr, Jefferson, Madison.
Notices of the Life and Character of Roger Gerard van Polanen. Dec. 1847.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
103
jaarlijkschen intrest 700.000 Ds zal belopen. Daar de inkomsten
540 duizend en de gewoone kosten van het staatsbestuur 300
duizend Ds bedragen, zal dit eene buitengewone belasting van
460 duizend noodzakelijk maken, en men durft niet hopen dat
bier in door het opleggen deezer belasting permanent zal worden
voorzien, en minder nog, dat die kanalen immer dien intrest
zullen opbrengen. Hier koomt bij, dat de commissarissen, opzieners en ingenieurs voor die kanalen, hoe eerlijk en bekwaam
ook, door andere volksgunstelingen, welke nog deugd nog bekwaamheeden behoeven te bezitten, geduurig vervangen worden,
en het is dus niet te verwonderen dat er eene huivering ander
de kapitalisten bestaat, am op het crediet van dien staat veel te
vertrouwen.
Anders is het geleegen in de staten Ohio en New York, welke
ten grootsten deele zijn bewoond door de afstammelingen der
Engelsche puritanen, welke dit land oorspronkelijk bevolkt hebben,
en van den beginne af, hoe arm toen ook, voor de beschaafde en
godsdienstige opvoeding hunner nakomelingen gezorgd hebben.
Deeze bewonen de ses N.O. staten, welke als de bijenkorven zijn,
die jaarlijks zwermen, veele duizenden in getal, van hunne overvloeijende populatie uitzenden. Dit is een door het climaat en
harden arbeid gehard, nijverig en buitengemeen schrander yolk,
en de vordering der andere staten in nijverheid en verligting,
word bereekend, bij het meer of minder getal deezer emigranten,
welke zig daar in gevestigd hebben. In de steeden langs den
zeeboord " zijn de kunsten en wetenschappen, de algemeene beschaving, manieren en Engelsche levenswijze, met het nuttige en
laakbare daaraan verbonden, zoo verre gevorderd, als in Europa.
Dit heeft den Nederlandschen generaal, Hertog van Saxen
Weimar "), tot zijne verwondering andervonden. Dan ongelukkig
hebben die steeden geenen genoegzamen invloed in de staatsvergaderingen en moeten daarin door corruptie eene meerderheid
van stemmen verkrijgen voor alle heilzame besluiten en verordeningen.
Het Ohio kanaal is nog onvoltooid en het word nog als twijffelagtig beschouwd, of het den intrest van het kapitaal daarin uitgelegd eens zal opbrengen. Dat van New York 16 ) heeft in het
voorleede jaar 816.302 Ds opgebragt, waarteegens de kosten en
15) Karel Bernhard, hertog van Saksen-Weimar-Eisenach (1792—
bereisde in 1825 en 1826 de Verenigde Staten. Een vertaling
van zijn reisverhaal werd in 1829 te Dordrecht gepubliceerd.
16) Meer bekend als het Erie-kanaal.
1862),
104
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
intresten niet meer dan 398.711 Ds bedragen hebben. De zijkanalen van Cajuga en Oswego zijn ruim 30.000 Ds te rug
gegaan. Het groot New York kanaal heeft dit tot heeden boven
alle de anderen vooruit, dat het eene onafgebroke watercommunicatie met deeze stad geeft, van meer dan 3000 mijlen door de
binnenlandsche groote meiren, welke men binnen zeeen mag
heeten, en de Westelijke voorname Rivieren. Ik heb met geene
geringe verwondering in de kouranten gezien, dat eene beleening
van Ds 750.000 in Holland is ingeschreeven voor het Morris
Canal 17). Het zoude te omslagtig zijn in de historie van dat
kanaal te treeden. Bekend en zeeker is het, dat de kapitalisten
onder welke het aangevangen is, zig om goede reedenen daaraan
onttrokken hebben. Ik kan Uwed. en Uwe bijzondere vrienden
aanraden als eene stellige waarheid aan te neemen ten aanzien
van alle Amerikaansche geldbeleeningen, dat geld bier te lande
zoo overvloedig is en zoo buitengemeen moeijelijk met zekerheid
te beleggen, dat eene negotiatie teegens 5 pr Co, welke die zekerheid aanbied, bier, ten beloop van veele millioenen, met graagte
zoude worden ingeschreeven. Ten bewijs bier van diend, dat de
5 pr Cts obligatien van deeze staat en die van de staat Ohio 71/2
pr Ct boven par zijn en dikwils niet te verkrijgen. Om reeden
voorschreeven zijn de Pensylvania 5 pr Cts staatsobligatien niet
dan 1 1/2 pr Co boven par. Wat ook van die nieuwe in Holland
gelukte negotiatien zijn moge, heb ik geene vrees dat de intresten
daarvan niet in de .eerstvolgende jaren zal worden betaald, hoewel
niet uit de inkomsten. Ik hoop dat mijne landgenoten geen deel
hebben in de Bank der Verenigde Staten. Men bereekend dat die
bank, door vorige schelmagtige administratien, 25 pr Co van Naar
capitaal verlooren beef t. Agiotage en den handel in die actien in
Engeland houden die nog op 12 a 13 pr Ct boven par. Het is
meer dan waarschijnelijk, dat het charter van die bank niet zal
vernieuwd worden.
Nopens de schuld van Shillaber doed het mij leed Uwed. te
moeten zeggen, dat die weinig minder dan als wanhopig moet
beschouwd worden. Het volgende versta ik is zijn historie. Hij
begon met niets, als zoo veele anderen, trouwde een vrouw met
enig vermogen; verloor dit in speculatien; wierd door enige huizen
in Salem naar Java gezonden tot den inkoop van koffij; remitteerde aan die huizen zijne commissiegelden en vond die alien
gefailleerd bij zijne te rug komst. Dat hij dus bier te lande niets
17 ) Verbinding tussen Hudson en Delaware.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 105
bezit, kan als eene waarheid worden aangenomen, dan zijn crediteuren twijffelen zeer aan de waarheid van zijn voorgeeven, dat
zijne gemagtigden op Batavia eene groote som van hem in handen
hebben, en dat hij dair een inkomst van Ds 4000 in vaste
goederen heeft! Dit laatste heeft hij mij niet durven zeggen. Den
advocaat Schuijler is sints meer dan 6 weeken gevaarlijk ziek
aan eene inflammatie in de longen; hij is nog zoo zwak dat
niemand bij hem toegelaten word.
Zoo verre als bij de kouranten is gebleeken, is er geen schip
in de laatste vijf maanden, dan een van Boston, den 15 Feby van
bier naar Java vertrokken. Zodanige scheepen leggen nimmer in
lading, en men ziet de uitklaring daarvan den dag op welke die
gezeild zijn. Bij dat schip heb ik dus niet kunnen schrijven aan
mijn vriend de G. G., waartoe ik gelegenheid hoop te vinden in
de aanstaande maand, wanneer de scheepen voor China van bier
vertrekken. In dien handel zijn, in de laatste jaren, veele voorname
huizen, en wel de voornaamste, geruineerd. De laatste tijdingen
van Java stellen de prijs der koffij op 17 3/4. Mr G.18) heeft mij
bereekend, dat die te hoog is om in dien handel te treeden.
Ontfang, beneevens Mevrouw Uwe Echtgenote, onzer beider
vriendschappelijke wenschen en verzeekering van hoogagting, met
welke gevoelens ik mij noeme Uweleds onderdanige Dienaar
R. G. van Polanen.
New York Maart 20. 1830.
Sints deezen brief was afgeschreeven, heb ik een brief ontfangen
van den Generaal Janssens 19) van den 24 Jany. Aan deezen, mijn
oud en welmenend vriend, heb ik niet kunnen nalaten, toen ik
mij het eerst gedwongen voelde van mijne laatste ambtsbenoeming
of te zien, daarvan kennis te geeven. Hoe zeer dit teegens zijnen
wensch was, heeft hij echter de oorzaak daarvan in aanmerking
genomen, mijn besluit gebillijkt, en daarbij, wat ik nog gewenscht nog voorzien had, den Koning van mijne resignatie
kennis gegeven. Dit hoop ik zal niet ten gevolge hebben dat door
Z. M. mijne plaats zal vervuld worden, maar dat dit zal overgelaten warden aan den Gouverneur Generaal in Indien, aan wien
niemand in den Raad behoord te worden opgedrongen.
18) Vermoedelijk Mr Gebhard.
19) Jhr Jan Willem Janssens (1762-1838). Polanen had hem aan de
Kaap leren kennen. De brief is gedrukt: De Roo II, bl. 705.
106
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
Na de tijding hier ontfangen is van de laatste geldnegotiatie
in Amsterdam, waarover men zeer is verwonderd geweest, is mij
de vraag dikwils gedaan: hoe koomt het dat gij uwe landgenoten
daartoe hebt aangeraden? Ik kan niet begrijpen hoedanig dit begrip
ontstaan is. Met genoegen verneem ik echter, dat zij die mij
beeter kennen dit stellig tegenspreeken en mij van dien blaam
zuiveren. Ik kan mij op Uwed. beroepen, dat zoodra ik het mogelijk agte dat eene geldbeleening voor de kanalen in Pensylvania,
in Holland zoude beproefd worden, ik Uwed. heb toegezegd mijne
bedenkingen dienaangaande te zullen bedeelen, het welk ik nagelaten heb, doordien daarvan is afgezien. Nopens de negotiatie van
Washington, Alexandria en Georgetown, heb ik Uwed. onbewimpeld mijn gevoelen te kennen gegeeven, zoo dra ik daarvan
heb gehoord. Van de negotiatie op het Morris Kanaal heb ik,
en allen die ik daar over gesproken heb, niets geweeten voor
het in de kouranten was bekend gemaakt, dat die had plaats
gehad. Zodanig was het bier geheim gehouden. Het is nu bekend,
dat het den wilden bankroetier Wk 20) is, die dit heeft uitgewerkt.
Gister nademiddag heb ik een bezoek gehad van een oud vriend,
een staatsman en bekend voor een der beste finantiers in dit land,
die ik in drie jaren niet ontmoet had; zijne eerste woorden, voor
hij gezeeten was, waren deeze: zeg mij, mijn vriend, hoe koomt
het dat uwe voorzigtige landgenoten, waar op gij altoos zoo
geroemd hebt, zig van hier zoo bij den neus hebben laten leiden?
Zeeker gij hebt daar in geen hand gehad.
Toen ik Uwed. in den vorenstaanden brief heb geschreeven,
dat ik door een lang verblijf in dit land daaraan meer dan enig
ander was gewoon geworden, dagt ik niet dat mijn verblijf zoo
lang was geweest. Ik heb sints opgereekend, waar ik de 73 jaren
van mijn leeven heb doorgebragt, en het volgende bevonden:
27 jaren en 5 maanden in Europa
10 „55 2
in Asia
1 „3
in Afrika
51
57
in N. Amerika, den 3 Mey aanstaande,
5
31 „
2 „
9op 55zee, gedurende twee reizen naar
Indien en zeeven tusschen Europa en
Amerika.
En het is geen der minste bijzonderheeden in mijn leeven, dat
20 ) Vermoedelijk W. E. J. Willink te Amsterdam. Zie P. J. de Winter,
Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het
M. 268.
Amerikaansche Gemeenebest
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
107
ik in ieder werelddeel een publiek ambt heb bekleed. Dit is het
gevolg van in een tijd van staatsomwentelingen geleefd te hebben.
Deezen zijn nu voorbij, dan men moge wel vragen: zijn er geene
anderen te dugten?
Mij is heeden, 25 Maart, door iemand zeer waarschijnelijk
daartoe afgezonden, het volgende nopens het Morriskanaal bedeeld:
Het kanaal heeft reeds 900 duizend Ds in de constructie gekost.
Met de beleende 750 duizend in Holland zal het voltooijd worden.
De jaarlijksche intrest zal minder dan 80 duizend belopen; kosten
van het bestuur 21 ) mogelijke veranderingen en reparatien jaarlijks
20 duizend.
De Hollandsche geldschieters is een hijpotheek gegeeven op het
kanaal. Word de intrest niet betaald, kunnen zij het kanaal bij
executie verkopen, wanneer het ten minsten voor de door hen
geleende som verkogt zal kunnen worden. Voor deeze koopers
zal er geen grater inkomen vereischt warden am hun 5 pr Ct van
dat kapitaal te geeven dan 37.500 Ds voor intrest en min dan
13 duizend voor bestuur en reparatien.
Bijaldien het dan al geene goede speculatie voor de Amerikaansche deelgenoten zal zijn, de Hollanders kunnen zeeker zijn hun
kapitaal te rug zullen krijgen.
De enigste vraag bij eene zodanige verkoping zoude zijn: kan
het kanaal 50 duizend Ds jaarlijks opbrengen? Hieromtrent zijn
de gevoelens verdeeld; hoe waarschijnelijk het is, de bevinding zal
dien twijffel oplossen.
Niet dan eene bedenking heb ik daarteegens kunnen inbrengen;
het is deeze: Sints meer dan 30 jaren zijn er een aantal nuttige
publieke werken, kanalen, bruggen, turnpikes enzv. door private
associatien voltooijd, op bereekeningen welken op eenen matigen
intrest deeden hopen. Onder alien deeze is er niet een, welke daaraan beantwoord heeft. Bijna alien zijn zelf ruIneus voor de eerste
deelgenoten geweest, uitgenomen voor die welke die miscalculatien
weetende, of na die gebleeken waren, in tijds hadden uitverkogt.
Niettegenstaande de volbragte beleening in Holland, waar door
eene zekerheid is gegeeven dat het kanaal, men zegt dit jaar, zal
voltooijd worden, blijven de obligatien (shares) nog ruim 30 pr Ct
onder het kapitaal. Zelf is het niet zeeker dat die daarvoor bona
fide verkopen; dit kan in dit, als in andere diergelijke gevallen,
niet altoos bij het publiek beoordeeld worden.
De vertraagde zeiling van de brig Paulina heeft mij tijd gegeeven
) Opengelaten.
108
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
dit afschrift te maken van den brief bij die brik verzonden,
waarin den le wissel van de nevensgaande is ingesloten, welke
Uwed. verzoeke te doen dienen, met het saldo mijner reekening,
tot de betaling van het jaargeld aan mijne dogter de Marolles 22).
Deezen gaat over Antwerpen.
2e April.
5. Van Polanen aan Van den Bosch 23).
Hooggeachte vriend,
De Brig Jeannette is in New Jork aangekomen om voor Batavia
eene lading in te neemen. Dit is zonder voorbeeld, en ik neem die
gelegenheid waar U deezen te doen toekomen.
Sints den 23 Januarij van het vorig jaar heb ik U niet geschreeven, wij1 in iederen brief van de Heer Bagman, daarna ontfangen,
U vertrek als kort op handen zijnde wierd aangekondigd. Dit
was ook het geval bij den ontfangst van Uwe brieven van den
12 Junij 24), ten geleide van het Besluit van den 6 dier maand,
houdende mijne aanstelling tot Raad van Indien. Mij bleef dus
niets over dan, door dien Heer, U met mijn besluit, mijne nu
en dan verleevende hoop dat ik die zoude konden opvolgen,
en met mijne te leurstelling daar in, bekend te maken. Dit alles
zal ik U dus niet nodeloos herhalen.
Den 6 Mey noodzaakte mij de verzwakte staat mijner gezondheid, voor den toen aanstaande zomer, de stad te verlaten, dan
hoe zeer mijne kragten zijn toegenomen, blijven de dagelijksche
pijnen in de ingewanden of in de spieren van de buik (abdominal
organs) voortduuren en zijn somwijlen zeer hevig. De Doctors
blijven na de oorzaak dier kwalen gissen; dan zoo veel is zeeker,
dat mijn lichaamsgestel, op mijne gevorderde jaren, niet tot dien
staat zal te rug worden gebragt, waarin die was voor mijne zware
ziekte in de maand Augustus van het voorleede jaar, en dat deeze
pijnen eene verborge, waarschijnelijk gecompliqueerde kwaal,
aanduiden. Aan eene Indische reis kon dus niet gedagt worden,
en ik tracht mijne te leurstelling met gelatenheid te dragen.
Gij zult bevinden, dat den Amerikaanschen handel op Java,
22) Geertruida Adriana, geboren te Montpellier, 22 Febr. 1807 te
Batavia gehuwd met de officier Louis Jean de Marolles, die door Daendels
geplaatst werd bij de havenwerken aan de Merakbaai en daar bezweek.
2'3 ) Eigenhandig.
24) De Roo II, bl. 703.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
109
voor het tegens woordige, genoegsaam is opgegeeven. De zware
verliezen in de laatstvoorgaande jaren daar in, in den handel op
China en bijna alle andere handelsondernemingen geleeden,
waardoor veele eerste huizen gefailleerd zijn, heeft den wilden
handelgeest der Amerikanen niet weinig gematigd. Men bereekend dat in de laatste jaren 30 millioenen Ds aan den handel
onttrokken en in het oprigten van wolle- en katoene fabrieken
zijn uitgelegd, en dat daar in ook te ver zijnde gegaan, meer dan
50 pr Co van dat kapitaal reeds daarin gezonken zijn. Het is dus
bier als in Europa, er is te veel geld en daar door te veel competitie
in alley wat daarmeede kan ondernomen worden. Een koopman
die vier scheepen heeft, verzeekerde mij, in den voorleeden
winter, dat bijaldien maar het allerminste voordeel in den handel
met Java met enige waarschijnelijkheid konde bereekend worden,
hij zig daarin weeder zoude begeeven, daar hij en anderen niet
wisten wat met hunne scheepen te doen. Hij toonde mij aan, dat
niet dan verlies daar in te wagten was.
Bijaldien de inkomsten van Java voornamelijk zullen blijven
bestaan in den verkoop van koffij, zijn de vooruitzigten dienaangaande niet gunstig, wijl de aanteeld daarvan in zoo veele plaatsen
ondernomen of uitgebreid word. Cuba heeft in het voorleede
jaar 24 mill. ponden en Trinidad 16 mill. ponden koffij uitgeleverd; het laatste Eiland leeverde voor been eene niet noemenswaardige hoeveelheid op. De slavenhandel blijft voortduuren,
hoewel met enig gevaar, dan niet genoegsaam om de Spanjaarden
en franschen daar van af te schrikken. Gantsch Z. Amerika is
voor de koffij, of suiker teeld bereekend. De nieuwe Z. A. Republieken zullen zig op beiden toeleggen, wanneer die tot rust zullen
gekomen zijn, dan bier op is minder hoop, sints Bolivar van het
bestuur verwijderd is 25).
Eene Amerikaansche societeit, en niet het gouvernement, heeft
een etablissement op de kust van Afrika begonnen, om de vrije
slaven, een vloek voor dit land, van bier te krijgen. Die kolonie
krijgt meer en meer consistentie, en men brengt van daar ook
koffij, die mij verzeekerd word die van Mocha te evennaaren.
De koffijboomen groeijen daar in het wild; de bonen warden
als nog niet geplukt, maar van den grand opgeraapt. Het zal
echter veele jaren vereisschen, alvorens die koffij tot die hoeveelheid zal gebragt worden, dat die op den prijs bier of in
Europa enigen invloed zal hebben.
'25 ) Bolivar trad in 1830 af.
110
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
Van hier kan ik U niets bedeelen. De kapt van de Emmeline
heb ik laten verzoeken de nieuwspapieren welke het laatste nieuws
van Europa inhouden, voor U meede te neemen. Een fransch dagblad verklaard den staat der zaken, in dat werelddeel, naar
waarheid en op het kragtigste, in deeze woorden: 1'Europe est
plein d'incidens & de principes de mouvement.
En nu, mijn waarde vriend, beschouw deeze als mijn laatste
en afscheidbrief. Het heeft niet moeten zijn, dat wij weeder zoude
vereenigd worden en dat ik U mijne verkleefdheid heb kunnen
betonen, door met U, in den post voor mij verkreegen, met de
vermogens die mij zijn overgebleeven, meede te werken in den
zwaren last die U is opgelegd. Ik vertrouw dat U de vrijheid is
overgelaten daarover te beschikken, en van de talenten en ondervinding welke ander de Ambtenaren te vinden is, gebruik te
.maken, zonder daar in in aanmerking te moeten neemen, aanbeveelingen of connectien in het vaderland.
Van onzer beider vriend, de Hr Bagman, hoop ik binnen kort
uwe aankomst op Java te verneemen. Daarmeede zal ik te vreeden
zijn, en gerust in de verwagting verblijven, dat gij daarna aan
het groat en gewigtig oogmerk uwer zending zult beantwoorden,
en in de hoop dat dit mogelijk zal bevonden warden. Dat gij dit
zult mogen bevinden, is voor de belangens van mijn vaderland,
welke mij na aan het hart blijven leggen, en voor uwen roem,
mijne hartelijkste wensch.
Aan Mevrouw uwe Echtgenote en uwe famille, wenschen wij
meede alle mogelijke genoegens.
Vaarwel mijn waarde en hoog geachte vriend; blijf mij in
vriendschap gedenken en als geheel altoos uw vriend
R. G. van Polanen 25 Julij 1830.
Dankbaar ben ik U voor uwe vriendelijke belangneeming in
mijne dogter de Marolles. Haar oudste zoon is officier in het
9e Regiment van linie, en den jongsten cadet aan board van de
corvet la Dordogne, bestemd en uitgerust voor eene reis rond
de wereld, en nu in de expeditie teegens Algiers begreepen.
(inliggend briefje, met andere hand geschreven)
Het is onmoogelijk mijn waarde vriend! am Uw te doen gevoelen
de diepe ter leurstelling het voor mij is, dat wij niet bij uw zijn,
ik hoopten nog, toen er geen hoop meer over bleef, maar ik
geloof tog dat ik mijn beste P. niet tegenstaande alle zijne
zwarigheden zoude overgehaald hebben om de reis te ondernemen,
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
111
toen ongelukkig de brief arriveerde van den Generaal J . . . .s.
Zijn stappen zijn dunkt mij veel te voorbarig geweest (zo heeft
mijn famille in den Haag het ook beschouwd) en zijn Edl. had
het aan P. kunnen overlaten om de Post te refuseeren, maar waarom was hij in zo groote haast? om het aan Z. M. te doen weeten.
Dit maakte een einde aan alle mijne pogingen om hem te doen
besluiten de reis te ondernemen, anders geloof ik zouw hij dit
voorjaar gegaan zijn. 0! hoe vuurig wensch ik dat het nog kon
zijn, en dat hij beter bekend was geweest met de tegenswoordige
staat van Indie. Hij was zeer bevreesd dat hij om zijn gezondheid
niet aan uwe verwagting zouw voldoen, maar zijn constitutie is
veel beter dan hij zig inbeeld, en hij is nog een knap man voor
zijn jaaren en ik geloof dat hij in Indie beter gezondheid zouw
genieten dan hier. Ik kan de hoop en de wensch om eens weer
daar te zijn niet opgeven, en ik ben verzekert mijn beste P. er
eer zouw bij inleggen, want zijn geestvermogens zijn niets minder
dan die ooit geweest zijn en zijn wensch om bij uw te zijn is
zeer groot.
Verschoon dit vrijpostig gekrabbel, mijn beste vriend! dit is
geheel in 't geheim van Uwe vriendin Adelaide 2").
6. Van Polanen aan Van den Bosch ").
Mijn waarde en hooggeachte vriend
Eindelijk doed zig eene geleegenheid hier op om aan U te
schrijven. Uit uwe laatste brieven hebbende moeten onderstellen,
dat U vertrek naar Indien veele maanden vroeger zoude hebben
plaats gehad, konde ik niets anders doen dan door de Hr Bagman
U bekend te doen warden wat mij wederhouden heeft mijne
aanstelling in Indien aan te neemen. De handel van hier op Java
had geheel opgehouden, ter zake van de hoge prijs der koffij
aldaar, in vergelijking van die in Amerika en Europa.
Wat jongst in Frankrijk is gebeurd, en de gevolgen welke de
evenementen aldaar en in Belgien zullen kunnen hebben, ook op
den algemeenen handel, doed de kooplieden in dit land voorzien
26) Bernardina Adelaide van Doorninck (1779-1852). Nadat Polanen
tevergeefs getracht had echtscheiding te verkrijgen van zijn eerste vrouw
Helena Wilhelmina de Vos (1762-1831), schijnt hij zich 12 Sept. 1803
te Boston verbonden te hebben met mej. Van Doorninck, dochter van de
Patriotse emigrant Mr Martinus van Doorninck.
27) Eigenhandig.
112
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
en hopen, dat de tijd op handen is, dat zij weeder als in den
vorigen oorlog hunnen handel in alle de deelen der wereld zullen
uitbreiden. Reeds verwagten zij, dat de convulsien in Europa de
kooplieden aldaar van verafgeleege expeditien zullen afschrikken,
en op deezen grand is het dat schip, waar meede deezen overgaat,
word afgezonden.
Volkomen als men hier bekend is met de staatkundige betrekkingen van Europa, meend men alle reeden te hebben om te
verwagten, dat meerdere en niet min gewigtige gebeurtenissen
uit de jongste fransche revolutie zullen volgen. Zeeker is het, dat
geene bestendigheid meer te bereekenen is voor de tegenswoordige
politieke Institutien in Europa. De groote staatsschulden van alle
de Mogendheeden maakt het opleggen van zware belastingen
noodwendig, en deeze belastingen zijn niet alleen zwaar drukkende,
maar worden met te meer weerzin en ongeduld gedragen, door
de vexatien welke daar meede onvermijdelijk gepaard gaan.
Sints de laatste vreede, is de nijverheid en onderneemgeest in
alle natien opgewekt, en heeft eene competitie doen ontstaan,
welke de verwagtingen bijna overal te leur steld, en daardoor
eene verslimmering in hun bestaan doed vreezen in plaatse van
de verwagte verbeetering.
Wat men ook denken mag van de toegenome verligting van
de volken, zeeker is het, dat die hier toe gekomen is dat het
werkende gedeelte de middenstand der natien heeft ingezien,
dat de vrugten hunner arbeid hun ten grooten deele word ontnomen, om vorsten, ambtenaren en geestelijke in weelde of
overvloed te doen bestaan. Zij hebben gezien eene bijzondere
classe van Financiers in deeze dagen opgestaan en in aanzien
verheeven, met de Joden Rothschild aan hun hoof d, welke voorheen ongehoorde schatten vergaderen, in vorstelijke ja meer dan
vorstelijke pragt leeven, en dit alles ten koste van de nijverheid
der volken, van wien dit door belastingen word afgeperst.
Den elendige Karel de tiende heeft gemeend door, wat hij
Godsdienst beet, het fransche yolk weeder tot de vorige tijdelijke
onderwerping te brengen, en dit ontwerp heeft meer dan enige
andere oorzaak zijnen val bespoedigd. Zijne staande leegermagt
heeft begreepen dat zij behoord en een zelfde belang heeft met
dat yolk het welk men daarmeede wilde in bedwang houden,
en is hem afgevallen. Door geheel Europa is dit toegejuigt. De
midden- en boerenstand heeft nu gezien, dat de magi der volken
niet in de gouvernementen maar in hunne handen is. De tegenwoordige koning der Franschen weet en gevoeld, dat hij koning
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
113
is, niet par la grace de Dieu maar par la grace van den middenstand der Natie, de gewapende burgers. Het heeft geheel aan
den wil van La Fayette gestaan, om na den vlugt des konings
Frankrijk in eene Republiek te hervormen. Het is gelukkig dat
hij wijzer is geweest.
En wat zal ik van mijn ongelukkig vaderland zeggen? Wij zijn
nu twee maanden, en dit is zonder voorbeeld, dat de laatste
tijdingen uit Europa zijn ontfangen en vijf der snelste Packetscheepen van Engeland en Frankrijk te wagten zijn, dan wat reeds
bekend is, doed mij niets anders voorzien, dan dat het Koningrijk
der Nederlanden heeft opgehouden te bestaan. Het kan niet verwagt worden dat Belgie, onder welk bestuur het ook mag komen,
gewillig zal zijn de enorme staatsschuld der vorige Zeeven Provintien zelf niet gedeeltelijk over te neemen, en moet die schuld,
onnoodzakelijk, en zoo ik meen onwijzelijk, met wat men de
uitgestelde schuld beet vermeerderd, door de laatsten weeder gedragen worden, kan men stellig besluiten, dat en koophandel,
landbouw en handwerken, daar door zoo zeer zullen gedrukt
worden, dat geene nationale welvaard daar onder kan gehoopt
warden. Onder eene zodanige schuld moet de natie verzinken,
en word die niet in tijds vrijwillig merkelijk verminderd, zal
nationale armoede of geweld dit eens te weeg brengen. Niet dan
met vrees en bedroeving kan ik aan het lot, hetwelk mijn vaderland bedreigd, gedenken.
Ik hoop dat de bezittingen in Indien een beeter vooruitzigt
opleeveren. Bijaldien de binnenlandsche vreede daar hersteld en
bevestigd zijn zal, en geene vreemde aanvallen te wagten zijn,
kunnen die op zig zelven bestaan, en in de rampen van het
moederland niet gedwongen worden te deelen.
Geduurende de voorgaande zomer heb ik, hoe zeer de hitte
gematigd was, veel geleeden. Men heeft mij doen hopen, dat winterweer mij verligting zoude geeven, dan tot heeden heb ik dit
niet, dan weinig, ondervonden. Op mijne hoge jaren kan een
herstel mijner kwalen niet verwagt warden en ik kan U verzeekeren dat ik mij met gelatenheid aan dit gemeen menschen
lot onderwerpe. Mijn gezigt is nog niet verzwakt en ik kan den
geheelen dag leezen. Dit is eene onwaardeerbare troost wanneer
alle andere wereldsche genietingen ons ontvallen. Wij vergeeten
daar onder veelal ons lijden.
Deezen brief zal U overhandigd warden door den kaptein van
bet schip Fabius, J. G. Russel. Een mijner vrienden, de Heer
Fredrik Gebhard, is daarin voor een vierde geinteresseerd, en ik
8
114
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
gebruik de vrijheid de belangen deezer expeditie U aan te
beveelen, zoo veel met de publieke belangens zal bestaanbaar zijn.
De Hr Gebhard is den Agent voor de Nederlandsche Handelmaatschappij in dit land, en mogt het gebeuren, (en wat kan er
niet gebeuren!) dat gij een correspondent of commissionair in
Amerika zoud begeeren, kan ik hem met volle gerustheid U
aanbeveelen. Hij is een voorzigtig koopman, heeft vermogen en
een cnbepaald crediet, het geen van weinigen bier kan gezegd
worden.
Ik blijve aan U met voortdurende vriendschap en belangneeming gedenken, en ben dikwijls met U in gedagten. Moge gij
en alien die U lief en waard zijn, alle mogelijk geluk genieten,
is onzen hartelijken wensch. Met mijn voile hart roepe ik U toe:
vaarwel!
R. G. van Polanen
New York Decr 21. 1830
Den 25. Julij heb ik U, met de Brig Emmelein, van Gend bier
aangekomen, om gezoute Provisien en meel voor Batavia in te
neemen, geschreeven. Dat vaartuig is na enige tijd door zware
zeeschade genoodzaakt geweest hier te rug te keeren. Ik heb sints
vernomen dat het als onwaardig de reparatie gecondemneert is
geworden.
b
Deezen zullende sluiten, zie ik bij de courant van heeden
ochtend, dat gister een Packetschip van Havre is aangekomen,
berigten brengende tot den 3 Novr. Ik heb aangenomen deezen
bij de Heer Gebhard te zullen brengen deeze voordemiddag, en
zal hem verzoeken aan zijn kapn de laatste nieuwspapieren voor
U meede te geeven. Mogelijk koomen er nog deezen dag Packetscheepen in die later nieuws zullen aanbrengen. Helaas! mijn
ongelukkig vaderland.
7. Van den Bosch aan Van Polanen 28)
Buitenzorg 10 Octr 1831
Hooggeachte Vriend!
Nog lang heb ik mij gevleid dat de staat uwer gezondheid zou
verbeteren en ik U nog eenmaal hier zou zien aankomen, en
het is niet dan na de herhaalde verzekering van den Heer Bagman
28 ) Minuut. Verzonden in duplo. Het begin, tot de woorden „Dan
daar" afgedrukt door De Roo: II bl. 706.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
115
Uwent wege ontvangen te hebben, dat ik ben overgegaan om
Uwe plaats te vervullen, of liever eenen anderen in uwe plaats te
benoemen, want U te remplaceren is mij niet mogelijk.
1k behoef U niet te zeggen, hoe smartelijk het mij is geweest,
mij in mijne hoop te leur gesteld te vinden. In meer gevorderde
jaren, inzonderheid in mijne tegenwoordige betrekking, sluit men
geene nieuwe vriendschappelijke betrekkingen meer. Een oud
beproefd vriend, in wiens karakter en bekwaamheid men een
volkomen vertrouwen stelt, is dan ook een kleinood, welks gemis
niet kan worden vergoed.
Dan daar de Voorzienigheid niet schijnt te hebben gewild, dat
aan mijn verlangen in deze voldaan zou worden, zoo blijft ons
wel niets anders over, dan ons daar in zoo goed mogelijk te
schikken.
Met leedwezen heb ik gezien uit Uwen brief van 25 Julij 1830,
dat ofschoon van Uwe ziekte hersteld, nog altijd eene pijnlijke
aandoening in de ingewanden U bij blijft; van harte hoop ik,
dat ook dit zich zal herstellen. Uwe jaren zijn niet zoo hoog
gestegen, dat reeds het vooruitzigt op eenige schoone winterdagen geheel zou moeten worden opgegeven en inzonderheid
wensch ik dat Uwe prophetie, dat Uw brief van 30 Julij a.p.
de laatste zijn zal, die ik mij van U mag beloven, niet zal worden
vervuld.
Altijd blijf ik eenen hoogen prijs stellen op alles wat U betreft;
Uwe brieven zijn mij ook uit hoofde van derzelver belangrijkheid
in andere opzigten te aangenaam, om U niet dringend te verzoeken mij van tijd tot tijd lets van U te doen hooren.
Overtuigd van Uwe belangstelling in dit land, en mijne verrigtingen, waag ik het, U eene korte schets daarvan aantebieden,
te meer daar de goede uitslag mijnder pogingen U zeker tot eenig
genoegen strekken zal.
Bij mijn komst bier te lande 29) was de magt van den oproerling
Diepo Negoro gefnuikt; hij echter met zijne voornaamste hoof den
zworf nog in de wildernissen rond, vergezeld van een klein getal
zijner trouwste volgelingen. Dadelijk gaf ik bevel om met hem
niet verder te onderhandelen; hem zoo streng mogelijk te vervolgen en alleen zijne onvoorwaardelijke onderwerping aantenemen. Vroeger had men altijd onderhandeld en te veel aangeboden, dit strookte niet met mijne wijze van zien.
29)
2
Januari 1830.
116
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
Diepo Negoro eindelijk geene uitkomst meer ziende gaf zich
over, als ook zijne overige Hoof den, welke ik alle naar de Molukkos heb doen verbannen.
De keizer van Solo "), een hoogst loszinnig en zedeloos losbol,
had gedurende dezen oorlog een dubbelzinnigen rol gespeeld( en
zelfs verklaard dat zoo de Generaal de Kock met zijne troepen
niet zoo spoedig te Solo gekomen was, hij zich met Diepo Negoro
zou hebben vereenigd. Uit vrees van te veel vijanden te gelijk
te bestrijden te zullen hebben, had men zijne kuren en misdaden
door de vingers gezien.
Bijna alle prinsen van Djocjocarta hadden in den opstand
gedeeld, alleen de minderjarige vorst, een kind van 10 a 12
jaren 31), is in onze handen gebleven, met eenige der minste
prinsen in rang.
De gevoelens liepen hier zeer uiteen, op wat wijze de zaak
met de vorsten te schikken; zoo blijven of tot den voormaligen
staat van zaken terug keren kon niet, dit gevoelde een ieder.
Z. M. had mij voile magt verleend, om de zaak buiten de
bemoeijenis van den Raad, naar mijn beste weten te regelen;
ik meende dan ook dat wij van onze voordeelige positie partij
moesten trekken en ons niet andermaal moesten blootstellen om
andermaal eenen oorlog, die gelijk de laatste 20.000 Europeanen
het leven had gekost, waarin meer dan 200.000 Javanen zoo door
het zwaard als den honger waren omgekomen en eene schuld
van 45 millioen guldens heeft doen contracteren te voeren. Ik
achte mij tot beslissende maatregelen in deze te meer geregtigd,
daar het gehouden gedrag der vorsten ons van alle verpligtingen
ten hunnen aanzien ontsloeg en het niet van ons verlangd kon
worden, dat wij ons, om den wil eens kinds, dat niets voor zich
zelve doen konde, andermaal aan het grootste gevaar zouden
blootstellen.
Ik deed dus een contract ontwerpen, waarbij de gezamenlijke
vorsten van Solo en Djocjocarta aan het Gouvernement afstonden
alle landen buiten den Mataram, Soekawattie en Padjang, bevolkt
met p.m. 500.000 zielen, welke ik tusschen de beide Hoven heb
doen verdeelen en ieder zijn eigen grond gebied aanwijzen. Dezelfde inkomsten door hun vroeger uit de vorstenlanden genoten,
kende ik de vorsten toe en daaruit werd aan ieder der Prinsen
een billijk tractement toegelegd. De keizers hebben ieder f 300.000
30) Pakoe Boewono VI.
31) Amangkoe Boewono V.
117
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN behouden en eene gelijke som is onder de andere Prinsen verdeeld, zoodat alle nu een nieuw bestaan erlangd hebben, van ons
afhankelijk zijn en de eerste die zich verroert zijn aanzienlijk
tractement zou verliezen.
De Provincien Bagelen, Banjoemaas, Madion, Kedieri, zijn met
p.m. 1.500.000 inwoners aan het Gouv ...-rnement overgegaan en
het Europeesch bestuur is aldaar ingevoerd.
De keizer van. Solo die dit contract had bezworen en stellig
beloofd zijn gedrag te zullen verbeteren, begon weldra zijne vorige
streeken en verliet in het geheim den kraton. Spoedig achtervolgd,
werd hij verrast, gevangen en naar Amboina gebannen. Ik heb
eenen nieuwen keizer doen benoemen, van eenen beteren gemoedsaard en sedert geniet Java eene volkomen rust; wij kunnen zeggen het eiland nu uitsluitend te bezitten. Zijne Maj. heeft dan
ook mijne verrigtingen in deze wel gelieven goedtekeuren en
mij als een bewijs daarvan het grootkruis der Leeuwen orde
verleend.
Met de financien was het bij mijne aankomst mede slecht
gesteld; het budjet van 1829 sloot af met een nadeelig slot van
ruim 8 millioenen, daaronder echter waren 6 millioen aan
oorlogslasten, die men hopen mogt dat in het vervolg zouden
vervallen, doch ook dan nog zou er ondanks alle gemaakte bezuinigingen door mijnen voorganger, p.m. f 2.000.000 aan inkomsten ontbreken.
De kassen waren daarbij slecht voorzien en ik vond 2 millioen
schulden te betalen. De Koning had mij een crediet van 2 millioen
op het Syndicaat "2 ) verleend en twee millioen aan specie medegegeven. Ik deed dadelijk de schulden vereffenen, door een
millioen te trekken en een millioen te verstrekken; ontdeed
mij van de hulptroepen; voerde verder de noodige bezuinigingen
in en had met ulto December 11. f 8.600.000 in kas. Dat resultaat
had niemand durven verwachten en ik evenmin. De begrooting
van dit jaar sluit af met een batig saldo van p.m. f 1.500.000,
ongerekend de f 8.600.000 in kas. Dan dit jaar moesten drie millioenen betaald en de rente en aflossingen "), benevens voor
andere uitgaven van Indie, warden geremitteerd.
Middelen waren hiertoe niet voorhanden; door te beschikken
over de produkten die Java reeds opleverde, zou de handel ge32) Amortisatie-Syndicaat.
33) Namelijk van enige leningen tot een bedrag van bijna
lioen, aangegaan ten laste van de Oostindische bezittingen.
f
36 mil-
118
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
ruineerd en de bevolking ontbloot geworden zijn van dien aanvoer, die zonder groote ontbeeringen te veroorzaken niet kan
worden gemist.
Ik had daarom het voorgaande jaar mij reeds toegelegd om
het produktief vermogen der kolonie uittebreiden en last gegeven
tot het teelen van 100.000 pikols suiker en een millioen pond
indigo, dit jaar te leveren, welke aan de Handelmaatschappij zijn
verkocht, voor f 3.000.000 in Holland te betalen. Ook hierin
ben ik naar wensch geslaagd, echter beter met de suiker dan de
indigo.
De ongelukkige toestand intusschen, waarin Holland verkeert,
heeft het noodig gemaakt, zoo veel te remitteren als maar immer
mogelijk was.
Reeds heb ik het nog resterende crediet van 8 ton op het
Syndicaat dat mij overgebleven was en bovendien twee millioen
guldens ter dispositie van het ministerie gesteld f 1.900.000
reeds aan wissel overgemaakt en f 1.100.000 zal dit jaar volgen,
zoo dat de kolonie f 5.800.000 zal remitteren, en nog heb ik op
dit oogenblik over de 7 millioen in kas. Ook in dit opzigt heb ik
mij dus over eenen gelukkigen uitslag te verheugen, te meer
nog daar dezelve niet is verkregen door verhoogde belastingen,
deze integendeel heb ik verminderd; ook niet ten koste der
ambtenaren; de vaste tractementen die zeer aanzienlijk zijn, zijn
gebleven; en dus alleen door het besparen van nuttelooze uitgaven. De inkomsten van Indie bedragen thans ruim f 25.000.000,
de uitgaven zijn geraamd op f 23.500.000, dan dit jaar bedragen
de lasten zeker minder.
De inkomsten spruiten voort deels uit grondbelastingen ten
bedrage van 6 millioen, amphioen pacht drie do, zout monopolie
f 2 dito, in- en uitgaande regten drie millioen; verder uit den
verkoop van produkten en meerdere takken van inkomsten.
Het eiland levert op p.m. 40 millioen U koffij; de suiker zal het
aanstaande jaar eene gelijke hoeveelheid bedragen en de indigo
p.m. 1.000.000 pond.
Bij eene nadere gelegenheid zal ik U een denkbeeld geven
van het stelsel van culture bier ingevoerd, dat wel verre van een
last te zijn voor den Javaan integendeel algemeen bijval vindt
en de Europeanen eenen voordeeligen werkkring aanbiedt. Daarbij kunnen wij de produkten tot prijzen leveren waar tegen
niemand kan markten; ik geloof zelfs niet de Amerikanen.
De suiker kan in Europa aan de markt gebragt worden tegen
f 12 de honderd U en deze is eenmaal gezuiverd, zoodat zij f 4
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
119
duurder verkocht wordt dan de muscerado der West Indien;
rekent men nu dat de transport kosten van Brazilian b.v. f 4 de
100 U kosten, voor vracht, assurantie, kommissie enz. dan zou
voor die suiker aan den planter niet meer dan f 4 de 100 g
kunnen warden betaald, en daarvoor is dezelve nergens te fabriceren; althans dit is het resultaat van mijn onderzoek te Suriname.
De indigo kan des noods voor f 1 aan de markt van Holland
worden geleverd en staat met die van Bengalen gelijk. Wat de
koffij betreft dit behoeft geen betoog; wij hebben thans geene
belangrijke winsten op de produkten meer noodig om hier te
kunnen bestaan en kunnen wij nu met gelijke qualiteiten tot
minder prijzen verkoopen, dan zijn wij op den duur zeker van het
debiet en dus ook van den handel op dit land. (Het zal aan
Uwe oplettendheid niet ontslippen dat ons budjet thans zoo hoog
is ten gevolge van den inkoop en verkoop der produkten).
Ook de thee en zijde kultures zijn hier met succes ingevoerd.
1k zend u van de eerste een proefje, hetwelk vleije ik mij zal
doen zien, dat wij eerlang met de Chinesche zullen kunnen wedijveren. Reeds heb ik 100.000 theeboomen, Welke ik in den loop
van dit jaar op een millioen denk te brengen; dragen deze eens
zaden dan kan men in weinige jaren daaraan eene uitbreiding
geven, genoegzaam om Amerika en Europa van thee te voorzien.
Dezelve kost ons niet meer dan 8 stuivers het U. De U toegezondene bestaat uit zwarte thee; de groene is gemakkelijker te
bereiden. Ook de zijde slaagt zeer wel, doch de teelt daarvan is
met meer moeite vergezeld.
Behalve dit alles heb ik belangrijke werken doen ondernemen,
onder anderen om Batavia van eene haven te voorzien; hiermede
ben ik reeds ver gevorderd; eerlang hoop ik zullen tamelijk
groote schepen te Batavia kunnen binnen komen.
Eene expeditie naar Sumatra, vroeger meermalen mislukt, is
met den besten uitslag bekroond "); ook dit eiland kan voor ons
gewigtig worden.
Ziedaar mijn vriend, zoo wat den ruwen omtrek mijner verrigtingen in 20 maanden; doch nu komt het kreupele paard
gelijk doorgaans achter aan. 1k heb door al die inspanningen
mijne reeds niet sterke gezondheid geheel ondermijnd; ik zie
geene kans om het lang meer voltehouden in dit land; mijne
geaardheid duldt geene rust; ik heb dus den Koning dringend
verzocht het volgende jaar te worden afgelost. De voorwaarden
34 ) Tegen de Padri's onder leiding van luitenant-kolonel C.P.J. Elout.
120
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
waarop ik naar dit land vertrokken ben, geven mij daarop regt.
Dan welk een veld laat ik mijnen opvolger niet over! Ik vertrouw
dat de Generaal de Kock mij zal remplaceren.
Nu nog een woordje over eene andere zaak.
Ik heb den Heer en Mevrouw Petel '5 ) bier weer gevonden,
ongelukkig wat hunnen financielen toestand betreft, doch hoogst
gelukkig in het bezit eener lieve familie. Dringend heeft mij
Uwe dochter verzocht hare voorspraak bij U te ziin; aan hare
tevredenheid zou weinig ontbreken, zoo zij zich met eene vergiffenis vleijen konde. Ik heb getracht Petel te emploijeren, dan hij
verkiest met zijne famille naar Europa te vertrekken. Hij heeft
onder velerlei lotgevallen eene onbesproken reputatie weten te
bewaren. Is het mogelijk dat de bede eens vriends iets aan den
drang van die der dochter toevoege, Schenk dan vergiffenis en
daarmede de gemoedsrust weder aan een kind, dat in alle andere
opzigten Uwe vaderlijke liefde volkomen waardig is. Hiernevens
een brief van haar.
Groet hartelijk de goede Mevrouw Van Polanen van ons. Hoe
aangenaam zoude het mij geweest zijn U beide nog eenmaal
ontmoet te hebben. Daar ik nu echter spoedig naar Holland denk
te rug te keeren, mag ik op Uwe komst naar herwaarts niet
verder aandringen; thans zou dezelve moeijelijk voor U en zeker
niet voor mij het doel bereiken kunnen.
Adieu mijn hooggeachte Vriend; ontvang benevens Mevrouw
onze hartelijke groeten; leef gelukkig; doe mij dikwerf tijding
van U toekomen en geloof mij altijd onveranderlijk Uw Vriend.
8. Van Polanen aan Van den Bosch 36 )
"
New York 1 Maart 1832
Dank, dank mijn waarde en hooggeachte Vriend, voor uwen
vriendelijken en hoogst belangrijken brief van den 8 Oct. a.p.,
heeden mij ter hand gekomen, met het kisje the daarbij gevoegd,
en zoo ernstig aan den kaptein aanbevolen door Mr Paine te
Batavia.
Mr Goodhue welke mij die heeft doen overhandigen, zegt mij
dat er een schip te Salem zeilvaardig is voor Java, en heeft aan35) De Franse planter Louis Auguste Jean Petel de Vaugarny (17771856) huwde 19 April 1807 te Batavia tegen de zin van haar vader
met Sara Johanna van Polanen (geboren te Bordeaux, overleden te
Weltevreden 6 April 1846).
36) Eigenhandig.
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN 121
genomen deezen te verzenden in de hoop dat die daar nog in tijds
zal aankomen: ik moet dus kort zijn.
Uwen brief heb ik dus niet dan, voor het tegenwoordige,
vlugtig kunnen leezen, maar even daar door ben ik overtuigd, dat
gij met Cesar zult kunnen zeggen: Ik ben (op Java) gekomen, heb
gezien, en heb overwonnen.
Hoe veel heeft het vaderland U niet te danken. Nu eerst zal
het zien, dat het Eiland Java daar voor een goudmijn kan zijn.
Maar dat vaderland, in welke omstandigheid bevind het zig en
wat lot is het beschoren? Met vrees en aandoening denk ik daarover dagelijks.
Het is van weinig belang hoedanig de scheiding van Belgien
zal plaats hebben, het zal niet dan provisioneel zijn.
Dat Frankrijk het welk den hefboom in handen heeft waarbij
het geheel Europa kan beroeren, heeft enelijk ander het tegenwoordig bewind, am tijd te winnen, den schijn moeten aanneemen,
met de vier mogendheden met de 24 articulen in te stemmen.
Dat bewind van Koning Philippe en Casimir Perier, staat op
zulken lossen grand, dat het ieder dag bedreigd word te worden
omvergeworpen.
En wat zal dan in de plaats komen; in welke handen zal dan het
bestuur vallen? Ongetwijffeld in dat der liberalen, de herleefde
Jacobijnen van den vorigen tijd.
Deeze blijven verklaren dat Belgie aan Frankrijk behoord en
moet blijven behoren; dat het eene, zoo zij zeggen, geheiligde
pligt is, alle volken die tegens hunne gouvernementen opstaan,
met de magt van Frankrijk bij te staan. De geest van veele Europeaansche volken is nu reeds zodanig gestemd, dat met die aanmoediging en beloofde hull), het revolutionaire vuur in een groat
gedeelte van dat werelddeel zal uitbarsten. Na die omwending
in het fransch bestuur word enelijk gewagt.
En van waar die stemming? Men schijnt in Europa niet in te
zien, dat de hoge beschaving waarop het zich beroemd ten
gevolge heeft de onderdrukking en verarming van millioenen, ten
voordeele van enige weinige duizende Ingezetenen. Die millioenen hebben dit Lang met geduld gedragen, dan hebben nu
de oogen geopend. In frankk en Belgie hebben zij bevonden, dat
de physieke magt in hunne handen is; zij hebben nu besloten
daar van gebruik te maken, en zullen die misbruiken.
De nu gepredikte Souverainiteit des yolks moet door anarchie
tot despotismus leiden, maar eer het daar in eindigd, wat bloed
zal er vergoten, wat nationale rampen geleeden worden.
122
BRIEFWISSELING VAN MR R. G. VAN POLANEN
Het zij de Bill tot vermeerdering der representatie 37 ) in het
huis der gemeente doorgaat of niet, zal Engeland eene revolutie
ondergaan; enelijk vroeger of later. Het yolk daar, zugtende onder
den druk der belastingen, heeft reeds verklaard, die niet langer
te kunnen nog te willen dragen; dat de nationale schuld moet
verminderd of vernietigd worden, en de nationale kerk hare grote
inkomsten moet worden ontnomen.
En wat zal ik van mijn vaderland zeggen? Wie ziet daar de
herlevendiging van zoo veele honderd millioen der uitgestelde
schuld, niet aan als eene misdaad tegens de natie begaan, ten
voordeele van enige agioteurs. Ook daarvoor moeten zelf de
aardappelen en het zwart brood, waarop voor namelijk het nuttige
en werkzame gedeelte der natie leefd, met belastingen bezwaard
worden.
De natien zugten dus onder de gevolgen van het beleningstelsel,
tot het uitterste gedreven. Men heeft dien boog te zeer gespannen
en blijft daar in voort gaan, zoo dat de koord daar van op het
breeken staat. Volksgeweld zal die dus gemaklijk breeken.
Maar de tijd mij overgelaten noodzaakt mij te eindigen.
Gelieve mijn dogter 38) te zeggen, dat zij mijne vergiffenis
niet nodig heeft; zij heeft haar zelf te vergeeven, maar verzeeker
haar, dat ik met medelijden aan haar gedenke. De armoede
waartoe zij gebragt is, is zij verschuldigd aan de verzmading
mijner raadgeving. Zij was door drift verblind, niet misdadig.
En het schijnt dat om de maat vol te meeten dat talrijk huisgezin 39) naar Europa wil overgaan!
Ik denk met u, dat het tijd is voor U, om naar Europa te rug
te keeren wild gij daaronder niet bezwijken. Gij hebt genoeg
gedaan voor U vaderland en voor uwen roem.
Met de verzekering van onze welmenende en beste wenschen
voor U, Mevrouw uwe Echtgenote en kinderen ontfang ook de
verzekering van mijne voortdurende belangneming, hoogachting
en vriendschap. Vaarwel!
R. G. van Polanen.
Wild gij mij weeder met een brief verheugen laat die dan
ingesloten worden aan Messs Goodhue & Co New York om het
even voor Welke haven het schip bestemd is.
37) Reform-Bill 1832.
38) Mevrouw Petel.
39) Zes jongens en zes meisjes.
BI JLAGE A
NAAMLI JST DER LEDEN
VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP 1)
BESCHERMVROUW,
HARE MA JESTEIT DE KONINGIN
BESTUUR
Brandt, Dr C. D. J., V oorzitter
Jan van Scorelstraat 71, Utrecht
Hardenberg, Mr H.
v. d. Aastraat 69, 's-Grwvenhage
Kernkamp, Dr J. H., Eerste Secre-
Immink, Dr P. W. A.
Vcrlengde Hereweg 153,
Groningen
Niermeyer, Dr J. F.
Milletstraat 51, Amsterdam (Z.)
Post, Dr R. R.
Van Oldenbarneveltstraat 27,
Nijmegen
Posthumus, Mr Dr N. W.
Eikenhorstlaan 19, Wassenaar
Miter, Dr A. J. C.
Van Slingelandtlaan 12,
Heemstede
Schelven, Dr A. A. vL.n
Distellaan 7, Aerdenhout
Smitskamp, Dr H.
Joh. Verhulststraat 199,
Amsterdam (Z.)
Winter, Jhr Dr P. J. van
Rodeweeshuisstraat 21, Groningen
taris
Rubenslaan 56, Bilthoven
Aken, C. H. van, Tweede Secretaris
Adm. v. Gentstraat 13, Utrecht
Ven, Dr A. J. van de, Penningmeester
Van Lidth de Jeudestr. 6, Utrecht
Oudendijk, Mej. Dr J. K., Bibliothecaris
Prins Hendriklaan 50, Utrecht
Alberts, Dr W. Jappe
Duinweg 14, Huis ter Heide
Enklaar, Dr D. Th.
Achter de Dom 20, Utrecht
Geyl, Dr P. C. A.
Willem Barentzstraat 5, Utrecht
Grosheide, Dr D.
Wittevrouwenstraat 11, Utrecht
1 ) Adresveranderingen en andere correcties in deze lijst gelieve men te
melden aan de 1 ste Secretaris. Stortingen voor de contributie gelieve men te
doen op postrekening No. 254321 en uitsluitend, zonder naamsbijvoeging,
te stellen op: Penningmeester Historisch Genootschap, Drift 27, Utrecht.
De lijst is afgesloten op 1 December 1953.
II
ERELEDEN
Clark, G. N.
The Provost's Lodgings, Oriel
College, Oxford (Engl.)
Essen, L. van der
„Kern-, Steenweg 227, WaverHeverlee bij Leuven (Belg.)
Ganshof, Dr F. L.
Jacob Jordaenstraat 12, Brussel
(Belg.)
Kaegi, Dr Werner
Miinsterplatz 4, Bazel
(Zwitserland)
Lucas, Dr H. S.
University of Wash., Dept. of
History, Seattle
(Washington, U.S.A.)
Strubbe, Mr E. I.
St. Gilleskerkstraat 10,
Brugge (Belg.)
Trevelyan, G. M.
Garden Corner, West Road,
Cambridge (Engl.)
Werveke, Dr H. van
Nieuwstraat 12, St. DenijsWestrem bij Gent (Belg.)
GEWONE LEDEN
A.
Aalders, Dr G. C.
Heemsteedse Dreef 189,
Heemstede
Abeelen, E. L. J. van den
Van Hoeylaan 48,
's-Gravenhage
Addens, N. G.
A 21, Bellingwolde
Aken, C. H. van
Adm. van Gentstraat 13,
Utrecht
Akveld, A. C.
Stadhouderslaan 100,
Utrecht
Alberts, Dr Albert
Biltseweg 14,
Den Dolder
Alberts, Dr W. Jappe
Duinweg 14,
Huis ter Heide
Algra, H. J. P.
Huizumerlaan 30,
Huizum bij Leeuwarden
Alings, H. W.
Middenweg 226,
Amsterdam (0.)
Amelunxen, C. P.
Laanstraat 36,
Soest
BINNENLAND
Anema, J.,
J. Marisstraat 78 boy.,
Amsterdam
Arkel, Dr J. A. van
Joz. Israelslaan 28,
's-Gravenhage
Arnhem, Openbare Bibliotheek
Marienburgstraat,
Arnhem
Asch van Wijck, Jhr Mr Dr L.
H. K. C. van
Borweg 1,
's-Gravenhage
Asselbergs, Dr W. J. M. A.
(psendoniem Anton van Duinkerken), Lomanstraat 73 hs.
Amsterdam (Z.)
Avis, Dr J. G.
Veerallee 51,
Zwolle
Baarslag Dzn, D. J. Burgem.
Van der Feltzweg,
Twello
Bakhuizen van den Brink, Dr J. N.
Rapenburg 40,
Leiden
Balen, Mr W. J. van
Benoordenhoutseweg 196,
's-Gravenhage
III
Baljet, A. J.
Floralaan 28,
Eindhoven
Bannier, J. H.
Van Bommellaan 6,
Wassenaar
Banning, Dr W.
Horstlaan 10,
Driebergen
Barents, Dr J.
Stadionkade 143 HI,
Amsterdam (Z.)
Bartstra Jr., Dr J. S.
Tooropkade 11,
Heemstede
Baudet, Dr E. H. P.
Van Beverningkstraat 154
's-Gravenhage
Bax, Dr J.
Markt 21,
Veenendaal
Beaufort, Jkvr. C. M. de
„De Heiligen Berg" Leusden
Beaufort, Dr R. F. P. de
„De Schaapskooi", Rembrandtlaan 18, Huis ter Heide
Beckers, G. A. J.
Huize „Binsfelt", Beek (L.)
Beekman O.S.B. Dom Ir A.,
Abdij, Egmond-Binnen
Beltjes, Mr P. J. W.
Waldeck Pyrmontdreef 3a,
Culemborg
Belzer, Mr G.
Hoflaan 70, Rotterdam
Bemolt van Loghum Slaterus,
Dr A. J.,
Stadionkade 136 III,
Amsterdam (Z.)
Bender, Dr Fr.
Timorstraat 125,
's-Gravenhage
Benschop, Mr W. J. M.
p.a. Postmuseum,
's-Gravenhage
Berg, Dr F. E. van den
Hobbemastraat 10, Utrecht
Bergh, Dr Mr H. van den
Emmastraat 18 hs,
Amsterdam (Z.)
Berghuys, H. B.
Pieter Saenredamstraat 12,
Utrecht
Beuken, Dr J. H. A.
Aylvalaan: 18, Maastricht
Beusekom, Mr E. van
Stationsweg 46, Oosterbeek
Beijen, Mr J. W.
Minister van Buitenl. Zaken,
's-Gravenhage
Bezemer, K. W. L.
Backershagenlaan 50c,
Wassenaar
Bie, Dr J. P. de
Daendelsstraat 48,
's-Gravenhage
Biestra, P.
Nieuwe Ebbingestraat 45,
Groningen
Bilson O.F.M., Dr B. van
Minderbroedersklooster,
Tongerseweg 28, Maastricht
Binkhorst, Dr P. G.
Wierdensestraat 135, Almelo
Block, Mr A. L. de
Laan Copes v. Cattenburgh 131,
's-Gravenhage
Bloemen, C. G. H.
Klinkenberg 2, Meerssen
Blom, S.
Groen van Prinstererkade 6,
Maassluis
Blusse van Oud-Alblas, Mr A.
Rozenburglaan 26,
Rotterdam (0.)
Boer, Mej. Dr C.
Ned. Herv. Pastorie,
Schalsum (Fr.)
Boer, Ds D.
Beguinlaan 14, Voorburg
Boer, Dr J. J.
Joh. Gerardtsweg 51,
Hilversum
Boer, F. de
Corn. Douwesweg 1,
Amsterdam
IV
Boerendonk, Dr M. J.
Westenburgstraat 18, Voorburg
Boersma, Ir P.
Beukelsdijk 141, Rotterdam (W.)
Boerwinkel Jr, F.
Weth. Theselinglaan 9,
Driebergen
Boetzelaer, R. W. C. Baron van
Velthuysenlaan 7, Laren (N.H.)
Bogaert, M. Th. Uit den
Pr. Hendriklaan 32, Zeist
Bomhoff, Dr J. G.
Roerstraat 48 III,
Amsterdam (Z.)
Bontekoe, Mr G. A.
„de Balhof", 't Oost 56,
Oosterwolde (Fr.)
Boogman, J. C.
s' Jacoblaan 71, Utrecht
Bool, Mr J.
Rijnsburgerweg 30,
Leiden
Bornewasser, J. A.
Groesbeekseweg 424, Nijmegen
Bos Kzn., Mr H.
Lange Vijverberg 20,
's-Gravenhage
Bosch, Mr J. W.
Baronielaan 183, Breda
Bosch, Dr K. D.
Berliozlaan 3, Heemstede
Bosch ridder van Rosenthal
Jhr Mr Dr L. H. N.
Boulevard 7, Zeist
Bouman, Dr P. J.
Moddermanlaan 10, Groningen
Bout, Ds D. C. A.
Huize Imhof, Bosweg 4,
Wapenveld
Bouvy, Dr D. P. R. A.
Singel 6, Bussum
Bouvy, Mej. Dr J. M. C.
Schout bij nacht Doormanlaan 20
Wassenaar
Bouwens, N.
Heydenreyckstraat 70, Nijmegen
Brandt, Dr C. D. J.
Jan van Scorelstraat 71,
Utrecht
Brandt-Van der Veen, Mevr. Dr J.
Jan van Scorelstraat 71,
Utrecht
Brandt-Corstius, Dr J. C.
Adriaan van Ostadelaan 147,
Utrecht
Brants, Dr J. L. P.
Laan van Poot 128,
's-Gravenhage
Bree, L. W. de
Joost de Moorstraat 44,
Vlissingen
Breemen, Dr P. J. van
De Bruynestraat 52,
's-Gravenhage
Breuning, Dr P. S.
Van Hogendorpstraat 22,
Utrecht
Briet, Ir P. H. N.
Wagnerlaan 5, Hilversum
Brink, Dr Ed. A. B. J. ten
Statenlaan 68, 's-Gravenhage
Brom Jr, A.
Van der Mondestraat 128,
Utrecht
Brons, E. J.
Radesingel 29a, Groningen
Brouwer, H.
Laan v. Nieuw Oost Einde 340,
Voorburg
Brugmans, Dr I. J.
Olympiaplein 65, Adam (Z.)
Bruining, Mej. C. E. C.
van Blankenburgstraat 36,
's-Gravenhage
Brummel, Dr L.
Van Montfoortlaan 29,
's-Gravenhage
Bruyn, C. A. de
Rijnsburgerweg 105, Leiden
Bruyn, Joh. de
Wilhelminapark 8, Meppel
V
Buck, Dr H. de
Univ.-Bibliotheek, Groningen
Buiskool, H. T.
Emmen
Buitendijk, Dr W. J. C.
Rubensstraat 72, Amsterdam (Z.)
Bulten, H. J.
„Veldzicht", Doetinchem
Buma, Dr W. J.
Burgem. Visserpark 29,
Alphen a/d Rijn
Bunt, Mej. A. W. van de
Laan van Cattenbroeck 95, Zeist
Burg, Dr G. van den
Amersfoortseweg 87, Bussum
Buuren, Mr H. van
Wildhoeflaan 27, 's-Gravenhage
Buurman, J. J.
Koningin Wilhelminastraat 32c,
Dordrecht
Buijtenen, Dr M. P. van
Goudenregenstraat 41,
Leeuwarden
Bijhouwer, Dr Ir J. T. P.
Dennenlaan 3, Bennekom
Cageling, M. A.
Westerlookade 15, Voorburg
Cals, Mr J. M. L. Th.
p.a. Ministerie van Onderwijs,
K. en W., Prinsessegracht,
's-Gravenhage
Campen, Mr J. W. C. van
Fred. Hendrikstraat 72, Utrecht
Camps, Dr H. P. H.
Abdij 3, Middelburg
Cerutti, Mr F. F. H.
Nassaukade 34, Rijswijk (Z.H.)
Cleveringa, Mr R. P.
Pelikaanstraat 33, Leeuwarden
Clifford Kocq van Breugel, Jhr Mr
Dr J. R.
Hoofdstraat 185, Driebergen
Cohen, Dr A. E.
P. C. Boutenskade 3, Heemstede
Collot d'Escury, C. J. Baron
Prins Hendriklaan 44,
Amsterdam (C.)
Coolhaas, Dr W. Ph.
Emmaplein 10, Amsterdam (Z.)
Cools, Dr R. H. A.
van Hogenhoucklaan 104,
's-Gravenhage
Coster, Dr H. P.
St. Lucasstraat 8 a, Groningen
Courrech Staal, E. G.
Hoge Kanaaldijk 12, Maastricht
Cox, G. A.
Corn. Schuytstraat 57,
Amsterdam (Z.)
Crol, Mej. W. A. H.
Eendrachtsweg 57, Rotterdam
Crone, E.
N. Z. Voorburgwal 104,
Amsterdam
Cuypers, Dr A. A. M.
Parkweg 250, Voorburg (Z.H.)
Dam, Dr C. F. A. van
Hemonylaan 7, Amsterdam (Z.)
Damste, Mr P. H.
Groenekanseweg 20, De Bilt
Daniels, Mr F.
Duinrooslaan 7, Wassenaar
Dankbaar, Dr W. F.
Leidsestraatweg 13, Oegstgeest
Davidson, It. C. M. R.
Pr. Mauritslaan 64, 's-Gravenhage
Dek, J.
Oude Posthuisstraat 52,
Heemstede
Delft, Gemeente-archief
St. Olofstraat 21, Delft
Derks S. J., K. J.
St. Canisiuscollege, Berg en Dalseweg, Nijmegen
Dessing, C. S.
0. Z. Achterburgwal 212,
Amsterdam (C.)
Dieperink, F. J. H.
Badhuisstraat 131, Vlissingen
VI
Diepeveen, Dr W. J.
Rembrandtkade 81,
Rijswijk (Z.H.)
Diermanse, Dr P. J. J.
Daguerrestraat 28, 's-Gravenhage
Dillen, Dr J. G. van
Ruysdaelkade 11, Amsterdam (Z.)
Dinger Hattink, Dr R. E.
Cronesteinkade 6, Leiden
Dittrich, Dr Z. R.
Tolsteegsingel 37 bis, Utrecht
Does, Dr J. C. van der
Jac. Marisplein 28,
Amsterdam (Z.)
Doeschate, Mej. H. ten
' Helvoirtseweg 191, Vught
Doesschate, Dr G. ten
Catharijnesingel 53, Utrecht
Dolk, Mr Dr Th. F. J. A.
Waalsdorperweg 33,
's-Gravenhage
Donker, Mr L. A.
Ch. de Bourbonlaan 28,
Rotterdam
Donkers, H. J.
St. Annastraat 161, Nijmegen
Doom, Dr C. J. van
Utr. Straatweg 56111, Woerden
Dorsman, B.
Nieuwelaan 42, Delft
Dozy, Dr J. D.
Valerius-Terras 6boven,
Amsterdam (Z.)
Drees, Dr W.
Beeklaan 502, 's-Gravenhage
Drewes, Dr J. B.
Mauritslaan 14, Rijswijk (Z.H.)
Driessen, Ing. Louis A.
Enschedesestraat 107, Hengelo
Duinkerken, Anton van, (pseudoniem van W. J. M. A. Asselbergs)
Duparc, Dr F. J.
De Sitterlaan 92, Leiden
Duvekot, J. P.
Jan Willem Frisostraat 18,
Utrecht
Dijk, J. H. van
M. Trompstraat 17, Delft
Dijkema, P. A.
C. Francklaan 4, Heemstede
Ebeling, H. J. M.
Choorstraat 14, 's-Hertogenbosch
Eeghen, Mr C. P. van
Herengracht 497, Amsterdam (C.)
Eeghen, Mej. Dr I. H. van
Herengracht 497, Amsterdam (C)
Eibergen Santhagens, Mr E. R. van
Weessteeg/Langedijk, Gorinchem
Engelbrecht, W. A.
Flatgebouw, Westzeedijk 128e,
Rotterdam
Enklaar, Dr D. Th.
Achter de Dom 20, Utrecht
Enschede, B. F.
Melchior Treublaan 1,
Heemstede
Enschede, Ir F. E. D.
Stolberp,laan 53, Utrecht
Es, Mej. Mr J. C. van
Willem de Zwijgerlaan 12a,
's-Gravenhage
Ett, H. A.
Leliegracht 52 11, Amsterdam (C.)
Evers, G. A.
van Speijkstraat 20, Utrecht
Ewoudt Vermeulen, Mr H. J.
Nieuwe Gracht 52, Utrecht
Eysinga, Jhr Mr Dr J. M. W. van
Rijnsburgerweg 100, Leiden
Eysselsteijn, B. van
Nassaukade 55, Rijswijk (Z.H.)
Feenstra, Mr R.
Oranje Nassaulaan 10,
Amsterdam (Z.)
Fehrmann, C. N.
Oudestraat 39a, Kampen
Feikema, Dr R. W.
Jan van Scorelstraat 51, Utrecht
Fentener van Vlissingen, Dr F. H.
Esch, (Noord Brabant)
VII
Feteris, P. J.
Van Blankenburgstraat 5,
's-Gravenhage
Fischer, Mr Dr H. F. W. D.
Witte Singel 18, Leiden
Fontaine Verwey, Mr H. de la
Prinsengracht 901,
Amsterdam (C.)
Fontaine Verwey, Mej. Dr E. de la
Benoordenhout 30, 's-Gravenhage
Forbes, Ir R. J.
Haringvlietstraat 1
Amsterdam (Z.)
Foreest, Jhr H. A. van
Huis Nyenburg, Heilo (N.H.)
(tijdelijk: Min. v Marine,
's-Gravenhage)
Formsma, Dr W. J.
Nassaulaan Obis, Groningen
Fox, J.
De Moucheronstraat 34,
's-Gravenhage
Francino 0. S. G., J.
Kruisherenklooster, Uden (N.B.)
Geesink, J.
v. Nagellstraat 10, Zwolle
Gelder, Dr H. Enno van
Prinses Mariannelaan 29,
Voorburg
Gelder, Dr H. A. Enno van
Belgische Plein 19, Scheveningen
Gelder, Dr J. G. van
Wilhelminapark 62, Utrecht
Gelinck, Mr Dr W. S.
Ruinerwold
Gemeente-archief: zie onder de
plaatsnaam
Gerbenzon, Mr P.
Oosterweg 29, Haren (Gr.)
Gerlach O.F.M. Cap., Pater
van der Does de Willeboissingel
12 a, 's-Hertogenbosch
Gerlach Royen: zie Royen
Gerretson, Dr F. C.
Janskerkhof 11, Utrecht
Geurts 0.F.M., p. Water
p.a. Marienpoelstraat 4,
Leiden
9
Geyl, Dr P. C. A.
Willem Barentzstraat 5, Utrecht
Gier, W. G. de
Gerarduslaan 39, Eindhoven
Giessen, Mr J. van de
Kapelplein 8, Scheveningen
Gils, Dr P. J. M. van
Zwartbroekstraat 26, Roermond
Gispen, J. H.
St. Canisiussingel 6, Nijmegen
Glazema, Dr P.
Kleine Haag 2, Amersfoort
Goemans, Dr Monald
Vermeerstraat 7, Nijmegen
Goossens, Dr T. J. A. J.
Bosscheweg 339, Tilburg
Goslinga, Dr A.
Sloterweg 782, Sloten (N.H.)
Gosses, Mr Dr F.
Hogerbeetsstraat 10, Leiden
Gosses, Dr G.
Oude Woudenbergse Zandweg 4,
Zeist
Gouw, J. L. van der
Narcisstraat 56, Voorschoten
Gottschalk, Mej. M. K. E.
v. Slingelandtlaan 27, Rotterdam
Goudswaard, Dr J. M.
Lange Kerkdam 85 a, Wassenaar
Graaf, Dr H. J. de
Deijlerweg 36, Wassenaar
Graaf f, Mr H. H. A. de
Huyghenslaan 41, Arnhem
Graswinckel, Jhr Dr D. P. M.
Waalsdorperweg 221,
's-Gravenhage
Grinten, Dr H. F. A. M. van der
„Bergsland", Asten (N.Br.)
Groeneveld Meyer, Dr W. L.
Mauvestraat 30, 's-Gravenhage
Groenman, Dr S. J.
Dr J. P. Thijsselaan 85, Utrecht
Groesbeek, Mr J. W.
van Eedenstraat 1, HaLrlem
Grol, H. G. van
Ommenseweg A 12B,
Den Ham (0.)
VIII
Grootland, S. J., Dr P.
Tongerse straat 53, Maastricht
Grosheide, Dr D.
Wittevrouwenstraat 11, Utrecht
Gruys, Dr C.
Wilhelminapark 58, Utrecht
Gruyter, W. Jos de
van Beuningenstraat 20,
's-Gravenhage
Guibal, Dr C. J.
Mr P. J. Troelstraweg 85,
Leeuwarden
Gincher, Mr C. F.
J. P. Coenstraat 35, 's-Gravenhage
Gumbert, H. L.
Rembrandtkade Obis Utrecht
Haan, P. J. de
SanatoriumlaLn 73, Zest
Haar, Mej. Dr C. C. ter
Timorstraat 20, Hengelo (0.)
Haar 0. St. Aug., Pater C. H. ter
Gymnasium Augustinianum, Kanaalstraat 8, Eindhoven
Haas, Dr M. de
Bredaseweg 320, Tilburg
Haga, Mr A.
Badhuiswal 7, Zwolle
Hallema, A.
Valkenierslaan 232, Ginneken
Hamm, J. G. G. M.
Willem II-singel 51, Roermond
Hardenberg Mr H.
v. d. Aastraat 69, 's-Gravenhage
Hardenbroek, Mr G. C. D. Baron van
van Ouwenlaan 1, 's-Gravenhage
Harinxma thoe Sloten, Mr P. A. V.
Baron van
Huize „Klein Olterterp" Olterterp (post Beetsterzwaag)
Harms, H. H.
Achillesstraat 13 11, Amsterdam
Hart, Dr S.
Uiterwaardenstraat 15517,
Amsterdam (Z.)
Hart, M. E. 't
Postjeskade 2171,
Amsterdam (W.)
Hart, Dr W. A. 't
Van Zuylen van Nijeveltstraat 55,
Wassenaar
Hartgerink-Koomans, Mevr. Dr M.
Ubbo Emmiusstraat 34,
Groningen
Hartmans, K. D.
Apollolaan 197, Amsterdam (Z.)
Hartogh, Dr G. M. den
Vloeddijk 91, Kampen
Hazewinkel, J. G.
Valkenboslaan 2, 's-Gravenhage
Heek, Dr F. van
ter Hoffsteedeweg 13, Overveen
Heeris, F. J.
Prinsenvinkenpark 7,
's-Gravenhage
Heerkens Thijssen, Mr H. F.
„Kennemer heuvel", Heuvelweg
11, Bloemendaal
Heerlen
Gemeentearchief en -museum,
Heerlen
Heiner, N., (pseudoniem: H. teMerwe)
Marconistraat 91 a, Schiedam
Hellinga, Dr W. Gs.
Vossiusstraat 47b,
Amsterdam (Z.)
Hendriks, Dr Olaf A. A.
Sophiaweg 42, Nijmegen
Henneman, Dr J. J.
Jansstraat 77, Haarlem
Herder, T. den
Westlandgracht 77111,
Amsterdam (W.)
Hermesdorf, Mr B. H. D.
Groesbeekseweg 195, Nijmegen
's-Hertogenbosch, Rijksarchief
Waterstaat 20, 's-Hertogenbosch
Herwerden, Dr P. J. van
Oosterhaven Z.Z. 15a,
Groningen
Hettema Jr, H.
Leidseweg 353, Voorschoten
Heuvel, Mr Dr N. H. L. van den
Oranje Nassaulaan 9,
's-Hertogenbosch
IX.
Heijbroek, Dr J. F.
De Mey van Streefkerkstraat 2,
Leiden
Heijden, Dr M. J. M. van der
Prins Hendrikstraat 7, Zwolle
Hilten, Gen. Maj., D. A. van
Zuidwerfplein 8, 's-Gravenhage
Hintzen, Mej. Dr J. D.
Joh. Vermeerstraat 1511,
Amsterdam
Hoboken, W. J. van
Brederodestraat 9311,
Amsterdam (W.)
Hofdijk, Mr H. W. L.
van Lennepweg 29,
's-Gravenhage
Hoff, Mr B. van 't
v. Aerssenstraat 70,
's-Gravenhage
Hofstee, Dr E. W.
Eekmolenweg 7, Wageningen
Holleman, Mr Dr F. A.
Wilhelminapark 30, Breda
Honders, Dr H. J.
Herv. Pastorie, Schoolstraat 2,
Wassenaar (dorp)
Honig, G. J.
Lagedijk 238-240, Zaandijk
Honig, Dr G. N.
Hoogstraat 20, Koog aan de Zaan
Hoog, Mr Th. A.
Wilhelminapark 34, Utrecht
Hoogdalem Hzn, H. van
Gasthuisstraat 54, Gorinchem
Hoogewerff, Dr G. J.
p.a. Kunsthistorisch Inst. Drift
25, Utrecht
Hoop Scheffer, Mevr. Dra D. de
Schiedamsesingel 235, Rotterdam
Hooykaas, Bzn, B.
Haringvliet 86, Rotterdam (C.)
Houtzager, Dr D.
Nieuwe Haven 123, Schiedam
Houtzager, Mej. Dr M. E.
Kromme Nieuwe Gracht 35,
Utrecht
Houwens Post, Mr Dr H.
Wilhelminapark 68, Breda
HOweler, H. A.
Tafelbergweg 3a, Laren (N.H.)
Hudig, Prof. it J.
Dokter Boeslaan 21,
Wageningen
Hugenholtz, Dr F. W. N.
Rijnzichtweg 13, Oegstgeest
Hulzen, Dr A. van
H. F. van Riellaan 3, Utrecht
Huygen, C. A.
Bergerstraat 125, Heer (L.)
Huygens, Dr G. W.
Wilgenlei 27, Rotterdam (W.)
Huijsman, A. D.
Westerhoutpark 25, Haarlem
Hijmans van den Bergh, Mr Dr
L. J.
„Lievendaal" Lepelenburg 2,
Utrecht
Hijszeler, Dr C. C. W. J.
Lasondersingel 117, Enschede
Immink, Dr P. W. A.
Verl. Hereweg 153, Groningen
Inden, W.
Bentheimerstraat 59, Oldenzaal
Iongh, D. de
Bazarstraat 48, 's-Gravenhage
Isterdael, Ch. L. van
Botaniestraat 22, Delft
Itterzon, Dr G. P. van
Roelofsstraat 8, 's-Gravenhage
Jacobsen, Dr R.
Rochussenstraat 29 a, Rotterdam
Jansen, Dr L.
Zevenend 93, Laren (N.H.)
Jansma, Dr J. R.
's-Gravenlandseweg 39,
Hilversum
Jansma, Dr T. S.
Corn. v. d. Lindenstraat 4boven,
Amsterdam (Z.)
Janssens, Dr P. G. M. G.
Helmstraat 3, Maastricht
Japikse, N. M.
de Bruynestraat 38,
's-Gravenhage
X
Jessurun-Ten Dam Ham, Mevr. Dr
S. C. J.
Vespuccistraat 100huis,
Amsterdam (W.)
Jochems C. M., Dr M. J.
Seminarie „Wernhoutsbrug",
Zundert (N. Br.)
Jong, Mr F. J. de
Lange Voorhout 21,
's-Gravenhage
Jong, Dr J. de
Maliebaan 40, Utrecht
Jong, Dr J. J. de
Willem Barentzstraat 49, Utrecht
Jong, Dr L. de
van Eeghenstraat 53huis,
Amsterdam (Z.)
Jong Schouwenburg, Mr J. W. de
Keizersgracht 583,
Amsterdam (C.)
Jongkees, Dr A. G.
Hoofdweg 232, Paterswolde (Gr.)
Jongkees, Dr J. H.
Gen. de la Reylaan 17, Bussum
Jousma, Dr J. A. J.
Zwolsestraat 407, Scheveningen
Juch, P. G.
Bibl. Ned. Econ. Hogeschool,
P. de Hoochweg 122,
Rotterdam (W.)
Jurriaanse, Mej. M. W.
pia Ministerie van Buitenlandse
Zaken, Plein 23, 's-Gravenhage
Juynboll, Mej. Dr W. M. C.
Bezuidenhoutseweg 55a,
's-Gravenhage
Kampinga, Dr H.
Wellensteinlaan 5, Arnhem
Kannegieter, J. Z.
Jekerstraat 78, Amsterdam
Kappeyne van de Coppello, Mr
N. J. C. M.
Loenen a/d Vecht
Karsemeyer Dr J.
Rozenhof 18, Dordrecht
Kemink & Zoon,
Drukkerij en Uitg. Mij,
Domplein 2, Utrecht
Kernkamp, Dr J. H.
Rubenslaan 56, Bilthoven
Kersbergen, Dr L. C.
Plaggenweg 175, Vierhouten
(Vel.)
Kessen, Dr A. M. C.
p.a. Universiteitsbibliotheek,
Leiden
Ketner, Dr F.
Gijsbr. v. Walenborchstraat 32,
Utrecht
Ketting, Dr G. N. A.
Laan van Meerdervoort 94,
's-Gravenhage
Keijzer, Dr W. P.
van Speykstraat 8, Utrecht
Kinschot, Jhr Mr F. H. van
Witte Singel 32, Leiden
Klaveren, G. van
Joh. de Bekastraat 37, Utrecht
Klompmaker, H.
Lutmastraat 27111,
Amsterdam (Z.)
Kluit, Mej. Dr M. E.
Corn. Krusemanstraat 3,
Amsterdam (Z.)
Klijnhout-Moerman, Mevr. Dra T.
Rapenburg 122, Leiden
Knipscheer, F. S.
„Wildhoef", Bloemendaal
Koch, A. C. F.
Zwolseweg 135, Deventer
Koch-de Meyer, Mevr. Dr G.
Zwolseweg 135, Deventer
Kocken, Dr E. J. J.
Koestraat A 210, Hilvarenbeek
Kok, M.
't Zand 15, Amersfoort
Kolff, Mr Dr N.
Beestenmarkt 14, Leiden
Kolkert Jr, Dr W. J.
Trompenbergerweg 49, Hilversum
Kolman, Dr R. J.
Koornmarkt 3 a, Kampen
XI
Koning, Ir J. R.
Middenweg 72, Amsterdam (0.)
Koot, Gen. Maj. H.
Statenlaan 44, 's-Gravenhage
Koot, T.
Gibraltarstraat 69huis,
Amsterdam-Sloterdijk
Korteweg, Mr Dr K. N.
Beukenallee, Spoolde A 25,
Zwollerkerspel
Korvezee, Mej. E. H.
Vughterweg 64, 's-Hertogenbosch
Kossmann, Dr F. K. H.
Statensingel 93 e, Rotterdam (C.)
Kouwenhoven, P. A.
A. Piersonstraat 15d,
Rotterdam (W.)
Kraft, Dr B. D. E.
Ruysdaelplein 5, Bilthoven
Kranenburg, Dr H. A. H.
Corn. Jolstraat 76a, Scheveningen
Kraneveld, Prof. dr F. C.
Buys Ballotstraat 13, Utrecht
Kroeskamp, Dr H.
Staringlaan 26, Hilversum
Kronenberg, Mej. M. E.
Balistraat 102, 's-Gravenhage
Kruizinga, J. H.
Robert Kochplantsoen 25,
Amsterdam (0.)
Kruyskamp, Dr C.
Roodborststraat 35, Leiden
Kuiper, Dr G.
Jan Luykenstraat 24,
Amsterdam (Z.)
Kurtz, Mej. Dr G. H.
Wilhelminapark 23, Haarlem
Laan, Mr. W. F. J.
„Singraven", Denekamp
Laan, K. ter
Nassaulaan 9, Wassenaar
Lagerwey, E.
Drift 5 a, Utrecht
Laman, Dr G. J.
Van Riebeeklaan 56, Haarlem
Laman Trip - de Beaufort, Mevr.
Henriate,
Jan van Goyenkade 2,
Amsterdam (Z.)
Lambermond 0. P., Dr C. H.
„Albertinum", Driehuizerweg
145, Nijmegen
Lambers, Prof. Dr H. W.
P. de Hoochstraat 5, Rotterdam
Lammers, Dr G. J.
Corn. Jolstraat 64, Scheveningen
Langedijk, Dr D.
Ananasstraat 102, 's-Gravenhage
Lasonder, Dr L. W. A. M.
van Imhoffstraat 7, 's-Gravenhage
Leenmans, Dr H. A.
Kranenburgerweg 24,
's-Gravenhage
Leeuw, J. R. van der
Eisengastraat 2911,
Amsterdam (0.)
Leiden, Universiteitsbibliotheek,
Rapenburg, Leiden
Leopold, L.
Voltastraat 14, Amersfoort
Letschert, H. B. P. A.
J. Halbertsmastraat 8, Bolsward
Leuven, Mej. Dr L.
Bos van Lommerweg 259,
Amsterdam
Libourel, Dr P. B.
Oude Delft 233, Delft
Lichtenauer, Mr W. F.
Bergse Plaslaan 1, RotterdamHillegersberg
Lindeman 0.E.S.A., C. J. B.
Herenweg 101, Utrecht
Lindenhout, H. J. van 't
Driehuizerweg 63, Nijmegen
Locher, Dr T. J. G.
Zouterwoudsesingel 47, Leiden
Loeff, Ir J. A. van der
Radesingel 35, Groningen
Loenen, Dr J. C. van
Paradijs 5, Gouda
Lohmann, C. Th.
Ginnekenweg 22, Breda
XII
Lugt, F.
Korte Vijverberg 7, 's-Gravenhage
Luns, Mr J. M. A. H.
Minister z. port., 's-Gravenhage
Lunsingh Meijer, Mej. Dr A. F. W.
Riouwstraat 118, 's-Gravenhage
Luttervelt, Dr R. van
p/a Rijksmuseum, Amsterth.m
Lynden van Sandenburg, Mr C. T.
E. Graaf van
Kasteel Sandenburg, NederLangbroek
Maan, Dr P. J.
Willemsplantsoen 3, Utrecht
Makkink, Dr A. D. J.
Boomberglaan 39, Hilversum
Mallinckrodt, Mej. J. C.
A. Paulownalaan 19, Apeldoorn
Mandere, H. C. G. J. van der
Riviervismarkt 3 a, 's-Gravenhage
Mastenbroek, T.
Kon. Wilhelminalaan 23,
Maassluis
Meer v. Kuffeler, F. C. v. d.
Laan van Meerdervoort 133,
's-Gravenhage
Mees, Mr W. C.
Laan van Hoogwolde 1,
Wassenaar
Meihuizen, L. S.
Jacob Catslaan 49, Amersfoort
Meilink, Dr P. A.
v. Hogenhoucklaan 10a,
's-Gravenhage
Meilink-Roelofsz, Mevr. M. A. P.
v. Hogenhoucklaan 10a,
's-Gravenhage
Merwe, H. to
zie: Heiner, N.
Meulen, Dr P. van der
Sijzenlaan 65, 's-Gravenhage
Meulen, Dr P. van der
Herfststraat 8, Heerlen
Meulenhoff, J. R.
Apollolaan 77, Amsterdam (Z.)
Meyling, A. C.
Prof. Lorentzstraat 26,Hengelo(0.)
Meyling, Mej. M. W.
Lagedijk 56, Koog aan de Zaan
Milo, Dr T. H.
Rapenburg 64, Leiden
Moerman, J. J.
Mient 643, 's-Gravenhage
Moet, Dr J. P.
Binnensingel 17, Vlaardingen
Moll, Dr W.
Van Blankenburgstraat 68,
's-Gravenhage
Mollema, Mej. Dra A. M. P.
Groenhovenstraat 14,
's-Gravenhage
Monte ver Loren, Dr J. P. de
Krullelaan 28, Zeist
Mooy, Dr A. J. de
Valkenboskade 682,
's-Gravenhage
Mulder, Mej. A. W. J.
Jozef Israèlslaan 3, 's-Gravenhage
Mulder, J.
Mijnsherenlaan 453b,
Rotterdam (Z.)
Mulders C. ss. R., Dr M. H.
Redemptoristenklooster,
Wittem (L.)
Meilof Yben, J.
Herengracht 99, Amsterdam (C.)
Muller, Mr P. L. J. M. A.
Grote Kerkstraat 24, Venlo
Muter, J.
Klein Seminarie, Apeldoorn
Meindersma, Mej. J.
Van Lennepweg 7, 's-Gravenhage
Mijksenaar, Mr P. J.
Watteaustraat 48, Amsterdam (Z.)
Mellink, A. F.
Beukenlaan 55, Winschoten
Mijnssen, Mej. H.
Ericaweg 1, Huis ter Heide
Mensch, Dr C.
Aekade 25, Veendam
Mijsberg-Hesselink, Mevr. M.
Tromplaan 9, Hilversum
XIII
Naarding, Dr J.
Bosstraat 11, Assen
Naudin ten Cate, Mr J. J.
Sonderdanckstraat 33,
's-Gravenhage
Nauta, Dr D.
Vondelstraat 182,
Amsterdam (W.)
Niermeijer, Dr J. F.
Milletstraat 51, Amsterdam
Nillessen, Dr J. A.
Ernst Casimirlaan 17, Arnhem
Noest, Dr J. L.
Emmalaan 19, Utrecht
Nolet, 0. P., Dr Can. W. A. St.
Dominicus College,
Dennenstraat 135, Neerbosch
Nolet, W.
N. Z. Voorburgwal 293,
Amsterdam (C.)
Nolte, Dr Maria E.
Klapheklaan 14, Aerdenhout
Nolthenius, Mevr. Dr Helene
Godelindeweg 6, Hilversum
Noordam, Dr N. F.
Paetsstraat 28 a , Rotterdam (C.)
Noordeloos, P.
Grootebroek
Noordhoff, Mr L. J.
Westersingel 37, Groningen
Nooteboom, Dr C.
Avenue Concordia 12a.,
Rotterdam (0.)
Nooy, Dr J. de
F. C. Dondersstraat 19 a , Utrecht
01st, G. J. van
Huize Stadwijk, Ressen
Ommen Kloeke, Mr Dr W. K.
J. J. van
Joh. van Oldenbarneveltlaan 37b,
's-Gravenhage
Ongena, G. B.
H. v. Swinderenstraat 8,
Steenwijk
Oomes, J. M. H.
Snelliuskade 39, Hilversum
Oudendijk, Mej. Dr J. K.
Prins Hendriklaan 50, Utrecht
Oudendijk, K. E.
Ruygrocklaan 131, 's-Gravenhage
Overeem, Mej. J. B. van
Westersingel 24 a, Rotterdam
Overzee, Dr P. van
Laurillardlaan 8, Santpoort-
station
Oxenaar, H. F. D.
Ruygrocklaan 144, 's-Gravenhage
Ozinga, Dr M. D.
Wilhelminapark 62, Utrecht
Pater, Dr J. C. H. de
Kranenburgerweg 30,
's-Gravenhage
Pelinck, E
Oude Singel 66, Leiden
Pelkwijk, Mr Dr G. A. W. ter
Koninginneweg 9, Doorn
Pennings O. M. C., P.
Schorsmolenstraat 9, Breda
Piekaar, Dr A. J.
Buurtweg 161, Wassenaar
Pieters, H.
Spanjaardstraat 74, Middelburg
Pirenne, L.
Tuinstraat 110, Tilburg
Plemp van Duiveland, Mr L. J.
Weteringschans 187a,
Amsterdam (C.)
Poel, Dr J. van der
Flat Willemsplein 4 c , Rotterdam
Poel, D. C. van der
Vondelstraat 1841,
Amsterdam (W.)
Poel, Dr J. M. G. van der
Gorechtkade 0.Z. 89, Groningen
Poest Clement, A. v. d.
Julianalaan 90 c, Schiedam
Pohl, W. A.
Amsterdamse straatweg 144b,
Utrecht
Polman 0. F. M., Dr P.
Minderbroederklooster,
Wijchen-Alverna (Gld.)
XIV
Poort, Ds W. A.
Fleminghstraat 70, Nijmegen
Post, Dr R. R.
v. Oldenbarneveldstraat 27,
Nijmegen
Posthumus, Mr Dr N. W.
Eikenhorstlaan 19, Wassenaar
Postma, J. W.
Sweelinckstraat 26bis, Utrecht
Postmus, Mr T.
Jan Luykenstraat 43,
Amsterdam (Z.)
Pot, G. J. J.
van Beverninghlaan 17, Gouda
Pot, Dr J.
Bovendwarsweg 60, Oldebroek
Pot, Dr J. H. J. van der
Honingerdijk 65, Rotterdam (0.)
Praamsma, Dr L.
H. W. Mesdagstraat 7a,
Groningen
Prak, Mr W.
Zwiepseweg 27, Lochem
Prakke, Dr H. J.
Brink 11, Assen
Presser, Dr J.
Maasstraat 150, Amsterdam (Z.)
Prins, Mej. Mr E. C. M.
Bachmanstraat 28,
's-Gravenhage
Prins, Mr W. F.
Glipperweg 194, Heemstede
Quintus Bosz, Dr J. E.
Prins Hendriklaan 96, Utrecht
Raalte, Dr E. van
Van Dorpstraat 22, Scheveningen
Radermacher Schorer, Jhr Dr M. R.
Wilhelminapark 12, Utrecht
Ranitz, Jhr Mr Dr C. J. A. de
Maliesingel 18, Utrecht
Ratelband, K.
Dr Fred. van Eedenweg 11a,
Bussum
Ratte, Dr J.
Statensingel 63 c, Rotterdam
Reeser, Dr Ed.
Soestdijkseweg N. 40a, Bilthoven
Regtdoorzee Greup-Roldanus, Mevr.
Dr S. C.
J. J. Viottastraat 11boven,
Amsterdam (Z.)
Regteren Altena, Mr A. D. van
Buerweg 31, Bergen (N.H.)
Reinalda, M. A.
Paushuize, Utrecht
Reve, S. J. M. van het (ps.: Rinko
Wiersma)
Jozef Israelskade 1161,
Amsterdam (Z.)
Revers, Mej. A. E.
Tintorettostraat 13,
Amsterdam (Z.)
Reijers, Dr J.
Pr. Bernhardlaan 252, Zutphen
Reijs, W. W.
Duifstraat 67, Tilburg
Rhijn, Dr M. van
Hobbemastraat 6, Utrecht
Riekwel, C.
Pleinweg 133b, Rotterdam (Z.)
Riel, Mr H. van
Nassau Dillenburgstraat 40,
's-Gravenhage
Rientjes, A. E.
Breedstraat 18, Maarssen
Roelink, Dr J.
Anna Vondelstral:t 5,
Amsterdam (W.)
Roe11, Jhr D. C.
Amstel 256, Amsterdam (C.)
Roemen, Dr H. C. W.
Koningsplein 5 a, Maastricht
Roest, Dr M.
Prins Mauritslaan 24,
's-Gravenhage
Roever, J. G. de
Nieuwe Haven 51, Gorinchem
Rogier, Dr L. J.
Kronenburgersingel 17, Nijmegen
Romein, Dr J. M.
Victorieplein 21 A,
Amsterdam (Z.)
XV
Roon, Mej. G. W. van
Kerkewijk 73bis, Veenendaal
Rooy, N. de
Oude Molstraat 35,
's-Gravenhage
Rooymans, G. J.
Linnaueushof 66huis,
Amsterdam (0.)
Rotterdam, Rotterdams Leeskabinet
Parklaan 3, Rotterdam
Royen O. F. M., Dr N. J. H.
Gerlach
Kanaalstraat 199, Utrecht
Royen, Mr R. van
Lammenschansweg 1, Leiden
Royen, Dr W. P. J. A. van
Mecklenburglaan 25, Bussum
Ru, Mr C. de
Zoeterwoudsesingel 57, Leiden
Riiter, Dr A. J. C.
Van Slingelandtlaan 12,
Heemstede
Rijnberg, Mr Th.
Eeuwigelaan 35, Bergen (N.H.)
Rijperman, Mej. H. H. P.
Koningsplein 24, 's-Gravenhage
Rijpperda Wierdsma, Mr Dr J. V.
Witte Singel 20, Leiden
Sachse, Mej. Dra D.
Burg. van Hasseltlam 4, Naarden
Samberg, Dr J. W.
Delden
Schallenberg, Dr E. W.
Lorentzkade 50, Leiden
Scheen, P. A.
Zeestraat 50, 's-Gravenhage
Schelven, Dr A. A. van
Distellaan 7, Aerdenhout
Scherft, P.
Dr Struyckenstraat 156, Breda
Scheringa, S.
Stationsweg 73, Zuidlaren (Gr.)
Scherpbier, Dr H.
Engelsestraat 61, Leeuwarden
SchOffer, I.
Emmalaan 2011, Amsterdam (Z.)
Schokking, Mr J. J.
Koningin Astrid Boulevard 27,
Noordwijk aan Zee
Scholten, Dr J. M. B.
Sweelinckstraat 26, Utrecht
Scholten, Dr L. W. G.
J. W. Frisostraat 30, Utrecht
Schotten, Dr S.
Oude Delft 18, Delft
Schoute, Dr D.
Soesterbergseweg 109, Soest
Schraver, J.
Dr de Visserstraat 197,
Rotterdam (C.)
Schuitema Meijer, Mr A. T.
Hoendiepskade it, Groningen
Schukking, W. H.
v. Kijfhoeklaan 7, 's-Gravenhage
Schulte Nordholt, Dr H.
Stadhouderslaan 110, Utrecht
Sebus, Dr J. H.
Frans Halsstraat 27, Utrecht
Seters, Dr W. H. van
Hoofddorpplein 1611,
Amsterdam (W.)
Severijn, Dr J.
Ramstraat 10, Utrecht
Sibinga Mulder, J.
Velasquerstraat 4,
Amsterdam (Z.)
Siccama, Dr K. H.
Hoogend 4, Sneek
Sickinghe, Jhr Ir P. F. 0. R.
Noordeinde 74, 's-Gravenhage
Siemens, B. W.
E 135, Houwerzijl
Simon Thomas, Mej. Dr M.
Kribbestraat 57huis,
Amsterdam (Z.)
Sipma, Dr P.
W. Lodewijkstraat 65, Leeuwarden
Six van Hillegom, Jhr J.
Vondelstraat 21, Amsterdam (W.)
Sixma baron van Heemstra, Dr F. S.
Veenklooster, post,
Buitenpost (Fr.)
XVI
Sizoo, Dr A.
Raphaelplein 26, Amsterdam (Z.)
Slither van Bath, Dr B. H.
Kamplaan 24, Groningen
Slootmans, C. J. F.
Bolwerk Noord 69,
Bergen op Zoom
Smilde, Dr H.
Jozef Israelsstraat 82, Groningen
Smit, Mr Dr C.
Mauritskade 41 c, 's-Gravenhage
Smit, Dr C. G.
Heliconweg 11, Leeuwarden
Smit, Dr H. J.
Nassau Dillenburgstraat 35,
's-Gravenhage
Smit, Dr M. C.
Zwanenlaan 19, 's-Gmvenhage
Smit, Dr P. F. Ch.
Peperstraat 35, 's-Hertogenbosch
Smit, Dr W. A. P.
Nassaustraat 15, Utrecht
Smits van Waesberghe, Dr Jos.
St. Ignatiuscollege, Hobbemakade
51, Amsterdam (Z.)
Smits van Waesberghe, Dr M. M. J.
Stijn Buysstraat 11, Nijmegen
Smitskamp, Dr H.
Joh. Verhulststraat 199,
Amsterdam (Z.)
Spits, F. C.
Van der Heimstraat 18,
's-Gravenhage
Sprey, Dr K.
Albertus Perkstraat 58,
Hilversum
Stam, Dr J. J.
Bergsingel 148, Rotterdam
Storeren, J. van
Begijnekade 7, Utrecht
Steur, J.
Klimopstraat 28, 's-Gravenhage
Stolk, Stichting Fonds van
Hoflaan 10, Rotterdam (0.)
St6ve, G. W.
van Neckstraat 124,
's-Gravenhage
Strang, Dr A.
Donizettilaan 6, Apeldoorn
Stuiveling, Dr G.
Diependaalselaan 114, Hilversum
Stuyt, Dr J. C. L. M.
Utrechtseweg 36, Arnhem
Stuyvesant Meyen, J. J. van
Emmalaan 4b, Utrecht
Suttorp, Dr L. C.
Oostduinlaan 195, 's-Gravenhage
Suijs, Dr J.
Tintorettostraat 41,
Amsterdam (Z.)
Swillens, P. T. A.
Nieuwegracht 21, Utrecht
Taets van Amerongen van Renswoude, M. J. L. baron
Renswoude
Tans, Dr J. A. G.
Everh. Meysterlaan 75, Utrecht
Tazelaar, Dr C.
2e Constantijn Huygensstraat 77,
Amsterdam
Tecoz, H. F.
„Heuvelhoeve", Den Dolder
Telders, Mr A.
Heemraadsingel 141, Rotterdam
Telders, Mej. G. C.
v. Imhoffstraat 22, 's-Gravenhage
Tellegen, Mej. Mr M. A.
Van Lennepweg 12,
's-Gravenhage
Terpstra, Dr H.
Sophialaan 7, Hilversum
Tesser, S. J., Dr J.
Tongersestraat 53, Maastricht
Tex, Mr Jan den
Buurtweg 10, Leusden
Theissing, Mej. Dr E. E. A. J. M.
Prins Mauritsplein 30,
's-Gravenhage
Thier, H.
Gezichtslaan 15, Bilthoven
Thijssen-Schoute, Mevr. Dr C. L.
Govert Flinckstraat 24, Utrecht
Tienhoven, Mr G. P. van
Prins Hendriklaan 76, Utrecht
XVII
Timmer, Mej. Dr E. M. A.
Frankenslag 166, 's-Gravenhage
Timmers, Dr J. J. M.
Papenstraat 13, Maastricht
Tombe, Mr J. H. des
Brigittenstraat 11, Utrecht
Tonckens, Mej. N.
Gronings Universiteitsmuseum,
Academiegebouw, Groningen
Tuij11 van Serooskerken, Mr A. M.
Baron van
Baan 27, Haarlem
Tuijll van Serooskerken, M.
Baronesse van
„Balkenschoten'', Nijkerk
Twijnstra, T. J.
Frans Halsstraat 15, Bilthoven
Tijen, C. van
Merellaan 8, Aerdenhout
Ven, Dr A. J. van de
van Lidth de Jeudestraat 6,
Utrecht
Ven, Dr F. J. H. M. van der
Korvelseweg 158a, Tilburg
Venne, J. M. van de
Houthem-St. Gerlach
Veraart, Dr J. A.
Ridderlaan 1, Wassenaar
Verberne, Dr L. G. J.
Wilhelminapark 36, Breda
Verdoorn, Ir W. C.
Nic. Maesstraat 34hs,
Amsterdam (Z.)
Verhagen, Dr J. A. H.
Keizersgracht 17, Eindhoven
Verhey, H. J. W.
Graaf Florisstraat 63,
Rotterdam (C.)
Verhoeven, Br Borromeus
Warandestraat 155, Schiedam
Unger, Dr W. S.
Verkade,
Mej. Dr M. A.
Abdij 3, Middelburg
Vinkenbaan 3, Santpoort-station
Unnik, Dr W. C. van
Verkade, Mej. Dr E.
Wagnerlaan 22, Bilthoven
Keizersgracht 780, Amsterdam
Uyl, H. M. den
Vermaseren,
Dr B. A.
Arkelstraat 74, Gorinchem
Willem III laan 36, Breda
Vermaseren, Dr M. J.
Valk, W.
p.a. Drift 25, Utrecht
Victorieplein 47, Amsterdam (Z.)
Vermeer, Mej. Dr H. B. C. W.
Valkenburg, Jhr Mr C. C. van
Van Karnebeekstraat 108,
Duinweg 19, Aerdenhout
Zwolle
Valkenburg, Mr W. W. van
Vermeulen, Dr W. H.
Backershagenlaan 70, Wassenaar
Jul. van Stolberglaan 18,
Rotterdam
Vandervelden, Dr J.
Midden Duin en Daalseweg 29, Vermeulen, Mr W. J. G.
Wittevrouwensingel 6, Utrecht
Bloemendaal
Verschuur, J.
Veenendaal, Dr A. J.
Breukelerveen (post Tienhoven)
Harstenhoekweg 271,
Scheveningen
Verseput, Dr J.
Schiebroeksesingel 18,
Veenhoven, Dr W. A.
Rotterdam (W.)
Roodborstlaan 22, 's-Gravenhage
Vink, Mej. Mr Dr J. C. H. H. de
Veenstra, Dr F.
Wilhelminapark 53, Utrecht
Cyclaamstraat 3, 's-Gravenhage
Vinkhuyzen van Maarssen, Dr W.
Kon. Wilhelminalaan 39,
Velde, P. J. van de
Voorburg
Dr Blookerstraat 10, Voorburg
XVIII
Vis, Dr A. J.
Regentesselaan 23, Bussum
Visser, Mr Dr M.
Keizersgracht 136,
Amsterdam (C.)
Vlam, Mej. Dr A.
Nassaulaan 2, Bennekom
Vlekke, Dr B. H. M.
Van Alkemadelaan 658,
's-Gravenhage
Vlis, J. A. van der
Gabr. Metsustraat 13,
Amsterdam (Z.)
Vogels, F.
Hoge Nieuwstraat 38,
's-Gravenhage
Vogelsang, Dr W.
Nobelstraat i bis, Utrecht
Volmiiller, H. W. J.
Oudenoord 3011, Utrecht
Voogd, G. J. de
Bentinckstraat 146,
's-Gravenhage
Vos, Mr A. T.
Stationsweg 12, Appingedam
Vos, Dr J. C.
Rhienderinklaan, Warnsveld
Vrankrijker, Dr A. C. J. de
Const. Huygenslaan 30,
Bussum
Vriend, J. J.
ROntgenstraat 6, Amsterdam (0.)
Vries, Dr Ph. de
Amstelveenseweg 20011,
Amsterdam (Z.)
Vroom, E.
Brederostraat 8, Zwolle
Vijlbrief, Dr I.
A. v. Bleyenburgstraat 40,
Dordrecht
Waal, A. M. van de
Willemsparkweg 153,
Amsterdam
Waal, Dr H. van de
Burggravenlaan 30, Leiden
Wachters, H. J. J.
Sumatralaan 2, Hilversum
Wal, Th. van der
Achterpad 6, Bergen (N.H.)
Walther Boer, Dr C. L.
Statenlaan 108A, 's-Gravenhage
Wansink, Dr D. J.
0. Molenw. 64, Hengelo (0.)
Waslander, Mr H. B. J.
Rooseveltlaan 38,
Amsterdam (Z.)
Wassenaar Catwijck, G. H. L. baron
van
Bloemcamplaan 15, Wassenaar
Waterbolk, Dr E. H.
Haaksbergerstraat 570,
Enschede
Waterink, Dr J.
Vossiusstraat 21, Amsterdam (Z.)
Weel, Dr A. H. van der
Beukelsdijk 105 a, Rotterdam
Wendelaar, Mr W. C.
Waalsdorperweg 141,
's-Gravenhage
Werff, IJ. P. W. van der
Heuvelbrink 3a, Breda
Wellman, E. J. Rijksarchivaris in
Drenthe
Assen
Wessels, S. J., C.
Hobbemakade 51, Amsterdam
Westendorp Boerma, Dr J. J.
Poststraat C 93, Zierikzee
Westra van Holthe, J.
Iepenlaan 12, Assen
Weijling, Dr J. F. A. N.
Fr. Douvenstraat 18, Roermond
Wiarda, Dr R.
Cabeljaustraat 4, Alkmaar
Wichers Hoeth, A. W.
Wilhelminalaan 35, Zeist
Wiegersma, H.
Deurne (N. Br.)
Wiel, A. P. van de
Oosterstraat 12, Zwolle
Wieringa, Mej. Dr P. A. C.
Mecklenburglaan 29, Bussum
Wieringa, Dr W. J.
Stadionkade 771, Amsterdam (Z.)
XIX
Wiersma, Rinko (ps. van S. J. M.
van het Reve)
Wigman, H. G. M.
Stadhouderslaan 28, Utrecht
Wille, Dr J.
Korte Schoolstraat 2, Baarn
Willeumier-Schalij, Mevr. Dr J. M.
Postlaan 22, Hilversum
Winkel-Rauws, Mevr. Dr H.
Harmoniehof 64, Amsterdam (Z.)
Winkelman, Dr P. H.
Laan van Nieuw Oosteinde 213,
Voorburg
Winter, Jhr Dr P. J. van
Rodeweeshuistraat 21, Groningen
Wiskerke, Dr C.
Leede 11, Rotterdam (Z.)
Wisse, Dr J.
Wentholtlaan 6, Heiloo
Wittop Koning, Dr D. A.
Overtoom 83, Amsterdam (W.)
Wolthuis, G. W.
Singel 7, Den Helder
Woltjer, J. J.
Neuhuyskade 79, 's-Gravenhage
Wortel, Th. P. H.
Emmastraat 85, Alkmaar
Woude, G. J. van der
Valkenboslaan 6, Zeist
Woude, Dr S. van der
R. Vinkelerkade 57, Amsterdam
Wttewaall, Mr F. W. R.
Lankhorsterkamp, Olst (0.)
Wijn, Dr J. W.
Gentsestraat 161, 's-Gravenhage
Wijnand, J. H.
Roerstraat 52 11, Amsterdam (Z.)
Wijnbeek, D.
Sassenstraat 37a, Zwolle
Wijnman, Mr H. F.
Prinsengracht 554,
Amsterdam (C.)
IJpma, p. Dr E.
Schenkkade 229, 's-Gravenhage
Zadoks-Josephus Jitta, Mevr. Dr
A. N.
Prinsengracht 535,
Amsterdam (C.)
Zandman, J.
Marnixstraat 3, Dordrecht
Zee, D. van der
Pauwenlaan 24, 's-Gravenhage
Zilvcrberg, Dr S. B. J.
Nanne Grootstraat 50, Enkhuizen
Zwart, Dr J.
Wolfboschstraat 10b , Hoogeveen
Zwier, Dr W.
Spotvogellaan 2, 's-Gravenhage
Zijp, Dr A.
Lessingla an 36, Utrecht
B. BUITENLAND
BELGIE
Andriessen S. J., J.
Minderbroederstraat 11, Leuven
Blockmans, Dr Fr.
Stadsarchief, Antwerpen
Bock, Eug. de
v. Varickstraat 4, Antwerpen
Bock-Doehaerd, Mevr. Dr R. de
64 Neufchatelstraat, Brussel
Bonenfant, Dr Paul
12 Avenue du Passage,
Bruxelles
Bouchery, Dr H. F.
Carelsdreef 25, St. AmandsbergGent
Cosemans, Dr A.
Vinkelaan 11, St. Pieter-WoluweBrussel
Demey, Dr J.
Astridlaan 7, OverboelareGeeraardsbergen
Demeyer, Kan. Dr mag. A.
Blijde Inkomststraat 32, Leuven
Demoulin, Dr R.
Rue du Jardin botanique 50, Luik
XX
Dhanens, Mej. Dr Elisabeth
Boelare 99, Eeklo
Dhondt, Dr J.
Volderstraat 24, Gent
Dierickx S. J., Dr M.
Minderbroederstraat 11, Leuven
Draye, Dr H.
Winkelse steenweg 60,
Herent-Leuven
Faider-Feijtmans, Mevr. Dr G.
Musee de Marienmont,
Morlanwelz (Henegouwen)
Faille d'Huysse, Mme la Bar.
A. de la
26 rue Ortelius, Brussel
Houtte, Dr J. A. van
Eegenhoven, Leuven
Jacob, W. G. s'
Leuvenseweg 5, Brussel
Kalken, Dr Fr van
F. D. Rooseveltlaan 144, Brussel
Kessels, Mevr. H.
Avenue Franklin Roosevelt 50,
Brussel
Lejeune, Dr J.
Rue du Rewe 2 bis, Luik
Lissens, Dr R. F.
Jules Lejeunestraat 6,
Elsene-Brussel
Lousse, Dr E.
Brainestraat 10, Blanden-Leuven
Luykx-Fancke, Mevr. Dr E.
12, Laneaustraat, Brussel
Maes, Dr Louis Th.
Bleekstraat 38, Mechelen
Nauwelaerts, Dr M. A.
Ridder Dessainlaan 51, Mechelen
Picard, Leo
Dropstraat 108, MortselAntwerpen
Scheerder, J.
Weg op As 36, Genk (Lb.)
Schmook, Dr G. E. K.
Volhardingstraat 70, Antwerpen
Smits, Dr A.
St. Pietersabdij, Steenbrukge
Sterck, Dr J. F.
Collegestraat 11, St. Geeraardsbergen
Sturler, Jhr Dr J. V. de
96 Avenue Montjoie, Brussel
Verbist, C. J., Dr G. H.
College to Melle bij Gent
Verbruggen, J. F.,
Groenstraat 19, Vilvoorde
'Verheijden, Dr A. L. E.
28 Straatweg naar Koningslo,
Vilvoorde
Verlinden, Dr C.
Diamantlaan 132, Brussel
Voet, Dr L.
De Vrierestraat 33, Antwerpen
Willaert S. J., P. Dr L.
59 rue de Bruxelles, Namen
CHINA
Eerenbeemt, Dr A. J. J. M. van den
San cheng koung Ninghia
Province
DUITSLAND
Eggen van Terlar, Mr J.
Maarslach 2, Bonn
Sproemberg, Dr H.
Seminar fur mittelalterliche Geschichte, Peterssteinweg 2,
Leipzig C 1.
ENGELAND
Bindoff, Dr S. T.
Queen Mary College, University
of London, Mile End Road. E. 1
Grierson, Dr Philip
Gonville and Caiuscollege,
Cambridge
Kerling, Dr N. J. M.
26 Upper Park Road,
London N.W. 3
Nobbs, Dr Douglas
51 Craiglockhart Avenue,
Edinburgh II
XXI
Renier, Dr G. J.
7 Montpelier Row,
Twickenham (Middlesex)
Wilson, Charles
Jesus College, Cambridge
FRANKRIJK
Coornhaert, E.
3 Rue Paillet, Parijs V.
Haagen, Dr J. K. van der
11 Route de Saint Prix, St Leu —
la Foret (S. et 0.)
Reesink, Mej. Dr H. J.
„Lafitte"„ Rue Charleshoff 29,
Neuilly sur Seine
Schillings, Dr A. J. M. H.
Villa Jeanne d'Arc, Sonnant
d'Uriage (Dep. de l'Isere)
Schuyt, Dr W. J.
16, rue de Monthery, St Michelsur-Orge (S. et 0.)
INDONESIE
Algra, A.
Javaweg 78, Djakarta (Java)
Cense, Dr A. A.
Soemenepweg 12, Djakarta (Java)
ITALIE
Poelhekke, Dr J. J.
Istituto Storico Olandese,
12 Via Omera, Rome
Smedt, Oskar de
Via Lovanio 5, Milaan
LUXEMBURG
Weber, Dr Paul
8 Avenue de 1'Arsenal,
Luxembourg
SPANJE
Maranon y Posadillo, Dr G.
Avenida del Generalisimo 59,
Madrid
Maura y Gamazo, Gabriel,
Duque de Maura,
Calle de Miguel Angel 9,
Madrid
VERENIGDE
STATEN VAN AMERIKA
Barbour, Miss V.
Vassar College, 158 College Ave,
Poughkeepsie (N.Y.)
Davies, David W.
Librarian of the Claremont Colleges Library, Harper Hall,
Claremont (Cal.)
Folmer, Henry
1246 Troystreet, Denver 8 (Cal.)
Murray, John J.,
History department, University
of Indiana, Bloomington
Santen, Mr C. W. van
49, West 49th street,
New York 20
Vixeboxse, Dr J.
c/o Netherlands Delegation to
U.N.O. 10 Rockefeller Plaza, 3 rd
floor, room 301, New York 20
WEST-INDIE
Goslinga, Dr W. J.
p.a. Dep. v. Onderwijs,
Willemstad. Curacao (N.A.)
Krafft, Dr Ds A. J. C.
Berg Carmelweg 2,
Willemstad. Curacao (N.A.)
Latour 0. P., Pater M. D.
Pastorie Pietermaai,
Curacao (N.A.)
Lemmink, Dr F. H. J.
Cerrito,
Willemstad. Curacao (N.A.)
Meeteren, N. van
Huize Groot Westerhout,
S. b. N. v. Staverenweg 40, van
Engelen, Curacao (N.A.)
Meijer, W.
directeur H. B. S.
Willemstad. Curacao (N.A.)
XXII
Meijer, Dr J.
Heerenstraat 58, Paramaribo
Try Ellis, Dr W. Ch. de la
Willemstad. Curacao (N.A.)
ZUID-AFRIKA
Alphen, Dr G.
Beckettstraat 159, Pretoria
Bax, Dr D.
Meyerhof Woonstelle 14,
Kampstraat, Tuine-Kaapstad
BOeseken, Mej. A. J.
„Oranjezicht" Rosmeadlaan 19,
Kaapstad
Bokhorst, Dr M.
Clarkstreet 303, BrooklynPretoria
Bosman, Dr D. B.
Klein Belderberg, Somerset-West,
Kaapstad
Coetsee, Dr A. J.
Postbus 1176, Johannesburg
Engelbrecht, Dr S. P.
Universiteit van Pretoria,
Postbus 988, Pretoria
Gast, Mej. A.
c/o Die Nasionale Museum,
Bloemfontein
Merwe, Dr P. J. van der
Monkadanstraat, Stellenbosch
Thom, Dr H. B.
Departement van geskiedenis,
Universiteit, Mosterdrif,
Stellenbosch
ZWEDEN
Dahl, Folke
27, Hackspettsgatan, Goteborg
BIJLAGE B
Van de onderstaande uitgaven, is, voor zover zij voorhanden zijn, voor
de leden van het Historisch Genootschap een exemplaar tegen de helft
van de prijs to bekomen en wel tot en met Bijdragen en Mededelingen
46ste deel, Werken 3de Serie deel 49 en Verslag Alg. Vergadering 1923.
Van de daarna verschenen delen dezer Serien is de prijs voor de leden
tussen haakjes achter de handelsprijs vermeld. Men wende zich daarvoor
direct tot de bibliothecaris van het Historisch Genootschap, Wittevrouwenstraat 11, Utrecht.
UITGAVEN
van het
HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT
(de met * getekende delen zijn uitverkocht)
KRONI JK. 1846-1875.
.1 1,55
17e jaargang
„ 1,55
18e jaargang
f 1,55
1,55
„ 2,60
19e jaargang
2,10
2,60
20e jaargang
2,10
2,10
21e jaargang
2,10
* 7e jaargang
3,15
22e jaargang
2,10
* 8e jaargang
3,15
23e jaargang
„ 2,60
* 9e jaargang
3,15
3,15
24e jaargang
„ 2,60
*10e jaargang
25e jaargang
„ 3,15
lie jaargang
1,05
26e jaargang
12e jaargang
1,05
27e jaargang
13e jaargang
14e jaargang
1,55
28e jaargang
1,55
29e jaargang
15e jaargang
1,55
30e jaargang
2,60
, 2,60
2,60
" 2,60
3,15
16e jaargang
1,55
31e jaargang
2,60
2e jaa,rgang
1)
3e jaargang
* 4e jaargang
* 5e jaargang
6e jaargang
* le deel, le stuk
* le deel, 2e stuk
* 2e deel, le stuk
1)
10
BERIGTEN. 1846-1863.
. I 1,55 * 2e deel, 2e stuk
. , 1,55 ' * 3e deel, le stuk
„ 1,55
* 3e deel, 2e stuk
De eerste jaargang is niet in druk verschenen.
. .
f 4,-
. . ,, 1,55
.
„
1,55
XXIV
* 4e deel, le stuk
* 4e deel, 2e stuk
* 5e deel, le stuk
5e deel, 2e stuk
.
.
.
. f 2,10
„ 1,55
„ 1,55
„ 1,05
6e deel, le stuk
6e deel, 2e stuk
7e deel, le stuk
7e deel, 2e stuk
CODEX DIPLOMATICUS
* Eerste serie (in 4' ) . 1848. le deel . . *
*
*
*
le deel, le afd.
le deel, 2e afd.
2e deel, le afd.
2e deel, 2e afd.
3e deel, le afd.
Tweede serie (in 8° ) . 1852-1863.
3e deel, 2e afd.
. f 2,60
4e deel, le afd.
. „ 2,60
4e deel, 2e afd.
„ 3,65
5e deel
„ 2,10
6e deel
„ 2,10
Register op de Kronijk van 1846-1854. 1857 .. :
f
10
:055
,, 1,05
„ 1,55
„ 2,60
. f 5,45
1,55
1,55
1,55
,, 4,20
1,05
f
/5
55
55
„ 1,55
* Register op de onderwerpen, behandeld in de Kronijk, de
Berigten en de Codex diplomaticus. 1877 . .
„ 1,55
BI JDRAGEN EN MEDEDELINGEN 1878-1949.
24e deel
. f 2,90
f 2,60
* le deel
*25e deel
,, 2,60
.
2e deel
" 43, 7105
26e deel
,, 2,60
* 3e deel
,,
27e deel
6,80
* 4e deel4,20
28e deel
„ 6,80
„ 3,15
* 5e deel
29e deel
5,50
6,30
* 6e deel
30e deel
5.75
„ 5,25
* 7e deel
31e deel
„ 6,30
3,80
* 8e deel
3,40
32e
dee!
,,
5,75
d ee l
55
,, 6,05
33e deel
1.0e deel
3,15
„ 6,80
34e deel
„ 3,65
1 le deel
2,35
35e deel
12e deel
,, 3,1 5
„ 4,20
36e deel
2,60
3e deel
13e
37e deel
14e deel„
4,45
,, 2,10
38e deel
15e
deel„
55:225
2,50
5
39e deel
16e deel
„ 2,60
„ 3,40
17e deel
, 2,10 *40e deel
„ 4,20
41e
deel
18e deel
„ 3,15
„ 3,15
42e deel
,, 2,90
19e deel
„ 3,40
,, 1,85
43e deel
20e deel
44e deel
,, 2,35
3,65
21e deel
„ 2,60
45e deel
3,95
22e deel
6,30
46e deel
,, 2,60
23e deel
55
77
55
9e
55
55
55
55
XXV
47e deel
48e deel
49e deel
50e deel
51e deel
52e deel
53e deel
54e deel
55e deel
56e deel
57e deel
6,80 (1 5,25) 1)
„ 6,30 („ 5,-)
7, 35 (1 5,25)
•
• ,, 7,85 („ 5,25)
6,55 („ 4,20)
8,15 („ 5,25)
4,70 („ 2,35)
5,50 („ 2,90)
7,60 („ 3,95)
5,- („ 2,60)
7,60 („ 3,95)
f
58e deel
59e deel
60e deel
61e deel
62e deel
63e deel
64e deel
*65e deel
66e deel
* 672 deel
• f
•
•„
•
1,
•
•
5,
•
,1
•
5,
•
5,
•
,5
6,55 (1 3,40)
5,- („ 2,60)
5,50 („ 2,90)
5,- („ 2,60)
3,95 („ 2,10)
5,- („ 2,60)
5,25 („ 2,75)
11,75 („ 6,-)
7,--- („ 3,50)
10,75 („ 5,50)
WERKEN
Nieuwe serie. 1863-1899.
*1. Annales Egmundani. 1863 . f 1,05
2. Verbaal van de buitengewone ambassade naar
Engeland in 1685. 1863 ..
„ 1,05
3. Memorièn van Roger Williams. J. T. Bodel Nvenhuis, 1864 .
„ 1,05
*4. Kronijken van Emo en Menko. Feith en Acker
Stratingh, 1866 ..
„ 1,55
*5. Hortensius, Over de opkomst en den ondergang
van Naarden. Peerlkamp en A. Perk, 1866 . . „ 1,55
*6. Kronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke (gewoonlijk genaamd Kronijk van den Clerc
uten laghen landen bi der see). 1867 . .
„ 1,05
7. Kronijk van Eggerik Egges Phebens, 1565-1594.
H 0. Feith, 1867 ..
„ 1,05
*8. Verwijs, De oorlogen van Albrecht van Beieren
met de Friezen in de laatste jaren der XIVe
eeuw. 1869
..
„ 2,60
9. Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen by den koning van Denemarken, den NederSaxischen kreits en den koning van Zweden,
1625. 1867
.
1.05
1 ) Van hier of wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genootschap
achter de handelsprijs tussen haakjes de ledenprijs vermeld.
XXVI
10. Verbaal van de ambassade van Aerssen, Joachimi
en Burmania naar Engeland, 1625. 1867 . .
1 1,05
11. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes
Wtenbogaert, 1584-1644. I (1584-1618). H. C.
Rogge, 1868 .
„ 1,55
12. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes
Wtenbogaert, 1585-1644. II 1 (1618-1621).
H. C. Rogge, 1869 ..
55 1,05
13. Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint
Ondaatje. Mrs. C. M. Davies, 1870 ..
„ 1,55
14. Verhooren en andere bescheiden betreffende het
rechtsgeding van Hugo de Groot. R. Fruin, 1871
„ 2,10
15. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes
Wtenbogaert, 1585-1644. II 2 (1621-1626).
H. C. Rogge, 1871 . .
„ 2,10
*16. Memorien en adviezen van Cornelis Pieterszoon
Hooft. I. 1871
„ 2,10
17. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes
Wtenbogaert, 1585-1644. III 1 (1626-1627).
H. C. Rogge, 1872
„ 2,10
18. Onderzoek van 's Konings wege ingesteld omtrent
de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567.
J. van Vloten, 1873 .
„ 1,55
19. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes
Wtenbogaert, 1585-1644. III 2 (1628-1629).
H. C. Rogge, 1873 . .
„ 2,60
20. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes
Wtenbogaert, 1585-1644. HI 3 (1630). H. C.
.............
R ogge, 1874
„ 2,10
*21. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder
het Henegouwsche huis. I. H. G. Hamaker, 1875
„ 2,60
22. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes
Wtenbogaert, 1585-1644. III 4 (1631-1644).
H. C. Rogge, 1875 . ..
Joumaal
van Constantijn Huygens den zoon, 1688*23.
1696. I. 1876 ..
*24. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder
het Henegouwsche huis. II H. G. Hamaker, 1876
„ 1,55
„ 7,05
„ 2,60
XXVII
*25. Journaal van Constantijn Huygens den zoon, 16881696. II. 1876 .
f 8,30
*26. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder
het Henegouwsche huis. III. H. G. Hamaker, 1878
27. Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen
van de Poll. W. H. de Beaufort, 1879 .
27b .Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen
*27b
van de Poll. (Aanhangsel). J. A. Sillem, 1879 *28.
HENRICUS BomEuus, Bellum Trajectinum. 1878 „ 1,05
„ 1,05
*29. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder
het Henegouwsche huis. I. H. G. Hamaker, 1879 7,
*30. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder
het Henegouwsche huis. II H. G. Hamaker, 1880
„ 3,15
*31. S. Muller Fz., Lijst van Noord-Nederlandsche
kronijken, met opgave van bestaande handschriften
en literatuur. 1880 .
*32. journalen van Constantijn Huygens den zoon, 1673..
1678. 1881
33.. Negociations du comte D'Avaux, ambassadeur a la
cour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698.
I. J. A. Wijnne, 1882 . .
34. Negociations du comte D'Avaux, ambassadeur a la
cour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698.
II. J. A. Wijnne, 1882 ..
35. Negociations du comte D'Avaux, ambassadeur a la
cour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698.
III 1. J. A. Wijnne, 1883 .
36. Negociations du comte D'Avaux, ambassadeur a la
cour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698.
III 2. J. A. Wijnne, 1883 .
*37. Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan
Doge en Senaat van Venetie in 1616-1618, benevens Verslag van Trevisano betreffende zijne
tending naar Holland in 1620. 1883 . . *38. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. I. 1884 . .
*39. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan
de Kaap de Goede Hoop, 1652-1662. I (16521655). 1884
.
„ 2,60
5,
3,15
3,15
„ 1,05
,, 3,65
„ 2,60
„ 2,60
„ 2,60
„ 2,60
„ 3,65
„ 3,65
„ 8,20
XXVIII
*40. Rijmkroniek van Melis Stoke. I. W. G. Brill, 1885
f 2,60
41. De geschillen over de of Banking van het krijgsvolk
in de Vereenigde Nederlanden in de jaren 1649 en
1650. J. A. Wijnne, 1885 . *42. Rijmkroniek van Melis Stoke. II. W. G. Brill, 1885 ,,
2,60
,,
2,60
43. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. II. 1886 ..
„ 1,55
44. Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer
Arend van Dorp, heer van Maasdam. I. J. B. J. N.
ridder De van der Schueren, 1887 . . „ 3,15
*45. Memorien van Mr. Diderik van Bleyswijk, burgemeester van Gorichem, 1734-1755. Theod. Jorissen,
1887
„ 3,15
*46. Journalen van Constantijn Huygens den zoon, 1680
—1682 en 1649-1650. 1888 .
„ 2,30
*47. Correspondentie van en betreffende Lodewijk van
Nassau en andere onuitgegeven documenten. P. J.
Blok, 1887
,, 3,05
*48. De kroniek van Sicke Benninge. le en 2e deel
(Kroniek van Van Lemego). J. A. Feith, met eene
inleiding van P. J. Blok, 1887 ..
„ 2,50
*49. Quedam narracio de Groninghe, de Thrente, de
Covordia et de diversis aliis sub diversis episcopis
Trajectensibus. C. Pijnacker Hordijk, 1888 . . „ 2,20
* 50. Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer
Arend van Dorp, heer van Maasdam. II. J. B. J. N.
ridder De van der Schueren, 1888 . .
„ 2,60
51. Documents concernant les relations entre le duc
d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). I. (15761578) P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1889
,, 7,15
52. Resolution van de vroedschap van Utrecht betreffende de Akademie, 1632-1812. J. A. Wijnne en
Lucie Miedema, 1888, 1900 ..
,, 7,35
53. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht,
1325-1336, I. S. Muller Fz., 1889 . . „ 5,25
54. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht,
1325-1336. II. S. Muller Fz., 1891 . . ,, 5,75
XXIX
55. Documents concernant les relations entre le duc
d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). II (1578—
1579). P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1890 . f 4,70
56. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven
stukken hem betreffende. III. 1890 .
„ 1,30
57. Documents concernant les relations entre le duc
d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). III (15971581) P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1891 . „ 4,70
58. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan
de Kaap de Goede Hoop, 1652-1662. II (16561658). 1892
„ 4,20
59. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan
de Kaap de Goede Hoop, 1652-1662. III (16591662). 1893 .
„ 4,20
60. Documents concernant les relations entre le duc
d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). IV (15811583). P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1898 . „ 2,60
61. Documents concernant les relations entre le duc
d'Anjou et les Pays-Bas, (1576-1584). V (15831584). P. L. Muller en Alph. Diegerick, 1899 .
„ 4,70
Derde serie. 1894-1952.
1. Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales,
1566-1616. R. Fruin, 1894 .
„ 4,20
2. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht, 12841424. C. M. Dozy, 1891 .
„ 1,30
*3. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht.
S. Muller Fz., 1892 .
„ 2,60
*4. Brieven van prins Willem V aan baron Van Lijnden
van Blitterswijk. F. de Bas, 1893 ... „ 1,55
5. Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicquefort, 1668-1674, F. J. L. Kramer, 1894 . .
„ 2,60
6. Rekeningen van de gilden van Dordrecht, 14381600. J. C. Overvoorde, 1894 ..
„ 1,55
* 7. H. BONTEMANTEL, De regeeringe van Amsterdam
soo in 't civiel als crimineel en militaire, 16531672. I. G. W. Kernkamp, 1897 . .
.1,
4,0
9. .
XXX
8. H. BONTEMANTEL, De regeeringe van Amsterdam
soo in 't civiel als crimineel en militaire, 16531672. II. G. W. Kernkamp, 1897 ..
f 4,20
9. Rekeningen der stad Groningen uit de 16e eeuw.
P. J. Blok, 1896 . . .
„ 2,10
10. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes,
1659-1673. I. C. J. Gonnet, 1899 .
,3
3,15
11. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes,
1659-1673. II. C. J. Gonnet, 1909 ..
5,
3,15
12. Diarium Everardi Bronchorstii sive Adversaria omnium quae gesta sunt in academia Leidensi, 15911627. J. C. van Slee, 1898 . .
„ 1,30
Narratio de
inchoatione domus clericorum in Zwollis, met akten
en bescheiden betreffende dit Fraterhuis. M. Schoen.
gen, 1908
,, 9,20
14. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek,
(1747-1787). I 1747-1780. F. J. L. Kramer,
1901 .
„ 6,80
15. Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo
de Groot. H. C. Rogge, 1902 .
„ 7,85
13.
16.
JACOBUS TRAIECTI alias DE VOECHT,
GERARDUS GELDENHAUER NOVIOMAGUS, Collecta-
nea. J. Prinsen J. Lzn., 1901 ..
„ 3,95
17. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek,
(1747-1787). II 1780-1781, F. J. L. Kramer,
1903 .
„ 7,85
*18. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672, I 16501657 (1658). R. Fruin (f) en G. W. Kernkamp,
1906 .
„ 6,80
19. Notulen, gehouden ter Statenvergadering van Holland door Hop en Vivien, 1671-1675. N. Japikse,
1904 .
„ 5,75
*20. Willelmi, capellani in Brederode, postea monachi
et procuratoris Egmondensis Chronicon. C. Pijnacker
Hordijk, 1904 ...
„ 4,10
21. Diarium van Arend van Buchell. G. Brom en
L. A. van Langeraad, 1907 ..
„ 7,35
XXXI
22. Register op de Journalen van Constantijn Huygens
Jr. 1906 . .
I 4,10
23. Journalen van de admiralen Van -Wassenaer-Obdam
en De Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de
Deensche wateren, 1658-1660. G. L. Grove, 1907 „ 3,65
24. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek,
(1747-1787). III 1781-1782. A. J. van der
Meulen, 1910
.
„ 6,80
25. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672, II (1657)
1658-1664. R. Fruin (t) en N. Japikse, 1909 .
„ 7,10
*26. Journaal der reis van den gezant der 0.-I. Cornpagnie Joan Cunaeus naar Perzie in 1651-1652,
gehouden door Cornelis Speelman. A. Hotz, 1908 „ 6,80
27. De kroniek van Abel Eppens tho Equart. I. J. A.
Feith en H. Brugmans, 1911 ..
„ 7,10
28. De Kroniek van Abel Eppens tho Equart. II. J. A.
Feith en H. Brugmans, 1911 ..
5, 8,90
29. Verslagen van kerkvisitatien in het bisdom Utrecht
uit de 16de eeuuw. F. A. L, ridder van Rappard (t)
en S. Muller Fz., 1911
.
„ 5,75
30. Depéches van Thulemeyer, 1763-1788. R. Fruin (t)
en H. T. Colenbrander, 1912 .
„ 7,35
31. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672. III
1665-1669. R. Fruin (t) en N. Japikse, 1912 .
„ 6,30
32. Stadsrekeningen van Leiden, 1390-1434. I 1390—
1424. A. Meerkamp van Embden, 1913 . .
„ 5,50
33. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672. IV
1670-1672. R. Fruin (t) en N. Japikse, 1913 . . „ 6,30
34. Stadsrekeningen van Leiden, 1390-1434. II 14241434. A. Meerkamp van Embden, 1913 .
,, 5,75
35. Aanteekeningen en Verbeteringen op het in 1906
door het Historisch Genootschap uitgegeven Register
op de Journalen van Constantijn Huygens den zoon.
Jhr. J. H. Hora Siccama (t), 1915 .
„ 8,40
36. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek,
(1747-1787). IV 1781-1783. A. J. van der
Meulen, 1915 . .
„ 7,85
XXXII
*37. Alperti Mettensis De diversitate temporum. A. Hulshof, met eene inleiding van C. Pijnacker Hordijk (t),
1916 .
f
1,30
38. Bescheiden betreffende de provinciale organisatie
der Hollandsche lakenbereiders (de zgn. Droogscheerderssynode). N. W. Posthumus, 1917 . . .
,, 3,15
39. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, (1747-1787). V 1784-1785. F. J. L.
Kramer, 1917 .
„ 7,85
40. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek,
(1747-1787). VI 1785-4788. F. J. L. Kramer,
1918
„ 8,40
41. De twee reizen van Cosimo de Medici, Prins van
Toscane, door de Nederlanden, 1667-1669. Journalen en Documenten. G. J. Hoogewerff, 1919 . .
„ 6,30
*42. Brieven aan Johan de Witt. I 1648-1660.
R. Fruin (t) en N. Japikse, 1919 .
„ 6,05
43. Kerkeraadsprotocollen der Nederduitsche vluchtelingenkerk to Londen, 1560-1563. A. A. van Schelven, 1921 „ 10,50
*44. Brieven aan Johan de Witt. II 1660-1672.
R. Fruin (t) en N. Japikse, 1922 .
„ 13.10
*45. Bepalingen en Instruction voor het bestuur van de
buitendistricten van de Kaap de Goede Hoop, 1805.
G. W. Eybers, met een inleiding door S. J. Fockema
Andreae (t), S. van Brakel en den uitgever, 1922
,, 2,35
46. De rekeningen der Graven en Gravinnen uit het
Henegouwsche Huis. I. Rekeningen van Jan II en
Philippine van Luxemburg, Johanna van Valois en
Willem IV. H. J. Smit, 1924 .
„ 8,90
47. Correspondance francaise de Marguerite d'Autriche,
duchesse de Parme avec Philippe II. T. I fevrier
1565 jusqu'a la fin de 1567. R. C. Bakhuizen van
den Brink (t) en J. S. Theissen, 1925 . .
„13,10
48. Memorièn en Adviezen van Cornelis Pietersz. Hoof t.
II. H. A. Enno van Gelder, 1925 ..
,, 7,85
XXXIII
49. Het leven van een Vloothouder. Gedenkschriften
van M. H. Jansen, gep. Schout-bij-Nacht-titulair,
Lid van den Raad van State, geb. 10 Sept. 1817,
overt: 10 Sept. 1893. S. P. l'Honore Naber, 1925
f 7,60
50. Rekeningen van het bisdom Utrecht, 1378-1573.
I. Rekeningen over het wereldlijk gezag van den
bisschop. Eerste stuk: Rekeningen van het Nedersticht. Tweede stuk: Rekeningen van het Oversticht;
Aanhangsel: Rekeningen van de bisschopstienden.
K. Heeringa, 1926 . ....... . f 10,50 (1 7,85) 1)
51. De Nationale Organisatie der Lakenkoopers tijdens
de Republiek, N. W. Posthumus, 1927 . .
„ 7,60 („ 5,—)
52. Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche
Klarissen en Tertiarissen v6Or de Hervorming.
5, 3,40 („ 1,85)
David de Kok, 1927 .
*53. Piet Heyn en de Zilvervloot. S. P. l'Honore Naber
. „ 13,10 („ 7,85)
en Irene A. Wright, 1928 . .
54. De rekeningen der Graven en Gravinnen uit het
Henegouwsche huis. II. Nalezing. H. J. Smit, 1929 „ 8,90 („ 6,30)
55. Bescheiden aangaande de hervorming der tucht in de
abdij van Egmond in de 15de eeuw. Chr. S. Dessing,
1930 . .
(„ 3,95)
,,
56. Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van
Leycester, en andere documenten betreffende zijn
Gouvernement-Generaal in de Nederlanden, 1585—
„ 7,85 („ 5,25)
1588, I. H. Brugmans, 1931 .. 57. Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van
Leycester, en andere documenten betreffende zijn
Gouvernement-Generaal in de Nederlanden, 15857,85 („ 5,25)
1588, II H. Brugmans, 1931 ...
58. Correspondentie van Robert Dudley, Graaf van
Leycester, en andere documenten betreffende zijn
Gouvernement-Generaal in de Nederlanden, 15851588, III H. Brugmans, 1931 .. „ 7,85 („ 5,25)
59. Rekeningen van het bisdom Utrecht, 1378-1573.
II. Rekeningen van het geestelijk gezag van den
bisschop K. Heeringa, 1932 .. . . „ 10,25 („ 5,25)
1) Van bier of wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genootschap
achter de handelsprijs tussen haakjes de ledenprijs vermeld.
XXXIV
60. Rekeningen van het bisdom Utrecht, 1378-1573.
III. Inleiding en indices. K. Heeringa, 1932 . . f 3,15 (f 1,55)
61. Fontes Egmundenses. 0. Oppermann, 1933 . „ 11,30 („ 5,75)
62a. Annales Egmundenses. Handuitgave. 0. Oppermann
, 1933 . .
• „ 2,— („ 1,05)
62. Briefwisseling en aanteekeningen van Willem Bentinck, heer van Rhoon (tot aan den dood van Willem
IV, 22 October 1751). I. Tot aan de praeliminairen
van Aken (30 April 1748). C. Gerretson en P. Geyl,
1934 ..
• „ 7,85 („ 3,95)
*63. Nederlandsche Zeevaarders op de eilanden in de
Cardibische zee en aan de kust van Columbia en
Venezuela gedurende de jaren 1621-1648 (9).
I 1621-1641. Irene A. Wright, vertalingen van
C. F. A. van Dam, 1934 ..
. „ 12
12,85
, ( „ 6 , 55)
64. Nederlandsche Zeevaarders op de eilanden in de
Caralbische Zee en aan de kust van Columbia en
Venezuela gedurende de jaren 1621-1648 (9).
II 1635-1648 (9). Irene A. Wright, vertalingen van
C. F. A. van Dam, 1935 ...
. „ 7,10 („ 3,65)
65. Acta et Decreta Senatus, Vroedschapsresolutien en
andere bescheiden, betreffende de Utrechtsche Academie. I. Tot April 1674. G. W. Kernkamp, 1936 . „ 8,90 („ 4,70)
66. Regesten van oorkonden betreffende de Bisschoppen
van Utrecht uit de jaren 1301-1340. J. W. Berkelbach van der Sprenkel, 1937 ..
. „ 11,25 („ 5,25)
67. Notulen gehouden ter vergadering der Staten van
Holland in 1670 door Hans Bontemantel, bewerkt
en uitgegeven door C. G. Smit, 1937 . . . „ 5,50 („ 2,90)
68. Acta et Decreta Senatus, Vroedschapsresolutien en
andere bescheiden, betreffende de Utrechtsche Academie. II. Tot 1 April 1766. G. W. Kernkamp, 1938 „ 8,90 („ 4,70)
69. De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche Huis. III. Inleiding, H. J. Smit, 1939 . . „ 4,70 („ 2,35)
70. Notae Quotidianae van Aernout van Buchell.
. „ 2,60 („ 1,30)
J. W. C. van Campen, 1940 . .
Acta
et
Decreta
Senatus.
Vroedschapsresolutien
en
71.
andere bescheiden, betreffende de Utrechtsche Academie. III. Tot November 1815. G. W. Kernkamp,
1940 .
. „ 8,90 („ 4,70)
XXXV
72. Indices van persoons- en plaatsnamen op de grafelijkheidsrekeningen van Holland, Zeeland en Henegouwen, M. I. van Soest (t) en Ph. van Hinsbergen,
1941 . .............. . f 4,70 (f 2,35)
73. Rapporten van de gouverneurs in de provincial
1840-1849. I (1840-1842). A. J. C. Riiter, 1941 „ 7,75 („ 4,)
74. Correspondance francaise de Marguerite d'Autriche,
duchesse de Parme, avec Philippe II. T. II. Suppl.
du 16 fevrier 1565 jusqu'au 27 septembre 1566, avec
les pieces justificatives. H. A. Enno van Gelder,
. „ 15,— („ 8,—)
1941 ..
75. Correspondance francaise de Marguerite d'Autriche,
duchesse de Parme, avec Philippe II. T. III. Suppl.
3 octobre 1566 jusqu'au 7 fevrier 1568, avec
les pieces justificatives. H. A. Enno van Gelder,
1942 . .
• ,, 15,
(,, 8,)
76. Krijgskundige aanteekeningen van Johan den Mid. „ 4,75 („ 2,50)
delste van Nassau. J. W. Wijn, 1947 .
77. Rapporten van de gouverneurs in de provincien
1840-1849. II (1843). A. J. C. Riiter, 1949 . . „ 4,50 („ 2,25)
78. Rapporten van de gouverneurs in de provincien
1840-1849. III (1844, 1845). A. J. C. Riiter, 1950 „ 13,25 („ 6,75)
79. Stukken betreffende de geschillen tussen hertog
Arnold van Gelre en Nijmegen (1458-1459),
. „ 2,25 („ 1,25)
W. Jappe Alberts, 1952 . .
Vierde serie. 1952—
1. The correspondence 1701-1711 of John Churchill
and Anthonie Heinsius. B. van 't Hoff, 1951 . . „ 35,—(„ 18,—)
Abraham de Wicquefort, Histoire des Provinces-Unies
des Pays-Bas, depuis le parfait establissement de
cet estat par la paix de Munster. 4 volumes. I, 1861;
II, 1864; *HI, 1866; IV, 1874
f
Bullarium Trajectense. Romanorum Pontificum diplomata
usque ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum Trajectensem destinata. 2 tom. Gisb. Brom,
1891-1892
„ 12,60
16,80
XXXVI
Verslag van de algemeene vergadering der leden, ter
gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Genootschap op 16 April 1895 . ..
f 0,65
Verslag van de algemeene vergadering der leden op 20
. .
April 1897
,, 0,95
Verslag van de algemeene vergadering der leden op
14 April 1903 ..
,, 0,95
Verslag van de algemeene vergadering der leden op
29 Mei 1917 ..
„ 0,95
Verslag van de algemeene vergadering der leden, ter
gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Genootschap op 25 Mei 1920 . .
„ 0,80
Verslag van de algemeene vergadering der leden op
22 Mei 1923 ..
„ 0,80
Verslag van de algemeene vergadering der leden op
.
7 April 1926 ..
f
1,05 (f 0,80)1)
Verslag van de algemeene vergadering der leden op
11 April 1928 . .
„ 1,05 („ 0,80)
Verslag van de algemeene vergadering der leden op
26 April 1930 . .
„ 1,05 („ 0,80)
Verslag van de algemeene vergadering der leden op
30 Maart 1932 . .
„ 1,05 („ 0,80)
Verslag van de algemeene vergadering der leden op
20 April 1938 . .
„ 1,05 („ 0,80)
Verslag van de algemene vergadering der leden op
9 November 1946 .
,, 1 ,75 (,, 1,—)
Verslag van de algemene vergadering der leden op
15 Mei 1948 . .
„ 1,25 („ 0,75)
Verslag van de algemene vergadering der leden op
.
31 October 1949
„ 2,25 („ 1,25)
Verslag van de algemene vergadering der leden op
30 October 1950 .
„ 2,25 („ 1,25)
Verslag van de algemene vergadering der leden op
3 November 1951 .
„ 1,75 („ 1,-)
1 ) Van bier of wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genootschap
achter de handelsprijs tussen haakjes de ledenprijs vermeld.
XXXVII
*Regels voor het uitgeven van historische bescheiden,
vastgesteld door het Bestuur van het Historisch
Genootschap. 1915 . .
Item. Herz. door D. Th. Enklaar en A. J. van
de Ven, 1948 .
Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap.
3e uitgave. (1872) ..
le Supplement op den Catalogus der boekerij van het
Historisch Genootschap. (1882) .
2e Supplement op den Catalogus der boekerij van het
Historisch Genootschap. (1895) . ......
f 0,52
INHOUD
In memoriam Mr A. le Cosquino de Bussy . 3
Verslag van de Algemene Vergadering der leden van het
Historisch Genootschap, gehouden op Vrijdag 31 Oct. 1952
7
Verslag van de Algemene Vergadering der leden van het
Historisch Genootschap, gehouden op Maandag 2 Nov. 1953
15
Over de brieven van Jeanne d'Arc, door D. Th. Enklaar 23
Perizonius en de crisis der geschiedwetenschap in de
17-de eeuw (het historisch Pyrrhonisme) door H. Smitskamp
•
•
..........
•
•
•
.
Kasoverzichten 1951 en 1952 .
47
71
Bijdragen en Mededelingen
Afrekening van de Engelse koopman Reginald de Conductu betreffende de onkosten gemaakt voor vervoer en
berging van Engelse wol naar en in Dordrecht (1335—
1338), medegedeeld door Dr N. J. M. Kerling . . .
77
Briefwisseling van Mr R. G. van Polanen (1828-1832),
medegedeeld door Dr J. J. Westendorp Boerma . . 89
Bijlage A
Naamlijst der leden van het Historisch Genootschap I
Bijlage B
Uitgaven van het Historisch Genootschap . . . XXIII