Toespraak vicerector, prof. dr. Marc Depaepe

Download Report

Transcript Toespraak vicerector, prof. dr. Marc Depaepe

UNIVERSITAS
NON
MORITUR
Openingstoespraak
Academiejaar 20162017
Marc Depaepe
Vicerector KU Leuven@Kulak
1
Mijnheer de rector, mijnheer de voorzitter, geachte
genodigden, beste collega’s en, uiteraard, beste
studenten,
2016-2017 dient zich als een uitdagend academiejaar
aan. Niet alleen omdat er in mei rectorsverkiezingen
zijn, maar tegelijk omdat het voor mij persoonlijk haast
letterlijk een nieuwe mijlpaal uitzet. Vandaag ga ik
immers het veertigste academiejaar in van mijn
professionele carrière aan de KU Leuven, een jubileum
dat in onze taal wordt aangeduid met fonkelende
adjectieven zoals smaragd en robijn.
Zoiets nodigt onwillekeurig uit tot het opmaken
van een balans. Niet dat ik hier een overzicht zal geven
van de beleidsrealisaties van de laatste jaren. Deze zijn
hoe dan ook de vrucht van collectieve inspanningen en
kunnen geenszins op het conto van individuele
campusrectoren worden geschreven. Precies daarom
heb ik deze toespraak enigszins anders aangepakt. Meer
bepaald als enkele losse beschouwingen over de vraag
waar het er voor mij, na al die tijd, nog steeds op
aankomt in de universiteit en in het bijzonder op de
campussen in West-Vlaanderen, waarvoor ik in de ploeg
van rector Torfs de verantwoordelijkheid mag dragen.
Enige aanspraak op originaliteit wordt daarbij niet
gemaakt. Terugvallen op gemeenplaatsen is
vanzelfsprekend geen alternatief, ook al kan ik er, ter
wille van de gedachtegang, soms moeilijk buiten.
Zo is het genoegzaam bekend dat onderwijs na de
Tweede Wereldoorlog steeds meer als een belangrijk
consumptiegoed werd ervaren. Voortgezet en hoger
onderwijs in het algemeen en het toen nog vrij elitaire
universitair onderwijs in het bijzonder hielden de belofte
in van een steeds betere toekomst. In de geest van de
schier ongebreidelde vooruitgangsideologie openden ze
het perspectief op de toegang tot vrij exclusieve
professies en daarmee ook op een toename van de
sociale mobiliteit, die als een soort eenrichtingsverkeer
Universitas Non Moritur
2
naar boven toe werd gepercipieerd. Vooral
arbeiderskinderen zouden van die mogelijke stijging op
de sociale ladder moeten profiteren en daar konden
kapitaalkrachtigen weinig op tegen hebben, want voor de
maatschappelijke evolutie was de jacht op talent in de
lagere sociale klassen broodnodig. Ook in België.
Zonder die input zou de industrie tegenover de ons
omringende landen aan concurrentiekracht inboeten en
daardoor onvermijdelijk terugvallen in het Europese
peloton.
Het is in het kader van die zogenaamde
democratisering van het universitaire onderwijs dat
Kulak meer dan een halve eeuw geleden is ontstaan.
Ongetwijfeld heeft de campus in meerdere, individuele
gevallen die hooggespannen verwachtingen ingelost.
Maar het neemt niet weg dat onderwijs op
maatschappelijk vlak – men hoeft er maar de intussen
wijd verbeide inzichten van Bourdieu en Passeron op na
te lezen – de sociale en culturele tegenstellingen veeleer
heeft vergroot dan verkleind. In die zin fungeert de
universiteit vermoedelijk nog altijd meer als een sociale
ongelijkmaker, dan als een sociale gelijkmaker.
Ondanks de steun van de Koning Boudewijnstichting
slagen wij er bijvoorbeeld nauwelijks in om kansarmen,
onder wie tegenwoordig heel wat adolescenten met een
andere culturele identiteit, naar Kulak te loodsen. Wat
er op wijst dat die historische democratiseringsopdracht
nog verre van voltooid is.
Overigens – en dat geldt mijns inziens ook voor
Kulak – zijn het over het algemeen de maatschappelijke
middengroepen die van de expansie van het universitair
onderwijs hebben geprofiteerd. Om ten minste twee
redenen hoeft dat niet te verwonderen. Enerzijds is de
moderne universiteit, een instelling die, net zoals alle
overige educatieve voorzieningen, vanaf het midden van
de 18de eeuw in de burgerlijke cultuur werd verankerd,
en anderzijds kregen de democratiseringstendensen van
de 20ste eeuw bovenal een meritocratisch uitzicht. Enkel
zij die het echt “verdienden” mochten, via allerlei sociale
Universitas Non Moritur
3
en financiële tegemoetkomingen, van de weldaden van
het (voortgezet) onderwijs genieten. Want onderwijs
kost geld – veel geld -, en de vraag, die in een liberaalkapitalistische samenleving onvermijdelijk de kop
opsteekt, is hoeveel men voor dat onderwijs over heeft.
Vandaar dat vrijwel elk streven naar een
pedagogisch egalitarisme, zelfs als het als promotie van
gelijke kansen werd opgevat, niet zonder meer kon
worden gerealiseerd. In Zweden, tijdens de jaren zestig
het walhalla van horizontaal, comprehensief opgevat
onderwijs (en daardoor mede inspiratiebron voor ons
VSO), luidde het dat elkeen weliswaar recht had op
onderwijs, maar dat de omvang van dit universele
mensenrecht toch diende te worden afgebakend in
functie van de plaats die men later in de samenleving zou
innemen.
Uiteindelijk hoeven we over dat alles in
Vlaanderen niet echt te klagen. In vergelijking met veel
andere landen hebben we toegang tot goedkoop en
tegelijk kwaliteitsvol onderwijs, dat trouwens voor
iedereen verplicht is tot 18 jaar. En de universitaire
expansie van de jaren 1960 heeft er voor gezorgd dat
vrijwel iedereen een hogeschool of universiteit heeft aan
zijn achterdeur. Wat min of meer schijnt tegemoet te
komen aan het keuzegedrag van Vlaamse studenten,
want die kiezen, zoals bekend, doorgaans de op een na
dichtste universiteit – ver genoeg om op kot te zijn, dicht
genoeg om elke week met de was naar huis te kunnen
en tussendoor nog iets mee te pikken van het
verenigingsleven in de heimat.
In tegenstelling tot vele andere landen rekruteren
onze hogescholen en universiteiten daardoor sterk
regionaal; de KU Leuven het minst van al, omdat zij via
de associatie en de integratie over heel Vlaanderen een
netwerk heeft kunnen uitbouwen. Daarmee werd de
vrees van wijlen Piet De Somer dat Leuven, ook inzake
rekrutering van studenten, een Hagelandse universiteit
zou worden, definitief verijdeld.
Universitas Non Moritur
4
Zulk een samenwerkingsverband is, zeker in
regio’s die niet over een eigen universiteit beschikten,
een probaat middel gebleken om verdere proliferatie
tegen te gaan. Eerder dan (zoals in Limburg is gebeurd)
nog meer lokale universiteiten op te richten, die in het
buitenland hun reputatie trouwens vanaf het nulpunt
zouden hebben moeten opbouwen, heeft men er in
West-Vlaanderen goed aan gedaan te profiteren van de
expertise van gevestigde universiteiten zoals de KU
Leuven, toch een van de meest toonaangevende op het
Europese vasteland. Of dat een voldoende legitimering
vormt voor de Vlaamse verkavelingspolitiek die er voor
heeft gezorgd dat Kortrijk, ter wille van de institutionele,
meer nog dan ideologische vrede, recentelijk een tweede
universitaire campus heeft gekregen, laat ik hier verder
in het midden.
Wel wil ik erop wijzen dat Kulak van meet af aan
naar een zo constructief mogelijke samenwerking heeft
gestreefd met de U Gent, zowel als met de hogescholen
VIVES en HOWEST, niet alleen in het kader van
“Kortrijk studentenstad”, maar vooral in de door de
provincie aangestuurde Technisch Universitaire
Alliantie (TUA) voor economische transformatie in
West-Vlaanderen. Dat die samenwerking intussen
eerder onderzoekgericht wordt uitgebouwd, ligt voor de
hand. Zolang studenten subsidieerbare eenheden
blijven, zal zeker in een demografisch regressief klimaat
met mogelijk tegenvallende inschrijvingscijfers,
coöperatief gedrag inzake planning en rationalisatie van
het instroomonderwijs problematisch blijven.
Wat de interne politiek van de KU Leuven zelf
betreft, ben ik ervan overtuigd dat er voldoende oog
moet zijn voor de regionale dimensie. Veel van de
Leuvense beslissingen, waaraan we overigens vanuit
West-Vlaanderen evenzeer constructief hebben
meegewerkt, dienen in de verschillende uithoeken van
ons netwerk een specifieke vertaalslag te krijgen, terwijl
er omgekeerd best ook aandacht is voor de
Universitas Non Moritur
5
verzuchtingen van de periferie, om daar, indien nodig,
effectief op in te spelen.
Op die manier werden intussen te Brugge zowel
als te Kortrijk een aantal speerpunten voor onderzoek
gedefinieerd die min of meer matchen met het lokale,
industriële weefsel: mechatronica, nieuwe materialen,
voeding en educatieve technologie, om er maar enkele
te noemen. Voor het onderwijs op onze campussen
kunnen dergelijke niches helpen om de aandacht niet
alleen te richten op de instroom, maar ook op de
uitstroom van studenten. Waarmee dan weer de
weliswaar relatieve, maar niettemin reële brain drain van
de West-Vlaamse intelligentsia kan worden tegengegaan.
Zo is Kulak, behalve traditionele opstapcampus
naar Leuven, ook een plek waar men vanuit Leuven of
elders kan terugkomen om, aansluitend bij de
specificiteit van het alhier gevoerde onderzoek, te
doctoreren, een postgraduaat, of – wie weet – in de
(verre?) toekomst mogelijk zelfs een nichegerichte
master[-na-master] te volgen. Mutatis mutandis zou
hetzelfde moeten kunnen gelden voor de studenten in
de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie die nu na
twee bachelor jaren de campus Brugge verlaten.
In onze beleidsvisie hebben we in dat opzicht de
switch bepleit van een zuivere rekruteringsmodus (aan
het begin) naar een complementaire specialisatiemodus
(aan het einde van de opleiding). Door haar goed
uitgebouwd netwerk kan de KU Leuven thans zowat
overal in Vlaanderen goede studenten rekruteren.
Sommige daarvan zouden, na een kort of lang verblijf
aan de moederuniversiteit, opnieuw naar de periferie
kunnen worden gestuurd voor hun specialisatie,
bijvoorbeeld in de industriële ingenieurswetenschappen,
waarvan we door de integratie meerdere opleidingen
hebben – zo ook te Brugge/Oostende, een campus die
trouwens mede dankzij gemeenschappelijke PR in het
Noorden en het Zuiden van de provincie aan een
spectaculaire revival is begonnen, maar dit ter zijde. Aan
de ene kant zou zo een ingreep de identificatie van de
Universitas Non Moritur
6
diverse campussen met de KU Leuven ten goede
kunnen komen en aan de andere kant zou ze tot een
verdere afstemming en rationalisatie van analoge
opleidingen kunnen leiden.
In elk geval bestaat de op het eerste gezicht nogal
paradoxale winst van dat model erin, dat precies door de
nadruk te leggen op het specifieke van elke regionale
campus, het regionalisme wordt overwonnen. Want
regionalisme kan nooit het einddoel zijn van een
universiteit. Dat staat zowel historisch als principieel
haaks op het idee van elke “universitas”. Vandaar dat
zulke specialisatieniches enkel op internationaal
competitief en succesvol onderzoek kunnen worden
geënt, hetgeen trouwens tegelijk de demarcatielijn vormt
met alle andere vormen van hoger onderwijs.
Wat dat betreft hebben de jongste jaren ten
overvloede uitgewezen dat er aan de KU Leuven in
West-Vlaanderen echt toponderzoek plaatsvindt,
bijvoorbeeld op het in deze opening in de kijker staande
onderzoek in de biomedische wetenschappen,
gebeurlijk in samenwerking met het plaatselijke
ziekenhuis AZ Groeninge, wat dan weer voor de
vorming van onze studenten in de geneeskunde unieke
kansen biedt. Het grootste voorrecht van een
universitaire vorming bestaat er immers in, les te mogen
krijgen uit eerste hand – dat wil zeggen van erg
gemotiveerde en daardoor erg enthousiaste en
hardwerkende academici, die, gebeten door hun
discipline, echt weten waarover ze spreken. Omdat ze
door hun eigen onderzoek, publicaties en deelname aan
congressen de facto meewerken aan de ontwikkeling
ervan binnen de sowieso geglobaliseerde, universitaire
ruimte. Straks laten we trouwens zo iemand aan het
woord.
Beste studenten, het kan wat paternalistisch
klinken, maar besef dat je nergens anders dan aan de
universiteit zoveel kansen krijgt om met toponderzoek
in contact te komen. Probeer dan ook mateloos van je
professoren te leren. Maar weet dat dit niet vanzelf zal
Universitas Non Moritur
7
gaan. Dat er naast het studentenleven ook nog iets
anders nodig is om te slagen. Intellectuele honger
bijvoorbeeld, die het doorzettingsvermogen kan
aanscherpen om de inspanningen die het studeren nu
eenmaal met zich brengt tot een goed einde brengen. En
waarin kan dat “goed einde” anders liggen dan in de
daadwerkelijke integratie van de opgedane kennis?
Wat me naadloos brengt tot het punt dat ik
vandaag echt wil maken. Want nog veel belangrijker dan
het aantal instellingen en campussen is natuurlijk de
inhoud en de kwaliteit van het universitaire aanbod.
Naast de specifieke beroepsopleiding en
vakkennis beoogt de universiteit een algemene vorming
– een idee dat in onze beleidsploeg (onder impuls van
vooral collega Pollefeyt) vorm heeft gekregen als the
(disciplinary) future self, met onder meer verwijzing naar
traditionele Bildungsidealen uit Duitsland. Het laat zich
raden dat ik van dat laatste een grote fan van ben, gelet
op mijn achtergrond en mijn eigen bijdrage tot
onderzoek en onderwijs in de voorbije veertig jaar. In
de huidige tijd, waaraan sociologen als Zygmunt
Bauman en Robert Sennet de overheersende
kenmerken van vloeibaarheid en flexibiliteit hebben
toegeschreven, hebben we mijns inziens niet zozeer
behoefte aan nog meer doorgedreven specialisatie (die
door de snelle ontwikkelingen trouwens rap als
voorbijgestreefd overkomt), maar aan de bindende
kracht van algemene vorming.
Wat is er nu volgens mij essentieel aan die zo
moeilijk te omschrijven Bildung? Wezenlijk is in ieder
geval het verwerven van een kritisch oordeel – wat
tegelijk het universeel recht op onderwijs rechtvaardigt,
want iedereen zou in staat moeten worden gesteld om
kritisch te kunnen oordelen, ook en vooral in regimes –
men denke aan Turkije – die het niet zo nauw nemen
met de academische vrijheid. Vorming komt naar mijn
inzicht neer op het creëren van voldoende afstand om
aan de al dan niet bewuste manipulatie van de geest te
kunnen ontsnappen. Het spreekt voor zich dat bepaalde
Universitas Non Moritur
8
disciplines zoals de geschiedenis en de filosofie daar een
eerste-rangs-rol in kunnen vervullen, maar die is in
genen dele exclusief. Want kritisch denken staat of valt
met het stellen van vragen, en die zijn in elke
onderzoekdiscipline in ruime mate aanwezig.
Onderzoek is immers inherent probleem- en dus vraaggedreven. Het lijkt een boutade, maar ze is uiteindelijk
wel waar: universitaire vorming leidt meer naar nieuwe
vragen, dan naar antwoorden. Ook op metavlak.
En hier situeert zich de delicate opdracht van elke
vormer, de universitaire docent niet uitgezonderd. De
vorming van een kritisch oordeel is niet noodzakelijk
gelijk aan het bevorderen, laat staan aan het opdringen
van
onze
mening,
onze
zienswijze,
onze
levensbeschouwing, onze waarheid… Hooguit kan er
een aanbod zijn dat streeft naar ontmoeting, naar het
willen meegaan met onze gedachtegang omdat die
mogelijk aanslaat of appelleert. Maar we kunnen hem
niet doen aanslaan of appelleren, we kunnen het alleen
maar hopen. Het kritisch oordeel is niet af te dwingen;
de richting waarin het zal uitgaan evenmin.
Humaniserende en/of emanciperende effecten van
opvoeding en onderwijs hebben we niet onder controle.
Of de wereld van onze kennis uiteindelijk beter zal
worden, is dus erg onzeker. Nog los van wat Aristoteles,
Kant of Rousseau daarover ook aan bemoedigends
hebben gezegd en geschreven, lijkt het verduisterd
perspectief van waaruit onze hedendaagse jeugd de
toekomst tegemoet moet treden, eerder in de
tegenovergestelde richting te wijzen.
Toch mogen we het niet opgeven, de studenten
zoveel mogelijk te confronteren met verschillende
gezichtspunten, in de hoop dat daardoor het kritisch
oordeel kan worden bevorderd. Luisterbereidheid naar
het andere (al dan niet met hoofdletter) is een
basisvoorwaarde voor leergierigheid en tolerantie. Zeker
in een maatschappelijke context als de onze is het van
het hoogste belang met verschillende “ways of seeing” te
leren leven. Daarom ben en blijf ik grote voorstander
Universitas Non Moritur
9
van universitaire samenwerking, niet alleen in
internationaal en intercultureel opzicht, maar ook en
vooral in interdisciplinair, multidisciplinair of pluridisciplinair verband. Respect leren opbrengen voor de
verschillende paradigma’s in de wetenschappen zou dan
ook een van de belangrijkste eindtermen moeten zijn
van elke universitaire vorming. En die kunnen we
betrachten via diversiteit in onderzoek, maar ook via
diversiteit in onderwijs.
Dat Kulak daartoe een uitgelezen plek is, hoeft
hier niet meer te worden herhaald. Disciplines zijn er
niet gebetonneerd in grote, ver uit elkaar liggende
faculteiten en departementen, maar langs de
faciliterende as van de “spina” werkelijk met elkaar
verbonden. En inzake onderwijs wordt er in die
proeftuin van de “grote” universiteit al jarenlang
geëxperimenteerd met kleinschalige groepsmethoden,
tutorial classes, practica, werkzittingen, ICT
toepassingen van afstands- en collaboratief leren,
enzovoort. Maar ook daar ligt de toekomst niet in het
opdringen
van
de
enige
zaligmakende
onderwijsmethode, maar in het cultiveren en
combineren van die diversiteit. Door min of meer aan te
sluiten bij het zo geroemde Angelsaksische
collegemodel (waarbij studenten op en rond de campus
leven) bieden onze campussen een mogelijk alternatief
voor de grotere entiteiten in Leuven – iets waarop de
huidige, vaak centraal gedachte promotiecampagnes van
de KU Leuven m.i. nog veel te weinig inspelen.
Onlangs was ik voor een groot internationaal
congres in UCD, University College Dublin en ik moest
er constateren dat Kardinaal Newman, de eerste rector
en befaamde auteur van het geschrift The Idea of a
University, zijn inspiratie gezocht had in het toen nog
kleine Leuven. Welnu, onvermijdelijk moest ik denken
aan Kortrijk. Toen ik hier, inmiddels bijna vijftien jaar
geleden, werkelijk thuiskwam vond ik er een educatief
eldorado, waar, mede dankzij de goed uitgebouwde
permanente vorming, de idee van een universiteit
Universitas Non Moritur
10
volledig vorm had gekregen; de universiteit als een niet
meer weg te denken monument in de agglomeratie. Een
onderwijscentrum, waar het van ’s morgens vroeg tot ’s
avonds laat, gonst van academische activiteit. Een living
campus, in een living community. Gedragen door een
collectief van fantastische collega’s, van hoog tot laag;
een goed geolied team, waarvan ik sinds 2013, de “ghost
in the machine” heb proberen te zijn.
In dit “eu-topia” [de goede plek] (eerder dan het
op vandaag herdachte utopia) zal ik, dames en heren,
komend academiejaar mijn uiterste best blijven doen,
om de universitaire geest van kritische vorming te laten
zegevieren. Voor mij is die opdracht de eigentijdse
hertaling van de “sapient[a]e immarcessibilis” – het
woordenpaar waarmee de stichtingsbul opent van het
Studium Generale dat in 1425 te Leuven als universiteit
werd opgericht. Door Eric Van Mingroot prachtig
vertaald als “onverwelkbare wijsheid”. Bloemen
verwelken, echte wijsheid niet. Professoren komen en
gaan, als passanten, en helaas ook vaak als figuranten van
de geschiedenis, maar de geest van de universiteit blijft.
Universitas Non Moritur!
Neen, de universiteit zal niet sterven, de
academische bachelors evenmin - wat men in de wereld
van nieuwmodische, professionele bacheloropleidingen
daarover ook hier en daar moge suggereren. Lang leve
de KU Leuven, lang leve de Kulak, en lang leve onze
campus in Brugge (Oostende)!
Ik dank u,
Marc Depaepe
Vicerector KU Leuven
Campusrector Kulak
Academisch Beheerder KU Leuven Campussen
Brugge/Oostende
Dinsdag 27 september 2016
Universitas Non Moritur