Transcript preek

Liefde tegenover liefdeloosheid
Ds. J.S. van der Net – Romeinen 10: 20-21
Zingen:
Lezen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Psalm 147: 10
Romeinen 10
Psalm 81: 12, 13, 14
Psalm 25: 6, 7
Psalm 89: 8
Het Woord des Heeren dat in deze dienst tot ons komt, vindt u in de brief van Paulus aan
de Romeinen, hoofdstuk 10 vers 20 en 21, waar het Woord van de Heere luidt:
En Jesaja verstout zich en zegt: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet
zochten; Ik ben openbaar geworden degenen die naar Mij niet vraagden.
Maar tegen Israël zegt Hij: De gehele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een
ongehoorzaam en tegensprekend volk.
Deze schriftwoorden spreken ons van: Liefde tegenover liefdeloosheid.
Wij letten op:
1. Een woord tot veroordeling van het Jodendom
2. Een woord tot zaliging van het heidendom
3. Een woord tot verwondering van het christendom
1. Een woord tot veroordeling van het Jodendom
Gemeente, de woorden die Paulus hier citeert zijn bekende woorden uit het boek Jesaja.
Eigenlijk hoor je in deze tekstwoorden een tegenstrijdigheid. Want het klinkt toch
tegenstrijdig: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten.
Hoe kun je nu vinden, als je niet zoekt? Vinden veronderstelt altijd zoeken. Maar hier
staat: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten. Wat wil dat nu zeggen?
Het betekent in ieder geval niet dat je niet naar God hoeft te zoeken. Het wil ook niet
zeggen dat je niet naar God hoeft te vragen, omdat Hij toch wordt gevonden door
degenen die naar Hem niet zoeken. Nee! Dat is misbruik maken van deze tekst; dat is
een verdraaiing van de Heilige Schrift.
Wat betekenen deze schriftwoorden dan wel?
Wel, gemeente, laten we eerst naar het verband kijken. Waarom citeert Paulus deze
woorden van Jesaja?
In het hoofdstuk dat we gelezen hebben, spreekt Paulus over ‘het geloof dat uit het
gehoor is’. Hoe zouden we horen indien ons niet gepredikt wordt? Paulus denkt in dit
verband aan het Joodse volk, aan de verwerping van het Joodse volk vanwege hun
www.prekenweb.nl
1/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
ongeloof. Paulus vraagt daarom in dit hoofdstuk: ‘Waar komt hun ongeloof vandaan?
Hebben zij het Woord van God niet gehoord?’
In vers 18 geeft Paulus het antwoord: Hun geluid – hij bedoelt het geluid van het Woord
van God – is over de gehele aarde uitgegaan.
Heeft Israël het dan niet begrepen? Heeft Israël het dan niet verstaan? Als antwoord
daarop citeert Paulus in het negentiende vers Mozes. Deze zegt in Deuteronomium: Ik
zal ulieden tot jaloersheid verwekken door degenen die geen volk zijn, door een
onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken. Paulus schrijft hier dus dat Mozes heeft
gezegd: ‘Ik zal u door middel van de heidenen tot jaloersheid verwekken.’
In vers 20 citeert Paulus dan de profeet Jesaja: En Jesaja verstout zich en zegt: Ik ben
gevonden van degenen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden degenen die naar
Mij niet vraagden. Maar tegen Israël zegt Hij: De gehele dag heb Ik Mijn handen
uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.
Als u goed luistert naar Paulus, als hij hier de woorden van de profeet Jesaja aanhaalt,
zult u merken dat de woorden van vers 20: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet
zochten, betrekking hebben op de heidenen. Het volgende vers: Ik heb Mijn handen
uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk, gaat over het volk Israël.
Vandaar dat Paulus zegt: En Jesaja verstout zich. Hij zegt eigenlijk: ‘Jesaja had de moed
om dit te zeggen.’ Had Jesaja dan zoveel moed nodig om te zeggen: Ik ben gevonden van
degenen die Mij niet zochten en Ik ben openbaar geworden degenen die naar Mij niet
vraagden?
Jazeker, want wat Jesaja midden in het gezicht van de Joden zegt, is voor hen een grote
belediging. De handen van God, die over Zijn volk uitgestrekt zijn, zal Hij van hen
aftrekken. Hij zal hen overgeven aan hun eigen blindheid en dwaasheid, en Zich wenden
tot de heidenen. Jesaja heeft de moed te zeggen dat aan de bevoorrechte positie van
Israël een einde zal komen, en dat om hun eigen zonden.
Eeuwenlang waren de Joden een bevoorrecht volk geweest. De Heere had hen onder alle
volken uitverkoren, opdat het Zijn volk zou zijn. Zo wilde Hij met geen volken handelen.
Hij had Zijn knechten tot hen gezonden en die hadden hen genodigd en gelokt.
Maar nog meer! God strekte Zijn armen uit tot dit volk: Tegen Israël zegt Hij: De gehele
dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en een tegensprekend volk.
Gemeente, meisjes en jongens, laten we eens nadenken over wat God hier zegt: Ik heb
Mijn handen uitgestrekt. De Heere wenkte dat volk niet met een vinger: ‘Kom tot Mij!’
De Heere nodigde dat volk ook niet met een enkel handgebaar: ‘Kom toch tot Mij!’ Nee,
de Heere strekte Zijn beide handen uit tot dit volk. Hij stond als het ware gereed om ze
te omhelzen en om ze aan Zijn hart te drukken. Hij riep ze toe: Wendt u naar Mij toe,
wordt behouden (Jes. 45:22).
De Heere deed dat niet zomaar in het voorbijgaan. Nee, de ganse dag stond Hij er. De
gehele dag. Het was de dag der zaligheid.
‘s Morgens stak Hij Zijn handen al uit, wijduit en nodigend. Toen het avond werd, stond
Hij nog steeds met uitgestrekte handen te roepen en te nodigen. Als ze ter elfder ure
www.prekenweb.nl
2/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
kwamen, zei de Heere nog niet: ‘Nu is het te laat! Je hebt Mij de hele dag laten staan.
Kom je nu pas? Nu heb Ik je niet meer nodig.’ Nee, als ze te elfder ure kwamen, waren ze
nog welkom!
God vroeg naar hen op een bijzondere wijze. De Heere noemde hen ‘Mijn volk’.
Maar wat was dat voor een volk?
Paulus zegt het hier met de woorden van Jesaja: ‘Het is een ongehoorzaam en
tegensprekend volk.’ Jesaja vat het in één woord samen: ‘Een weerstrevend volk’.
Wat wil dat zeggen?
Dan moet u denken aan een ezel. Een ezel kan van die koppige buien hebben; dan strekt
hij zijn poten en zet zich schrap. Je kunt dan proberen die ezel vooruit te duwen of te
trekken, maar het helpt niets. Zo’n dier werkt tegen.
Zo was het nu ook met Israël. De Heere had genodigd en aangedrongen om te komen tot
het bruiloftsmaal, maar ze wilden niet. Ze verwierpen de raad van God. Ze vroegen niet
naar God en rekenden niet met Hem. Ze gingen hun eigen weg.
Wat was het waar: De gehele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam
en tegensprekend volk. Jesaja moest dan ook klagen: Wie heeft onze prediking geloofd?
(Jes. 53:1).
Ze beledigden de God van Jesaja en deden de Geest smarten aan. Ja, ze tergden God tot
het uiterste. Ze deden dat niet zo af en toe eens. Nee, gedurig spotten en tergden ze
God. Ze daagden God uit en lachten om Hem. Ze zeiden als het ware: ‘Houd Uw genade
maar. Ga ons met Uw genade maar rustig voorbij.’
Ze deden dat echt niet stiekem. Nee, recht in het gezicht van God. Wat een brutaliteit!
Ze spotten met Gods gerechtigheid. Ze lachten om Gods macht. Ze spotten met Gods
alwetendheid en lachten om Zijn genade.
Daarom moest God wel zeggen: ‘Ik heb van dit volk dat Mij vergat veertig jaar verdriet
gehad.’
Wat doet God nu met het volk dat niet naar Hem zocht, niet naar Hem wilde vragen en
alle weldaden verachtte? Dat horen we Paulus zeggen als hij het twintigste vers Jesaja
citeert: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten. God zal Zijn handen van Israël
aftrekken en Zich wenden tot de heidenen.
Jesaja had moed nodig om dit tegen dat trotse volk te zeggen, want ze zeiden: ‘Des
Heeren tempel is deze, des Heeren tempel zijn wij!’ De ongewijde geschiedenis vermeldt
dat Jesaja om deze uitspraak in stukken is gezaagd en dat ook Paulus om dit woord in
ongenade is gevallen bij de Joden.
Bij de Heere Jezus is het ook zo gegaan. Toen Hij in Kapernaüm gepredikt had en ze Hem
verwierpen, heeft Hij gezegd: Het zal den lande van Sódom verdraaglijker zijn in de dag
des oordeels dan u (Matth. 11:24).
Gemeente, spot en verachting zijn nog steeds het deel van al Gods getrouwe knechten.
Wanneer ze Gods Woord verkondigen zonder aanzien des persoons, zullen ook zij
tegenstand en spot te verduren krijgen.
www.prekenweb.nl
3/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
Ze hebben voor de Heere Jezus geen standbeeld opgericht, maar een kruis. En daarom
hoeven Gods knechten niet te denken dat ze het er beter af zullen brengen.
Gemeente, wat zijn we bevoorrecht! De Heere breidt ook nu nog Zijn armen tot u uit.
Daar is Hij al mee begonnen toen u gedoopt werd. Toen heeft de Heere al betuigd dat Hij
geen lust heeft in uw dood, maar daarin dat u zich bekeert.
En daarbij bleef het niet. Hoe vaak heeft de Heere niet met uitgebreide armen gestaan
om u te ontvangen? Elke zondag, elke doordeweekse dienst stond Hij er met uitgebreide
armen. Ook vandaag staat Hij met uitgebreide handen voor u. Hebt u nog nooit de
handen van God gezien, die naar u uitgestrekt zijn in de prediking van het evangelie? Of
hebt u die handen van God wél eens gezien, als Gods knechten getuigden: Laat u met
God verzoenen (2 Kor. 5:20)?
Uitgestrekte handen, ook in deze dienst…
Kunt u al de roepstemmen tellen in uw leven? Hij roept de ganse dag. Dat betekent: dat
doet Hij heel ons leven. Maar… misschien is het al bijna donker. Misschien schemert het
al in uw leven. Dan hebt u niet zoveel tijd meer. De Heere zal Zijn handen van u
aftrekken, als u op zo’n grote zaligheid geen acht slaat. Dan kan Hij met recht zeggen:
‘Wat heb Ik meer aan Mijn wijngaard te doen, dan dat Ik gedaan heb? Ik heb op de fluit
gespeeld en gij hebt niet gedanst. Ik heb klaagliederen gezongen en gij hebt niet
geweend.’
Gemeente, de Heere wil dat u naar Hem gaat vragen. De Heere wil dat u naar Hem gaat
zoeken. Dat is ook de prediking van Jesaja geweest: Zoekt de HEERE terwijl Hij te vinden is;
roept Hem aan terwijl Hij nabij is (Jes. 55:6). En Hij betuigt: Ik heb tot het zaad van Jakob
niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs (Jes. 45:19).
Het kan wel eens zijn dat mensen ons dingen in de mond leggen die we nooit gezegd
hebben. Dan zijn we verontwaardigd en zeggen: ‘Dat heb ik nooit gezegd!’
Zo is het hier ook. Als Jesaja nodigt: Zoekt de HEERE terwijl Hij te vinden is, zeggen ze
achter zijn rug: ‘God nodigt wel, maar Hij meent het niet. Hij zegt wel dat we Hem
zoeken moeten, maar Hij laat Zich toch niet vinden.’
Dan zegt de Heere: ‘Dat heb Ik nooit gezegd! Ik heb nooit gezegd: Zoek Mij, maar Ik laat
Mij toch niet vinden. Nee, Ik heb gezegd: Wie Mij zoekt, zál Mij vinden.’
‘Ja maar’, zegt iemand misschien, ‘ik kan toch niet bidden?’ Dat kunt u allemaal wel
zeggen: ‘Maar ik kan toch niet bidden en ik kan toch niet zoeken?’, maar dan moet ik u
toch eens wat vragen.
Als u zegt: ‘Ik kan niet bidden en ik kan niet zoeken’, hebt u dat dan wel eens tegen de
Heere gezegd? Als de oproep tot bekering klinkt in de kerk, schuiven we dat maar al te
vaak van tafel. Als het u nog nooit in de nood gebracht heeft, betekent al uw praten
eigenlijk alleen maar dat u niet wilt. Dan is dat alleen maar een dekmantel voor onze
vijandschap.
Wat is het erg, als u blijft tegenspreken en ongehoorzaam blijft! Dan zal de Heere eens
Zijn handen van ons aftrekken. Dat heeft Hij bij Israël gedaan, en zal Hij dat dan bij ons
ook niet eens doen?
www.prekenweb.nl
4/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
Wat zal het ons zwaar vallen, als Hij Zijn handen van ons aftrekt! Hij, Die altijd met
uitgestrekte handen heeft gestaan.
Gemeente, durft u te ontkennen dat de Heere Zijn handen naar u uitstrekt? Durft u te
ontkennen dat Hij u, dat Hij jou bedoelt?
Zo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord,
Verhardt u niet, maar laat u leiden.
We willen nu in onze tweede gedachte letten op:
2. Een woord tot zaliging van het heidendom
Gemeente, als Paulus Jesaja citeert: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten,
worden daar de heidenen mee bedoeld. Heidenen waren immers niet naar Zijn Naam
genoemd. Ze waren vervreemd van het burgerschap Israëls, zonder God en zonder hoop
in de wereld.
De heidenen kenden God niet en daarom vroegen zij ook niet: ‘Waar is God, mijn
Maker?’ Nee, zij maakten zich goden van hout en van steen.
In het evangelie van Johannes staat: Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige
waarachtige God, en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt (Joh. 17:3). Konden heidenen
dan niet zalig worden? Zij misten inderdaad de kennis van Christus, want de natuur
predikt Hem niet. Zeker, heidenen hebben een ingeschapen Godskennis, maar de natuur
predikt niet de oorzaak van de zonden en de natuur predikt ook niet dat er nog genade
is. Daarom zou de Heere de heidenen rechtvaardig in de duisternis kunnen laten.
Maar nu het wonder! God wilde op een bijzondere wijze naar de heidenen omzien.
Zeker, onder het Oude Testament werden er heidenen zalig. Daarvan wordt in de
psalmen gezongen: ‘De Filistijn, de Tyriër, de Moren zijn binnen u, o Godsstad,
voortgebracht.’ Maar ze werden alleen maar bekeerd als zij met Israël in contact
kwamen. Alleen het Woord van de God van Israël predikte hun de enige Naam tot
zaligheid.
De grote menigte heidenen bleef hiervan lange tijd vreemdeling. Maar nu wil God met
hen te doen hebben. Hij wil Zich ook aan hen openbaren. Hoewel ze niet naar Hem
vragen of naar Hem zoeken, zal Hij naar hen gaan vragen en naar hen gaan zoeken. God
zal ook bij hen openbaar worden.
Maar dit gaat van God uit. Het is vrucht van het soeverein, eeuwig welbehagen. Als Israël
zich verhardt, zal Hij Zich tot de heidenen wenden. Uit hen zal Hij er toebrengen, om
Israël tot jaloersheid te verwekken.
Gemeente, wat is het groot, dat de Heere met heidenen te doen wil hebben! Als dat niet
zo zou zijn, hadden wij hier niet in de kerk gezeten. Dan hadden wij ook nog verkeerd in
de inktzwarte nacht van het heidendom. Omdat God met heidenen te doen wilde
hebben, mogen wij als heidenen van weleer onder het evangelie leven.
www.prekenweb.nl
5/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
Maar… omdat wij onder het evangelie leven, verzwaart dat ook onze
verantwoordelijkheid. Hoe zullen wij de toekomende toorn ontvluchten als wij op zo’n
grote zaligheid geen acht slaan?
En daarom verstout Jesaja zich en zegt: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet
zochten.
Hij zegt: Ik ben gevonden. Dat is voltooide tijd. Wil dat zeggen dat het achter de rug is,
dat het voorbij is? Nee! Het was een profetische manier van spreken om te onderstrepen
dat wat gezegd wordt, zéker zal gebeuren.
En het ís ook vervuld. Op de pinksterdag kwam de grote doorbraak. Toen werd het
evangelie verkondigd aan de heidenen.
We zien ons tekstwoord ook in vervulling gaan als we Paulus volgen op zijn reis naar
Athene, naar de Areopagus, waar een altaar staat voor de onbekende God. Daar predikt
hij: ‘Die God, Die u niet kent, predik ik u.’ De prediking van Paulus wordt gezegend. Er
komen heidenen tot bekering en het wordt het waar: Ik ben gevonden van degenen die
Mij niet zochten.
We zien Paulus naar Korinthe gaan, een goddeloze havenstad. Onder de volken van de
oudheid bestond een spreekwoord: een Korinthisch leven leiden. Dat betekende: een
zedeloos en goddeloos leven. Moest Paulus naar díe stad, naar dat goddeloze Korinthe?
Waarom moest hij naar die stad? ‘Omdat’, zegt de Heere, ‘Ik veel volk in die stad heb,
want Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten.’
We zien Paulus naar Europa reizen. Daar heeft hij gepredikt tot heidenen die in de
duisternis zaten. Paulus gaat naar Filippi en daar wordt dit schriftwoord vervuld in de
bekering van de stokbewaarder. We horen Paulus tegen de stokbewaarder zeggen:
Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden (Hand. 16:13).
En, gemeente, deze boodschap van Paulus was geen oppervlakkige prediking, in de zin
van: ‘Geloof maar, pak maar en neem maar aan!’ Nee, Paulus heeft veel meer gezegd
dan dit ene regeltje: Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden. Het hart
van de prediking van Paulus is geweest, dat Hij gevonden is door degenen die Hem niet
zochten.
En al had Paulus niet meer gezegd dan dat ene regeltje, dan was het nog geen
oppervlakkige prediking geweest. Het is toch niet oppervlakkig als er gepredikt wordt: En
gij zult zalig worden? Want dat betekent met andere woorden dat je niet zalig bent; je
bent rampzalig. Dat is eigen schuld, want je hebt tegen God gezondigd. Hij kan je
rechtvaardig in de rampzaligheid laten.
Zou het nog sterker gezegd kunnen worden? Is de ernst van dit woord wel eens tot u
doorgedrongen? We zeggen vaak zo gemakkelijk: ‘Ik ben onbekeerd.’ Als we huisbezoek
krijgen, zeggen we het soms ook zo gemakkelijk tegen de ouderlingen: ‘Ja, ik ben
onbekeerd.’ Ik wilde dat u eens echt ging beséffen dat u onbekeerd bent, want dan
wordt u een rampzalig mens. Dan beseft u dat u zonder God en zonder hoop in de
wereld bent; dat we een vertoornd God boven ons hebben en een eeuwig bederf vóór
ons.
www.prekenweb.nl
6/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
Maar Paulus heeft meer gepredikt. In de vervulling van dit schriftwoord heeft hij niet
alleen de ellende en de verlorenheid gepredikt. Zeker, daar moet wat van gekend
worden, anders is er voor genade in ons hart geen plaats. Maar als je niet méér weet dan
te spreken over je ellende en over je diepe val, dan is dat een droevig teken. Dat zou te
denken geven. Dan is het alsof je met je ellendekennis alleen kunt zalig worden, alsof je
met je verlorenheid alleen God zult kunnen ontmoeten. Nee, dat is niet het werk van
Gods Geest.
Als Gods Geest ons zaligmakend ontdekt, komen we als een totaal verlorene in onszelf
aan de voeten van de Heere terecht met de smeekbede: ‘Ik heb gedaan wat kwaad is in
Uw ogen. Daarom ben ik, Heere, Uw gramschap dubbel waardig. Maar, Heere, ik kan U
niet missen.’
Dan komt er plaats voor genade. Dan komt er plaats voor het evangelie. Paulus heeft in
de vervulling van dit schriftwoord de verlossing in Christus Jezus gepredikt: En gij zult
zalig worden.
U zult zalig worden, als u deze Jezus mag kennen.
U zult zalig worden, als u deze Jezus door het geloof mag omhelzen.
U zult zalig worden, als u deze Zaligmaker mag ontmoeten.
Gemeente, dat is het grote wonder. God, Die wij vertoornd hebben door onze zonden,
heeft nog gedachten van vrede. Hij wil Zich over zondaren ontfermen. Hij zorgde voor
een Zaligmaker, omdat Hij geen lust had in onze dood. Hij heeft Zijn eigen Zoon aan de
kruisdood overgegeven, opdat mensen die eeuwig hadden moeten sterven, het leven
zouden krijgen, door Hem. Jezus gaf Zich over tot in de dood des kruises. Hij is gekomen
om te zoeken en te zaligen dat verloren is.
Zie, dan is er in Hem behoud voor de slechtste. Wat maakt dat het evangelie enorm
ruim! Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten.
En gij zult zalig worden…
Hoe? Alleen door Hem!
Niet om uw tranen, om uw zuchten, om uw zoeken, om uw vragen, maar alleen, gehéél
alleen door Hem.
Alleen ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen de HEERE uw God hebt overtreden. (Jer.
3:13). Ga eens tegen God zeggen dat u de dood verdiend hebt. Val toch eens in het stof
aan Zijn voeten! Belijd Hem uw zonden en misdaden en kus Zijn gerechtigheid. Dan zult u
ervaren dat God gedachten van vrede heeft. Dan zult u weten dat Hij zondaars zalig
maakt op een Gode verheerlijkende wijze. Dan zal het bloed van de Heere Jezus
gesprenkeld worden op uw ziel en zult u Zijn gunst ervaren en Zijn nabijheid genieten.
Paulus heeft de vervulling van dit schriftwoord mogen prediken; kort, krachtig en
zakelijk. Maar het was wel evangelie, hoe ontdekkend ook! Het was een ruim en liefelijk
evangelie. En het droeg vrucht. Het schoot nederwaarts wortelen en opwaarts droeg het
vrucht tot zaligheid.
www.prekenweb.nl
7/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
De heidenen zijn gekomen. Ze kwamen uit alle windstreken. Het is waar geworden: Ik
ben gevonden van degenen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden degenen die
naar Mij niet vraagden.
Gemeente, meisjes en jongens, ik heb een heel persoonlijke vraag: zult u daar bij horen?
Zullen jullie daar bij horen?
Wij hebben dit evangelie al zo vaak gehoord. Zo vaak, dat we het dikwijls niet eens meer
horen, dat we er zo aan gewend zijn dat de boodschap ons nauwelijks meer raakt. Wat
ontzettend! Huiveringwekkend!
Als vandaag de boodschap gepredikt wordt: ‘Mensen, u kunt nog zalig worden’, zou u
toch verwonderd moeten opspringen en zeggen: ‘Is dat echt waar? Kan ik nog zalig
worden? Zou God met mij te doen willen hebben? Wat een wonder!’
We kunnen de boodschap zo gemakkelijk aanhoren, zo onverschillig voor kennisgeving
aannemen en weer rustig doorgaan. Zullen de heidenen ons dan straks moeten
veroordelen?
Het is een woord tot zaliging van het heidendom, maar ook tot verwondering van het
christendom. Laten we eerst zingen uit Psalm 25, de verzen 6 en 7:
Wie heeft lust de HEER’ te vrezen,
‘t Allerhoogst en eeuwig goed?
God zal Zelf zijn Leidsman wezen;
Leren hoe hij wand’len moet.
‘t Goed dat nimmermeer vergaat,
Zal hij ongestoord verwerven,
En zijn Godgeheiligd zaad
Zal ‘t gezegend aard’rijk erven.
Gods verborgen omgang vinden
Zielen, daar Zijn vrees in woont;
‘t Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,
Naar Zijn vreêverbond, getoond.
D’ ogen houdt mijn stil gemoed
Opwaarts, om op God te letten;
Hij, Die trouw is, zal mijn voet
Voeren uit der bozen netten.
3. Een woord tot verwondering van het christendom
Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden degenen
die naar Mij niet vraagden.
Deze woorden laten ons de genade van de Heere Jezus Christus zien. Wat is het groot,
dat Hij gevonden wordt door mensen die niet naar Hem vragen, en dat Hij Zich
openbaart aan mensen die in het geheel niet naar Hem zoeken!
www.prekenweb.nl
8/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
Dit wordt niet gezegd om lijdelijke mensen te maken, maar het wordt beaamd door al
degenen die door God opgezocht worden. Want als God zondaars vindt, hoe vindt Hij ze
dan? Treft Hij ze dan aan smekend naar Hem? Vindt Hij dan een zondaar zoekend naar
Hem? O nee! Er is niemand die naar God vraagt. Er is niemand die naar God zoekt. Hun
voeten haasten zich om bloed te vergieten. Een psalmdichter zegt: ‘God heeft over de
aarde rondgekeken, om te zien of er iemand was die naar God zocht, en… Hij vond er
niet één.’ Nee, als Hij ze vindt, vindt Hij ze in hun verlorenheid.
We hoeven dan niet goddeloos geleefd te hebben. Als God ons gaat opzoeken, gaan we
zeggen, al hebben we vroom en netjes geleefd: ‘Heere, ik heb nog nooit naar U gevraagd.
Ik heb nog nooit naar U gezocht.’
‘Ja maar’, zegt u, ‘hebben we dan nog nooit gebeden?’ Ach, jawel. Misschien hebben we
prachtige gebeden gedaan. Misschien zijn mensen wel jaloers op onze gebedsgaven.
Maar als de Heere ons opzoekt om Zijn genade te verheerlijken, zien we dat al ons
bidden hol en vormelijk is en dat het geen woorden zijn die opwellen uit een verbroken
hart. Het is een naderen met de lippen.
Misschien zitten er mensen in de kerk die heimelijk bij zichzelf denken: ik ben veel beter
dan die en die. Ik zit niet altijd voor de tv. Ik ga niet naar de disco of naar het voetbalveld.
Ik loop veel ingetogener gekleed dan... En zo hebben ze een heel rijtje dat ze op kunnen
noemen.
Gemeente, we dóen misschien wel beter, maar we zíjn niet beter!
Denk maar eens aan Paulus. Als er iemand prachtig kon bidden, dan was Paulus het wel.
Reken er maar op dat farizeeërs mooi konden bidden.
Maar pas als Paulus gearresteerd is door Gods opzoekende liefde, en in verbrokenheid
worstelt in Damascus, zegt de Heere van hem: Zie, hij bidt! (Hand. 9:11) Het wonder is:
God zoekt en vraagt naar mensen die niet naar Hem zoeken en niet naar Hem vragen.
Waarom doet de Heere dat? Waarom zoekt de Heere mensen op die nooit naar Hem
vroegen en nooit naar Hem zochten? Gemeente, daar kan ik u geen antwoord op geven.
Er zijn van die dingen waar je niet over kunt praten en waar je niet over kunt preken. Die
kun je alleen maar bewonderen. Dan komen we terecht bij Gods eeuwig welbehagen. De
Heere deed dat, omdat Hij bewogen was in Zichzelf.
Hij had de mens voor eeuwig weg moeten slingeren, als Hij hem had aangezien in zijn
verdoemelijke staat. Maar nee, Hij is een God Die bewogen is in Zichzelf, van
eeuwigheid!
Bewogen, wat is dat eigenlijk? Wel, als je in bepaalde grote steden, bijvoorbeeld in
Frankrijk, komt, zie je nog wel eens oorlogsinvaliden zitten, bijvoorbeeld een man zonder
benen. Het zijn arme stumperds; ze zitten te bedelen met hun hoed naast zich. Soms
bespelen ze een muziekinstrument om zo wat geld bij elkaar te krijgen. Als je daar
voorbijloopt, gooi je wellicht ook wat in die hoed. Je moet immers wel een hart van
steen hebben om zo’n stumperd niets te geven, nietwaar? Dan ben je bewogen.
Heeft God ons ook als zulke mismaakte stumperds gezien? Werd Hij toen bewogen en
kreeg Hij zo’n medelijden dat Hij zei: ‘Voor zulke stumperds zal Ik Mijn Zoon, de Heere
Jezus, sturen?’
www.prekenweb.nl
9/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
Nee, gemeente, zo niet! Wij hebben ons schuldig gemaakt door onze diepe val in Adam.
Onze mismaaktheid en onze vuilheid doet veeleer Zijn boosheid ontbranden.
Dat is de reden niet.
Wat is dan de reden? Voor het antwoord op die vraag komen we bij God Zelf terecht, bij
Zijn welbehagen. Hij wilde de Zijnen liefhebben. Hij had ze zo lief, dat Hij Zijn Zoon voor
hen wilde geven. En de Zoon had hen ook lief in die eeuwige vrederaad. Hij wilde voor
hen Zijn bloed geven. Omdat Hij voor goddelozen gestorven is, gaat Hij die goddelozen
opeisen. Allen die Hij met Zijn bloed kocht, wil Hij hebben. Hij wil er niet eentje missen,
hoe verdoemelijk die ook is.
Hij zal naar hen vragen, ook als zij niet naar Hem vragen. Hij zoekt hen als eerste, net zo
lang tot Hij ze gevonden heeft.
Gemeente, daarin ligt de zaligheid van de kerk verankerd. Mensen worden zalig omdat
God het wil. Er is niemand in de hemel gekomen omdat hij er zelf wilde komen of ernaar
zocht. Hij is er alleen gekomen omdat God Zich ontfermt, omdat God redenen genomen
heeft uit Zichzelf.
Als de Heere met Zijn genade ons leven binnenkomt, zegt Hij tegen ons: Ziet, hier ben Ik
(Jes. 65:1). In het Hebreeuws staat het nog korter, nog kernachtiger geformuleerd. Daar
staat: ‘Hier Ik!’
Als de Heere in Zijn opzoekende liefde komt en tegen ons zegt: ‘Hier Ik’, wat gebeurt er
dan? Zeggen we dan: ‘Nu ben ik bekeerd. Nu heb ik ook recht om aan het avondmaal te
gaan’?
Nee, zo niet. Als de Heere met Zijn genade ons leven binnenkomt, krijgen we met een
levende God te doen, Die zegt: ‘Hier Ik!’
Dan is Hij voor ons de heilige God, een vlekkeloze God, de rechtvaardige God, Wiens
recht moet voortgaan. Maar dan is Hij ook de goedertieren God, Die nooit anders dan
goed gedaan heeft en Die altijd met uitgestrekte handen klaargestaan heeft. En dat
verbreekt onze harten. Dan gaan onze ogen open. Dan zien we niet alleen dat we met
God te doen hebben, maar dan zien we ook onszelf. Dan zien we een leven vol van
zonden en vol van ongerechtigheid. Dan stromen onze tranen: ‘Hoe hebben wij de moed
gehad om tegen een goedertieren God te zondigen?’ Dan komt er een droefheid naar
God, vanwege de liefde die God in ons hart heeft uitgestort. Dan gaan wij naar God
zoeken en naar Hem vragen. Zonder Hem kunnen wij niet meer leven. Dat is nu de
bedoeling van de Heere: Hij zoekt ze op, opdat zij naar Hem zullen zoeken.
Opdat zij naar Hem gaan zoeken…
Wat gaan we dan aan het werk! Werken vanuit het verbroken werkverbond. We leggen
de dogmatiek in de kast. Die dogmatiek waarin staat: ‘Ik kan niet vragen, ik kan niet
bidden, ik kan niet zoeken, ik kan dit niet en ik kan dat niet.’ Dan zeggen we: ‘Daar heb ik
niets mee te maken. Ik moet tot God bekeerd worden. Koste wat het kost!’ Dan zijn we
vierentwintig uur per dag aan het ploeteren om met God verzoend te worden. Wat
worden er dan beloften uitgesproken: ‘Heere, heb toch geduld! Ik zal alles betalen.’ Wat
kunnen we dan opgaan in een leven uit de wet.
www.prekenweb.nl
10/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
Maar het wordt hopeloos van onze kant. God geeft Zijn volk nooit theorielessen, maar
altijd praktijklessen. En dan wordt dit de praktijkles: we gaan zien dat we nooit door de
werken van de wet zalig kunnen worden, en we gaan zien dat God het niet doet om onze
tranen, om onze beloften of om onze gebeden. We zijn onverbeterlijk in onszelf. In
plaats dat het beter gaat, vergaat het ons steeds slechter. Dan leren we sterven aan de
verwachting dat we door enig werk van ons zalig kunnen worden. Dan wordt het voor
ons buiten hope.
Op huisbezoek kom je wel eens mensen tegen die zeggen: ‘Ik vind het zo moeilijk om
zalig te worden, om bekeerd te worden.’
Weet u wat we dan moeten antwoorden?
‘Als het moeilijk was om bekeerd te worden, zou er nog hoop zijn dat we er iets aan
konden doen. Want als iets moeilijk is kun je je geweldig inspannen om die
moeilijkheden te overwinnen.’
Gemeente, het is niet moeilijk om zalig te worden, het is onmógelijk!
Onmogelijk van mij uit. Dan sterven we aan elke verwachting om door eigen werken zalig
te worden. Maar bij God vandaan zijn alle dingen mogelijk! Dan vallen we aan Gods zijde
in de erkenning: ‘Uw doen is rein en uw vonnis gans rechtvaardig.’
God niet te kunnen missen en toch helwaardig te worden. Maar dan horen we het
opnieuw: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten. Ik ben openbaar geworden
degenen die naar Mij niet vraagden.
Zie, hier ben Ik! Dan komt Hij openbaar: Jezus. Dan komt Hij, springend over de bergen,
om met Zijn bloed, met Zijn gerechtigheid, mijn schuld te bedekken.
Wat wordt het wonder groot, als de Middelaar, de Heere Jezus, geopenbaard wordt! Dan
blijft er geen geest in ons over. Dan smelten we weg. Dan stamelen we: ‘Heere, het is
waar wat er in de Bijbel staat: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten. Ik ben
openbaar geworden degenen die naar mij niet vraagden. Dan kunnen we God alleen nog
maar bewonderen.
Kom, gemeente, leg uw hart er eens naast. Kent u die ruimte in Christus: Gevonden van
degenen die Mij niet zochten?
Ik weet wel, er zijn tijden in ons leven dat we denken zo de hemel in te huppelen. Maar
we komen er wel achter dat we niets vast kunnen houden.
Wat vallen we maar al te dikwijls terug op onszelf! Dan kan het zo donker worden, zo
ontzettend donker in je hart. Je had er niet op gerekend dat het weer zo donker zou
kunnen worden. Dan wordt het geloof bestreden.
Zijn er mensen in de kerk die moeten zeggen: ‘Het is wel eens licht geweest, maar nu
wordt alles zo bestreden’? Wel, dan zeg ik tot uw vertroosting: waar Hij komt, daar blijft
Hij. Waar Hij begint, daar maakt Hij Zijn werk ook af.
In de weg van ontlediging houdt Hij ons afhankelijk, raken we onze bekering en onze
gestalten kwijt als grond voor de zaligheid. We moeten alles buiten God en Christus
kwijt, om als een goddeloze gerechtvaardigd te worden.
www.prekenweb.nl
11/12
Ds. J.S. van der Net – Liefde tegenover liefdeloosheid
Gemeente, dan gaan we het steeds meer beamen: Gevonden van degenen die Mij niet
zochten; Ik ben openbaar geworden degenen die naar Mij niet vraagden. Er is niets,
helemaal niets van mij bij. Dan wordt zalig worden een wonder. Dan zal waar worden:
‘Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan!’
Amen.
Slotzang: Psalm 89: 8
Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht.
Uw vrije gunst alleen wordt d’ ere toegebracht.
Wij steken ’t hoofd omhoog en zullen d’ eerkroon dragen.
Door U, door U alleen, om ‘t eeuwig welbehagen.
Want God is ons ten schild in ‘t strijdperk van dit leven
en onze Koning is van Isrels God gegeven.
www.prekenweb.nl
12/12