Après nous le déluge?

Download Report

Transcript Après nous le déluge?

deWijzer
Nieuwe Filosofische Kring
Jaargang 15/16 - Nº 4 - mei 2016
Après nous le déluge?
///COLOFON
Kringblad van de
Nieuwe Filosofische kring
Jaargang 15/16, editie nº 4
Hoofdredacteurs
Vincent Cuypers
Patrisia Costenco
Vinsent Nollet
Ana Van Liedekerke
Eindredactie
Vincent Cuypers
Patrisia Costenco
Vinsent Nollet
Ana Van Liedekerke
Fotografie
Ana Van Liedekerke
Journalisten
Vincent Cuypers
Lien De Proost
Nelis Jespers
Vinsent Nollet
Abel Romkes
Massimiliano Simons
Ana Van Liedekerke
INHOUD\\\
03Editoriaal
pravda
04Doorgelicht
van dit alles weet de dode niets
07Zoom
en toch beweegt ze!
een dag in Leuven
09Kortverhaal
10Interview
Mgr. Bonny over coherentie, intuï-
tie en dialoog
16Onderwijs
vergetelheid
18
Open brief
allemaal (on)gewoon
Bijdrages
Alex Doumen
Arthur Hendrikx
Valerie Hufkens
Felix Kumps
Max Lindemann
Jenny Lushaba
Giuseppe Minervini
Emma Moormann
Kristof Vandael
Marie Vanwingh
Jan Zeegers
Lay-out
Ana Van Liedekerke
Contact
[email protected]
www.nfk.be
facebook.com/nfkleuven
twitter.com/nfkwetter
Drukwerk
De Raaf
02
///EDITORIAAL
deWijzer /// mei 2016
22
Minister van filosofie
Kathleen Van Brempt
28Q
akoestiek
30
Voorbij de poort
faculteitsbezoek Kerkelijk recht
32Reisverslag
paaseieren in Iran
37
De mening van Marie
Dat was het dan weer. Adieu aan
een jaar diepzinnige overpeinzingen, literair gekunstel en absurde humor. Wij trekken er een
kruis over, maar de klok stopt
niet. De wijzers blijven draaien.
Laat je glazen muiltje achter op
de trappen in de twaalf klokslagen van een jaargang en men zal
zoeken tot het past. Ren om op
tijd te zijn, maar kijk ondertussen rond. Dans op blote voeten.
Het was een eer u een jaar lang
van muziek te voorzien. We
hopen dat u hier en daar een
orgelpunt hebt gevonden, een
toonwijziging om buiten kaders
te denken.
Om in alle heiligheid af te
ronden, hielden we voor dit
nummer het thema ‘religie’ aan.
Maak kennis met de bisschop
van Antwerpen en de voorzitter
van de faculteit Kerkelijk recht.
Zoek de zin van het leven in Iran,
denk voorbij de wetenschap,
adem de akoestiek van klinkende kortverhalen. Laat je betoveren door de wondere wezens
van onze centerfold.
Misschien vindt u dan zelfs licht
aan het einde van de tunnel.
Hoogachtend,
Pravda
zes kleine lettertjes
38Kubala
Pablo Neruda - Canto Gene-
ral (en wat Marquez)
40Kortverhaal
smijt je kat naar mij
deWijzer /// mei 2016
03
///DOORGELICHT
Van dit alles
weet de dode niets
“Proficiat met uw verjaardag. Maak
er een mooie dag van!” Op 6 juli 2015
verscheen deze post op de Facebookpagina van Johannes Van Gent.
Een man die twee jaar voor de post
overleed aan een leverziekte. Het
fenomeen staat niet alleen. Het aantal
Facebookprofielen van overledenen
groeit ongelooflijk snel. Het onderzoeksbureau Whatif maakte in 2012 al
een schatting. Tegen 2065 steken de
doden de levenden in aantal voorbij.
Momenteel zouden het er ongeveer 60
miljoen zijn. Facebook zelf geeft geen
cijfers vrij.
HET BELEID
Dode Facebookprofielen zijn niet inactief. Ze sturen boodschappen de wereld
in. Ze vinden Zalando leuk, ze zijn drie
jaar met je bevriend op Facebook.
Ze vragen hun vrienden om hen een
gelukkige verjaardag te wensen. Des te
dichter je bevriend was met de overledene, des te hardnekkiger blijft het
profiel opduiken.
Facebook merkte dit probleem op en
rolde een beleid uit. Na een overlijden
zijn er twee mogelijkheden. Je kan het
profiel laten verwijderen of je kan het
een ‘herdenkingsstatus’ geven. (zie
kader) In de praktijk blijkt echter dat
haast alle dode profielen gewoon blijven
bestaan. Dat is niet toevallig. Facebook
zal nooit op eigen houtje profielen verwijderen of de herdenkingsstatus geven.
Commercieel is dat dan ook niet interessant. Levende mensen, ook als ze
dood zijn, brengen meer reclameinkomsten op dan dode mensen.
04
Niet alleen vraagt de dode om
niets, hij lijkt er alles aan te
doen om vergeten te worden.
Juist daarom echter is de dode
misschien het meest veeleisende liefdesobject, ten overstaan
waarvan wij altijd ontwapend
zijn en in gebreke blijven, op
de vlucht en verstrooid.
– Giorgio Agamben, ‘Het leven
te midden van schimmen’
Wellicht hoopt Facebook dat ook verouderde data in de toekomst geld zullen
opbrengen. Zolang dode Facebookprofielen de werking van het netwerk niet
verstoren, heeft Facebook geen baat
bij het verwijderen van dode profielen.
Zolang Het Bedrijf denkt ooit geld te
kunnen verdienen met verouderde data,
zolang het de enorme hoeveelheid data
aankan, zal het die nooit uit zichzelf
verwijderen.
Facebook slaagt er op een heel slimme
manier in zijn gebruikers te behouden.
Het maakt hen afhankelijk. Het is niet
toevallig dat er geen handige Download-knop bestaat, die al je foto’s met
één muisklik op je harde schijf zet. Het
kost moeite en de luie, afhankelijke
gebruikers doen de rest. Fotoboeken
verdwijnen. Wie bezit er nog foto’s? Wie
schrijft er nog brieven? We zijn afhankelijk van tags en Messenger.
Welnu, hetzelfde gebeurt bij dode
profielen. Voor foto’s en brieven van
overledenen worden we steeds meer
deWijzer /// mei 2016
afhankelijk van Facebook. Ouders zijn
op Facebook aangewezen voor het
terugvinden van foto’s van hun overleden kinderen. Ze kunnen er berichten
lezen, filmpjes van hun kind bekijken.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat
het verwijderen van het profiel van een
dode naaste een equivalent wordt van
het uitladen van zijn of haar kleerkast.
FACEBOOKFENOMENEN
Het is niet moeilijk je voor te stellen
dat je voor het graf van een overleden
naaste staat en die naaste daar aan het
graf rechtstreeks aanspreekt.
Ik heb laatst haar pagina bezocht
om gewoon eens foto’s te kijken.
Verder doe ik er niks mee. Ik post
dus geen dingen op haar pagina.
Dat vind ik persoonlijk een beetje
gek. De pagina hoeft ook niet te
verdwijnen. Ik zou het wel leuk
vinden als het blijft bestaan,
omdat het toch wel leuk is om
eens terug te kijken naar grappige reacties of foto’s die ik zelf
niet meer heb. Het wachtwoord
hebben we denk ik niet, ik weet
het misschien wel maar ik heb
niet de behoefte om het uit te
proberen en in te loggen. Ik ken
de mogelijkheden niet, maar nu je
het zegt lijkt het me wel leuk om
er een herdenkingsprofiel van te
maken. Ik doe het wel enkel als
er niet te veel poespas bij komt
kijken. – Zus van overleden meisje
met een dood profiel
Dertig minuten. Meer heeft Mark
Zuckerberg in zijn bekende grijze
T-shirt en Nikes niet nodig voor
zijn tienjarenplan. Zijn doel: het
internet omvormen tot een Facebook-ecosysteem. Facebook wil
een alles-in-eenplatform worden
waar je niet meer weg wil of zelfs
moet. […] Alles wordt Facebook.
– Gerben Van Der Marel in Knack
Door de plek voel je een sterke, bijna
onmiddellijke verbondenheid. Er is
een zeer sterke symbolische connectie
aanwezig. Het is iets wat je wellicht alleen zou doen als je alleen bent. Sociaal
contact vertroebelt de connectie.
Op Facebook blijkt dit anders te gaan.
Hier valt die sociale remming weg. Naasten, maar ook verre kennissen spreken
overledenen vaak heel rechtstreeks aan
op Facebook, ondanks de complete
openbaarheid van de post. Dit komt
door de sterke verbondenheid die een
virtueel profiel met zich mee brengt.
Je kan oude berichten lezen of foto’s
bekijken. Vaak is er in het profiel zelf
niet bijster veel te vinden dat wijst op
een overlijden. De persoon lijkt op een
virtuele manier nog steeds te bestaan.
Het is het levende profiel van een dode.
Een schim.
Dat gevoel van verbondenheid komt
voor in meer of mindere mate. Het
overgrote deel gaat hier op zeer goede
manier mee om. Sommigen posten
nummers die de overledene leuk zou
gevonden hebben. Anderen posten
een meer persoonlijk en direct bericht.
Weer anderen taggen de persoon tot
twee jaar na het overlijden op bijvoorbeeld een familiefeest. Het komt voor
dat mensen zich echt vastklampen aan
het profiel. Ouders die het profiel van
hun overleden zoon levend trachten te
houden door in te loggen en foto’s te
veranderen, aangeven aanwezig te zijn
op evenementen, berichten te posten,
het bestaat allemaal.
Het wordt eng wanneer je kijkt naar het
fenomeen ‘dark tourism’, waarbij Face-
De zin ‘Ter nagedachtenis aan’ wordt weergege
ven naast de naam van de overleden persoon op zijn/haar profiel
Profielen met herdenkingsstatus worden niet in publieke ruimten weergegeven, zoals in Mensen die je misschien kent, verjaardags- herinneringen of advertenties.
Wanneer je een herdenkingsstatus wenst, kan je ook een
contactpersoon aanduiden. Deze persoon zal het herdenkingsprofiel kunnen beheren tot op zekere hoogte.
De persoon kan de profielfoto aanpassen of bijvoorbeeld
een vastgepind bericht op de wall plaatsen. Het is niet
mogelijk iets in jouw naam te plaatsen of berichten te
lezen.
Instellingen > Beveiliging
bookgebruikers bewust en als hobby op
zoek gaan naar dode profielen en daar
berichten achterlaten.
De zeer specifieke kenmerken, de
architectuur en het winstoogmerk van
Facebook zorgen voor heel wat gevaren. Mark Zucerberg ziet de toekomst
EERSTE HULP
BIJ DODE PROFIELEN
STAP 1
Kies zelf wat er met je profiel gebeurt na overlijden.
Je kan je profiel laten verwijderen of je kan een herdenkingsstatus aanvragen.
Een herdenkingsstatus biedt een zekere bescherming
voor de privacy van de overledene en de naasten:
-
-
Given the inherently voyeuristic architecture of Facebook
and of digital culture generally,
curious and sometimes perversely intentioned visitors,
congregating around digital memorials seem to be increasingly
indulging in an online version
of what is now recognized as a
form of pop mourning, known
as ‘dark tourism’. […] Dark
tourism is about mourning as
consumption and is expressly
public, rather than intimately
private.
– Christopher M. Moreman in
Digital Death: Mortality and
Beyond in the Online Age
STAP 2
Iemand dient Facebook op de hoogte te brengen van het
overlijden
Deze stap is cruciaal. Facebook zal echter nooit een profiel op eigen houtje verwijderen of een profiel de herdenkingsstatus geven.
Als je hebt aangegeven welke optie je wil, zal Facebook dit uitvoeren. Als niet, dan zal de persoon die het
overlijden aangeeft kunnen beslissen. De persoon die
het overlijden meldt, moet een familielid of de executeur-testamentair zijn. Verder vraagt Facebook het jaar
van overlijden en een overlijdensakte.
deWijzer /// mei 2016
05
///DOORGELICHT
“De persoon lijkt
op een virtuele manier nog
steeds te bestaan.
Het is het levende
profiel van een
dode. Een schim”
ZOOM\\\
Het probleem was niet of het
beter was een kadaver met make-up te besmeren, lipstick op te
doen, zo belachelijk te maken dat
uiteindelijk zelfs kinderen erom
lachen, of dat wat wij bereikt
hebben, wij verdedigers zonder
macht, wij ongewapende profeten, en dat is dat het kadaver
voor onze ogen tot water wordt.
– Manfredo Tafuri, Italiaans
architect, in een toespraak over
restauratie en verval in Venetië.
van sociale media in de technologie
‘Virtual Reality’. “Fysiek ben je ver van
elkaar, maar het voelt alsof je heel dicht
bij elkaar bent.” Het internet is een
plek waar het niet zo moeilijk is jezelf
te verliezen. Technologie is een beest
met oogkleppen. De toekomst zal deze
oogkleppen moeten verwijderen.
Grenzen vervagen
In zijn tienjarig bestaan is Facebook niet
enkel uitgegroeid tot het grootste sociale netwerk ooit, het is intussen ook het
grootste platform voor het herdenken
van overledenen. Van dode profielen
tot herdenkingsgroepen. Van gefilterde
profielfoto’s tot reclame voor T-shirts
met een ‘Je suis Charlie’-print. Wie niet
mee is, is niet mee en wie niet weg is, is
gezien. Op Facebook wordt herdenken
heel snel commerce. Een commerce van
verdriet. Open je Facebook met Allerzielen en je weet niet wat je ziet. Gemeende berichten zijn haast onmogelijk
te onderscheiden van aandachttrekkerij.
“Dark tourism is about mourning as
consumption and is expressly public,
rather than intimately private.” Het is
niet meer duidelijk of en waar we een
lijn trekken. Het sterven verdwijnt naar
de marge van de samenleving, het herdenken en rouwen naar het centrum, de
sociale media. Daar waar alles gebeurt.
Daar waar alles verandert in commerce.
Nelis Jespers
Alleen op deze wijze kan men
het gebrek aan liefde van de
Venetianen voor hun stad verklaren. Zij weten niet hoe haar lief
te hebben, kunnen het niet, want
een dode liefhebben is moeilijk.
Het is eenvoudiger te doen alsof
zij in leven is, om haar delicate,
levensloze ledematen te bedekken met maskers en make-up,
ten einde haar tegen betaling
aan toeristen ten toon te stellen.
– Giorgio Agamben in ‘Het leven
te midden van schimmen’
06
deWijzer /// mei 2016
En toch beweegt ze!
E
n toch beweegt ze!
Zoals het alleen een
stervende beaamt, zou
Galileo Galilei op zijn
sterfbed de volgende
woorden hebben uitgesproken: Eppur si muove! En toch beweegt ze! De grond was de bekende
Galileo-affaire, met Galileo als grote
verdediger van Copernicus, terwijl de
Kerk de aarde niet uit het bewegingsloze centrum wilde bannen. Galileo
werd gedwongen afstand te doen van
zijn uitspraken. De aarde mocht niet
bewegen. Deze affaire roept bij ons
nog veel frustratie op: met welk recht
veroordeelden ze hem tot zwijgen?
Hoe kon het dat de waarheid niet
spreken mocht?
In navolging van de filosoof Michel
Serres kunnen we de vraag ook
omdraaien. Er is een fascinerende lijn
van zulke processen: Anaxagoras, Socrates, Giordiano Bruno, enzovoort.
Elk van hen tartte de sociale orde.
Maar met welk recht? Ze stelden
heel de cultuur in vraag op basis van
iets daarbuiten. Op welke grond?
Stuk voor stuk verloren ze het van
de aardse rechtbanken. Wij, echter,
zien dat ze slechts tijdelijk verliezers
waren, want op lange termijn komen
ze als winnaars uit de bus. Heeft de
geschiedenis hen immers niet gelijk
gegeven? Zijn de religieuze rechtbanken niet ineengestort terwijl hun
namen pronken in onze galerijen van
helden? Dit is de essentie van de uitspraak eppur si muove. ‘Hoewel jullie
aardse rechtbanken mij veroordelen,
ga ik in beroep bij iets hogers, dat
mij uiteindelijk gelijk zal geven.’ Zo’n
uitspraak dook eerder in de geschiedenis op: “Mijn Koninkrijk is niet van
deze wereld, niet van hier.” (Joh.18:36)
En toch beweegt ze.
De Galileo-affaire is misbruikt voor
allerlei doeleinden. Niet alleen in de
strijd met het geloof, maar evengoed
om van wetenschap een epistemologisch anarchisme te maken
(Feyerabend). Feitelijk historisch is
er vaak weinig van aan. Galileo had
niet per se veel problemen met het
geloof. Het lag meer aan gebrek aan
tact en de persoonlijke wrok van zijn
tegenstanders, die dan helaas nog
eens Paus worden. Wat je weet over
Darwin en het christendom berust
op dezelfde fabels. Wetenschap en
religie als vijanden is een idee dat zijn
geboorte kent in 19e eeuw. Daarvoor
was wetenschap een vrij triviaal verschijnsel, toch in de vorm die Galileo
bedreef. Galileo was niet meer dan
de Mark Peeters van zijn tijd, iemand
die je gerust kon negeren. Het belang
van wetenschap in de geschiedenis,
tot enkele eeuwen geleden, wordt
zwaar overschat. Ze heeft gewoon
toevallig de meeste boeken nagelaten.
Toch blijft voor de Belgische filosofe
Isabelle Stengers de Galileo-affaire
een cruciale episode. Voor haar impliceert het de geboorte van de moderne experimentele praktijk, namelijk
de geboorte van het laboratorium.
Een plaats waar vage en dubbelzinnige fenomenen, die iedereen makkelijk
voor zijn eigen kar kan spannen, worden omgevormd tot de meest rigou-
reuze apostelen van je theorie. Het
labo als plaats van onderhandelingen
tussen mens en niet-mens, elk met
hun eigen eisen en inbreng in hoe ze
zich zullen gedragen. De uitkomst?
Een alliantie van mens en fenomeen
die mooi in koor zingen.
Galileo betekent een breuk omdat
hij het fundamenteel eens was met
zijn theologische tegenhangers en
hun modern sceptische doctrine:
‘er is geen enkele garantie dat jouw
hersenspinsels waar moéten zijn,
want dat zou de macht van God
beperken.’ God had de wereld evengoed andere wetten kunnen geven.
In tegenstelling tot de Grieken is
een theorie bedenken die logisch
in elkaar zit niet meer genoeg, want
logica is des mensen. Denken dat je
de noodzakelijke waarheden van de
wereld kan ontvouwen met logische
argumentatie is hoogmoed. Alle kosmologie is niet meer dan het product
van de vlezige zonde van de mens.
De ziel wordt een kerker waarin men
iemand kan opsluiten.
Inderdaad, beaamt Galileo. Alles wat
ik uitspreek kan aan mijn subjectiviteit worden toegeschreven. Er is
geen goede reden mij op mijn woord
te geloven. Maar, voegt hij er snel
aan toe: ik kan de wereld zelf laten
spreken, via mijn instrumenten! Ik
laat de wereld zo spreken dat je het
niet kan verwerpen als hersenspinsel. Ik ben slechts de spreekbuis van
iets hogers. De geboorte van een
nieuwe rechtbank. Een plaats waar
ook de dingen in beroep kunnen
gaan. Galileo citeert de aarde zelf.
En toch beweegt ze.
deWijzer /// mei 2016
07
KORTVERHAAL\\\
///ZOOM
Stengers behoort tot een traditie
van filosofen (Serres, Latour) die
wetenschap willen begrijpen zonder
beroep te doen op een soort unieke
rationaliteit. Het idee van een wetenschappelijke geest, die aan alles zou
moeten twijfelen en enkel op feiten
af zou moeten gaan is een uiterst
vreemd idee. Falsificatiezucht komt
neer op de zelfkastijding van de
vrome wetenschapper, een geloofsbelijdenis van zijn uitgezuiverde ziel.
Gepurificeerd van elke bias om de
openbaring der natuur te aanschouwen. Mijn koninkrijk is niet van deze
wereld.
De wetenschappelijke praktijk moet
als een aardse praktijk begrepen
worden, waarvan de resultaten niet
magisch overeenkomen met de
Natuur, en niet zomaar buiten de
grenzen van het labo gelden. De
theorieën kloppen misschien onder
strikt instrumentele manipulaties,
maar buiten het labo blijven de fenomenen even dubbelzinnig en vaag.
Maar, zeg je dan, zwaartekracht geldt
toch overal? Ja, zegt Bruno Latour,
je hebt volledig gelijk! Zwaartekracht
geldt echter enkel universeel omdat
het laboratorium tegenwoordig universeel geworden is. De universele
geldigheid van wetenschappelijke
kennis is een verwezenlijking, geen
openbaring. De moderne mens
draagt zijn labo om de hals als een
talisman. Hij vindt de zwaartekracht
zelfs op de maan, maar enkel omdat
hij het niet laten kon ook zijn instrumenten mee te nemen. Zonder zijn
labo bij de hand kan een moderne
wetenschapper het niet winnen van
Aristoteles die beweert dat stenen
gewoon graag knus op de grond
liggen. Zonder wetenschappelijke
instrumenten blijven wij zondige
wezens. Geslaagde experimenten
zijn daarentegen handelsakkoorden
tussen mens en niet-mens.
08
deWijzer /// mei 2016
Religieuze praktijken vallen dan
ook niet zomaar ten prooi aan het
zwaard van de Rede. Stengers is uit
op een ‘ecologie van praktijken’: hoe
een beschrijving geven van zowel
de wetenschap als religie, van de
neutrino en de Heilige Maagd, zonder dat beide praktijken onleefbaar
worden? Hoe hun eigenheid denken
zonder een standpunt in te nemen
van een transcendente god die de
ene praktijk offert aan het altaar van
de andere?
De eigenheid van wetenschap ligt in
de grootte en kwaliteit van het netwerk van mensen en niet-mensen, de
fenomenen, die het weet te mobiliseren ter ondersteuning van een theorie. Het succes ligt in de instrumentele setting die de relaties van zaken
als atomen weet te transporteren
van de buitenwereld naar de grafiek op het blad, zonder significante
afwijkingen. De grafiek lijkt hetzelfde
te zeggen als de atomen, ondanks
alle nodige interventies om hen op
dat blad te krijgen. Ondubbelzinnige
transportatie zonder significante
transformatie.
Religie is in wezen anders. Het draait
niet om de betrouwbare overdracht
van inhoud, maar om de act van de
boodschap zelf. Dat wat de Engel
zegt of God toont, doet weinig ter
zake. Belangrijker is dat de Engel
boodschappen verspreidt en dat
God zichzelf openbaart. Het draait
om een materieel contact met iets
hogers, via de heilige geschriften,
kerken en priesters die dit contact
bemiddelen. Deze bemiddelaars
getuigen door hun aanwezigheid
en niet door hun inhoud van een
groter zingevend betekeniskader. De
concrete inhoud is vaak slechts van
bijkomend belang, een kluif die men
kan gooien om de Dawkins in ons
allen af te leiden. Ook de Drie Koningen hadden hun geschenken bij,
maar was hun inhoud van enige tel?
Dus als religie en wetenschap elkaar
treffen, duelleren ze elk om hun
eigen circulatie veilig te stellen:
religie hindert onze circulatie van
netwerken van relaties, zorgt voor
significante transformaties en verstoringen. ‘Wij hebben nieuwe wetenschappelijke paden ontdekt - maar
op zo’n zondige afdwalingen sturen
wij onze Engelen niet.’ Met welk
recht? Mijn koninkrijk is niet van
deze wereld. De wetenschap hindert
het uitsturen van onze Engelen naar
de uithoeken van onze ziel, door ze
steeds tegen te houden om hun legitimatie te vragen. ‘Ik moet de Blijde
Boodschap verspreiden! - Papieren,
alstublieft?’ Met welk recht? En toch
beweegt ze.
Massimiliano Simons
Een dag in Leuven
Jonathan gleed in zijn fauteuil en zapte zich een weg naar het land van de plasmatische realiteit/ op het scherm verscheen
een goed articulerende nieuwsmarionet. “De invoering van een nationale masturbatietaks en de indexering van het prostitutietarieven heeft kwaad bloed gezet bij brede lagen van de bevolking,” balkte de mediaclown. “Ook de nieuwe heffing op
overspeligheid heeft de gemoederen zwaar beroerd,” voegde de man er aan toe/ Jonathan schudde het hoofd en wendde
zich af van zoveel onzinnigheid. Zijn vingers gleden opnieuw over de kleine toverdoos waarop hij belandde in een programma dat zich profileerde als ‘De haaien van de Wetstraat’. Even later kreeg hij een opstoot van mediatiek apezuur.
Met een droge klik schakelde hij zijn radio aan, maar hoorde vrij snel hoe een gespeeld enthousiaste presentator de ether
verkrachtte met oeverloos en nietszeggend gelul. Met een venijnige ruk trok Jonathan de stekker uit het stopcontact.
Hij onderdrukte een vloek en installeerde zich aan de keukentafel die bedekt was met publicitaire overvloed. Langzaam
gleed zijn blik over de papieren beloftes van instantgeluk dat overal zomaar voor het grijpen lag/ nieuwsgierig opende hij
zijn post, maar vernam tot zijn ontzetting via een incasso-advocaat dat zijn vrouw met zijn kredietkaart verhuisd was naar
Koopjesland.
Het gerinkel van de bel liet hem opkijken. In het deurgat verscheen een kerel met een kringloopsnor. “Hier heb je de krant
van vandaag,” zei de man in een opwelling van goed nabuurschap. Jonathan bedankte de snor en zakte weg in een verzameling letters die uitblonken in sensatie en commerciële boertigheid. Al gauw kreeg hij het benauwd, liep naar de voordeur
en opende het raampje onder het spionnetje. De kilte van de buitenlucht bracht hem weer bij zijn positieve,/ voorzichtig
opende hij de drie sloten van zijn deur die krakend openging. Enigszins opgelucht verliet hij de beslotenheid van zijn huis
en staarde onder luid geblaf naar de eigenaar van een buitenmaatse hond. Nietsvermoedend trapte hij een eindje verder
in de ondragelijke bruinheid van het bestaan.
Vanuit zijn ooghoek zag hij nog net hoe een buurman hem uitlachte vanachter het half weggetrokken gordijn. Jonathan
kneep zijn neus dicht en schraapte de smurrie van zijn schoen op de trap van het naastliggende huis. Aan de overkant keek
een wandelende tattoo hem neerbuigend aan. Toen spitste hij de oren en luisterde hoe de wind een lied componeerde op
het metalen geraamte van een bouwkraan die meesterlijk uittorende boven de stad. Beducht op bruine mijnen van verraderlijke hondentroep keerde hij op zijn stappen terug en haalde vastberaden zijn fiets van stal.
Al rijdend botste hij twee straten verder op een zee van reclame en menselijke stupiditeit. Het was druk bij het asielcentrum voor mannen in scheiding dat recent was geopend naast de feminiene ontwenningskliniek. Op de hoek van de straat
bevestigde hij nauwkeurig een ketting rond het frame van zijn fiets die steun zocht tegen de gevel van een erotheek en
wandelde verder in de richting van de hoofdwinkelstraat. Nieuwsgierig keek hij om zich heen, maar zag al gauw hoe het
straatbeeld zich vergallopeerde in een orgie van aanbiedingen en promotioneel geweld. Machteloos aanschouwde hij
hoe de stad vergleed naar een claustrofobisch winkelparadijs. Roofdierachtige wagens met blauwe oorlogsstrepen reden
tergend traag door de straten en likten onophoudelijk aan de eeuwenoude ondergrond.
In de zijstraten overmeesterde een armada aan wielen de alledaagse werkelijkheid. Jonathan stapte moedig voort en keek
naar een legertje schermzombies dat flaneerde op de catwalk van de digitale dwangbuismaatschappij. Ter hoogte van de
Grote Markt presenteerde een door het reclamevirus geïnfecteerde ploegleider een circus op wielen dat rook naar hormonale en medicinale clandestiniteit. Zich bewust van zijn eigen nietigheid keek Jonathan om zich heen en zag hoe steeds
meer mensen dienst namen in het uitkeringsleger van een slabakkende economie. Een nerveus flikkerende lichtkrant eiste
zijn aandacht op. “Aanslag op hoogleraar in de homofilistiek en de lesbiciciteit schokt universitaire metropool,” las hij met
stijgende verbazing.
Al lopend versmolt hij met een stroom van voetgangers en spoelde aan in de uitgaansbuurt die bruiste van activiteit. In de
draaikolk van het leven reanimeerden de hulpdiensten een man die al te lang aan cultuur was blootgesteld. Academische
spookrijders op leeggereden staal teisterden het verkeer terwijl een kudde studenten zich op een dieet van alcohol prepareerde voor het nachtelijke vuilniszakkenvoetbalspel. Het invallen van de duisternis liet Jonathan weer verlangen naar huiselijke veiligheid. Gejaagd door de wind keerde hij op zijn stappen terug, maar staarde in de leegte. Iemand had zijn stalen
ros ontvoerd! Met de moed der wanhoop betrad hij de erosshop en vroeg om inlichtingen aan de dealer van vleselijke en
fallusvormige waren. Hoofdschuddend keek de uitbater hem seconden lang aan.
Zwaarmoedig verliet Jonathan de seksboetiek en slofte naar het politiekantoor. ‘Gesloten wegens vakantie’ las hij met
groeiende verbazing. “Gelieve u te wenden tot het preventieloket van het stadhuis,” murmelde hij binnensmonds. Hij zette
het op een lopen en bereikte nog net voor sluiting de lokettenzaal. “We sluiten over tien minuten, maar u kunt altijd op
onze website terecht,” fluisterde een agent met de stem van een burn-outpatiënt. Vol opgekropte woede deed Jonathan
zijn verhaal terwijl hij staarde naar de tsunami aan zweetdruppels op het voorhoofd van de wetsdienaar. Na wat vluchtig
tikwerk stond de agent op waarop hij naar achteren liep. Jonathan keek de man achterna en zag even later hoe zijn klacht
verdween in de trekkingstrommel van de justitiële loterij…
Max Lindemann
deWijzer /// mei 2016
09
///INTERVIEW
M
et een klein hart en
grote verwachtingen
stapte de Wijzer
vorige week op de
trein naar Antwerpen. Door het grote station en over
de Meir bracht onze weg ons bij het
bisschoppelijk paleis. Daar werkt sinds
2009 Mgr. Johan Bonny, bisschop van
het katholieke bisdom Antwerpen.
Afkomstig uit een klein dorpje in het
verre West-Vlaanderen kwam hij via
enige omzwervingen, onder andere
aan onze faculteit, terecht in Vlaanderens metropool met meer dan 150
nationaliteiten. Gedurende twee jaar
studeerde hij aan ons huis van de filosofie. De Wijzer vroeg hem uit.
Abel Romkes, Vincent Cuypers, Vinsent
Nollet
Kan u ons in een paar zinnen uitleggen hoe u aan het HIW verzeild bent
geraakt?
“De meesters van het
wantrouwen hebben mij
in mijn geloof gesterkt”
Mgr. Bonny,
bisschop van Antwerpen
Over coherentie, intuïtie en dialoog
10
deWijzer /// mei 2016
Ik ben in 1973 afgestudeerd van de middelbare school. Op dat moment moet je
keuzes maken. Ik had een paar mogelijkheden, maar de idee voor het priesterschap lag wel vanboven. Dan moet je
kiezen of je ergens in een religieuze congregatie gaat, bij Jezuïeten of Trappisten
bijvoorbeeld, of je moet je aansluiten
als priester van een bisdom. Ik heb voor
dat laatste gekozen, bij het bisdom van
Brugge. Ik ben dan binnengegaan in het
grootseminarie daar. Die opleiding bestond uit twee jaren filosofie, vier jaren
theologie en dan een pastorale stage.
Dat is sindsdien niet veranderd.
Na dat eerste jaar werd aan zij die dat
wilden en konden sterk aangeraden om
in Leuven universitaire studies te gaan
doen. Ook mij werd aangeboden om
twee jaar in Leuven te gaan studeren. Je
kon ongeveer alles kiezen: talen, rechten, wiskunde, maar ik had wel de smaak
van de filosofie te pakken gekregen en
ben dus naar het HIW getrokken.
Wij verbleven als student in het Leo XIII
seminarie, het gebouw naast het HIW.
Wij waren daar toen met iets meer dan
twintig seminaristen van alle Vlaamse
bisdommen. Ik viel dan onder de faculteit Letteren en Wijsbegeerte, maar het
HIW was wel redelijk onafhankelijk. Ik
heb de kandidatuur gevolgd, en door
“Waarheid
heeft coherentie
nodig, maar je
mag nooit één
systeem verabsoluteren”
enkele extra vakken te volgen ook het
baccalaureaat verkregen.
Wij woonden in het seminarie en volgden les in het HIW. Dat was toen nog
één complex: Kardinaal Mercier had
de twee tegelijk gesticht, een instituut
voor filosofie, en een woonplek voor
professoren en studenten. Wij hadden
de sleutel, wij konden direct van Leo
XIII naar het HIW, dat was wel handig.
Het was een soort kleine collegecampus. Na mijn studies aan het HIW ging
ik terug naar Brugge om mijn opleiding
verder te zetten. Daarna ben ik naar
Rome gestuurd om verder te gaan in de
theologie.
Hoe heeft u uw tijd aan het HIW ervaren? Hebt u speciale herinneringen
aan bepaalde vakken of professoren?
Ik heb heel goede herinneringen aan
die tijd. Ik was toen nog een jonge kerel,
twintig, eenentwintig jaar. Achteraf zie je
dat je misschien een beetje te vroeg die
grote filosofische dossiers al op je bord
krijgt, omdat je de inzet van de discussie
vaak maar half begrijpt op die leeftijd.
Veel vragen uit de filosofie stel je maar
later in het leven. Maar dat trekt wel
op jonge leeftijd je geest open op een
manier die je bijblijft.
Ik herinner me nog goed de lessen van
professor Wylleman, die toen ook president was. Hij gaf een inleiding in de filosofie. Ook professor Verbeke herinner
ik me nog, de man die metafysica gaf
aan al de eerstejaars van wijsbegeerte
en letteren en daarmee heel de aula van
het MTC vulde. Hij was half professor
en half acteur in zijn les, maar een heel
heldere en methodische geest. Ook
professor Vergote hebben wij gehad,
die gaf les over godsdienstpsychologie
en antropologische kwesties. Een heel
originele denker, groot academicus,
maar wel ingewikkeld in zijn lesgeven.
Je moest soms erg lang wachten voor
je kon vatten waar hij naar toe wilde,
maar je voelde dat je met een grote
geest te maken had. Ook professor De
Dijn herinner ik me nog, over Spinoza.
En zo zijn er nog heel wat professoren,
die ondertussen allemaal op emeritaat
moeten zijn.
De vakken filosofie openden mijn ogen,
hoewel ik eigenlijk te jong was om de
echte inzet van de problematieken te
snappen. Je leert wel denksystemen,
je weet hoe Kant dacht en waarover
Levinas het had, maar de terugkoppeling naar je eigen levensvragen, die komt
pas later. Maar het leert je wel dat er
verschillende manieren zijn om naar de
grote vragen van het leven, de wereld,
de samenleving, de tijd en de eeuwigheid te kijken. Filosofie nodigt je uit om
heel breed te denken en toch coherentie te zoeken. Je leert dat het denken
van de mensheid nooit in één systeem
kan gevat worden, wat echter niet
wegneemt dat je in je leven coherente
verhalen nodig hebt.
Wij moesten op een gegeven moment
in het eerste jaar een oefening maken.
Je kon kiezen uit een lijst met boeken,
maar je kende daar toch geen enkele
titel uit, dus liet je je maar iets geven.
Ik kreeg een boek van Henri Bergson,
Les deux sources de la morale et de
la réligion. Dat was zeer interessant, ik
denk daar nog vaak aan terug. Bergson
argumenteert dat er twee soorten rede
zijn, een technische en een mystieke rede, die de verhoudingen in ons
leven beregelen. Bergson zag dat onze
samenleving op den duur een supplement d’âme nodig zou hebben. Het gaat
niet op steeds de machinale samenleving te verbeteren als daar niet een
even sterke ziel bij komt kijken. Anders
gaat die machine op zichzelf beginnen
draaien en dat is niet de bedoeling. Je
komt thuis in het denken en de termen
van een auteur, en dat is wel een goede
oefening, wetend dat je de anderen
nodig hebt om te weten hoe de mensen
denken over al die grote vragen.
Er heerste aan het HIW ook een heel
open denksfeer. Men verwijt soms men-
deWijzer /// mei 2016
11
///INTERVIEW
“Filosofie begint bij de eerlijkheid
om van je these weer een vraag te
maken”
sen die aan een Katholieke universiteit
filosofie gaan studeren dat ze de kip al
in een bepaald hokje zetten, maar dat
was in onze tijd echt niet waar, integendeel. Er werd heel vrij en open nagedacht, en alle grote auteurs kwamen
aan bod. Niemand begon vanuit een
negatieve instelling bepaalde boeken
te lezen. Ik herinner me dat professor
Wylleman altijd zei dat in elk systeem,
hoe dom ook, elementen van waarheid
zitten. Dat waarheidselement moet je
steeds proberen te achterhalen, bij denkers, bij auteurs en ook bij theologen.
Het is gemakkelijk om dingen te vinden
die je kan afkraken, maar dat heeft geen
zin. Dan doe je niet aan filosofie. Je
moet op zoek gaan naar de waarheid
die iemand over de samenleving, over
de mens, of over de religie naar boven
wil brengen. Die zoektocht naar stukjes
waarheid, die draag ik met me mee. Ik
kan sindsdien niet goed meer leven met
gesloten monosystemen, die beweren
dat zij de enige juiste waarheid en de
enige juiste woordenschat hanteren,
niet in de samenleving, maar ook niet
in de Kerk. Waarheid heeft coherentie
nodig, maar je mag nooit één systeem
verabsoluteren.
Leuven was in illo tempore gekend om
zijn thomistische benadering. Dat was
toen wel al grotendeels voorbij, maar
wij kregen daar wel nog wat les over.
Wat ik van Thomas heb onthouden,
en wat ik ook later, toen ik professor
was aan het grootseminarie, heb willen
doorgeven, is de methode. Elk stuk dat
Thomas heeft geschreven is op dezelfde
manier opgebouwd. Hij begint bij de
quaestio, een vraag. Hij begint niet met
een stelling, maar met een vraag. Dat
is al interessant, en anders dan je vaak
ziet in de politiek, in de Kerk of in de
economie. Uiteraard zit in de vraag al de
richting waar hij heen wil, maar goed, de
weg ligt nog open. Dan komen alle argu-
12
menten tegen het antwoord dat men
uiteindelijk zal vinden. Dan alle argumenten voor. Steeds met verwijzing
naar auteurs en teksten, naar traditie,
filosofie en theologie. Daarna komt het
antwoord, en vervolgens volgt nog een
repliek op alle gestelde tegenargumenten. Dat is een model van zorgvuldig
denken dat je alleen bij Thomas vindt.
Je begint met een open vraag, en bent
zo eerlijk alle argumenten voor en tegen
op te schrijven, netjes met bron. Daarna
pas geef je je eigen argumenten en je
conclusie. Dat soort intellectuele oefening is voor mij de norm. Filosofie begint
bij de eerlijkheid om van je these weer
een vraag te maken, al heb je al een
intuïtie. Die heb je altijd. Maar je moet
op zoek gaan, en luisteren naar mensen
die het niet met je eens zijn. Daarna
pas moet je een finaal antwoord geven.
Dat zouden we in veel sectoren van de
samenleving wat vaker moeten doen.
Ik heb uit Leuven niet zo veel dossierkennis meegenomen, maar wel de
methode, het zoeken naar logische
samenhang, het zoeken naar helderheid
en eerlijkheid in het afwegen van argumenten, net als behoedzaamheid.
Hoe zag het leven eruit in Leo XIII?
Verschilde het dagritme van seminaristen sterk van dat van ‘gewone’ studenten?
Ons leven was anders en toch ook
gelijk. Wij leefden samen in het seminarie als seminaristen. Wij hadden een
morgen- en een avondgebed, en een
eucharistieviering. Het seminarie was
wel een beetje een beschutte omgeving,
een aparte gemeenschap met een eigen
ritme. Wij waren ook onderverdeeld in
enkele kleinere leefgemeenschappen.
Daarmee at je soms apart of ging je op
uitstap. Wij deden ook wel wat maatschappelijk werk. We hadden bijvoor-
deWijzer /// mei 2016
beeld een beurtrol om met twee een
oude dame in het Sint-Maartensdal van
haar zetel naar haar bed te helpen, elke
dag opnieuw.
Ten andere sloten wij ook wel aan bij
wat er leefde in Leuven. Met zijn allen
zaten we aan heel wat faculteiten, dus
er was heel wat te vertellen. Iedereen
bracht verhalen mee naar onze leefgemeenschap, tijdens het middag- of
het avondmaal. Veel studenten deden
ook mee met de studentenkringen van
hun faculteit. Ik ging ook wel naar de
activiteiten van de kring van filosofie,
naar gespreksavonden, of gewoon iets
drinken. Er waren er die actief waren in
de universitaire parochie, er waren er
die veel sportten. En we gingen ook wel
onder ons een pint drinken, in de Gambrinus (op de Grote markt, red.) meestal. Daarbuiten volgden wij uiteraard ook
de conjunctuur van het academiejaar,
met trimesters en examenstress en voor
sommigen herexamens.
Sinds 2009 bent u bisschop van het
bisdom Antwerpen. Wat houdt dat
ongeveer in?
Elk bisdom heeft een bisschop, die de
sleutelfiguur is van alles wat er gebeurt. Dat wil niet zeggen dat je alles
bestuurt of beslist, maar wel dat je een
bindfiguur bent tussen alles wat er aan
Katholiek leven is in een bisdom. Daar
zitten uiteraard de parochies bij, die we
van redelijk dichtbij volgen, maar ook de
vorming van medewerkers, en de instellingen in het katholieke veld. De mensen
verwachten van ons inspiratie, zingeving
en bezieling. Je hebt bijvoorbeeld het
katholiek onderwijs. Al die scholen
hebben een eigen inrichtende overheid,
maar die doen toch vaak beroep op
ons als brugfiguur om conflicten op te
lossen of bakens uit te zetten.
Als we het goed hebben, speelt u
een bijzondere rol in het katholieke
onderwijs?
Dat klopt. Wij hebben met alle Belgische bisschoppen een aantal interdiocesane taken. Er is dan één bisschop die
voor de hele groep een sector opvolgt.
Ik ben dat voor onderwijs. Ik volg de
Guimardstraat (de zetel van het Katholiek onderwijs in Brussel, red.). Iemand
met zo’n taak wordt referent genoemd.
Ik ben referent voor het katholiek
onderwijs en voor de Leuvense universiteit. Ik zetel in de raad van bestuur van
de katholieke onderwijskoepel, en ook
als waarnemend lid in het bestuur van
de KU Leuven. Dat wil zeggen dat je als
bisschop niet alleen binnenkerkelijke
dossiers moet opvolgen, maar dat je
ook met maatschappelijke dossiers te
maken krijgt. Dat is niet altijd eenvoudig.
Laten we even terugkeren naar het
HIW. U sprak van een erg open klimaat. Hoe gaat dat voor u samen met
een geloofswaarheid?
Dat is een heel interessante vraag. Dat
speelt niet alleen theoretisch, maar ook
in je persoonlijke leven. Hoe ga je om
met de spanning tussen geloof en rede?
Als gelovige jongeman, maar zeker als
seminarist, zit je met een religieuze
intuïtie. Die zit erg diep, veel dieper dan
het nadenkende verstand. Het leven is
meer dan de logica van verstand, intuïtie is ook belangrijk. Ook die intuïtie is
een element van waarheidsvinding. De
waarheidsvinding gebeurt volgens mij
niet alleen door cijfers op te tellen.
Neem bijvoorbeeld een relatie. Hoe
maak je uit dat jij en je vriend of vriendin voor mekaar bestemd zijn? Dat is
meer dan rekenen. Daar zit een serieuze vraag achter en je moet er met je
verstand op vertrouwen dat die intuïtie
redelijk genoeg is om er een beslissing
mee te nemen. Als seminarist zit je
met een religieus gevoel, een roeping, een engagement voor de
Kerk als geloofsgemeenschap.
De liefde voor Jezus en
het evangelie komt van
veel dieper dan het
nadenken, maar
het nadenken
moet daar uiteraard wel mee kunnen
leven.
Uiteraard word je in de wijsbegeerte geconfronteerd met schema’s en paradigma’s die de religiositeit in vraag stellen.
Je hebt bijvoorbeeld die grote meesters van het wantrouwen, het Marxisme
in de sociale leer, Freud in de psychologische en Nietzsche in de metafysische.
Ik heb ze niet helemaal doorlezen en
doorworsteld, maar ik was wel gevoelig
voor de vragen die zij mij stelden.
Je moet dan op zoek naar antwoorden
op hun vragen, en om eerlijk te zijn,
heeft dat mijn geloof eerder gesterkt
dan ondermijnd. Ik spreek voor mezelf,
maar die denkoefening, die meesters
van het wantrouwen, die hebben mij in
mijn geloof gesterkt. Je wordt daartoe
gedwongen.
Denken heeft voor mij te maken met
een zoektocht naar coherentie. Je
moet op zoek naar redelijke verbanden.
Waarom is er een wereld?
Waarom is er mensheid? Je kan je terecht de vraag stellen waarom dit alles
er is. Gaat daar een liefde aan
vooraf? Aan de zaadcel en de eicel die
tot mij hebben geleid gaat ook liefde
vooraf. Kun je zo’n verhaal in heel de
wereld terugvinden? Wat is liefde, wat
is geluk? Wat is verdriet, ziekte, dood
en lijden?
In die denkoefening
zijn voor mij in het Christendom geloof
en rede samen aan het werk. Dat wil
niet zeggen dat ik aan het geloof geen
vragen stel. Ook in het christelijke verhaal moet je op zoek naar coherentie,
naar de juiste woorden en gedachten.
Maar mijn godsdienst helpt me ook om
verder te gaan dan de grenzen van het
louter logische denken. Er zijn zoveel
vragen waarop het denken niet in staat
is ten volle te antwoorden. Filosofie en
theologie hebben mij persoonlijk allebei
geholpen om die dingen bij mekaar te
gaan.
Is het hebben van religieuze intuïties
dan de basis die het verschil maakt
tussen een gelovige en een niet-gelovige? We hebben het gevoel dat
er nogal weinig dialoog is tussen die
twee. Je behoort tot de ene groep of
de andere...
Je moet weten dat het intuïtieve veel
breder gaat dan alleen religie. Ook
kunst leeft daarvan, politiek en samenleving. Liefde, relatie, gezin. Heel
de dynamiek van de mensheid berust
mee op intuïtie. De grote verhalen van
de geschiedenis zijn altijd een mengeling van intuïtie en redelijkheid. Soms
wat meer van het ene, soms wat meer
van het andere. Dat vind ik ook zo
“De grote verhalen van de geschiedenis zijn
altijd een
mengeling van
intuïtie en
redelijkheid”
///INTERVIEW
sterk aan de universiteit van Leuven, dat
men probeert die twee met mekaar te
verbinden. Toen Kardinaal Mercier het
HIW oprichtte, wilde hij juist de dialoog
tussen geloof en wetenschap heropstarten. Ook professor Dondeyne, een
van de grote mannen van het instituut,
wilde dat bevorderen. Die problematiek van geloof en wetenschap, geloof
en wereld, is een mooi aspect van de
Leuvense traditie. Ook nu nog heeft
men die openheid. Men vertrekt niet
vanuit een beperkend kader, van economie en rationalisatie, maar probeert
in elk vakgebied de volledige waarde
van de dingen te laten ontplooien.
Hoe verloopt in uw bisdom de dialoog
met andere levensovertuigingen? Hoe
gaat u daar persoonlijk mee om?
Je kan altijd leren van anderen. De andere helpt je om nauwkeuriger over jezelf na te denken. Dat geldt op politiek,
op religieus en op filosofisch vlak. Je
eigen identiteit wordt afgetekend in de
confrontatie met anderen. Het denken
van een ander is evenveel waard als
het mijne. Dat hoeft ook niet in tegenspraak te zijn met mijn denken. Het
is niet omdat iets vreemd is aan mijn
traditie, dat het er incompatibel mee is.
De protestanten leren ons, katholieken,
om wat zorgvuldiger met Bijbelteksten
om te gaan. Als ik moslims zie bidden
roept dat bij mij, ondanks hun vrij
verschillend Gods- en gebedsbeeld,
de vraag op naar mijn eigen gebedsleven. Ik rijd met een auto. Er zijn echter
mensen die bewust zonder auto leven
omwille van het milieu. Ik kan gezien
mijn activiteiten die keuze niet maken,
maar dat doet me wel nadenken over
het milieu, hoe ik daar mee omga. Er
zijn mensen die een gehandicapt kind
adopteren. Ook die keuze kan ik als
ongehuwde man niet maken, maar dat
confronteert me wel met de vraag naar
solidariteit, de zorg voor het gekwetste
leven. De confrontatie met het andere
laat iets oplichten van wat waarheid is
of goedheid, of schoonheid, die niet bij
mij zit maar wel bij een ander.
14
“Net zoals het
een persoonlijke
keuze is om aan
voetbal te beginnen, moet het een
persoonlijke keuze zijn om in een
religie te treden,
maar die religie
zelf is wel een gemeenschapsgebeuren”
Tot slot: hoe kijkt u naar de toekomst
in uw diocees? Bent u optimistisch,
of bent u kritisch ten aanzien van de
gang van zaken?
Voor mij is geloof belangrijk. Niet alleen
in de privésfeer, maar ook in het maatschappelijke veld. Zeggen dat geloof
iets privaat moet zijn, is als zeggen dat
voetbal privaat zou moeten zijn. Dat is
vrij absurd. Je moet met twee zijn om
te kunnen shotten, en met elf om aan
match te kunnen meedoen. Het is een
persoonlijke keuze om aan voetbal te
beginnen, en zo moet het ook een persoonlijke keuze zijn om in een religie te
treden, maar die religie zelf is wel een
gemeenschapsgebeuren.
Het is mijn overtuiging dat godsdiensten, in het meervoud, in onze samenlevingen een constructieve factor zijn
geweest, en het nog steeds zijn. Onze
westerse cultuur, op vlak van kunst, op
vlak van solidariteit voor het zwakke-
deWijzer /// mei 2016
re leven, op het punt van de rechten
van het individu, heeft nog heel wat
joods-christelijke waarden.
Dat godsdiensten risico’s inhouden, is
evenzeer waar. Alle dingen die extreem
worden, die zichzelf verabsoluteren,
zijn gevaarlijk. Een mix van godsdienst
met nationalisme of imperialisme kan
soms heel explosief zijn. Net zo kan de
mooiste liefde omslaan in diepe haat.
Of kan kernonderzoek gebruikt worden
voor medisch onderzoek en tegelijkertijd voor totalitaire oorlogen. Zo kan
ook godsdienst geperverteerd worden.
Wat zie ik nu voor onze samenleving?
Verschillende zaken. Wij, westerse
Vlamingen, zijn bezig met de confrontatie van geloof en wetenschap, geloof en
moderniteit, geloof en rationaliteit. Nog
steeds. Wij zoeken naar het statuut
van al die dingen. Wij zitten met grote
culturele vragen op dat vlak, een soort
culturele worsteling. Ik weet niet hoe
we daaruit zullen komen, maar volgens
mij zal de vraag wel aan relevantie
winnen.
De mens zal blijven vragen, en met zijn
verstand blijven peilen naar een waarom. Hij stelt zich niet alleen de vraag
hoe hij in mekaar zit, maar ook waarom.
Waarom is alles er, en hoe moeten we
verder? Dat keert steeds terug. De
mens zal na een tijd ook de leegte gaan
inzien van de efficiëntiecultuur. Er is
een soort eigen Vlaamse cultuurkritiek
in de maak, bij filosofen en schrijvers,
die terecht vragen beginnen te stellen.
Zij zijn niet per se religieus, maar wij
zitten met onze religie op hetzelfde
spoor. Dat vraagt van de Kerk dat ze
open staat voor dat gesprek en er ook
aan deelneemt, niet door te beleren
of door zichzelf te verloochenen,
maar door mee in de denkoefening te
stappen.
Ten andere zie je wel dat hier in de
stadsregio Antwerpen, de meerderheid
van de actieve gelovigen geen autochtone Vlamingen zijn. In de kerken
van Antwerpen-stad is een majority
of minorities. Dat zijn christenen van
allerlei vreemde Kerken. Die zetten
het christendom wat meer op de kaart
en die brengen inzichten mee uit hun
geboorteregio’s. Dat biedt toch een
zekere rijkdom. Je mag dat niet zien
als een ‘restverschijnsel’ dat snel zal
verdwijnen. Ook zij dragen een engagement en een waarheid mee. Maar dat
is een uitdaging: het is de kerkelijke
variant van de maatschappelijke vraag
naar een coherente samenleving met
meer dan 150 nationaliteiten.
Een derde punt is natuurlijk de vraag
die steeds de kop op steekt, sinds de
aanslagen in Parijs en Brussel. Zijn
andere godsdiensten compatibel met
de westerse samenleving en ons waardepatroon? Ik denk dat we alleen maar
verder kunnen komen door samen op
zoek te gaan naar vruchtbare contracten en te proberen de verbindende
factoren te versterken. Vanuit ons
netwerk zet ik daar persoonlijk sterk
op in, maar op een discrete manier.
Deze week nog komt er een imam met
me spreken, een vrij gesprek over hoe
we hier verbindende factoren kunnen
samenbrengen.
Met al die vragen moeten we verder
gaan. Onze eigen westerse vragen, internationale vragen... En inzetten op de
pijnpunten die door een globalisering
worden meegebracht. Wie in Bellegem,
of Zoutenaaie, of hier in Zoerle-Parwijs
woont, heeft daar niet zo veel contact
mee, maar hier in de stad weet je wel
wat dat is. Diversiteit is niet iets van
de toekomst, het is er al. Jongeren
van jullie generatie, of nog iets jonger
misschien die zitten al in klassen waar
twee derden of drie vierden van de
kinderen allochtoon is. Zij hebben
geen andere wereld gekend. Dat is
een perfecte voorafspiegeling van hoe
de samenleving er binnenkort in zijn
geheel zal uitzien.
Dat zorgt voor een debat, en dat moet
ook gevoerd worden. We gaan voor
onze eigen identiteit. Je moet weten
wie je bent, en inzetten op je eigen
wortels. De verschillen met anderen
zijn relevant, maar even belangrijk is de
dialoog, het leren, en samenleven.
Ja, dat is dus het programma voor
vandaag (…) en voor de volgende
week of weken (…) denk ik — R.
Breeur
Ik wacht op de tussenkomst van
God om mijn gedachten te ordenen
— R. Breeur
(hijgt in micro) Excuseer, ik weet ook
niet wat die micro van mij verwacht
— R. Breeur
Zie, dit is een balk (…) of ja een
kubus in perspectief — R. Breeur
Heeft er iemand een spons bij? En
liefst een natte — R. Breeur
3/6 = 6/12 = 2 [stilte] O ja ik lees van
onder naar boven — R. Breeur
Merleau-Ponty? Die leest niemand
nog. Gelukkig maar — R. Breeur
Hier, een doos stekjes, steek uw huis
ook in brand — R. Breeur
Wil je jouw epistemische plicht in
mijn les kunnen vervullen, breng dan
een kom ijskoud water mee en steek
uw naakte voeten erin — S. Cuypers
Rorty is geweldig. Ik heb die man
één keer bezig gezien en toen ik
naar huis ging, dacht ik nu pleeg ik
zelfmoord — S. Cuypers
Er wordt goed werk geleverd door
De Wijzer — S. Cuypers
Žižek? Dat is een sofist! — S. Cuypers
U moet af en toe wel met NFK gaan
feesten, anders wordt u depressief
— S. Cuypers
[tekent een bed op het bord] I’ll
need to stop drawing, otherwise I’ll
put people in it and … — G. Van Riel
I know nothing, I’m from Barcelona
— G. Van Riel
If you are for example Italian and
you always want to design things... —
G. Van Riel
Food, drinks & sex: that’s all I want —
G. Van Riel
De Duitsers, die hadden ook iets
met bossen — T. Vandevelde
Je moet de president van Turkije
een geitenneuker kunnen noemen —
T. Vandevelde
De keuze bij het aanwerven van je
secretaresse is dikwijls moeilijker
dan die bij het aanwerven van je
vrouw — T. Vandevelde
De seksuele verlangens kunnen
gericht zijn op om het even wat:
schoenen, honden… — L. Lauwaert
Het zijn hangjongeren zoals jullie,
die dan kiezen voor filosofie, omdat
ze niets anders kunnen. Gevolg: een
groep jongeren verloren voor de
samenleving — P. Moyaert
Ik geef u eerst de verklaringen van
de populaire psyblaadjes zoals Feeling, dat is niet de moeite om over
na te denken: banaal! — P. Moyaert
Examens afnemen: ik zie ernaar uit,
omwille van mijn sadisme. Volgende
keer staat dat in De Wijzer. Ze doen
maar — P. Moyaert
Ik heb de werken van barmhartigheid doorstaan — P. Moyaert
Hartelijk dank!
deWijzer /// mei 2016
15
///ONDERWIJS
POËZIE\\\
Studentenvertegenwoordiging in Leuven en Warschau
E
en van onze
onderwijsvertegenwoordigers,
Sophie, studeert
dit semester in
Warschau, de
stad van de NFK-cultuurreis.
Die internationalisering van
ons onderwijsteam dachten wij
goed te kunnen gebruiken bij
het schrijven van een artikel
voor de Wijzer. We zouden een
mooie dialoog over studentenvertegenwoordiging hier en
daar kunnen schrijven, en daar
misschien zelfs enkele lessen
uit kunnen trekken.
Het plan mislukte, omdat Sophie nauwelijks informatie over
studentenvertegenwoordiging
in Warschau wist te vergaren.
Wat ze wel meekreeg, was dat
alles daar eigenlijk niet zo goed
geregeld was. Weinig tot geen
communicatie met studenten,
geen vertegenwoordiging van
het –grote- internationale
programma, gebrek aan een
inhoudelijke visie bij verkiezingen… De enige keer dat de
studenten vorig jaar herinnerd
werden aan het feit dat ze
vertegenwoordigd werden,
was toen de faculteit camera’s
op wilde hangen in de gebouwen. Er was een rommelige
petitie, en niemand wist wat
de vertegenwoordigers hier nu
eigenlijk mee gedaan hadden.
De camera’s hangen er nu. Wat dat betreft mogen we
ons misschien best realiseren
dat we het hier redelijk goed
voor elkaar hebben. Studenten
hebben in principe inspraak
op alle niveaus, van de POC’s
(de opleidingsvergaderingen)
tot het GeBu (het gemeenschappelijk bureau, het hoogste
orgaan van de KULeuven). Ook
het internationale programma
is vertegenwoordigd in een
eigen POC en een plek in de
faculteitsraad.
We mogen soms dus best
een beetje trots zijn, maar we
moeten niet te gauw genoegen
nemen met wat we hebben.
Vergelijk het met de verhoging
van het inschrijvingsgeld vorig
jaar: we hebben daar (mijns
inziens te weinig) tegen gestreden, ondanks het feit dat we
wisten dat in Nederland en veel
andere landen het inschrijvingsgeld nog veel hoger ligt. Dat het
ergens anders nóg slechter geregeld is, wil niet zeggen dat we
hier onze verworvenheden niet
meer hoeven te verdedigen, of
zelfs uit te breiden.
De belangrijkste les die we uit
‘Warschau’ kunnen trekken lijkt
mij dan ook te zijn dat we ons
best moeten blijven doen om
studentenvertegenwoordiging
bekend te maken. Ook hier zijn
veel studenten niet op de hoogte van de onderwerpen die op
vergaderingen aan bod komen,
en de dossiers die de Studentenraad KU Leuven behandelt.
Studentenvertegenwoordiging
hoort uiteraard bij alle studenten te beginnen. Zij signaleren
problemen en kunnen input
geven aan hun vertegenwoordigers, die uiteindelijk niet meer
zijn dan een tussenpersoon.
Niet iedere student is op de
hoogte van de mogelijkheid tot
het aandragen van problemen.
Sommige studenten zijn niet
geïnteresseerd, dat is wat soms
op pijnlijke wijze moet worden
geconstateerd. Zo is er in Gent
maar 28% van de studenten
gaan stemmen voor nieuwe vertegenwoordigers. Maar de kloof
tussen de vertegenwoordigde
en de vertegenwoordigende
studenten is er een die wij, als
onderwijsteam, toch vooral zo
klein mogelijk moeten proberen
te houden. De structuur van de
universiteit is ingewikkeld, de
thema’s zijn soms taaie kost, en
het is soms lastig om te weten
bij wie je nu precies met welk
probleem terecht kunt. Deze
problemen gelden a fortiori
voor internationale studenten,
die ondanks de inspanningen
van velen om onderwijsmaterie
te vertalen, aan een overwegend Vlaamstalige universiteit
toch nog veel informatie mis-
Zachtjes ritselend zonder zorgen
Glijden we over bevroren gedachtes
De eenzame engel knippert de dualiteit uit
Tot slechts de symbiose, sidderend
In al haar fluwelen trompetgeschal
De zwartschijn koelbloedig schaakt
Uit de geëclipseerde duisternis
Hoogzwanger van verzengende zonnen
Kraakt de maneschijn het ijzige raadsel
Tussen de kloven van het vergane
Barsten kolkende rivieren open
Razen doorheen het hemelgewelf
Vooraleer zich onverbiddelijk te storten
Op de gesponnen draden der tijd
Tot de ontrafelende weefsels
Ontvlammen in een miasma van sintels
Die de verblufte sterren onbekommerd
Begroeten als hun gelijke
sen. De functie van studentenvertegenwoordigers is, zoals ik
al zei, vooral die van tussenpersoon. En we moeten dan
ook ons best blijven doen om
ons op die manier kenbaar te
maken. Enerzijds moeten we de
mening van studenten peilen
zodat we deze ‘omhoog’ door
kunnen geven aan de faculteit
en de universiteit. Anderzijds
moeten we de grotere thema’s
en de structuur van de KU
Leuven ‘omlaag’ terugkoppelen naar onze achterban.
We hebben al de openbare
onderwijsbureaus, waarop we
de POC’s voorbereiden, en de
NFK Education-Facebookpagina. Ik ben er zeker van dat het
nieuwe onderwijsteam de uitdaging van vertegenwoordiging
vol enthousiasme en expertise
zal aangaan. Wie nog tips voor
ze heeft wat betreft ‘naamsbekendheid’, mag dat altijd laten
weten. Wie graag meer wil
weten over de structuur van
de universiteit of haar beleid,
ook. Wie problemen heeft met
een les, optie of examen, ook.
[email protected] is het adres
waarop we jullie ideeën altijd
met open armen ontvangen.
Ook volgend jaar!
Tak
ONDERWIJS KORT
De examenperiode komt er weer aan. Op de site
van de Studentenraad en op Toledo (NFK Communi
ty) vind je een handig overzicht van je rechten en
plichten in de brochure ‘Zin en onzin van het OER’
(OER = onderwijs- en examenreglement). Voor vra
gen, ook tijdens de examenperiode, mag je ons altijd
contacteren.
Heb je interesse in de lerarenopleiding? Dan is het
misschien leuk om te weten dat vanaf volgend jaar het vak ‘Ethiek en maatschappij’ als keuzevak in de
SLO filosofie en maatschappijwetenschappen kan
worden ingezet. Dat betekent dat je SLO in een klap
al 8 studiepunten minder zwaar wordt!
Vanaf volgend jaar heeft het HIW een nieuwe,
tweejarige research master, die de MPhil zal gaan
vervangen. Studenten die nu de master doen, ku
nen volgend jaar in het tweede jaar van de research
master instromen als hun cijfers goed genoeg zijn
(75% en 15/20 op de thesis). Wie na zijn of haar
bachelor meteen aan de speciale master wil begin
nen, moet dezelfde resultaten behaald hebben voor
truncus communis en de bachelorscriptie. Meer info
vind je op de site van het HIW.
///OPINION
The tolerance of intolerance: a paradox
The soft bigotry of low expectations* is a phenomenon that comes to mind almost every time I have
a conversation with my peers about religion. In a
nutshell, this is when people who see things from a
Western (and usually in some way privileged) point
of view, go out of their way to deny certain truths
about groups in society that are deemed minorities, disenfranchised, or simply different. Given
my opinion that almost all religions are inherently
exclusionary and divisive, I feel equally critical of
them all, but it seems as though there is a sudden
rush, a hysteria to protect Islam in particular from
criticism, which is problematic. The target of my
criticism here is not Islam per se, but rather those
who fail to hold it to the high standards or scrutiny
that I think other religions are held.
For example, it seems easy enough to admit that
there is a causal relation between the acts of radical Christian abortion terrorists, and the scripture
they use to carry out and justify their acts. It is obvious that in the very least, this act has something
to do with the religion. Why then, are people so
hesitant to apply the same logic to radical Islamic
terrorism? Can’t we just admit that this too has something to do with the religion? Unsurprisingly, the
answer is usually a resounding no. There appears to
be a collective cognitive dissonance in the minds of
young people who so desperately want to be seen
as progressive, tolerant multiculturalists, that any
culture, or in this case religion that is seen as different, is given special treatment and made immune
to criticism, even when it should be called out.
It is clear what motivates this glossing over of
inconvenient truths, and the failure to openly use
our critical faculties when it comes to this religion;
it is the fear of being labelled a bigot. This seems
understandable, since nobody wants to be seen as
one, especially in today’s rampant moral panic on
social media, but the danger in this is that it puts us
on a slippery slope towards becoming tolerant of
intolerance, which is ironically the very thing these
misguided progressives are seeking to avoid.
Jenny Lushaba
*A phrase used by former president George W.
Bush in his talk on improving education policy.
16
deWijzer /// mei 2016
deWijzer /// mei 2016
17
///OPEN BRIEF
BEELD\\\
allemaal
(on)gewoon
V
andaag toonde een
goede vriend van me al
grinnikend een artikel
uit de maarteditie van
jullie studentenblad ‘De
Wijzer’ met de woorden: “Dit moet je
echt eens lezen”. Het betrof de open
brief ‘Over de bijna-doodervaring
tijdens de oncomfortabele, primitieve cultuurreis’1 waarin een filosofiestudent zijn ervaringen tijdens een
cultuurreis naar Warschau beschrijft.
Reeds vanaf de eerste alinea las ik
met open mond van verbazing. Ik ben
geen filosofiestudent, ken de auteur in
kwestie niet, heb niets te maken met
de cultuurreis en ben het niet volledig
oneens met enkele ideeën van de
auteur. Ikzelf heb bijvoorbeeld ook regelmatig het idee dat er een te sterke
nadruk ligt op alcoholconsumptie in
onze studentencultuur, zonder hierbij
al te veel oog te hebben voor de schadelijke gevolgen – die bij uitbreiding
in onze hele maatschappij onderschat
worden naar mijn mening. Dit is echter
niet het punt dat ik wil maken in deze
brief, ik schrijf eerder vanuit een zorg:
ik maak me namelijk zorgen omtrent
het beeld dat de auteur heeft over
zichzelf en over anderen.
Wat mijn wenkbrauwen meteen stevig
deed fronsen was hoe vlot de auteur
overgaat tot het gebruik van woorden
als “haat”, “bizar”, “idioot” en – ergst
van allemaal – “normaal” om zijn ervaringen te beschrijven. Zo wordt een
medestudent die conversatie probeerde te maken door middel van haar
huisdieren als “idioot” bestempeld.
Het mag nogmaals benadrukt worden
dat deze termen ZIJN ervaringen be-
18
schrijven, ze beschrijven zijn realiteit.
Wat door hem gelabeld wordt als
“ongebruikelijk”, kan voor iemand anders heel gebruikelijk zijn. Dit heeft de
auteur ook mogen ondervinden tijdens
zijn cultuurtrip. Hij merkte namelijk dat
wat door hem als “vreemd” ervaren
werd, meestal niet zo werd ervaren
door anderen. Dit leidde tot de nodige
frustratie bij hem. Zijn brief was echter
niet bedoeld om deze mensen duidelijk te maken hoe ongewoon hun
gedrag – naar zijn beleving – is, maar
was eerder bedoeld als “een roep om
aandacht van de normale 25% van de
filosofen”. De voor de hand liggende
bedenking “hoe kom je aan die 25%?”
ga ik links laten liggen. Waar ik de
aandacht wel op wil vestigen is het feit
dat de auteur termen als “normaal” en
“bizar” gebruikt in zijn brief. Dit doet
vermoeden dat zijn denkwijze erg
dichotoom is: ‘ik (en 25% van de filosofiestudenten) zijn normaal, de rest
is abnormaal’. Stel dat we normaliteit
objectief zouden willen definiëren (wat
verschrikkelijk moeilijk is), dan zouden we waarschijnlijk sneller naar die
andere 75% gaan kijken, niet? Zouden
we die 25% dan niet eerder als buitenbeentjes benoemen dan als “gewone
filosofiestudenten”? Maar dat is eigenlijk volledig naast het punt dat ik wil
maken. De auteur stelt bovendien zelf
de vraag of hij misschien diegene is die
andere normen hanteert dan de rest
van de samenleving, en dus bijgevolg
abnormaal is.
Ik schrijf deze brief niet om mensen te
overtuigen dat de heersende normen
de ‘juiste’ zijn en dat iedereen zich hier
maar naar moet aanpassen, integen-
deWijzer /// mei 2016
deel. De heersende normen in vraag
durven stellen – wat de auteur naar
mijn mening probeert te doen met
zijn open brief – is een zeer gezonde
houding. De manier waarop het in dit
geval werd aangepakt lijkt mij echter
ongelukkig. De auteur veroordeelt
hetgeen in zijn ervaring ongewoon
is en gebruikt hierbij scherpe taal.
Dit werkt naar mijn mening eerder
polariserend en nodigt absoluut niet
uit tot reflectie. Het doel van zijn brief
was echter niet om die andere 75% te
overtuigen, dus in die zin was het ook
niet meteen nodig om minder scherpe
woorden te gebruiken veronderstel ik.
Opvallend is wel dat hij zichzelf weinig
in vraag durft stellen, iets wat essentieel is voor je de rest in vraag gaat
stellen. Waarom vindt hij de dingen die
hij ziet zo vreemd? Waarom zouden
de normen die hij hanteert beter zijn?
De bedoeling van deze brief is eerder
om mensen uit te nodigen een open
houding aan te nemen naar elkaar toe:
in zekere zin zijn we allemaal (on)gewoon. Het ene wereld-/mensbeeld is
niet noodzakelijk beter dan het andere. Sta ook open om je eigen ideeën/
normen in vraag te durven stellen.
Ik probeerde me na het lezen van
de brief ook in te leven in zulk een
polariserende denkwijze, en het leek
me eerlijk gezegd een eenzaam bestaan – des te meer omdat de auteur
concluderend aangeeft zich te willen
distantiëren van diegenen die hij ongewoon vindt. Vandaar misschien ook
de outreach naar die 25%? Dan hoop
ik dat het percentage van mensen dat
hij als gewoon ervaart inderdaad toch
nog zo hoog ligt. Ik hoop echter nog
meer dat ik me volledig heb vergist en
dat zijn denken minder dichotoom en
rigide is dan het lijkt.
Het idee om je ervaringen om te zetten in woorden als vorm van “zelftherapie” – zoals de auteur het noemt
– kan ik enkel maar aanmoedigen. Ik
vind het echter ook essentieel om je
reflecties te toetsen bij anderen. Bij
deze ben ik dus zo vrij geweest om
mijn bedenkingen met de auteur te
delen (in de hoop dat hij ze ook zal
lezen). Ik verwacht absoluut niet dat
ze zondermeer als terecht aangenomen worden (in tegendeel), dit is
enkel een uitnodiging tot zelfreflectie.
De auteur had “een aantal poëtische
superlatieven” verwacht uit de mond
van zijn medestudent, ik had een
meer genuanceerde/open houding
verwacht van een filosofiestudent. Het
meest denigrerende betoog is ook
niet noodzakelijk het meest overtuigende, in tegendeel zelfs.
Het mag tot slot ook vermeld worden
dat ik in 2013 enkele maanden in Krakau heb gestudeerd. Misschien was
dat de extra motivatie om deze brief
dan toch te schrijven. Ik moet bekennen dat ik de nodige vooroordelen in
mijn koffer had steken voordat ik op
het vliegtuig stapte, maar door deze
wat opzij te proberen duwen en met
een open houding – zonder anderen
al te snel als idioot te bestempelen
– conversaties aan te gaan, heb ik ontdekt dat de meeste onterecht waren.
Toegegeven, er wordt belachelijk veel
alcohol geconsumeerd.
Kristof Vandael
2de Master Klinische Psychologie,
1 Terug te vinden op http://nfk.
be/wordpress/wp-content/uploads/2011/10/maart.pdf
deWijzer /// mei 2016
19
Rogevus
Versneep
Albus
HIWWARTS
Vandeveld
us
:
r
e
t
t
o
P
y
n
leven
n
f
e
e
e
l
b
H
ie
d
s
u
fysic
ta
e
m
de
Voldebuek
ens
s
u
k
i
r
E
d
i
r
g
Me
©Alex Doumen, Valerie Hufkens
///MINISTER VAN FILOSOFIE
KATHLEEN
VAN BREMPT
“Ik was altijd heel
slecht in filosofie”
Voor het vierde en laatste deel van onze doorploeging van het politieke landschap, telefoneerden we naar het Europees Parlement in Straatsburg, voor een
onderhoud met onze ‘Minister van Filosofie’ Kathleen Van Brempt. Momenteel
is zij vicevoorzitter van de S&D fractie (Socialists and Democrats for Europe) in
het Europees Parlement en Antwerps gemeenteraadslid voor de sp.a. Als vicevoorzitter stort zij zich op alles dat met duurzame ontwikkeling te maken heeft:
energie-, klimaat-, maar ook transportdossiers, in het licht van het sociaal-economische verhaal. Daarnaast is zij ook voorzitter van de recent aangestelde
EMIS-commissie (Emissiemetingen in de automobielsector), in de volksmond
beter bekend als Dieselgate. Vinsent Nollet
EEN TOEKOMST VOOR LINKS
Laten we meteen maar met de deur in
huis vallen: is het socialisme nog wel
actueel? Hoe verhoudt het zich tot de
wereld van vandaag?
Ik denk dat socialisme meer dan ooit
actueel is. Ik zal twee voorbeelden
geven om dat aan te tonen. Om te
beginnen heb je de groeiende sociale
ongelijkheid in de wereld en in Europa,
iets dat ons heel nauw aan het hart ligt.
Het is enorm belangrijk de strijd aan te
gaan tegen de ongelijkheid en een ander
soort samenleving op te bouwen, waarin
22
mensen gelijke kansen krijgen. Zo is een
eerlijke fiscaliteit in Europa bijvoorbeeld
een ongelooflijk belangrijk speerpunt in
de strijd tegen fiscale fraude. Maar ook
het behoud en het verder ontwikkelen
van een sociaal systeem is uitermate
belangrijk.
Daarnaast heb je de grote uitdaging die
voor ons ligt in het aanpakken van de
klimaatopwarming. Dat mag ook niet los
van sociale ongelijkheid worden gezien.
De regio’s en de mensen die de grootste
moeite hebben om rond te komen zijn
ook degenen die het eerst getroffen
worden door de gevolgen van een veranderend klimaat.
deWijzer /// mei 2016
Als er in de toekomst tekorten aan
water zijn, zullen steeds meer mensen
worden afgesneden van de toegang tot
zuiver water, wat eigenlijk een basisrecht is. Zorgen dat we een ander soort
economie ontwikkelen om de sociale
ongelijkheid en klimaatopwarming aan
te pakken is een onwaarschijnlijk actueel
thema en is zeer nauw verbonden met
de sociaal-democratie.
De voedingsbodem is er dus. Toch lijkt
de sociaal-democratie het in onze contreien nogal moeilijk te hebben om aan
de bak te raken, waaraan ligt dat dan?
Het is moeilijk om dat op een juiste manier in te schatten. Het is ongetwijfeld
zo dat naast het feit dat de uitdagingen
heel erg gelieerd zijn aan de sociaal-democratie, die het vandaag de dag in
Europa toch heel moeilijk heeft. Het is
natuurlijk een combinatie van verschillende redenen.
Ten eerste hebben we in het verleden
heel vaak en ook terecht verantwoordelijkheden genomen in regeringen
en besturen. Dat werd ons niet altijd
in dank afgenomen. Maar besturen
betekent natuurlijk vaak compromissen
sluiten met andere politieke partijen en
bewegingen.
Daarnaast gebeurt het vandaag de dag
niet zelden dat sociaal-democraten,
in plaats van bij hun eigen overtuiging
te blijven, de neiging hebben om mee
te gaan in de angst voor migratie en
onveiligheid, zoals we nu in Oostenrijk of
Denemarken zien gebeuren.
We mogen dat zeker niet onder de mat
vegen, we moeten daar mee aan de slag.
Maar sociaal-democraten moeten ook
altijd zichzelf blijven. Ze moeten een
optimistisch verhaal vertellen over hoe
we dit soort problemen de baas kunnen.
We mogen problemen nooit bekijken als
alleen maar problemen. We moeten bovenal in staat zijn om ook antwoorden te
“Je moet oppassen als sociaal-democratie om te
veel alleen maar
een partij te zijn
die bezig is met
de rekening van
de mensen”
deWijzer /// mei 2016
23
///MINISTER VAN FILOSOFIE
bieden en daar schort het nog wel wat.
De problematiek rond migratie en
vluchtelingen is ook bijzonder complex
en dan is het heel aanlokkelijk om naar
populisten te luisteren. Zowel ter linker
als ter rechterzijde doen de populisten
het zeer goed. Hoe mensen, maar ook
politieke partijen nu verdeeld naar Europa kijken is daar een mooi voorbeeld
van. Ik geloof en ik zal altijd geloven in
samenwerking op Europees niveau om
problemen op te lossen. Sociale ongelijkheid en klimaatproblematiek, waar we
het net over hadden, zijn twee bijzondere uitdagingen die we best aanpakken
op Europees niveau.
Tegelijkertijd zie je veel partijen in Europa die zeggen dat het allemaal niet meer
hoeft en dat Europa niet meer werkt.
Ze willen terugplooien op hun nationale
grenzen. Dergelijke standpunten hebben
een grote aanhang en dat wijst er op dat
de mensen toch wat angstig zijn over de
globaliserende toekomst.
GELD EN GELUK
Wat vindt u van de stelling ‘meer geld
zorgt niet voor meer geluk’?
(lacht). Ik ben daar heel dubbel over.
Uiteraard maakt geld niet gelukkig.
Mensen die veel geld hebben zullen dat
vooral als een last ondervinden. Je moet
dat geld goed beheren, zodat je het niet
verliest. Je wordt er zeker niet vrijgeviger door. De mooie kanten van mensen
komen niet of toch maar zelden naar
boven door het bezit van veel geld.
Anderzijds heb je wel een minimum
nodig. Het is fijn om een deftig dak
boven je hoofd te hebben, je kinderen te
kunnen opvoeden, naar school te laten
gaan, een keer op vakantie te gaan…
Geld maakt dan wel niet gelukkig, maar
het hebben van geen geld en daardoor
in allerlei problemen verzeild geraken,
dat maakt wel ongelukkig.
Klopt het dat de sp.a of de sociaal-democratie in het algemeen te veel bezig
is met het economische aspect en te
weinig met het menselijke of culturele?
Dat wordt gezegd. Zelf heb ik daar geen
last van, ik spreek ontzettend veel over
onderwerpen als identiteit, migratie,
welzijn of welbevinden en geluk. Ik vind
dat de twee ook onlosmakelijk met
elkaar verbonden zijn, zoals in de vorige
vraag over geld. Het is ontzettend belangrijk om een samenleving te hebben
waarin de koek eerlijk verdeeld is, want
als die niet eerlijk verdeeld is heb je een
ongelukkigere samenleving. Het verdelen van de koek (en het dus over geld
hebben) is gekoppeld aan een gelukkige
samenleving.
Dit gezegd zijnde, vind ik dat je moet
oppassen als sociaal-democraten of als
sp.a, om te veel alleen maar een partij te
zijn die bezig is met de rekening van de
mensen.
“Wij zijn het
enige parlement
ter wereld dat
niet zelf mag beslissen waar het
vergadert”
Op het einde van de rit zijn waarden
zoals geluk, gelijkheid, maar ook alles
wat te maken heeft met discriminatie
en racisme uitermate belangrijk. Op dat
vlak ook de leiding nemen en soms een
beetje tegen de publieke opinie durven
ingaan is volgens mij een kernopdracht
van de sociaal-democratie.
VERKIEZINGEN
Enkele weken geleden organiseerde de
studentenkring Politika een ‘debat van
de toekomst’, waar o.a. Bruno Tobback,
Meyrem Almaci en Peter Mertens aan
deelnamen. Er werd daar gesuggereerd
dat sp.a, Groen en PvdA bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen in
Antwerpen de handen in elkaar zullen
slaan. In hoeverre bestaat die mogelijkheid?
Ik denk dat het ongelofelijk belangrijk is
dat progressieven met elkaar samenwerken. In het verleden is er bij links altijd
meer energie gestopt in het bekampen
van elkaar dan in samenwerking. Mij
hoef je niet te overtuigen van het belang
van samenwerking.
Over welke constellatie we het dan
hebben? Daar is het nu gewoon nog veel
te vroeg voor. Het klinkt gemakkelijk,
maar zo’n voornemen in de praktijk omzetten is minder evident. Daar moet aan
gewerkt worden. Dat doe je door vertrouwen te wekken en door met elkaar
samen te werken aan concrete dossiers.
Daar zijn we nu mee bezig.
24
deWijzer /// mei 2016
Zal u Bart de Wever uitdagen om het
burgemeesterschap?
(lacht). Het is nog een beetje vroeg om
daar een antwoord op te geven. Te gepasten tijde zullen we zeggen wie, wat,
waar en hoe. Wait and see.
Hoe komt het dat linkse partijen schijnbaar meer verdeeld zijn dan rechtse
partijen?
Ik denk niet dat dat zo is. Ik denk dat
men terecht van links meer verwacht dat
er wordt samengewerkt en dat de ontgoocheling over de niet-samenwerking
daarom groter is. Ik denk niet dat rechts
beter samenwerkt dan links. Ook daar
is het een probleem dat er vaak op het
eigen Grote Gelijk wordt gekampeerd.
Ik ben het er wel mee eens dat je zelf
vooral voor eigen deur moet vegen. We
moeten met links dus gewoon veel beter
samenwerken.
FILOSOFIE
Toch even overschakelen naar de
filosofie, tenslotte is dit een blad voor
filosofiestudenten. Hebt u zelf een
‘favoriete filosoof’ of een filosofische
theorie die u wel eens aangrijpt in uw
politieke handelen?
(lacht). Lap, ik was altijd heel slecht in
filosofie! Ik moet dat eerlijk toegeven. Ik
ben een socioloog van opleiding, dus ik
heb meer favoriete sociologen dan filosofen. Als ik ook een favoriete socioloog
mag nomineren, is dat Émile Durkheim.
Dat is zelfs nog half een filosoof, daarmee vat ik meteen twee vliegen in één
klap!
Als student heeft Durkheim mij altijd
weten te inspireren. Het was ook één
van de eerste sociologen die ik leerde
kennen. Uit nostalgische overwegingen is
hij me bijgebleven.
De idee van Gesellschap en Gemeinschaft bij Durkheim is iets dat vandaag
nog heel belangrijk is en waar ik nog
vaak aan terugdenk. We hebben er ook
niet meteen een Nederlandse vertaling
voor. Het zijn belangrijke concepten die
we tot vandaag nog kunnen toepassen in
onze samenleving.
EUROPA
Hoe ziet u de verhouding tussen de
Europese Commissie en het Europees
Parlement in de toekomst evolueren?
Heeft het Parlement nood aan meer
bevoegdheden?
Zeker weten. Één van de grote problemen van Europa is dat er te weinig
democratische legitimiteit is. Dat hoeft
geen betoog. De instelling die de meeste
democratische legitimiteit draagt is
het Parlement, omdat dit rechtstreeks
verkozen wordt door een half miljard
Europeanen. De Commissie is meer
aangeduid.
Soms heb je de indruk dat de Commissie de grote motor is van het Europese
project. De verhouding tussen de twee
moet daarom versterkt worden. De
Commissie is belangrijk, maar als het
Parlement een meerderheid voor iets
vindt en erover stemt, moet dat meer
weerslag krijgen in het beleid.
Vindt die overtuiging veel weerklank?
(zucht). Dat is een zeer moeilijke vraag.
Zoals reeds gezegd zitten we momenteel met een existentiële bevraging van
Europa. Waar gaan we naartoe en hoe
pakken we de zaken aan? Bij de extremen is er veel goesting om het boeltje
gewoon op te doeken.
Ik geloof ten stelligste dat de oplossing
ligt in een betere, andere samenwerking.
Wil je de problemen in Europa oplossen,
dan heb je meer impact nodig van het
Parlement en van nationale parlementen
op het beleid, om de democratische
legitimiteit te vergroten. Maar hoe snel
zoiets kan, durf ik niet te zeggen.
U bent nu in Straatsburg en u bent ook
een hevig tegenstander van de maandelijkse verhuis van het Parlement
deWijzer /// mei 2016
25
///MINISTER VAN FILOSOFIE
“Een auto is een
bijzonder domme
investering, meer
dan tachtig procent van de tijd
staat die gewoon
stil”
en haar administratie van Brussel naar
Straatsburg. Hoe komt het dat hier nog
steeds geen verandering in is gekomen?
Is het naar de burgers toe niet nogal
cynisch om op te trommelen om de
klimaatopwarming aan te pakken en zelf
zo’n allesverslindend beleid te voeren?
Absoluut. Mij hoef je daar in geen geval
van te overtuigen. Het bizarre is dat je
een grote meerderheid van het Europees
Parlement niet moet overtuigen. Bijna allemaal zijn ze van mening dat het absurd,
geldverslindend, slecht voor het leefmilieu en slecht voor het klimaat is om die
verhuis maandelijks te organiseren.
Frankrijk zou tegenwerken?
Ja. Het probleem is als volgt. Wij zijn het
enige parlement ter wereld dat niet
zelf mag beslissen waar het vergadert. Dat ligt verankerd in het Europese verdrag en als je dat wil
veranderen heb je unanimiteit
nodig binnen de Raad. Frankrijk
heeft daarin een vetorecht. We
hebben Frankrijk tot vandaag
nen
nog altijd niet kunovertuigen om er
iets aan te doen.
Symbolisch
is de verhuis
een gigantisch
Q\\\
groot probleem.
MOBILITEIT
Is de EMIS-commissie een excuus om
de zaken op de lange baan te schuiven?
Nee, ik geloof zeer sterk in die commissie. Wat we nu doen is
ons binnen de beperkte periode van
één jaar concentreren op de problematiek met de sjoemelsoftware, om ze
helemaal te ontrafelen. Ik verwacht daar
geen ongelofelijk spectaculaire nieuwe
gegevens uit. Ik verwacht wel dat we
op een zeer systematische manier de
problematiek benoemen, kijken wat er
allemaal is misgelopen en met die informatie de juiste beslissingen nemen voor
de toekomst.
Sinds 2007 hebben we een strenge
wetgeving op uitstootnormen, maar in
de praktijk blijkt nu dat die helemaal
niet worden toegepast. Dat wijst op een
zeer groot probleem in de implementatie van de wetgeving, zowel Europees
als nationaal. Dit systematisch bekijken
en de juiste conclusies trekken, zal gunstig zijn voor onze toekomstige wetgeving en voor betere luchtkwaliteit, wat
uiteindelijk onze doelstelling is.
Meer algemeen: wat doen we met
auto’s in de toekomst? Is onze blik op
mobiliteit niet aan een fundamentele
herziening toe?
Absoluut. Er zijn drie dingen die daarin essentieel
zijn. Het eerste is nogal
voor de hand liggend,
maar daarom niet minder
belangrijk. We moeten het
openbaar vervoer versterken, uitbreiden en kwaliteitsvoller maken. Je
kan maar optreden
tegen de automobiliteit als je een
alternatief hebt
waar iedereen iets aan heeft.
Neem als voorbeeld Singapore. Op
andere vlakken is dat niet zo’n goed
voorbeeld in de wereld, maar hier toch
wel. In Singapore is men zeer streng
voor wagens en ze zijn er ook erg duur.
Een wagen wordt daar beschouwd als
een luxeproduct. Zoiets kan je maar
verantwoorden als je een perfect alternatief hebt. Een eerste alternatief zit
in het openbaar vervoer. Alsmaar er op
besparen, zoals in de afgelopen jaren,
is het omgekeerde van wat we moeten
doen.
Een tweede lijn is sharen. Een auto
bezitten is vanuit economisch perspectief voor ieder gezin een bijzonder
domme investering. Meer dan tachtig
procent van de tijd staat een auto
geparkeerd. Dat is absurd. Een auto
kost in alle mogelijke aspecten al geld
en dan spenderen we ook nog eens geld
aan het parkeren ervan. In plaats van
er efficiënt gebruik van te maken. De
juiste manier om dat te doen is om te
delen. We moeten op een heel andere
manier naar automobiliteit kijken en de
auto beschouwen als een aanvulling op
andere vormen van mobiliteit.
Tot slot is natuurlijk ook de elektrificatie belangrijk. Ze is essentieel om het
mobiliteitssysteem proper te krijgen,
voor onze luchtkwaliteit en de klimaatuitdagingen.
Hebt u zelf een auto?
Ja en nee. Ik heb zelf geen auto, maar
mijn partner wel. Er is dus wel een auto
in het gezin. Maar hij is niet van mij, ik
heb mijn auto bewust weggedaan. Het
bizarre is, dat geef ik eerlijk toe, dat
die auto ook het merendeel van de tijd
gewoon stilstaat. We nemen nooit de
auto naar het werk. We zijn dus een
heel goed voorbeeld van een volstrekt
inefficiënt gebruik van een wagen.
Hartelijk dank voor uw tijd!
Akoestiek
Boven Siena hangt altijd een en dezelfde wolk. Rond de
nek en benen ervan hebben Siënesen een touw gebonden waarmee ze hem aantrekken of lossen. Niemand weet
wie die functie vervult. Niemand weet wat de bedoeling
van die wolk is. Niemand stelt er zich vragen bij. Iedereen
weet dat zoiets niet kan.
Toen ik Renata ontmoette, werd ook ik betoverd door
het stadje dat in het hart van Toscane een leven los van
de wereld is gaan leiden. Alles wat magisch is aan Italië,
vindt men in overvloed in Siena. De ratten waren er ooit
geld waard. De gebouwen zijn er in een Fibonacci-kronkel
gebouwd; mocht je er met een helikopter over vliegen,
zag je de doorsnede van het huis van een slak. De aankondigingen voor de Commedia dell’arte vind je nog in
sommige muren gegrift. Echte Siënesen zijn zoet vanbinnen en laten je in hun ogen kijken, zei Renata toen ze me
een rondleiding gaf, maar jij moet het lef hebben om het
te zien.
“Hoe dan? Hoe zijn ze écht anders?” vroeg ik gefascineerd.
“Onder de wolk zijn ze veranderd. Hun huid is anders.
Hun manier van lopen is anders. Alsof ze nergens naartoe
moeten en tegelijkertijd elk moment kunnen doodvallen.”
Dat was drie jaar geleden en ik kan kiezen om terug te
keren. Uit nieuwsgierigheid of uit liefde. Soms is daar geen
verschil.
Het is moeilijk om Siena te voet te bereiken. Het pad
kronkelt zich over bergen en door bossen, maar het
uitzicht waarmee de reis je beloont is alle moeite waard.
In het midden van die bergketen valt geen schaduw. Je
hoort er de verre zang van de zee. De wolk die boven
Siena hangt is geeloranje en de hemel erboven stralend
blauw met vliegtuigsporen die elkaar kruisen.
Ik sta voor de ingang van haar appartement en klop hard
op de deur. Ze leunt uit het raam en zwaait naar me,
“Ciao, Armand!”. Ze zegt dat ze me nog niet kan ontvangen en wijst naar een terras tegenover haar appartement.
“Heb je al gegeten?” vraagt ze. Zonder op een antwoord
te wachten raadt ze me de tonijnsalade aan.
De wolk daalt neer over het schelpvormige Piazza del
Campo. Ik zie Renata naakt door haar appartement wandelen. Even blijft ze achter het gordijn staan. Door het
wapperend satijn zet ze een stap vooruit. De tegenwind
sluit het laken rond haar peervormige taille en kaaklijn,
het priemt naar buiten op het tipje van haar tepels en
verschuilt zich verlegen tussen haar dijen. Ze streelt het
satijn met platte hand en ik denk: “Zwaait ze naar mij?
Mag ik binnengaan?”. Ik zet mijn halfvol bord tonijnsalade
naast mijn stoel voor de duiven en hijs mijn cello bij de
nek over mijn schouder.
Ik weet nog dat haar appartement netjes gepoetst, geparfumeerd en opgeruimd was. Eén muur was goud geverfd,
naast de boekenkast stond haar wasmachine met een
stapel aan flarden gescheurde mannenkleren erop die als
verfvod dienden. In het midden van de kamer stond een
bed alsof het een podium was; de hoofd- en sierkussens
rommelig, de lakens wit, het licht erop lentegroen.
“Ciao Armand, ti piace?” vraagt ze in een mank Italiaans.
Ik draai me om. Ze draagt een slip uit kant, een Venetiaans masker met goudpoeder versierd, donkerpaarse
lippenstift en een kruisje rond haar hals. Haar kroezelig
haar heeft ze opgestoken naar het model van een ananas.
De lijnen van haar lichaam vloeien als het gewelf van mijn
cello, ze heeft kleine, ronde tepels en haar huid heeft de
kleur van zeewater waar de zon te hard op heeft geschenen. Ze stapt op me af, het licht buigt voor haar en ze
zwemt in de warmte uit haar poriën.
Ik kijk naar het spiegelplafond en zie ons niet liggen. De lakens plakken aan ons zweet. Ik wrijf over haar buik om de
kreuken uit haar huid te helpen. Haar ogen houdt ze dicht,
maar ik weet dat ze niet slaapt. Ze slaapt nooit met een
man naast zich. Voorzichtig snuffel ik over haar. Ze laat me
mijn gang gaan. Haar haar ruikt naar cayennepeper, de
lakens naar zweet. Mijn neus streelt haar voorhoofd en ik
daal af naar haar lippen. Ze kust me niet terug.
Ik voel me een koord boven een aansteker.
Ze zet de plaat van The Doors met het circusgezelschap
op. We vrijen opnieuw, trager, op het ritme van People
are strange. Ze vraagt me om haar beha los te maken. Ik
sukkel met de haakjes terwijl mijn lid voor de helft in haar
steekt. Ze zucht en ontbloot haar borsten zelf. Ze gaat op
deWijzer /// mei 2016
27
///Q
me zitten en beveelt dat ik klaarkom. Ze maakt een kruis.
Wat ook kan, bedenk ik naakt en onzichtbaar in bed, ze
hypnotiseert me met haar verwarring. Ze neemt de glazen en
legt die op hun buik op het bed. Ze gaat om de wijn. Keert
terug voor ze de keuken bereikt. Zet mijn glas op een kruk
naast me en haar glas op haar nachtkastje. Met open benen
gaat ze voor het bed staan en kijkt ze of het goed is. Mij, ik
weet niet wat te doen, kijkt ze niet aan.
Die catwalk in haar achterhoofd, wat is dat? Een toverspreuk
op mij gericht? Een barst in mijn vrouwbeeld? Hoop? Is ze
zenuwachtig omdat ze me leuk vindt, misschien verliefd op
me is? Of is het een ritueel? Iets wat ze met alle mannen
doet voor ze hen dronken aan de straatstenen offert?
Ik heb het gevoel dat ik drie jaar geleden een verschrikkelijke
keuze heb gemaakt. Met het verstand gericht op niet stikken
ben ik toch gestikt. Het duurt even voor je doorhebt dat je
stikt. Vaak ben je al gestikt. Het eerste jaar ben je voorzichtig, ga je op café en zorg je ervoor dat je je amuseert alsof je
naar andermans jaloezie streeft. Het tweede jaar voel je dat
het beter is om niet zo opdringerig te zijn, bij vrouwen en bij
vrienden. Als ze je bij je willen, zullen zij het wel tonen. Het
derde jaar blijf je binnen en kijk je naar reality-tv. Over vrouwen onder de veertig en vrouwen boven de veertig. Over
mannen onder de vijfenvijftig en mannen boven de vijfenvijftig. Over koppels op een eiland en koppels bij de bakker.
Over alles waar je niets mee te maken hebt. Hoe verander je
zoiets? Ik ben opnieuw begonnen waar het drie jaar geleden
fout liep. In de hoop dat Renata mij had vergeten. Nu danst
ze in de kamer waar ik vroeger cello speelde en mijn staartpen in het parket drukte. Ik wil haar overal volgen. Ik wil alles
met haar doen. Maar de herinneringen zien mij.
Er klinkt muziek vanop het plein. Ik stap uit het bed, vraag
haar waar het vandaan komt en buig me naar het raam.
De toeristen komen uit hun fototoestellen, kijken verward
naar elkaar en zetten het toestel dan weer op hun neus. Ze
wandelen in andere formaties, nu. Een choreografie die niet
werkt met de rust van voetstappen en het geratel van fietswielen. Als vliegen in een pot die bij Mozart links in cirkels
vliegen, bij Bach rechts en als het stil is chaotisch door elkaar
zoemen. De wolk is bliksemblauw en daalt verder neer op
het schelpvormige plein. Voor ik het weet staat Renata naast
me. Ze sluit het raam en de gordijnen omdat de wolk de
kamer overschaduwt en omdat de muziek stoort. Ze geeft
me het glas rode wijn en we klinken, zij met links en ik met
28
deWijzer /// mei 2016
rechts. Ik vergelijk de kleur van de wijn. Ik weet niet wat
zeggen en zij begint over dode muzikanten en hoe ze ons iets
willen duidelijk maken. Meer nog dan levende muzikanten.
“Dat denk je maar,” zeg ik. Ik nip van het glas en proef kurk.
“Dat zeg ik toch?”
Ze heeft het over Beethoven die naar het einde van zijn
leven alleen maar naar zijn onregelmatige hartslag kon
luisteren. Over de tristesse bij Schubert. Over het Requiem
van Mozart, zijn laatste zucht. Ik zeg dat ik Requiem graag opnieuw zou horen en ze haalt een plaat boven. “Je moet goed
luisteren”, zegt ze voor ze met de naald op een passage mikt,
“ik heb het altijd grappig gevonden dat het koor op een gegeven moment ‘don’t call me Marmalade, call me Sisi’ zingt.” Ze
brengt haar wijsvinger naar haar oor en spant haar ogen.
Ze heeft gelijk. “Noem me niet confituur, noem me Sisi,”
lacht ze met haar rug op het bed, haar tenen die over haar
linkerbeen strelen, haar rechterarm die haar borsten bedekt
en haar glas omhoog. Ze blijft glimlachen en door de lakens
dansen. Haar liefde voor muziek overdondert. Zelf zou ze
nooit muziek maken. Ze hoeft niets kwijt, ze hoeft alleen te
dromen. Ze overleeft met wat haar met de paplepel en de
puberteit is meegegeven; een kont, een stel borsten, een
goudbruine huid en een wereldbeeld dat op teleurstelling is
gericht.
“Mag ik hier blijven slapen?” vraag ik op dat moment, veel te
vroeg.
“Ik moet je iets vertellen, Armand. Siënesen hebben erg veel
gevoel voor kleur en geluid en zijn opgevoed met de fantasie
als grootste deugd, maar ze zijn dood onder hun heupen,”
lacht ze dronken, “we zien elkaar morgen, hier op het plein,
goed?”
’s Nachts is er in Siena geen ster te zien. De wolk geeft licht.
Licht dat door een glas rode wijn schijnt. Siena houdt de
wolk gevangen omdat ze uniek is, elk ogenblik kan barsten als
een spiegel waar een bruisende stad in staat. Siena is ijdel.
Wil niet oud worden. En nu zie ik het: geen lantaarnpalen in
de smalle straten, geen terrasluifels, geen vuilniszakken, geen
parlofoons, geen posters maar doeken, geen beton, maar
overal oude bakstenen en leeuwenkoppen om op de houten
deuren te kloppen. Alleen achter de gevels mag niemand
jong blijven, maar in dat spiegelplafond zie je dat niet; dààr
blijft alles eeuwenoud in de hoop tijdloos te zijn.
Zo weinig mogelijk kruispunten. Ik kuier met mijn cello als
een paar ski’s over mijn schouder en volg de stad. In de
straten hangt een bosgeur; natte aarde, fris groen en op de
stadsmuren kruipt af en toe een eekhoorn of landt er een
mus. Hetzelfde geluid slaat weer op. Post-psychedelische
pap uit de riolen. De ramen klappen open. Mensen leunen
uit hun huis, leggen hun neus in de koele avondlucht, roken
een sigaret, drinken wijn of opgewarmde melk. De muziek
stijgt op uit de grond; spat open in de wolk en echoot tot in
de druppels die op de kasseien klateren. De stad is in een
Fibonacci-kronkel gebouwd. Piazza del Campo is schelpvormig. Een wolk hangt permanent over de stad. Siena is
een grote eierdoos. Ik ga op een muurtje zitten en bespeel
mijn instrument. De woorden van de onbekende zanger ijlen
langs mij en herhalen zich constant uit die ene, als tandeloze, mond. De betekenis van de woorden verdwijnen. De
woorden gelden plots voor iedereen: hoer of oude man. Elke
betekenis van de taal is afgesneden en in één, bijna erotisch,
woord gepropt. Een si of een la of een sol of zo. De noten
stollen op mijn cello als een zoen op mijn lippen.
In de nacht is er een morgen, middag en avond die geen
naam hebben gekregen. Ik speel en de Siënesen luisteren
naar mij en ’s morgens fotografeert iedereen wat al is verdwenen.
Renata gaat in het licht van de Piazza del Campo zitten.
Even lijkt de kalk op mijn aderen op te lossen wanneer ze me
aankijkt. Zij is even jong als gisteren en ik ben een dag ouder.
Nooit stond ik erbij stil dat de aarde mij draagt en opslorpt,
tot nu, omdat ik haar vasthoud. Ik voel me een plastic zakje
in een storm die aan vingers blijft hangen.
Scheppen is vrouwelijk, dat kan niet anders dan moeten en
dat weten wij ook allemaal, wat een vrouw de man geeft is
meer waard dan zijn eenzame kunstenaarsbestaan. En wat
doe ik hier? Ik slaap. Ik ben bijna dood, maar nog niet vandaag. Ik ben oud en verliefd en zij is jong en vrij en mooi, lijkt
voor miljoenen en miljarden en triljarden jaren te bestaan.
Iedereen rond ons zet zijn zonnebril af. Ik vraag aan Renata wat ze wil doen. “Rust,” zegt ze zonder haar lippen te
bewegen. Ik bedoelde later. Ze antwoordt: “Glasblazer of
tuinier, schrijver of schilder, maniokboer of purist. Misschien
iets met dwalen. Liefst iets met dwalen. Jij?”. Ik weet al wat
te doen. “Blijf je in de stad?” Ik blijf. Cellist. Onder de wolk.
Onder Renata. Schaduwharlekijn.
SIEGFRIED
GAAT NIET AKKOORD MET
de buurvrouw die niet mee wil naar de Thai: “ik lust geen
sushi”
natuurpuntadepten met lentekriebels. Het verschil tussen
een pisbloem en een orchidee is heus verwaarloosbaar.
het loskoppelen van vorm en inhoud. Laat andere politieke
partijen een voorbeeld nemen aan Homans die met een
dubbele tong het N-VA-programma een pak aanschouwelijker maakt.
Het verbod op kuchen, snuiten en snotteren tijdens de
Elisabethwedstrijd. Waar is dan nog de charme van een
live-uitvoering? Als die lange stilte voor de hoge si bemol
niet door een volle keelgrol mag verlevendigd worden, dan
zet Siegfried liever een cd op.
©Felix Kumps
De muziek slaat weer op, ze grijpt mijn hand en neemt me
mee naar haar appartement. Oud worden we samen niet.
—
Q.
Ik ben veel punten waard in Scrabble
deWijzer /// mei 2016
29
///VOORBIJ DE POORT
Faculteitsbezoek
Kerkelijk recht
H
et is geen
geheim dat
journalisten
van deWijzer
graag over
de haag kijken. Je zou zelfs
kunnen zeggen dat over de haag
kijken exact is wat filosofen
meestal doen. Om dan vanuit
hun luie zetel welk tafereel dan
ook van kritische commentaar
te voorzien. Hoe het ook zij,
deWijzer heeft zich voorgenomen een aantal faculteitsbezoeken te organiseren. Zoals ik
vorig nummer immers zei: beter
een goede buur dan een verre
vriend. Naast het stadspark,
in de Charles de Beriotstraat,
vindt iedereen die goed zoekt
de Bijzondere faculteit Kerkelijk Recht. Deze instelling, die
vandaag wat in de schaduw opereert, bestaat sinds de stichting
van de Universiteit in 1425, en
voert nog steeds trots het vaandel van onderzoek en onderwijs
van Canoniek Recht in de Lage
Landen. DeWijzer werd meer
dan hartelijk ontvangen door
Professor Hildegard Warnink,
de charmante voorzitster van
deze unieke instelling.
Lien De Proost en Vincent Cuypers
Het Kerkelijk Recht is eenvoudigweg het recht van de Rooms-Katholieke Kerk. Historisch heeft
het een nauwe band met het Romeinse Recht. Het kent een lange
traditie, aldus Professor Warnink:
30
“De Katholieke Kerk is ontstaan
in het Romeinse Rijk, en heeft
dan ook veel rechtsbeginselen
van de Romeinen overgenomen.
Na het Verdrag van Verdun in
843 is het Kerkelijke rechtssysteem een baken gebleken, dat
zijn hoogtepunt kende in de 11e
tot de 13e eeuw. Omdat het wijd
verspreid was in Europa, hoeft
het niet te verwonderen dat het
mee aan de basis heeft gelegen
van vele Europese rechtssystemen.” Het Kerkelijk recht, dat
lange tijd uit een veelheid aan
individuele decreten en verordeningen bestond, is in 1917 een
eerste keer gecodificeerd en in
1983 een tweede keer. Die laatste
Codex Iuris Canonici wordt
behoudens lichte wijzigingen
vandaag nog gebruikt.
Het zal veel lezers misschien
verwonderen dat een dergelijke
discipline een eigen faculteit
heeft, maar daar zijn wel redenen
voor. Professor Warnink: “Dat
we bestaan sinds het prille begin
van deze universiteit is wel fijn
om te weten, maar dat is niet de
belangrijkste reden voor ons onafhankelijk voortbestaan binnen
onze universiteit. Uniek voor de
studie van het Kerkelijke recht in
Leuven haar onafhankelijkheid
ten aanzien van zowel theologie
als rechten. Dat heeft wel degelijk wetenschappelijke gevolgen.
Wij kijken op een heel juridische
manier naar Canonieke Recht
als theologische discipline. Onze
zelfstandigheid en onafhankelijk-
deWijzer /// mei 2016
heid bieden ons meer academische vrijheid dan onze zusterfaculteiten elders in de wereld die
ressorteren onder theologische
faculteiten. We zijn overigens de
enige plek in de Nederlanden,
waar men canonieke en wettelijke graden in het kerkelijk recht
kan behalen.”
De opleiding tot kerkjurist
bestaat uit een initiële Master
en een Manama. Wie eraan
wil beginnen moet beschikken
over een bachelordiploma. De
opleiding wordt volledig tweetalig aangeboden. Het eerste
jaar, de IMA Samenleving, Recht
en Religie is breder dan alleen
Canoniek recht, gaat over religie
en recht in het algemeen. De
tweejarige MANAMA spitst zich
wel volledig toe op het kerkelijk
recht, en bestaat uit basispakketten theologie en recht voor
wie deze vakken niet kreeg in de
vooropleiding en kerkjuridische
specialisatievakken. Wie het
driejarige traject met vrucht
aflegt, krijgt een door Rome
erkend diploma en kan onder
meer bij de Kerkelijke rechtban-
“Wie het driejarige traject met
vrucht aflegt, krijgt een door
Rome erkend diploma en kan
bij de Kerkelijke rechtbanken
aan de slag”
ken aan de slag.
Het studentenprofiel aan deze
faculteit is niet eenduidig: “De
meeste internationale studenten
zijn door hun bisschop naar hier
gestuurd zodat ze na hun studies
in de Kerkelijke rechtbanken
kunnen worden ingezet. In het
Nederlandstalig programma
zitten ook enkele priesters,
maar evengoed mensen die
“Het huwelijksrecht is wel
relevant omdat de Kerk, in
tegenstelling tot wat mensen
soms willen, geen scheiding
kent”
een bijzondere fascinatie voor
het Canonieke recht hebben
ontwikkeld en wat anders willen
studeren dan de meeste anderen. Zo ben ik hier ook terecht
gekomen.”
Omdat veel bisschoppen en
werkgevers hun mensen geen
drie jaar kunnen missen, heeft
de faculteit het systeem van distance learning ontwikkeld. Elk
semester komen de studenten
enkele weken naar Leuven om
zeer intensief les te volgen
en examen af te leggen. De
colleges buiten die intensieve
periode worden via TOLEDO
opgenomen ter beschikking gesteld. Dat maakt tegelijk werken
in het buitenland en studeren
mogelijk. Gezien het internationale karakter van de faculteit en
het kleine aantal Nederlandstalige professoren, wordt met
international gerenomeerde
gastprofessoren gewerkt.
Het Kerkelijke Wetboek bevat
zeven boeken. Een daarvan
is het boek over de zeven
sacramenten, het doopsel, de
eucharistie, het vormsel, het
huwelijk, de biecht, de priesterwijding en de ziekenzalving. Er
staat in detail wat je moet doen
om een geldig sacrament te ontvangen. Het meest toegepast is
het huwelijksrecht, de specialiteit van Professor Warnink:
“Het huwelijksrecht komt nog
veel aan bod, meer dan het
zakenrecht bijvoorbeeld, over
het verwerven en vervreemden
van kerkelijke goederen, dat in
de praktijk veel minder relevant
is. Kerkelijke onroerende
goederen worden immers via de
notaris en de voorschriften van
het profane recht gekocht of
verkocht. Maar het kerkelijk huwelijksrecht speelt wel een rol
omdat de Kerk, in tegenstelling
tot de meeste andere rechtsstelsels, geen echtscheiding
kent. Ook Paus Franciscus heeft
dit bij recente aanpassingen in
het kerkelijk recht herbevestigd. Een huwelijk dat geldig
gesloten is, is onverbreekbaar
tot de dood je scheidt. De enige
uitweg bij het mislukken van
een huwelijk is de nietigverklaring. Dat is de hoofdtaak van de
Kerkelijke rechtbank.”
Het Kerkelijke en het Burgerlijke huwelijk staan los van
elkaar, met die toevoeging dat
de Belgische grondwet bepaalt
dat het burgerlijk huwelijk het
kerkelijke huwelijk vooraf gaat
(art. 21). “Een priester die een
Kerkelijk huwelijk sluit zonder
een voorafgaand burgerlijk
huwelijk kan strafrechtelijk worden vervolgd. Weduwen en weduwnaren vragen soms alleen
om een kerkelijk huwelijk om
geen problemen te krijgen met
erfenissen, maar eigenlijk kan
dat dus niet. De onmogelijkheid
van een kerkelijke scheiding
zorgt in onze samenleving soms
voor wrevel. “De onverbreekbaarheid van het huwelijk is
een moraaltheologisch mooi en
nobel ideaal, dat in het Kerkelijk
recht de status heeft van ‘Goddelijk Recht’, omdat het zijn oorsprong vindt in de Openbaring:
“wat God verbonden heeft, zal
de mens niet te scheiden”. Het
ideaal dat men een gegeven
jawoord waar moet maken, wat
er ook gebeurt, is mooi, maar
blijkt in de praktijk vaak moeilijk
waar te maken. Het recht is
hier keihard, en dat leidt tot
moeilijke situaties in een samenleving waarin huwelijken spijtig
genoeg vaak mislukken. Je moet
ook beseffen dat mensen bij
het ontstaan van het kerkelijk
huwelijksrecht veel minder lang
leefden. Nu kan een huwelijk
gemakkelijk 50 of 60 jaar duren.
Het is niet evident om op pakweg je 25e een belofte te doen
voor de rest van je leven. Wat je
elkaar belooft bij het kerkelijk
huwelijk is in wezen niet niets:
‘lief te hebben en te waarderen,
alle dagen van het leven. Wat
er ook gebeure’. Als je partner
je bedriegt of geweld gebruikt,
dan is dat gemakkelijker gezegd
dan gedaan. Om nietig te laten
verklaren moet je op zoek naar
elementen in het verleden die
het sluiten van een geldig huwelijk in weg stonden. Dat is geen
gemakkelijke oefening.”
Huwelijken zijn niet het enige
onderwerp waar de onderzoekers zich mee bezighouden.
Ook de verhouding tussen
Kerk en Staat is een belangrijk
en actueel topic. “We stellen
ons bijvoorbeeld de vraag wat
de positie is van religies in de
huidige samenleving. Mensenrechten spelen hierbij een
belangrijke rol. Bijvoorbeeld het
grondrecht van godsdienstvrijheid. Net als het huwelijk kan je
ook het doopsel niet ongedaan
maken. Is dat dan tegen het
principe van godsdienstvrijheid? Schendt de katholieke
Kerk hier de mensenrechten?
In de praktijk valt dit nogal mee:
als je gedoopt bent maar je
keert je af van de Kerk, dan ben
je strikt genomen een ketter
of geloofsafvallige, maar de
kerk belet je de facto niet om
naar een andere godsdienst
of levensbeschouwing over te
stappen. Dan zou de godsdienstvrijheid uiteraard wel in
het gedrang komen.”
Weinigen weten wat Canoniek
recht is, minder mensen nog
weten wat het inhoudt. Maar
wie nader kijkt, merkt dat er op
veel plaatsen nog kerkrechtelijke kwesties naar boven komen.
Een werkzame scheiding tussen
Kerk en Staat is niet in elk land
gerealiseerd. De rol van religie
in onze burgerlijke samenleving
blijft het voorwerp uitmaken
van debat. De faculteit kerkelijk
recht probeert hierin een
bijdrage te leveren. Dat onze
universiteit deze faculteit heeft,
mag ons trots stemmen: het is
fijn te zien dat er ook buiten de
wijsbegeerte fascinerend leven
bestaat!
deWijzer /// mei 2016
31
///REISVERSLAG
PAASEIEREN
mend op onze vragen of bemerkingen over het landschap
(waar hij geen woord van begreep) en stopte zelfs aan een
berg met een toren toen we hem dat vroegen, hoewel we
op voorhand hadden betaald en de extra tijd hem dus geen
extra geld zou opbrengen. Uiteindelijk arriveerden we pas ’s
avonds laat in het dorp.
Nu hebben de Iraniërs de heerlijke gewoonte hun eigen
landgenoten als gps te gebruiken. De taxichauffeurs beschikken in vele gevallen zelf over een gps, maar ik heb
gedurende heel onze reis totaal niet begrepen waarom,
want zodra er even twijfel was over de richting, werd er gestopt midden op de baan, waarop van her en der bewoners
kwamen aangezet om de weg te tonen en er vaak nog een
babbeltje aan vast te knopen.
Het dorp met de grote boom bleek inderdaad bekend om
de grote boom, wat het niet zo erg moeilijk maakte om
de boom te vinden. Vermits het ontvangen van Europese
bezoekers groot nieuws is op het platteland, wist het hele
dorp waar we moesten zijn en kon de taxichauffeur ons na
wat rondvragen afzetten op onze bestemming (die voor het
de bestemming werd nog geen bestemming was) (tenzij je
ook iets kunt vinden als je niet weet wat je zoekt).
IN IRAN
Naar Iran? Oei, wat ga je daar zoeken? Ik ging er
niets zoeken. Ik heb er wel veel gevonden.
Mensen die samen leven bijvoorbeeld. En dat dat
zoveel meer is dan samenleven. Ana Van Liedekerke
Een taxichauffeur die uren rijdt, zijn klanten afzet en dan
wegrijdt? Vergeet het, voorgoed. We werden ontvangen met
thee en zoets. De taxichauffeur moest erbij komen zitten. In
gebrekkig Engels en met behulp van een boekje Farsi voor
dummies voerden we een conversatie over veel meer dan
H
“Een taxichauffeur die
uren rijdt, zijn klanten afzet en dan wegrijdt?
Vergeet het, voorgoed”
ik ooit bij een eerste ontmoeting heb gesproken. We kregen
het beste eten voorgeschoteld. Je proeft wanneer eten met
liefde is bereid (en ik geef toe; auberginecurry is toevallig
mijn lievelingseten).
De taxichauffeur bleef de hele avond. We vonden het toch
wat sneu dat hij in het donker nog de hele weg terug voor
de boeg had, maar stelden ons verder geen vragen en wensten iedereen slaapwel. De volgende ochtend verscheen de
taxichauffeur mee aan het ontbijt. Hij was blijven slapen.
Mijn verbijsterde gezicht toen ik hem zag zie ik achteraf als
een les: de mogelijkheid dat je aan een onbekende chauffeur overnachting zou aanbieden, kwam in geen van onze
hoofden op. Is het dan logischer meer dan tweehonderd
kilometer huiswaarts te rijden in het midden van de nacht
terwijl een beetje goede wil kan zorgen voor een slaapplaats?
Foto’s
©Ana Van Liedekerke
oe ziet jouw paasvakantie eruit? Naar
Iran, zeg je? Wat ga je daar doen? Hoezo,
je gaat archeologische sites bezoeken?
Zijn die dan niet allemaal platgebombardeerd door I.S.? Het is daar toch oorlog?
Oh, je hebt waarschijnlijk familie die daar
woont. En met het vliegtuig? Dat zou ik toch niet vertrouwen dezer dagen, hoor. Zeker in die landen. En wat als er
een bom op je valt?
Beste wijzerlezer, zet u schrap voor volgend schokkende
feit: ik heb twee weken in Iran vertoefd en er is geen bom
op mij neergestort, mijn familieleden zijn allemaal levend en
wel, meer zelfs, ongelooflijk maar waar: met rechte rug en
zonder kleerscheuren ben ik teruggekeerd van een land in
het woelige Midden-Oosten.
Als ik alle reacties op het meedelen van mijn vakantiebestemming in acht neem, kan het niet minder dan een
levensgevaarlijke queeste worden genoemd die ik de twee
volle paasweken heb ondernomen. Want, begrijp dat goed:
op vakantie gaan in Iran is een contradictio in terminis.
Het ironische is dat de omgekeerde visie evengoed blijkt
op te gaan. Ik overdrijf niet als ik spreek over verschrikte en
32
deWijzer /// mei 2016
bezorgde gezichten van Iraniërs als ze over onze herkomst
hoorden. Belgium?! Boem! Durven jullie nog uit jullie huizen
te komen? Europa is vandaag de dag toch een aaneenschakeling van terroristische aanslagen, hoe kunnen jullie leven
in zo’n wereld?
Het is een terechte maar onoplosbare vraag: wat maakt dat
we in staat zijn verder te gaan met onze dagdagelijkse praktijken op het moment dat de islamitische wereld op zijn kop
staat en het gevoel van veiligheid in het ommuurde Westen
aan een sneltempo teloorgaat?
Dit is geen reisverslag, hoewel de titel anders kon doen vermoeden. Toch wil ik u bepaalde anekdotes niet ontzeggen.
In een klein dorpje zouden we slapen bij mensen thuis. Het
was geregeld via via. Allemaal erg fijn en avontuurlijk, enige
probleem was dat we zonder adres of telefoonnummer
op zoek moesten naar het huis van de mensen bij wie we
zouden verblijven. We wisten enkel de naam van het dorp
en – godbetert – dat het dichtbij een grote boom was.
De vriendelijke taxichauffeur die ons volgens die inlichtingen wilde vervoeren naar een dorpje tweehonderd
kilometer verderop vond ons ongetwijfeld wat vreemde
snuiters. Hij stapte echter met de glimlach in, knikte instem-
deWijzer /// mei 2016
21
///REISVERSLAG
Het is een klein en misschien zelfs wat banaal verhaal, maar
dit is in België onmogelijk. Als u mij kan verbeteren, graag,
maar ik zie in ons land niet zo gauw een taxichauffeur die
uitgenodigd wordt mee binnen te komen, vervolgens een
maaltijd aangeboden krijgt en nog een overnachting op
de koop toe. Iran is absoluut niet zo verschillend van het
Westen als velen hier denken, maar op het vlak van eenvoudige hartelijkheid en gastvrijheid is er zonder twijfel
een ontstellende kloof. Ik zag de verhalen van mijn ouders
over hun trektochten door landen waar je om de haverklap
thee moest drinken bij plaatselijke bewoners als een beetje
aangedikt en getuigen van een geromantiseerd peace-hippiewereldbeeld, maar na deze vakantie neem ik dat volledig
terug.
Op vele plaatsen waren we zowaar aliens met onze blanke
huid en blauwe ogen, maar dat maakt de talrijke begroetingen niet minder oprecht. Telkens vroegen mensen ons waar
we vandaan kwamen en werden we welkom geheten in Iran.
Ze wilden weten welke steden we bezochten en wat we van
hun land vonden. Ziet u zich al toestappen op een Japanner
op de Grote Markt van Brussel om hem welkom te heten
in ons geliefde België? Want ook dat is een verschil. Als ik
aan België denk, dan denk ik klein, rot regenland. Iraniërs
daarentegen zijn trots op hun land en hun cultuur.
Aan het begin van onze reis bezochten we het graf van de
grote 14de-eeuwse Perzische dichter Hafez. Mijn reisgenoten stoorden zich mateloos aan de selfiestickovervloed
en onnatuurlijk poserende groepjes jongeren. Op andere
plaatsen en tijden zou ik ongetwijfeld met hen meegefoeterd hebben, maar op dat moment deelde ik niets van hun
ergernis; ik kan enkel dromen van de dag dat het graf van
Guido Gezelle een selfiestick-trekpleister wordt.
In het park drommen groepen mannen samen om een
schaakspel en zitten vrouwen en kinderen op een tapijtje
bij de speeltuin. Onder een brug over de droogstaande
rivier in Ispahaan komen elke avond stadsbewoners samen
om traditionele liederen te zingen. Alle mogelijke leeftijden
staan er omheen te luisteren. Het waren geen straatkunstenaars zoals je ze bij ons soms aantreft, wel zakenmannen die
na hun werk verademing zoeken of oude opaatjes die hun
stemmen laten klinken door de akoestiek van de brug.
Winkeliers zitten niet in hun winkel achter de toonbank,
maar komen op straat bij elkaar en als er een klant komt,
huppelen ze er achteraan om meteen daarna weer met
de klant naar buiten te gaan. In het midden van de stad is
een gigantisch plein vol grasvelden. Iedereen loopt en zit
er door elkaar. Op eenzelfde tapijt zijn twee vrouwen in
chador aan het bidden, terwijl ernaast een zwaar opgemaakte dame picknickt met haar kinderen.
Je kunt niet anders dan vaststellen dat de cultuur
meer dan bij ons een geheel vormt. Eerder dan de ieder-voor-zich-mentaliteit van onze contreien heerst er een
eenheidsgevoel, openheid en gastvrijheid. Natuurlijk ga je
je dan afvragen waaraan dat verschil te wijten is. De zon
misschien? Het lijkt een wat belachelijke optie, maar ik denk
dat er waarheid in zit. Waarom zitten onze winkeliers niet
buiten met elkaar te keuvelen? Eenvoudigweg omdat het
buiten regent en binnen droog is. Dat kan echter niet het
hele antwoord zijn.
Als je een eenheidsgevoel wil creëren, is er een element nodig dat eenheid schept. Wat kan dat element in Iran en de
Arabische wereld zijn? De islam, jawel. Het mag niet gezegd
worden dat de Arabische wereld zowat een halve eeuw achterloopt ten opzichte van het Westen, maar op het vlak van
godsdienstbeleving en samenlevingsvorm is dat beeld voor
een stuk accuraat. Al bestempelen we het beter op een
andere manier dan ‘achterlopen’, de islam speelt voor het
grote deel van de Iraanse bevolking de rol die het christendom speelde in het leven van mijn grootmoeder. Iedereen
gaat vrijdag naar de moskee en allen verzamelen zich nadien
op het plein van de stad of het dorp om samen te eten.
“Ik kan enkel dromen van
de dag dat het graf van
Guido Gezelle een selfiestick-trekpleister wordt”
In Shiraz bezochten we de Sjah Tsjeragh, mausoleum en
actieve moskee. Groepjes meisjes zitten bij elkaar en
babbelen, bidden of zijn met hun gsm bezig. Stilte in het
huis van God? Waarom zwijgen als God de mens een stem
heeft gegeven om met elkaar te praten? Als ik zie hoe de
eerbied voor de God kan samengaan met een warm en gezellig samenzitten op tapijten in een wondermooie moskee,
krijg ik al zin me te bekeren. Godsdienst is in Iran zoveel
meer dan alleen het geloof. Het doordringt alles. Maar het
verdwijnt. Verschillende jonge gestudeerde mensen met
wie we praatten, drukten openlijk hun afkeer van het regime
uit, noemden de uitspraken van de ayatollah idioot. Een
student toerisme die was opgetrommeld om te tolken toen
we in een klein dorpje passeerden, schudde bitter glimlachend zijn hoofd toen we uitdrukten wat voor een prachtig,
perfect land Iran ons toescheen. Hij vertelde dat Iraniërs bij
het reizen naar een ander land een bepaald bedrag moeten
achterlaten dat ze pas bij terugkomst weer ontvangen, om
te beletten dat men het land verlaat. Gevolg is dat enkel
een rijke elite naar het buitenland kan reizen. Hij had Engels
geleerd door Amerikaanse illegale films. Had hij zich aan de
wet gehouden, hij had geen woord met ons kunnen wisselen. In een ander dorp, waar we uitgenodigd waren voor een
maaltijd bij een oud koppel, stonden ze erop dat we onze
hoofddoek afnamen. Ze zagen de revolutie als een compleet foute wending. Hoe kan het dat de staat oplegt dat
meisjes hun haar moeten bedekken?
Voor ons kwam Iran een stuk toleranter over dan we
hadden verwacht; een boerka heb ik de hele reis slechts
eenmaal gezien, mannen praten probleemloos met vrouwen
en de meeste vrouwen dragen als hoofddoek enkel een dun
sjaaltje waar heel wat haarlokken vanonder steken. Toch
bleken vele meisjes hun hoofddoek liever kwijt dan rijk.
Het is het probleem van eenheid en verscheidenheid, van
vrijheid versus broederlijkheid. Wat ik in Iran zo bewonder
– een cultuur die letterlijk samenleeft, een levensvisie deelt
– glijdt stilaan weg door confrontatie met het Westen, door
een hogere materiële ontwikkelingsgraad. Je kunt niet ontkennen dat religie eenheid schept, maar tegelijkertijd gaat
een meer ontwikkeling samen met een zich afzetten tegen
blinde doctrines en overheersing. Je kunt mensen dwingen
in een bepaald regime, je kunt ze niet dwingen in een bepaald geloof. Ik heb met die dubbelheid geworsteld tijdens
onze reis. Iran is een prachtig vakantieland, maar zal het
versterken van het imago als vakantieland er niet net voor
zorgen dat de uniciteit verschrompelt? Als die mensen
mij vertellen dat ze zich niet ten volle kunnen ontplooien,
natuurlijk wil je dat dan tegengaan en natuurlijk wil je hen
de ervaring die jij opdoet tijdens reizen niet ontzeggen.
Maar geef je die vrijheid en stel je je helemaal open voor
het andere, dan kan het niet anders dan dat er bepaalde
eigenheden wegvallen.
In Ispahaan gingen we met een oude foto in de hand op
zoek naar een tapijthandelaar bij wie onze reisgenoten twintig jaar geleden een tapijt hadden gekocht. Hij was oprecht
ontroerd en nodigde ons uit voor een maaltijd, maar voegde
er meteen aan toe: “Het enige wat ik niet wil horen, is het
woord geld. Als u dat uitspreekt, brengt u mij in verlegenheid. U bent mijn gast vandaag, accepteert u dat.”
Zijn warme hartelijkheid deed het vermoeden rijzen dat
deze man samenviel met zijn omgeving en leven en hij
noemde zichzelf dan wel een gelukkig man in een mooi land,
toch relativeerde hij onze lofbetuigingen: “Ik droom van de
dag dat ik samen met u een glas witte wijn kan drinken op
het plein van Ispahaan.” Vrijheid, dat is wat verschillende
mensen met wie we spraken dachten te missen.
Nu kan je daar heel cynisch over gaan doen en zeggen dat
zelfs mensen die over niets te klagen hebben toch zullen
klagen, maar ik denk dat het deze mensen wel degelijk aan
iets ontbreekt. Vrouwenemancipatie, doorgedreven vrije
meningsuiting, de mogelijkheid nieuwe horizonten te verkennen, je vleugels open te slaan, te studeren, ook als je van
een klein plattelandsdorpje komt. Iran blijft bovendien een
land waar de doodstraf hoogtij viert.
deWijzer /// deWijzer ///mei 2016
35
///REISVERSLAG
DE MENING VAN MARIE\\\
Zes kleine lettertjes, zo groot is het woord maar. Zes petieteri-
Ik zal maar kleur bekennen, u had het ongetwijfeld toch al
geraden op basis van mijn romantisch traktaat: ik pleit voor
een hippiementaliteit. Vrij en toch samen. Ja, ik geloof dat
dat kan. Noem mij een wereldverbeteraar. Op je eentje
de wereld beter willen maken, getuigt niet van overdreven
ambitie. Het woord ‘wereldverbeteraar’ wordt vandaag bijna
uitsluitend pamperend gebruikt in de zin van ‘kleine naïeve
stakker die gelooft in de goedheid van de mens en de mogelijkheid van een vredig samenleven’. Ik ben ervan overtuigd
dat een groot aantal wereldproblemen morgen van de baan
is wanneer de macht wordt overgedragen aan de kleine
naïeve stakkers die dat geloof delen.
In een interview uit de Poëziekrant met nobelprijswinnaar
literatuur Octavio Paz stelt deze: “In de wereld die nu tot
stand komt, denk ik dat we zullen moeten nadenken over
een verzoening tussen vrijheid en broederlijkheid.” Daar
draait het om. De mogelijkheid tot onafhankelijk denken is
een prachtige verworvenheid. We moeten ons blijven losmaken van conformisme, dogmatisme. Maar de onafhankelijkheid mag niet omslaan in eenzaamheid. Individueel denken
hoeft niet tot een individualistische samenleving te leiden.
Op dit moment doet het dat wel. Met burn-outs, verdwaalde jongeren, eenzame oudjes tot gevolg.
36
deWijzer /// mei 2016
“Onafhankelijkheid mag
niet omslaan in eenzaamheid”
Ik wil op straat goedemorgen kunnen zeggen zonder een
verwarde en zelfs geïrriteerde blik terug te krijgen. Ik wil
praten met onbekenden, meer openheid, vertrouwen en
geloof in de ander.
Misschien is dat vreemd; ik munt niet uit in spontaneïteit of
durf. Maar een samenleving maakt de mens. In Iran heb ik
twee weken een groter leven geleefd en hoe pathetisch dat
ook moge klinken, waarde heeft het. Ik heb meer gepraat
en gelachen. Meer geleefd. En dat is tenslotte toch waarom
we hier zijn, laten we het dan goed doen. Een samenleving
maakt haar leden, de mens maakt ook de samenleving. Kijk
niet weg op straat, stop dat hersenloze Facebookscrollen.
Niemand is een eiland.
ge lettertjes die je zo kunnen bezighouden. Het lijken wel stuifmeelpollen, schijnbaar
onzichtbaar, maar ze kunnen je last bezorgen. Ze beheersen je zo dat wanneer ze je
vragen of je voor de wijzer nog eens je menig over het een of het ander op papier wil
zetten, je niet verder komt dan nog maar eens te schrijven niet voor, maar deze keer
over: je thesis. Of toch over wat die thesis met je doet.
Voor sommigen is de thesis het sluitstuk van de opleiding waar ze lang reikhalzend en
peinzend naar uitkijken. Voor anderen het sluitstuk van de opleiding waar ze paniekerig
tegenop kijken. Voor nog anderen het sluitstuk van hun opleiding waarvan ze niet weten
hoe ernaar te kijken tot het zover is. Ik behoor tot die laatste categorie. Het is zover en
ondertussen heb ik een vrij goed beeld van de thesis. Dat beeld staat me vooral de laatste week haarscherp voor ogen als ik ’s nachts nog rondspook, schrijvend of denkend of
nog eerder snuisterend naar energie in de koelkast.
Mijn beeld van de thesis ziet er nu ongeveer zo uit:
Met je babysitkindje naar koning Julien kijken (voor zij die het fenomeen niet kennen:
de Marie-Antoinette-achtige ringstaartmaki uit de film Madagascar die ondertussen zijn
eigen veel te drukke serie heeft) daarbij gieren van het lachen, zo hard tot je babysitkindje je aan kijkt met een blik van: Marie, zo grappig is dat nu ook weer niet.
Denken f*ck dat plan om gezonder te gaan eten.
Niet naar de prijsuitreiking van toneel kunnen, terwijl je daar zo graag naartoe wou.
Je afvragen om het uit te stellen, maar voor hoe lang? Voor nu, voor nooit, of voor de
rest van je leven?
Toch maar weer verder schrijven.
Bedenken wat je allemaal zou kunnen doen als je geen thesis moest schrijven en daar
zeker een half uur van je kostbare tijd over nadenken.
Denken: tijdens de examens dán ga ik meer sporten.
’s Avonds voor het slapengaan alle boeken van Toon Tellegen herlezen.
Je koffieverslaving naar een ongezien hoogtepunt drijven.
Weten dat je het niet zo ver had mogen laten komen en je afvragen hoe het toch zo ver
is kunnen komen. Vrezen dat NFK er misschien voor iets tussen zat en zo dankbaar zijn
dat NFK er voor iets tussen zat.
Dankjewel NFK om mij nog maar eens een jaar te verstrooien, mij af te leiden, mij van
mijn werk te houden met je aangenaam gezelschap, je broodmaaltijden en aansluitende
verhitte discussies, je voldoening gevende vergaderingen en je toe,-kom-toch-echtmaar-eventjes-naar-de-fakbaravonden, je start van een lange en geslaagde traditie van
discozwemmen, je kritische klankbord deWijzer, je grootse en gezellige kerstfeest, je te
veel om op te noemen aan onvergetelijke ander rest en niet te vergeten je senseo-machien.
Mijn thesis voelt als stuifmeelpollen, die zijn knapvervelend, maar je zou de bloesems
waaruit ze komen voor geen geld van de wereld willen missen, laat staan de zomer die
ze aankondigen.
Marie Vanwingh (praeses NFK)
deWijzer /// mei 2016
37
///KUBALA
BEELD\\\
Pablo Neruda – Canto General
(en wat Marquez)
Gabriel Garcia Marquez noemde Pablo
Neruda ooit ‘de grootste dichter van de
twintigste eeuw, in welke taal dan ook.’
Het behoeft weinig betoog, dat dit een
niet gering compliment is, zeker wanneer het afkomstig is van de grootste
Zuid-Amerikaanse schrijver van de
vorige eeuw, tenzij u gelooft dat deze
eer Borges toekomt (hoewel de vergelijking misschien spaak loopt in die zin
dat Borges korte verhalen schreef, en
Marquez romans).
Neruda was als dichter zelfs zo populair
in zijn thuisland Chili, dat het volk bij
zijn ontijdige en nog steeds enigszins
in mysterie gehulde dood massaal de
straten opliep, en een collectieve hulde
bracht aan de grootste dichter uit hun
geschiedenis, wat hen in feite verboden
was door het toenmalige dictatorschap
(aan het hoofd waarvan de beruchte Pinochet stond). Dat men dit bevel naast
zich neerlegde, toont aan hoezeer de
Chilenen Neruda in hun hart droegen.
Nu heeft Neruda vele gedichten op zijn
naam staan, waarvan één van de bekendste bundels Twintig liefdesgedichten en een wanhoopszang is, maar het
gedicht dat hem bovenal roem bracht,
is het iconische Canto General, een
gedicht dat de gehele geschiedenis van
Zuid-Amerika vertelt.
Neruda brengt het continent waar hij
geboren is tot leven op een wijze die je
nauwelijks voor mogelijk acht; met enkele zinnen, enkele woorden soms, wekt
hij hele zinnebeelden op, verplaatst hij
je in tijd en ruimte – je ziet, voelt, hoort
en ruikt Zuid-Amerika.
Vooral in het begin is deze sprankelende
en weelderige levendigheid overweldigend, wanneer hij je meetrekt naar het
ver vervlogen verleden, lang vóór Columbus voet aan wal zette in de Nieuwe
Wereld; de eerste regels van het eerste
echte gedicht luiden als volgt:
38
Naar de gronden zonder naam en zonder getal
daalde de wind af vanuit andere gebieden,
bracht de regen hemelse draden,
en de god van de verzadigde altaren
schonk de bloemen en de levens terug.
In de vruchtbaarheid groeide de tijd.
En dit is slechts het prille begin; het
gedicht bestaat uit zo’n 670 pagina’s,
waarin ieder wetenswaardige gebeurtenis in de ontzagwekkende geschiedenis
van Zuid-Amerika in verzen verhaald
wordt.
Neruda vertelt over de ontluikende
natuur, over de eerste dieren (het
gedicht getiteld Enkele dieren bevat
de prachtige openingsvers ‘Het was de
morgenschemering van de leguaan’),
over de komst van de vogels (‘en op
zijn roofdierwieken vloog boven de
wereld de condor, koning moordenaar,
eenzame monnik van de hemel, zwarte
talisman van de sneeuw, orkaan van de
valkenjacht’), over de eerste mensenbeschavingen, over het kolonialisme en de
volkerenmoorden van de Spanjaarden,
over de opstanden van enkele mythische volkshelden, van wie Simon Bolivar,
el Salvador, de beroemdste is (Gabriel
Garcia Marquez heeft overigens een
grootse roman geschreven over de
laatste tocht van Bolivar, getiteld De
generaal in zijn labyrint); hij vertelt over
de komst van de Amerikanen en de
grenzeloze uitbuiting van het vruchtbare Zuid-Amerikaanse land door onder
andere the United Fruit Company (‘ze
vervreemdde de ongeschreven wetten,
gaf keizerskronen cadeau, wekte de begeerte, trok de dictatuur van de vliegen
aan, …), hij vertelt over Emiliano Zapata,
de legendarische verzetsfiguur van de
Mexicaanse Revolutie (1910-1920), enzoverder enzovoorts, tot hij eindigt met
het gedicht Hier eindig ik (1949).
deWijzer /// mei 2016
Weinig dichters hebben het aanzien
genoten dat Neruda genoot in eigen
land. Zo zou hij ooit een voetbalstadion
stil hebben gekregen door het voordragen van zijn verzen, een wapenfeit dat
eigenlijk nauwelijks te bevatten is, in
de wetenschap van het schorriemorrie
dat doorgaans voetbalstadions bevolkt.
Wie weet, misschien bestonden er toen
in Chili nog geen voetbalhooligans, of
geniet men in Chili evenzeer van poëzie
als van voetbal.
Hoe dat ook zij, het is interessant te
bedenken dat Neruda in bv. Europa lang
niet op hetzelfde voetstuk wordt geplaatst als in Zuid-Amerika. Zo gewaagt
Barber van de Pol, vermaard vertaalster
van Spaanstalige literatuur, in haar inleiding op de bloemlezing De mooiste van
Neruda, zelfs van overwegend negatieve
reacties van haar collega’s, op de vraag
wat zij van Neruda vonden.
Zoals zij even later nader verklaart,
komen deze negatieve reacties echter
veelal voort uit Neruda’s reputatie
en persoon: het heeft weinig met zijn
dichtwerk te maken. Hij is op dat vlak
dan ook verre van onbesproken: zoals
veel Zuid-Amerikaanse intellectuelen en
schrijvers van de tweede helft van de
twintigste eeuw was hij gewonnen voor
de socialistische zaak, hoewel hij eerder
nog communistisch was. Hij verborg
zijn politieke ideeën en principes nooit
en werd daardoor verbannen uit Chili
nadat hij het ‘verraad’ van president
Videla in een bijzonder kritisch stuk aan
de kaak gesteld had (het was overigens
tijdens dit ballingschap dat hij Canto
General voltooide). Later was hij een
vertrouweling van de geliefde socialistische president Allende, onder wie
Chili belangrijke voortuitgang maakte,
zodat de toekomst er rooskleurig uitzag,
wat zeldzaam was voor een Zuid-Amerikaans land toentertijd – tot een junta
onder leiding van de caudillo Pinochet
hardhandig een einde maakte aan Allendes ambtstermijn (Allende werd dood
aangetroffen in zijn paleis na de staatsgreep, vermoord dan wel tot zelfmoord
aangezet).
Neruda, die op dat moment uitgeteld in
bed lag, strijdende tegen kanker, heeft
de laatste paar weken van zijn leven
dus zijn hele droom zien verdwijnen
zonder dat hij er iets aan kon doen. Hij
verloor de strijd tegen kanker korte tijd
na de staatsgreep, die van Chili weer
een dictatuur maakte (Gabriel Garcia
Marquez verklaarde na de staatsgreep
geen nieuwe roman meer uit te brengen
tot Pinochet afgetreden of gevallen
zou zijn, een belofte waar hij zich zijns
ondanks niet aan kon houden door zijn
aangeboren schrijverschap).
Vandaag de dag wordt sterk in twijfel
getrokken of Neruda’s dood volledig
natuurlijk was. Sommigen beweren dat
het Pinochet-kabinet zijn dood versneld
heeft, anderen zelfs dat hij simpelweg
vermoord is: de ware toedracht van de
gebeurtenissen zal wellicht nooit meer
achterhaald worden.
Maar wat een dichter. Wat een poeta
vates, die met de kracht van woorden
een heel continent tot leven roept.
Zwervende door het monumentale Canto General, lijken Marquez’ woorden
helemaal niet overdreven meer.
P. Kubala
(Men kan zich overigens afvragen, wat
de reden is om plotseling over Pablo
Neruda te schrijven. Dichters van dit
kaliber behoeven echter geen reden)
deWijzer /// mei 2016
39
deWijzer
///KORTVERHAAL
Smijt je kat naar mij
Het openbare leven valt stil, de straten zijn verlaten. Op een leeg plein is een pratend infobord
van ons teruggetrokken leger omvergewaaid. Het ziet er verregend uit en stamelt waarschuwingen. Ik staar ernaar vanachter de natuurstenen zuil van een galerij. Het schrale daglicht krijgt een
roodachtige schijn. Komt dit door een vijandige helikopter? Ik vlucht de stad in. Anderen blijven
aan de rand van het plein staan, verlamd door het schijnsel of door iets anders. Ik haast mij door
uitgestorven winkelstraten. Achter de dubbele glazen deur van een supermarkt, zit een afgestompte werkstudente kauwgom kauwend op een kinderfietsje heen en weer te rijden. In een groene
woonwijk aan de rand van de stad, voel ik mij veiliger, al kunnen hier ook helikopters landen. Staande voor een raam op de eerste verdieping, zie ik een kleine, blauwe burgerhelikopter in een tuintje
neerstrijken en na een tijdje stationair draaien weer opstijgen. De struiken en bomen schudden
wild in de luchtwervelingen. Als de rust terugkeert, klim ik op een balkon boven een houten poort
waar een rijpere vrouw met haar jongvolwassen dochter en zoon zit na te tafelen. Het balkon is een
soort van schommel en wiegt een beetje op de zoele wind. Zou ik het met de moeder of de dochter
aanleggen? Eerder de moeder, lijkt me. Een paar meter verder zit een buurman op een ander
balkonnetje vreedzaam de krant te lezen. Ook hij heeft net gedaan met eten. Op zijn bord ligt een
rest seitan of een brok bruingebrand brood. Ik richt mijn blik weer op de dochter. Ze pulkt aan
haar zomerkleding en ontdekt een piepklein rood bloemetje dat door de wind is aangevoerd. “Is
dit het?” vraagt ze. De rode schijn? We vluchten in paniek de binnenplaats op. De moeder en de
zoon zijn al besmet en bewegen nauwelijks meer. De dochter rent de trappen op, en verschanst zich
hoog in een zolder of op het dak. Naar een hoogte vluchten, of naar het noorden, schijnt te helpen.
Op een oude kaart toon ik iemand (de dochter?) een eiland ten noorden van de stad waar ik van
hogerhand moet gaan wonen. Het zou er betrekkelijk veilig zijn. Op de kaart prijkt een vreemdvormig gebouwencomplex. Het is een militaire kliniek die hoofdzakelijk bestaat uit psychiatrische
afdelingen. De instelling bezit een uitgestrekte patiëntenbegraafplaats die blijkens de handgetekende kaart behoorlijk pittoresk belooft te zijn. Te pittoresk om waar te zijn, dringt tot me door. Er
bestaat totaal geen eiland. Ik blijf dus in de stad hangen en sjok onder een lege ringweg door. Een
markante tankwagen moet noodgedwongen blijven staan: hij is te hoog voor de onderdoorgang. Hij
lijkt te stralen. Er hangt in elk geval een raar soort licht omheen. Een buikige vijftiger kruist me. Hij
trekt een vierwielige kar met daarop een bolle tank die traag pulseert. Er zit actieve “rode aarde” in,
een stof zo krachtig dat het reactorvat op de kar de chemische werking nauwelijks in bedwang kan
houden. De man met de kar wordt op de voet gevolgd door zijn echtgenote. Zij fluistert in mijn oor
dat ze van zijn loon niet rondkomen. Het is zelfs niet genoeg om eten te kopen. Dus past ze stiekem
bij met haar eigen spaargeld. Sinds de rode gloed over de stad is gekomen, is het hele leven ontregeld. In een villawijk ontdek ik een man die in een kale kelder hokt met een geweer. Het huis is te
onveilig. Zijn matras ligt op een ruwe betonvloer. De kelder heeft een deur die rechtstreeks naar
de tuin leidt. Een glazen deur. Niet erg veilig dus. Een rare gloed glijdt over het nachtelijke gazon.
Er ontstaan pulserende vormen, en drie of vier witte geesten glippen onder de deur de kelder in.
Met een pistool schiet ik een paar keer op de spookvormen. Elk schot doet “plop”. De
geesten schijnen er niet door gedeerd te worden. Ze zien er trouwens eerder guitig
uit. Zo’n kelder is dus knudde. Je kan maar beter hoog wonen, helemaal boven in
een smal gebouw dat zo weinig mogelijk plaats inneemt beneden op de grond. Maar
dan beukt ’s nachts toch nog een brigade van het vijandelijke leger op de deur
voor een huiszoeking. De man helemaal boven zit in de val. Een overbuurman
sist vanaf zijn balkon: “Smijt je kat naar mij.” Een kat werpen, is heel verstandig.
Dat beest zorgt wel dat het zich aan de overkant vastklauwt. De buurman kan
haar dan pakken. Je bindt gewoon een koordje aan de kat. En aan dat koordje
maak je een dik touw vast. En via dat touw kom je veilig bij de overburen terecht.
De
vrouw van de buurman verschijnt ook aan het raam. Zij doet haar
pruik en masker af en blijkt een man te zijn met een buitenmaatse
scheve neus. De neus zit als een bleke blaas tegen de linkerwang
gedrukt. Onder het vrouwenmasker is de man met De Neus als
vrouw geschminkt. Ongedeerd, onkwetsbaar schrijdt de man-vrouw
’s nachts in ouderwetse jurken dwars door alle wachtposten van de zo
wredelijk bezette stad. Jan Zeegers