DeWijzer `10 `11 ed. 1

Download Report

Transcript DeWijzer `10 `11 ed. 1

Atatürk, Ricoeur en
narratieve
Turkse
identiteitsvorming
WALTER ZINZEN: DEMOCRATIE,
FILOSOFIE EN JOURNALISTIEK
OnderWijzer
Kitchen Stories
Sociale
observatie op de
trein
Van een
iRevolution naar
een iUniverse ?
Professor Van Brakel
op
emeritaat:
het
afscheidsinterview
In Memoriam : Claude Lefort
Flanders, or: the avoidance of
the ultimate
Karl Marx en de
bankencrisis
1
Vakantieboekje
“We moeten door middel van
voorwerpelijk denken deWijzer
op het onvoorwerpelijke van
het omvattende zien te richten.”
(Karl Jaspers, Einfuhrung in
die Philosophie, 33)
Van uw
hoofdredacteur
U leest het goed, lieve vrienden,
ook Karl Jaspers was een trouw
lezer van deWijzer. Net als u was
hij dan ook een groot filosoof, en
grote filosofen kunnen nu eenmaal
niet
zonder hun dagelijkse
hoeveelheid grootse literatuur.
Helaas verschijnt deWijzer niet
dagelijks. Dit blad is met
voorsprong het meest onregelmatig
verschijnende van ons taal – en
studiegebied; naar nieuwe edities
wordt dan ook terecht reikhalzend
uitgekeken. Want is deze Wijzer
niet het academische equivalent
van de Jommekeskrant, waarvoor
wij allen jarenlang op woensdag
met graagte een half uurtje vroeger
op stonden?
Zoals Jaspers reeds opperde kan
deWijzer u helpen de denkende
opvlucht naar het rijk der
transcendenties tot een goed einde
te brengen. Als aanvulling op uw
verplichte literatuur bieden wij een
brede waaier van interessante
artikels.
Zo kan u lezen waarom de
democratie met het overlijden van
Claude Lefort één van zijn felste
pleitbezorgers verliest. Gelukkig is
er nog altijd Walter Zinzen, die in
een uitgebreid interview het
functioneren van de democratie aan
de goede werking van de
journalistiek koppelt.
In een tweede vraaggesprek laten
we professor Jaap Van Brakel aan
het woord. Voor zijn welverdiende
emeritaat beloont deWijzer hem
met een afscheidsinterview.
Soms verkeert de buitenstaander in
een bevoorrechte positie en is hij
goed geplaatst de aard van een volk
te
doorgronden.
Naar
de
onvoorwerpelijkheid
van
een
volksidentiteit
peilt
onze
correspondent in Turkije; Zakaria
El Houbba levert ons een
diepgaande analyse van de
Kemalistische Revolutie en haar
gevolgen
voor
de
Turkse
identeitsvorming.
Christopher
Schwartz doet dezelfde oefening
voor Vlaanderen en tracht aan de
hand van universele begrippen als
liefde, geloof en moed aan te tonen
waar het misloopt in de ziel van
haar
inwoners.
Maar
de
buitenstaander
kan ook als
indringer beschouwd worden, leert
Gert Meyers ons, en hij illustreert
ons dit aan de hand van een simpel
voorbeeld:
een
onschuldig
treinritje. En passant geeft Gert ons
ook nog een filmtip mee.
Michaël Bauwens probeert aan te
tonen waar het misloopt met het
kapitalisme
- die stoute,
hebzuchtige, vrije markt, en
Dimitri Sterkens blikt vooruit naar
de toekomst van Apple.
Voor zij die het HIW deze vakantie
écht niet kunnen missen hebben
ons sympathieke onderwijspresides
Sara en Marieke een OnderWijzer
samengesteld; we willen nu al
melden dat ze er opnieuw niet in
geslaagd zijn de examens af te
schaffen. U zal dus wel degelijk
moeten blokken, de komende
weken. Voor die paar studenten
zonder notities hebben we ook deze
keer de beste lesmomenten van het
afgelopen semester samengevat in
een hilarisch overzicht Quotes.
U ziet; het wordt onmogelijk de
verveling in te duikelen, deze
vakantie. En mocht u dan toch
balanceren op de klippen van het
Omvattende, bedenk dan dat de
confrontatie met de verveling als
diepe grondstemming van het Zijn
ook een opening op
het
onvoorwerpelijke kan zijn, en dat
de filosofie in deze ervaring
geboren wordt en tot zijn volle
wasdom komt.
Johannes Van De Walle
2
Colofon
deWijzer is een blad voor en door de
studenten het Hoger Instituut voor
Wijsbegeerte. Een elektronische versie kan u
altijd vinden op www.nfk.be. Voor vragen,
opmerkingen en lezersbrieven kan u terecht
op [email protected].
HIW
Kardinaal Mercierplein 2
3000 Leuven
Jaargang 2009-2010
Nummer: 2
Maandag 13 december 2010
Oplage: 175 exemplaren
Gratis
Drukkerij: De Raaf
De standpunten die in deWijzer worden
uiteengezet, komen niet noodzakelijk
overeen met de mening van het HIW, NFK
of deWijzer zelf. Sorry voor de schrijffouten.
Hoofdredacteur
Johannes Van De Walle
Redactie
Michael Bauwens, Marieke Brugnera, Sarah
Van Bulck, Zakaria El Houbba, Gert Meyers,
Bart Scholiers , Christopher Schwartz,
Dimitri Sterkens
Lay-out en eindredactie
Johannes Van De Walle
Speciale dank gaat uit naar
Het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en
LOKO voor sponsoring, het NFK voor de
steun, Ayco Duyster, Kurt Wagner en Mark
Linkous (God hebbe zijn ziel) om me te
vergezellen tijdens een lange en eenzame
nacht layouten, de ganse redactie, Dimitri
voor zijn fototoestel, het stoofvlees van den
Alma, alle geïnterviewden voor
hun
bereidwillige medewerking,
Iedereen is steeds welkom op de
redactievergaderingen. Deze zullen op tijd
en stond aangekondigd worden. Opinie,
reactie en analyse mogen ingestuurd
worden naar [email protected].
3
Is er na de studies wijsbegeerte nog hoop voor de gemiddelde filosofiestudent? Nee, voor de gemiddelde niet!
Maar er zijn er natuurlijk altijd die, tegen alle statistieken in, een goede job vinden. deWijzer interviewt er dan
ook elke editie eentje.
“De Wever is geen intellectueel, maar een
gevaarlijk polemist.
Ook een ervaren journalist kan
nog eens zenuwachtig zijn, besef
ik wanneer ik voor het huis van
Walter Zinzen sta. Ik sta dan
ook op het punt één van de beste
interviewers aller tijden lastig te
vallen met mijn vraagjes. Voor
kindjes van onze generatie is dit
icoon vooral bekend van Zinzen,
het programma waar menig
politicus
met
de
billen
toegeknepen heen ging. Kritisch
van geest en rad van tong legde
Walter Zinzen de pijnpunten in
ieders argumentatie bloot. Het
hoeft dan ook niet te verbazen
dat deze man een filosofische
scholing genoot.
deWijzer: U studeerde filosofie,
maar niet aan de universiteit.
Walter Zinzen: Neen, ik volgde in
’56 en ’57 een philosophicum bij
de Witte Paters in Boechout. Dat
was eigenlijk een voorbereidende
opleiding naar het priesterschap,
en in het bijzonder naar het
missionarisschap
toe.
Die
opleiding duurde twee jaar en
bestond voor drie kwart uit
filosofische vakken.
Dat philosophicum was toen
eigenlijk reeds heel apart binnen
de katholieke wereld. Wanneer je
een soort van roeping voelde ging
je meestal naar een klooster en
werd je onmiddellijk in dat leven
geworpen. Bij de Witte Paters lag
dit anders. Wij waren daar
eigenlijk in burger. De opleiding
was ook zeer populair: in ons jaar
zat er ongeveer vijftig man,
waarvan de meesten evenwel
uiteindelijk zijn uitgetreden.
Had u ook de bedoeling om
missionaris te worden?
Ja, eigenlijk wilde ik vooral naar
Afrika trekken. Het religieuze in
die
roeping
is
in
mijn
studententijd in Leuven langzaam
afgekalfd. Het was de tijd van het
Vaticaans Concilie, waarbij er een
enorme
moderniseringsgolf
4
doorheen de kerk woei. Die
modernisering heeft ook op mij
een omgekeerd effect gehad: het
kerkelijke ben ik eigenlijk
volledig uit het oog verloren in
Leuven.
Hoe werd de filosofie in dat
philosophicum dan benaderd?
In de eerste plaats kregen wij
Thomistische wijsbegeerte, maar
ook Descartes en Kant, tot en met
Marx, kwamen uitgebreid aan
bod. Ook Nietzsche zagen wij,
daar werd niet flauw over gedaan,
wat toch niet evident was in die
tijd. Ik schrijf dat toe aan de
openheid bij de Witte Paters.
Grijpt u nog regelmatig op die
filosofische scholing terug?
Na mijn studies heb ik niet veel
tijd meer aan de filosofie
doodgedaan, moet ik eerlijk
zeggen. Ik lees nu ook geen
filosofie meer. Tot mijn spijt, en
ik vrees dat ik hier in een cliché
verval: de voorraad ongelezen
boeken hier is zeer groot, en dan
lees ik toch meer romans of
boeken over Afrika. En als ik
vandaag nog iets lees van Pinxten
of De Dijn, dan heb ik daar toch
vaak mijn bedenkingen bij hoor.
Ik ben natuurlijk ook meer een
man van de praktijk. Maar er is
toch een substratum blijven
hangen. Je ontwikkelt een manier
van denken die blijft doorwerken.
Om u een voorbeeld te geven:
‘het politiek correcte denken’, van
die term krijg ik de puisten. Er
wordt geïmpliceerd dat er niet
meer correct gedacht mag
op zo’n momenten bij mij in
opstand komen.
Na uw philosophicum studeerde
u Germaanse filologie aan de
Leuvense universiteit. Kan u
die keuze verklaren?
Ik heb altijd iets met woord
willen doen, dat is ook het enige
dat ik kan. Ik kan mij goed
schriftelijk
en
mondeling
uitdrukken, maar ik ben vrij
slecht in al de rest. (lacht) Dus
zocht ik een beroep dat daarbij
aansluit; lesgeven, missionaris
worden en het goede woord
verkondigen, … De journalistiek
lag in zekere zin voor de hand, en
ook mijn grote belangstelling
voor de literatuur bracht mij haast
rechtstreeks naar de filologie, in
de hoop daar veel literatuur
onderwezen te krijgen. Helaas is
die hoop helemaal niet bevredigd,
dat was een teleurstelling. In de
opleiding zat ook een flink pak
wijsgerige vakken natuurlijk:
metafysica, logica, … Zo heb ik
nog les gehad van Verbeke en De
Waelhens.
Was
u
actief
in
het
studentenleven?
Ik was preses bij Germania, en
later
ook
bij
het
faculteitenkonvent. Mijn eerste
stappen in de journalistiek zette ik
eigenlijk voor het studentenblad
van Germania. Op het zelfde
moment was ik correspondent
voor De Standaard. Ik berichtte
voor de krant over het
“ Wij lazen ook Nietzsche, daar werd niet
flauw over gedaan, wat toch niet evident was
in die tijd. ”
worden: correct denken is fout! Ik
merk toch dat de mechanismen
die ik in de logica van De
Waelhens en anderen heb geleerd
studentenleven, terwijl ik zelf nog
student was!
Er viel politiek natuurlijk zeer
veel te beleven in die tijd. Alle
grote politici kwamen toen naar
het Maria – Theresiacollege om
lezingen te geven, en die aula’s
zaten bomvol he.
Vlaams – gezindheid en een
links progressief streven gingen
in die tijd op vreemde wijze
hand in hand.
Inderdaad. Let wel, de Vlaams –
gezindheid van toen was helemaal
anders dan nu, omdat de situatie
helemaal anders was. Eind jaren
vijftig betekende Vlaams –
gezindheid de emancipatie van het
Vlaamse volk; Vlaanderen was
nog grotendeels een achterlijk
land he. Er waren werkelijk
gerechtvaardigde Vlaamse eisen
in die tijd. Maar nu zijn alle
slagen binnengehaald. Wat is er
nu nog over om Vlaams – gezind
voor te zijn? Als ze het nu moeten
doen met de regionalisering van
de kinderbijslag, … mijn God!
DE JOURNALISTIEK IN
Na uw studies Germaanse bent
u
alsnog
naar
Congo
vertrokken.
Inderdaad, ik ben toen les gaan
geven
in
Lubumbashi,
de
hoofdstad van Katanga. Eind ’63
ben ik daar aangekomen, in een
historisch
zeer
belangrijke
periode. In de drie jaren dat ik in
Congo zat heb ik in een notendop
de hele geschiedenis van dat land
meegemaakt. In het derde jaar
pleegde Mobutu zijn staatsgreep.
Ik was toen net vader geworden
en heb besloten dat het te onveilig
was om te blijven.
Heeft het wanbeleid in Congo
uw houding tegenover de
Belgische politiek veranderd?
(lacht) Ik heb mij altijd geërgerd
aan de Belgische politiek.
Misschien niet altijd terecht, maar
of het nu over Congo of over het
binnenlands bestuur ging, ik heb
de Belgische politiek altijd een
gebrek aan visie verweten. Dat
was zeker een drijfveer om in de
5
journalistiek te stappen. Ik heb de
journalistiek toch ook altijd als
een roeping beschouwd. Dat
klinkt
waarschijnlijk
zeer
ouderwets:
vandaag
is
de
journalistiek een vak (spreekt het
woord met lichte afschuw uit,
jvdw) geworden, een middel om
aan de kost te komen.
Hoe begon die carrière in de
journalistiek dan?
Toen ik terugkwam uit Afrika kon
ik bij de Gazet van Antwerpen op
de binnenlandredactie aan de slag.
Als oud – student werd ik naar
Leuven gestuurd om te berichten
over wat er aan de universiteit
gebeurde. Het was een zeer
boeiende periode: door de
splitsing van Leuven en Brussel,
die hoog op de politiek agenda
stonden, viel er heel wat nieuws te
rapen
U werkte van 1967 tot 2002 voor
de VRT. U heeft de omroep
enorm zien evolueren.
Op de Gazet van Antwerpen
vertellen was ik op een
oerconservatieve,
éénzijdige
redactie terecht gekomen. Zeer
Vlaams – nationalistisch, zeer
rechts, zeer katholiek. Dan kom ik
ineens op de BRT in een zeer
pluralistische omgeving terecht.
Mensen
die
van
allerlei
gedachten, opinies en partijen
samenwerken op één redactie! Ik
ben op de radio begonnen, en die
was zelfs nog iets meer
vrijgevochten dan de televisie.
Over het algemeen was er dus wel
degelijk een open houding, maar
toch lag het wel moeilijk om
bijvoorbeeld een CVP – kopstuk
kritisch te gaan interviewen. De
stelregel was ‘geen censuur, wel
objectiviteit’, maar ‘objectief’
stond maar al te vaak gelijk aan
‘onkritisch’. Onze bazen vonden
bijvoorbeeld dat journalisten niet
aan nieuwsgaring moesten doen,
maar gewoon de telexen van
Belga
en
de
officiële
communiqués van de politieke
partijen voor moesten lezen!
Onderzoeksjournalistiek zegt u?
Dat hadden wij in die tijd niet!
Geleidelijk aan kwam er een
nieuwe generatie journalisten, en
de conflicten stapelden zich op.
Wanneer is dat beginnen
veranderen?
Alles heeft natuurlijk te maken
met de komst van VTM. De
commerciële omroep deed alles
wat de BRT naliet, waardoor wij
wegzonken in de kijkcijfers. Op
maandagavond had de BRT
bijvoorbeeld geen kijkers, en
terecht, want er was niks te zien.
Er was dus een crisis, en op de
nieuwsdienst waren wij bevreesd
dat VTM met
een dynamische
nieuwsdienst op
de proppen zou
komen. Dat is
niet gebeurd, en
daar hebben zij
een
grote
vergissing
begaan. De echte
omwenteling
kwam pas laat:
ik was zestig
toen,
en
de
mooiste periode van mijn carrière
begon pas.
De drie laatste jaren kreeg u uw
eigen programma, met u in de
hoofdrol en naar u vernoemd.
Ach, in het oude regime werd ik
uitgespuwd, en toen mocht ik
ineens een eigen programma gaan
presenteren
in
de
nieuwe
hiërarchie. Het was een mooie fin
de carrière, maar ik had er geen
verdienste aan.
Uw interviewstijl werd beroemd
en berucht. Genoot u ervan
politici op de rooster te leggen?
Neen. Veel politici vonden mijn
stijl eerder aangenaam hoor, zij
waren blij dat ze eens iets over
hun ideeëngoed konden zeggen.
Met een aantal politici kon ik zeer
goeie gesprekken voeren: Karel
De Gucht, Patrick Janssens, Frank
Vandenbroucke, … er zijn goede
politici in ons land, maar de
huidige media laten hen niet toe
hun visie uiteen te zetten.
DE WAAKHONDEN VAN DE
DEMOCRATIE
De journalistiek is in een
democratie de externe druk die
het politieke veld scherp houdt.
Hoe slechter de journalistiek,
hoe slechter de politiek.
Laat
mij duidelijk zijn: de
journalistiek van vandaag is niet
slechter dan die van vroeger. Het
loopt wel fout op een andere
manier. Vroeger hadden we de
vrijheid niet om aan
goede journalistiek
te doen. Nu is die
vrijheid er wel,
maar we gooien ze
weg door over
lulligheden door te
drammen.
Journalisten moeten
de
waarheid
proberen
achterhalen. In die
zin hebben zij heel
wat gemeen met de
filosofen. Daarom vind ik het ook
goed dat journalisten in hun
opleiding met de filosofie kennis
kunnen maken; ook de Heilige
Thomas kan bijdragen aan de
zoektocht naar en het respect voor
de waarheid.
Maar je kan de journalistiek niet
voor
alles
verantwoordelijk
houden. Er is een grote
maatschappelijke
verandering
gebeurd, waarbij de democratie
zichzelf in de voet geschoten heeft
door
een
ondemocratisch
egalitarisme te vestigen. Er is
geen respect meer voor hen die in
deze representatieve democratie
geroepen worden om in onze
naam het land te besturen. Zij
worden niet meer geacht. Het is
6
misschien deels hun eigen schuld,
maar in de jaren vijftig lagen de
zaken alleszins heel anders.
Wanneer kardinaal Van Roey
sprak dan luisterde het ganse land
in beate bewondering, de atheïsten
inbegrepen.
Ministers waren
mensen met gezag. Nu is de
aartsbisschop ‘Léonard’, en de
ministers Jan, Bert en Jef. De
media hebben dit aangemoedigd,
door zoals Bracke en Peter
Vandermeersch de populistische
toer op te gaan. Ik noem dat de
verbracking van de media.
De verbracking?
Ja, de versiegfrietting. Siegfried
Bracke was toen al bezig zijn
populisme op te dringen aan de
redactie. De marketing is onze
media binnengeslopen en alles
moet efficiënter en sneller. Politici
worden
gedwongen
korte
antwoorden te geven en worden
zo intellectueel gemuilkorfd.
Toch is er ruimte voor enig
optimisme. De commercialisering
van de media is er nu eenmaal, en
dit maakt de media ook verplicht
om het publiek te volgen. Als
vanuit het publiek de vraag komt
naar iets anders dan al de
flauwekul
die
we
nu
voorgeschoteld krijgen, dan kan er
iets veranderen. En ik hoor zoveel
mensen klagen over onze media
dat ik denk dat er echt een
groeiende behoefte is aan rustige,
beschouwende journalistiek, ‘slow
journalism’.
Leest u eigenlijk wel nog
Vlaamse kranten?
Ja, maar niet veel. (lacht) Er staan
ook in de Standaard en De
Morgen goede artikelen, maar het
geheel van de formule ergert mij
mateloos. Waarom moeten wij
weten wie van wie zwanger is? De
overdreven
aandacht
voor
gerechtszaken
is
mede
verantwoordelijk
voor
het
ongelukkig zijn van de bevolking.
Wat hebben wij te maken met een
familiedrama? Dat is pervers,
schandalig, van de pot gerukt! Het
gerecht moet zijn werk doen, maar
moet dat helemaal uitgesponnen
worden in de media?
In Nederland programmeerde
Zembla
kort
voor
de
verkiezingen een documentaire
waarin iedere stelling van
Wilders met de grond gelijk
gemaakt werd. Dit had geen
enkel
effect
op
de
verkiezingsuitslag.
Dat is de machteloosheid van de
media.
Wij
hebben
hetzelfde
meegemaakt he. Wij hebben
Philippe Dewinter en het Blok
vaak te kakken gezet in onze
uitzendingen; het Blok bleef
desondanks groeien. Misschien
hebben we de filosofen nodig om
dit te verklaren. De toegenomen
welvaart heeft er voor gezorgd dat
er een grote ontevredenheid is.
We zijn een instantmaatschappij
geworden: er moet onmiddellijk
resultaat worden geleverd.
Wilders zal vroeg of laat
geconfronteerd worden met de
vaststelling dat hij geen resultaten
voor kan leggen.
Als De Wever roept dat hij nu een
staatshervorming wil, dan moet ze
er ook nu komen.
langer
vatbaar
voor goeie
argumentatie. Als het over
buitenlanders en Islam gaat
overheerst de emotie over de
redelijkheid. Populisme is op dit
niveau
een transcontinentaal
gevaar voor de democratie
geworden.
Zijn de vergelijkingen met de
opkomst van het Nazisme
overdreven?
Daar zit natuurlijk een kern van
waarheid in, maar het is blijkbaar
contraproductief om dat te
zeggen. Waarom zou je Wilders
geen fascist mogen noemen? Hij
heeft
nog
geen
concentratiekampen op het oog,
maar de uitgangspunten zijn toch
precies dezelfde? Hetzelfde geldt
voor het Vlaams Belang, en als
we niet oppassen straks ook bij de
N – VA. Op dit moment vrees ik
dat degene die, gelijkaardig aan
Zembla, een kritisch portret van
Bart De Wever zou maken, wat ik
zou toejuichen, voor een tijdje
onder zal moeten duiken en zijn
computer uit zal moeten zetten;
hij zal bedolven worden onder de
haatmails. Dat is de negatieve
kant van het internet; de roddel,
de haat, de lastercampagnes.
“ Er is een grote maatschappelijke
verandering gebeurd, waarbij de
democratie zichzelf in de voet geschoten
heeft door een ondemocratisch
egalitarisme te vestigen. ”
Komt ze er niet, dan kan hij zijn
electorale successen onmogelijk
herhalen. Doordat de welvaart is
toegenomen
is
de
burger
mondiger geworden, en dat is wel
goed, maar tegelijk is hij
ongeduldiger geworden, en niet
Eigenlijk eerder een gevolg van
de egalisering die u aanhaalde.
Inderdaad. Iedereen mag nu
spreken, en dat recht wordt
misbruikt om er op los te
schelden. Daar moeten wat mij
betreft beperkingen aan gesteld
7
worden: het is niét zo dat de
vrijheid
van
meningsuiting
onbeperkt is.
KONING – FILOSOOF MET
KANT IN DE HAND
De filosofie lijkt net als de
journalistiek zijn rol als
waakhond van de democratie
uit het oog verloren te zijn.
Ik vrees dat u gelijk hebt. In Gent
heb je Etienne Vermeersch, maar
de beurt die hij af en toe maakt
doet mij de haren ten berge rijzen.
De discussie moet opengetrokken
worden naar het onderwijs en het
hoger onderwijs. Als de lezer of
kijker niet gevormd is kunnen de
media niet terugvallen op een
basis. Ik betreur in deze eerder het
verdwijnen van de kennis van de
geschiedenis dan van de filosofie.
Als iedereen Kant gelezen zou
hebben zou er natuurlijk niets
mislopen…
De Platoonse idee van de koning –
filosoof lijkt mij toch niet te
werken hoor. Degenen die in ons
land onze schitterende sociale
zekerheid hebben bedacht waren
overigens weinig meer dan
analfabeten. Achilles Van Acker,
die zelfs niet kon klappen (Van
Acker stond bekend om zijn
eigenaardig gebruik van de
Franse taal, nvdr) legde de
fundamenten hiervoor. Dit lijkt
me een contra – indicatie voor wat
u
zegt.
Met
thomistische
wijsbegeerte kan je het land niet
besturen, maar je moet wel iets
van vorming hebben.
Maar onze politici zouden wel
uit de impasse kunnen raken
door minstens terug te vallen op
een breder referentiekader.
Dat wel. De vraag is welk kader.
Daar heb ik op dit moment ook
geen antwoord op. We moeten
optimistisch blijven; we evolueren
in ons deel van de wereld toch
min of meer in een betere richting
en ik kan haast niet geloven dat
dit ineens zou stoppen. Aan de
andere kant zijn verbittering en
verzuring niet exclusief aan deze
tijd verbonden. Misschien is dit
een crisisperiode waar we door
moeten en moeten we naar een
andere vorm van democratie.
Maar de welke? Tot nader order
ken ik geen betere vorm dan de
representatieve democratie.
Het vreemde is dat de Slimste
Mens die we in ons politieke
veld hebben meezeilt op een golf
van populisme.
Dat zegt totaal niets. De echte
Slimste Mens was trouwens een
journalist. Ik heb nog zo’n mensen
gekend, die vlotjes citaten uit de
mouw konden schudden, zoals De
Wever uit het hoofd in het Latijn
citeert. Die mensen hebben een
schitterend geheugen maar geen
verstand, en achteraf blijkt dat zij
van alle boeken de eerste twee
bladzijden gelezen hebben en daar
om de haverklap uit citeren. De
Wever is misschien ook zo
iemand.
Ik
acht
Frank
Vandenbroucke
en
zelfs
Vandelanotte
heel
wat
intellectueler. Het idee dat De
Wever intellectueel is, is pure
image building. Ik vind hem geen
intellectueel, wel een gevaarlijk
polemist.
Dewinter
was
onberekenbaar, maar De Wever
evenzeer. Argumenten verdraaien
en terugkaatsen … ik zou niet
graag met hem in debat gaan. Als
je de toespraak leest die hij
onlangs in het college van Carl
Devos gaf, dat is toch intellectuele
prietpraat? Een Vlaamse ziel, hoe
ga je dat nu intellectueel
onderbouwen?
U bent wel zeer hard voor De
Wever. Zou u dat gedurfd
hebben als journalist?
Oh,
ik
zou
hem
graag
geïnterviewd hebben. Ik zou hem
evenwel niet letterlijk kunnen
zeggen dat hij prietpraat verkoopt,
want dat is onbeleefd. Ik heb altijd
geprobeerd om hoffelijk te zijn.
Maar ik zou hem wel kunnen
vragen
zijn
stellingen
te
onderbouwen.
Nu klink ik waarschijnlijk als een
oude man, maar vandaag de dag
verwart men kritische zin al te
vaak met onbeleefdheid. Veel en
vaak onderbreken, met van die
typische Bracke – opmerkingen
als “maar dan heb ik zo iets
van”… dat heeft met journalistiek
niets te maken.
U blijft
als
opiniemaker
veelgevraagd en zeer actief. Hoe
lang denkt u dit nog vol te
houden?
Ik kan het niet laten mijn opinie te
formuleren, maar ik word ook
gewoon veel gevraagd; ik kan
toch niet neen zeggen? Ik ga met
veel plezier op die uitnodigingen
in en hoop het zo lang mogelijk
vol te houden. Ik denk niet dat ik
nog een boek schrijf. (Zinzen
schreef in 2006 De Wereld is een
Schouwtoneel, maar wie doet de
Regie?, nvdr) Hier en daar een
speldenprik is misschien beter.
Walter Zinzen, we wensen u nog
veel speldenprikken toe.
Johannes Van De Walle
“ Met thomistische wijsbegeerte kan je het land niet besturen,
maar je moet wel iets van vorming hebben. ”
8
In Memoriam : Claude Lefort
Op zondag 3 oktober van dit
jaar overleed de Franse
politiek filosoof Claude Lefort.
Hij staat voornamelijk bekend
als pleitbezorger van de
democratie en als redacteur
van enkele postuum uitgegeven
werken van zijn vriend
Merleau-Ponty. We stellen zijn
leven en werk hier kort aan u
voor.
Claude Lefort, geboren in 1924,
zette zijn eerste stappen in de
filosofie onder de hoede van
Merleau-Ponty. Het was de grote
fenomenoloog die Lefort’s lycéeleraar was aan het einde van
diens middelbare school. Lefort
toont zich in zijn werk een groot
bewonderaar
van
zijn
leermeester. Het is vooral
Merleau-Ponty’s
‘gang
van
denken’, ‘een denken van het
vlees’, die hem aanspreekt.1 Het
was ook mede onder impuls van
Merleau-Ponty dat Lefort in zijn
jonge jaren politiek actief werd.
Zo was hij van 1942 tot 1947 lid
van ‘Le Parti Communiste
Internationaliste’,
een
communistische organisatie die
zich baseerde op de ideeën van
Leon Trotski. Na de breuk met
deze partij ging Lefort deel
uitmaken van enkele politiek1
LEFORT, Claude ,‘De vraag naar
de democratie’. In: D. LOOSE, Ph.
VAN HAUTE (ed.), Het
democratisch tekort. Over de
noodzakelijke onbepaaldheid van de
democratie. Meppel/Amsterdam,
Boom, 1992, p49.
filosofische tijdschriften. Samen
met
Cornelius
Castoriadis,
eveneens een filosoof, richtte hij
het blad Socialisme ou Barbarie
op. Dit blad liet zich kritisch uit
over
al
te
dogmatische
interpretaties van het Marxisme
en over de bureaucratische
tendensen in de toenmalige
Sovjet-Unie. Via zijn band met
Merleau-Ponty kwam Lefort wat
later ook terecht in de redactie
van Les Temps Modernes. Dit
blad, opgericht door Jean-Paul
Sartre en Simone de Beauvoir,
wordt tot op de dag van vandaag
uitgegeven. Lefort zou een er
tweetal jaar werken om het dan
te verlaten na een grondig
dispuut met Sartre. Enkele jaren
later, in 1958 om precies te zijn,
zet Lefort ook bij Socialisme ou
Barbarie er een punt achter. Op
deze manier schuift hij zijn
militantisme wat aan de kant en
geïnspireerd door de verhalen
van Aleksandr Solzjenitsyn. In
deze tijd was hij ook directeur
van L'École des hautes études en
sciences sociales.
Het is evident dat het werk van
Lefort te rijk is om het hier in het
kort te kunnen samenvatten.
Daarom beperken we er ons toe
een bepaald aspect uit te kiezen.
Bovendien bestaat het werk van
Lefort voornamelijk uit reflecties
over historische gebeurtenissen.
Een duidelijke systematische
uiteenzetting ontbreekt. Waar
Lefort vrij bekend om staat is
zijn opvatting over democratie,
totalitarisme en de symbolische
voorstelling van de macht. We
zullen het hier dan ook kort over
hebben. Beginnen doen we met
de notie van het symbolische om
vervolgens iets te zeggen over de
aard van de democratie en de
dreiging van het
totalitarisme.
Claude Lefort zag de democratie als
het permanente vermogen om de
institutie te herzien.
gaat hij zijn aandacht richten op
het academische werk. Het is in
het begin van de jaren ’60 dat hij
aan zijn indrukwekkende studie
begint over het werk van
Machiavelli. Deze studie wordt
uiteindelijk uitgebracht in 1972
als Le travail de l’oeuvre. Na de
publicatie van dit werk zal hij
zich in de jaren ’70 en ’80
voornamelijk bezig houden met
het fenomeen ‘totalitarisme’.
Hierbij werd hij ondermeer
Volgens Lefort is
de instelling van
een maatschappij
steeds het resultaat van de
voorstelling die de maatschappij
van zichzelf heeft. Dit klinkt op
het eerste zich wat vreemd. Het
wordt echter duidelijker wanneer
we de vergelijking maken met de
opvatting van Marx. Deze dacht
namelijk dat de instelling van de
maatschappij het resultaat is van
empirische en reële factoren. Zo
zijn het volgens hem de
productieverhoudingen
en
klassentegenstellingen die als
9
reële werkelijkheden constitutief
zijn voor de maatschappij waarin
we leven. Lefort spreekt dit dus
tegen en legt de nadruk op de
symbolische voorstelling, dat is
het beeld, die een samenleving
van
zichzelf
heeft.
Een
maatschappij en de elementen
waaruit ze is opgebouwd
(politiek,
wetenschap,
economie,...)
ontlenen
hun
betekenis steeds aan hun
symbolische voorstelling. Niets
in haar, of het nu de
productieverhoudingen zijn of
het recht, draagt zijn betekenis in
zich. De voorstelling onder alle
voorstellingen die uiteindelijk
bepaalt
welke
vorm
de
maatschappij zal gaan aannemen
is de voorstelling van de macht.
Het zijn dus niet de reële
krachtsverhoudingen die bepalen
hoe de maatschappij er feitelijk
zal gaan uitzien. Het is de
symbolische voorstelling van de
plaats van de macht die
constitutief is voor de feitelijke
werkelijkheid waarin we leven.
Vooraleer duidelijk te kunnen
maken waarin het eigene van de
democratische
maatschappij
volgens Lefort bestaat, moeten
we eerst onze aandacht vestigen
op het beeld van de macht in het
Ancien Régime. Het is namelijk
de mutatie van dat beeld die de
democratische maatschappij zal
mogelijk maken. In het Ancien
Régime was die voorstelling van
de macht theologisch-politiek
van aard. De vorst, als mediator
tussen het maatschappelijkimmanente en het transcendente,
is er in staat de hele
maatschappelijke orde in zijn
persoon te belichamen. In het
beeld van de macht gaf de
maatschappij zichzelf zo het
beeld van een (organische)
eenheid die is ingeschreven in
een transcendente orde. De
maatschappij in het Ancien
Régime had dus de voorstelling
van zichzelf als een lichaam met
als hoofd van dit lichaam de
vorst.
Wat
er
in
de
‘democratische
revolutie’
gebeurt volgens Lefort is de
historische gebeurtenis, met
symbolische gevolgen, van de
onthoofding van de vorst. Zoals
de plaats van
de
macht
toebehoorde
aan de vorst in
het
Ancien
Régime
(gegeven het
feit dat hij de
hele
maatschappeli
jke orde kon
representeren
in het beeld
van de macht)
is dat voor
geen
enkel
individu
of
geen enkele
groep
nog
mogelijk in de
democratische
gemeenschap.
De plaats van de macht wordt er
op deze manier ‘een lege plaats’.
De eenheid van het lichaam heeft
plaats
gemaakt
voor
de
differentiatie en fragmentatie:
“De democratische maatschappij
is een maatschappij ‘zonder
lichaam’; een
maatschappij
waarin de voorstelling van een
organische eenheid, belichaamd
in de macht, is opgeheven.”2. De
invulling van de plaats van de
macht wordt zo het voorwerp
van permanente contestatie. Nu,
aangezien dit het beeld is van de
2
VAN DE PUTTE, André. ‘Macht
en maatschappij. Claude Lefort
over democratie en
totalitarisme’. Tijdschrift voor
Filosofie, 49(1987), p413.
macht betekent dit dat ook de
maatschappij zichzelf begrijpt als
voortdurend
instellend.
De
vastheid van de maatschappelijke
orde in het Ancien Régime
maakt
plaats
voor
het
dynamische, de indeterminatie of
onbepaaldheid
van
de
democratie.
Deze
optimistisch
e evaluatie
van
de
democratie
als
‘het
permanente
vermogen
om
de
institutie te
herzien’
heeft echter
ook
een
schaduwkan
t. Lefort is
er zich van
bewust dat
de
democratie
in
dit
opzicht zeer
fragiel kan
zijn. Hij stelt namelijk vast dat
het ontbreken van een vaste
bepaling van de gemeenschap
voor tendensen kan zorgen die de
diversiteit en het bijhorende
constitutieve conflict willen
elimineren. Op deze manier
belanden we bij wat Lefort
‘totalitarisme’
noemt.
Met
totalitarisme wordt niet een
dictatuur of een tirannie bedoelt,
als
de
tegengestelde
maatschappijvorm
van
de
democratie. Het totalitarisme kan
enkel en alleen opduiken in de
democratie zelf. Namelijk, als
een perversie of een soort interne
pathologie van de democratie.
Wat er concreet gebeurt in het
totalitarisme
is
dat
de
onbepaaldheid, die de identiteit
10
ONDERWIJZER
van het democratische volk
tekent, wordt bezweerd door de
voorstelling van een volk dat één
is. (Dit is het zgn. Peuple-Un)
Tegelijkertijd
met
deze
voorstelling van het ene volk
vindt er opnieuw een incarnatie
van de macht plaats in een
individu of een leidinggevend
orgaan. Op deze manier zou de
eenheid van het volk moeten
kunnen gewaarborgd blijven.
Deze vaste bepalingen die het
totalitair regime oplegt aan de
democratische
gemeenschap
betekenen eveneens het einde
van de ‘symbolisch’ lege plaats
van de macht. Hiermee wordt
bedoeld dat in de instelling van
de maatschappij elke referentie
naar het beeld van de macht
wegvalt.
Het
symbolische
geregelde
en
constitutieve
conflict verwordt tot een reële
verhouding van krachten. De
onbepaaldheid
waar
de
democratie juist van leeft wordt
volledig aan banden gelegd.
Lefort blijft vooralsnog een
auteur die niet vaak besproken
wordt. Zijn vrij particuliere en
vaak kronkelige werk zal hier
zeker voor een deel tussenzitten.
Niettemin heeft hij vele auteurs
van de generatie na hem
beïnvloed. Zo is er Marcel
Gauchet,
de
geprefereerde
leerling van Lefort tijdens zijn
periode aan de universiteit van
Caen. Maar ook anderen zoals
Pierre
Manent
en
Pierre
Rosanvallon die beïnvloed zijn
door het werk van Lefort.
Bart Scholiers
studiepunten. Lijkt deze info u
compleet irrelevant, raadpleeg de
door Sarah Van Bulck en
Marieke Brugnera
gedupeerden uit het verleden.
Mocht u denken dat de
autarkeia van de functie
onderwijs teloor is gegaan, dat
we ons niet langer de moeite
getroosten om op regelmatige
basis
een
gedegen
OnderWijzer in elkaar te
boksen, dat er geen hete
hangijzers boven faculteits- en
POC-raden hangen, dan slaat
u de bal volkomen mis. We
zoeken in deze barre tijden van
sneeuw, kilte en weemoed
slechts enige beschutting - een
plaats ver weg van alle
ontheemding – in onze zeer
genegen thuiskrant: deWijzer.
Omdat u er zolang op heeft
moeten
wachten,
een
uitgebreide update over al het
onderwijsnieuws
van
uw
geliefde instituut.
Eerst en vooral, een kleine
(prof.) RaEy-minder: Lieve
kinderen, maakt dat al de vakken
die gij in uw ISP hebt doen
huizen gezond, wel gevoed en
onderhouden blijven. Iets minder
poëtisch:
LEG
ALLE
VAKKEN AF WAARVOOR
JE
JE
HEBT
INGESCHREVEN, al zij het in
tweede zit. Het secretariaat is
immers niet bij machte lapsussen
van uwentwege tijdig recht te
trekken.
Houd er dus rekening mee dat de
studiepunten die opgenomen
werden alleen terugverdiend
kunnen worden als je credits
behaalt voor de vakken waarvoor
je je hebt ingeschreven. Dit kan
alleen wanneer je slaagt voor je
examens. Een niet afgelegd
examen betekent dus verloren
Iedereen lijkt een beetje in de
war te zijn gebracht door de
vervroegde examenplanning,
die als het toledomonster van
Lognet in uw blackboard is
geslopen. Maar als zelfs uw vicedecaan onderwijs meewarig
glimlachend de veto openslaat bij
het lezen van voorspelde chaos,
weet dan dat het HIW u met raad
en daad te hulp komt snellen. Als
faculteit wijsbegeerte zijn we
immers geprivilegieerd. Onze
kleinschaligheid en efficiëntie
maakten dat we de algoede
intekenlijsten aan de valven van
de inkomhal mochten behouden.
Hou ze in de gaten en kies dag,
uur en prof voor een vermakelijk
examenmomentje.
En wat nu weer met die
tweejarige
master
waar
iedereen te pas en te onpas mee
komt aandraven als gesprekken
dreigen stil te vallen? We zouden
hier eindeloos over kunnen
palaveren, maar om het ietwat
lapidair uit te drukken: het is een
zootje! De standen van zaken: de
plannen zijn klaar, we krijgen
geen geld, de regering loopt
mank en wij krijgen stank voor
dank.
Ten vroegste houdbaar vanaf
2015? Wordt vervolgd...
Inspecterende blikken, tot in de
puntjes voorbereide lessen, een
ijskast
zonder
vervallen
voedingswaren, pauzes die maar
tien minuten duren, bibliotheken
die plots tot tien uur openblijven,
ingebonden cursussen: Nihil est
sine
ratione.
De
11
evaluatiecommissie
komt
binnenkort langs!! Het meest
heikele punt blijkt echter niet de
kwaliteit van de studie te zijn,
maar die van het leven achteraf.
Onze
banden
met
de
arbeidsmarkt
zijn enigszins
verwaterd (alsof ze er ooit
geweest zijn) en daar gaan we
eens over... nadenken.
Voor de cijferfreaks onder ons,
een klein overzicht van het aantal
lezers van dit krantje:
Dit jaar herbergt het HIW 31
internationale bachelorstudenten,
136 van Nederlandstalige kant,
58
internationale,
70
Nederlandstalige
masterstudenten
en
57
Mphilosofen.
Filosofie regeert de wereld! Met
man en macht dringt de
wijsbegeerte
nu
ook
het
secundair onderwijs binnen.
Waarom nog godsdienst? De
verwachtingen
staan
hoog
gespannen, het gamma aan
auteurs is ambitieus. Voor elk
wat wils: “Plato, Aristoteles,
Maimonides,
Avicenna,
Averroes, Wittgenstein, ...” Uw
kleine broertje/zusje zal ze
kennen, tenminste als Pascal
Smet het toelaat.
TELEX:
*De prijs van de onderwijsraad wordt binnenkort uitgereikt. Die lauwert verdienstelijke
onderwijsprojecten, gaande van excellente vakken, monitoraten, seminaries tot speciaal
aangepaste programma's. Zowat alles wat ook maar enigszins met onderwijs te maken heeft, komt
hiervoor in aanmerking. Suggesties zijn steeds welkom via het bekende emailadres
[email protected]. Denk ook even aan ons.
*Prof. Burms en Bernet gaan op het eind van het jaar op emeritaat. Ondanks hun intrinsieke
onvervangbaarheid, laat de faculteit geen gras over het vertrek groeien en zijn er inmiddels
verschillende vacatures opengesteld. Bent u nederig genoeg om hun plaats op te vullen? Meld het :
[email protected]
*De economische crisis slaat ook op ons beschutte instituut toe. Een strak besparingsplan is
opgesteld. 15 rekeneenheden worden ingebonden. Dat is veel. We weten niet hoeveel. Maar veel.
Enige troost: u bent veilig in de onzichtbare hand van onze economische decaan. Hij weet van
aanpakken. Heeft u nog een aangepast actieplan in petto? Post het naar [email protected]
*De faculteit bezint over een gepaste invulling van de thesisverdediging bij de masters. Wij
wachten op uw getraumatiseerde verhalen uit het verleden, verslagen over leuke koffiekletsjes en
afwezigheden van lectoren. Denkt u: hé, ik heb een idee, vanaf nu wordt alles beter. Mail, bel,
schrijf, stalk naar [email protected]
Gehoord op de vergaderingen:
Cuypers over het aanprijzen van het vak filosofie in het secundair bij de autoriteiten van de
Guimardstraat, die beweren dat filosofie te subversief is: “Ik heb al gezegd dat het niet meer over
Marx gaat, maar ze zijn daar al zo oud!'
N.a.v. een Noorse ranking van filosofietijdschriften die is opgesteld en hevige commotie op de
faculteitsraad veroorzaakte. “Je moet redelijk blijven en geen Platoons idee van tijdschriften
creëren.” (een prof, wiens - persoonlijke - identiteit we beschermen)
“Dit is waanzin, pure waanzin. Waanzinnig pragmatisch.” (een prof die het wel vaker over waanzin
heeft) “Enig wantrouwen is toch gewettigd, collega's? Enig wantrouwen!” (even later aan dezelfde
geest ontsproten)
“Ik wou niet bijdragen aan de discussie, maar wel nog een nutteloze opmerking maken.” (prof.
Burms)
12
Van iRevolution naar een iUniverse?
We zijn het gewoon aan het
worden: steeds meer en meer
mensen lopen op straat met een
iPod, bellen met een iPhone of
sturen een email met hun iPad
of Macbook Pro. Het leek mij
daarom interessant om eens
wat onderzoek te
doen
naar
het
technologiebedrijf
Apple. Om de twee
weken: Apple vanuit
een
ander
perspectief.
Het stijgende aandeel van Apple
is een fenomeen om over na te
denken. Wat brengt Apple ons
nog in de toekomst? Wat zijn de
grenzen? Of kent Steve Jobs dat
woord niet?
Het valt niet meer te ontkennen:
Apple
is
het
grootste
technologiebedrijf van de Verenigde
Staten. Op woensdag 27 mei 2010
noteerde
Apple
Inc.
een
beurswaarde van zo’n 222,12
miljard
US
dollar
op
de
Amerikaanse
schermenbeurs
Nasdaq. Daarmee stootte Apple,
onder leiding van CEO Steve Jobs,
Bill
Gates’
technologiebedrijf
Microsoft van de troon. Toch: dat
het aandeel van Apple uiteindelijk
groter zou worden dan dat van
Microsoft, was wel te verwachten.
Sinds de komst van de iPod en de
iPhone kwam Apple meer en meer
in het nieuws. Iets om over na te
denken: bij de release van de iPad,
verkocht Apple één iPad om de drie
seconden. "The mark of quality.",
volgens Jobs.
Er lijkt een omgekeerde tendens
plaats te vinden. Het bedrijf werd in
1976 opgericht door Steve Jobs,
Steve Wozniak en Ronald Wayne.
Apple werd vooral bekend omwille
van de Apple II-familie in de jaren
’70 en de ‘Apple Macintosh’ in
1984. Het bedrijf leek heel gezond
en stabiel. Maar sinds de komst van
besturingssysteem ‘Windows’
van Microsoft daalde het
aandeel van Apple. De
genadeklap: de C4 van Steve
Jobs en het release van
‘Windows 95’. Apple was
bijna bankroet en stond op de
afgrond. Toch werd het bedrijf
vanuit een onverwachte hoek gered:
niemand minder dan Apple’s
grootste concurrent, Microsoft,
injecteerde 150 miljoen US dollars
in het bedrijf in ruil voor aandelen
en het kwijtschelden van een proces
van Apple tegen Microsoft, waarin
Apple claimde dat Microsoft hun
interface kopieerde en Microsoft
had dat proces liever van tafel. Bill
Gates leek de grote weldoener en
een slimme vos. Maar misschien
was dit toch niet zijn slimste zet.
Na de terugkomst van Jobs, groeide
de populariteit van Apple, vooral
sinds de komst van de iPod, de
iPhone en de iPad. Dit keer verliest
Microsoft
meer
en
meer
marktaandeel.
Tot op de dag van vandaag is
Microsoft aandeelhouder van Apple,
dus stiekem geniet Gates nog mee
van Apple’s succes. Maar misschien
herhaalt de geschiedenis zich wel
eens.
meer en meer een hype, zowel bij
jongeren als in de bedrijfswereld.
“Sometimes you have to pick the
things that look like they are going
to be the right horses to ride going
forward”, zei Steve Jobs dit jaar in
een interview op de D8 Conference,
over de methode van Apple om naar
de toekomst te kijken en daar hun
producten naar te richten. Als we
Jobs volgen, dan zal Apple
waarschijnlijk in de nabije toekomst
iets met 3D-technologie kunnen
doen. Maar wat dan in de verdere
toekomst? In hoeverre kan een
bedrijf als Apple zich richten naar
de technologische ‘noden’ van de
maatschappij?
Stilstaan
is
achteruitgaan in de economie. En
steeds nieuwere versies van hun
producten kunnen ze niet blijven
maken. Daar overleven ze niet van.
Apple moet ook vooruit. Zonder
twijfel komen ze binnenkort weer af
met een nieuw snufje. Maar wat zou
het kunnen zijn? Op een dronken
avond kan men misschien wel eens
lachen over een iShoe, een iCar of
een iPlane, een iUniverse als ultiem
fenomeen, maar wie weet wat Steve
Jobs in zijn hoed heeft zitten...
Deze gedachten lijken wel het
perfecte
scenario
voor
een
nieuwe sciencefictionfilm. Dit is
inderdaad allemaal nog wat
toekomstmuziek.
En
deze
probleemstelling verder analyseren,
lijkt mij voortlopen op de zaken die
nog moeten komen. Ik zal geen
antwoorden kunnen geven op mijn
futuristische
vragen,
maar
Als het zo doorgaat, moet Apple speculeren kan nooit kwaad.
misschien nog wel eens Microsoft Want dat maakt het leven
redden. Vraag is dan of ze dat dan interessant ...
wel doen. Sinds de iRevolution – de
komst van de i-generatie: iPod,
Dimitri Sterkens
iMac, iPhone, iPad... – werd Apple
13
Docenten vormen studenten. Maar de eersten zijn ook ooit student geweest en op hun beurt beïnvloed geweest.
In deze rubriek reconstrueren we het afgelegde pad van de docent, tot op het moment van vandaag. Vanwaar de
fascinatie voor het thema van hun onderzoek? Maar ook: wat doen ze in hun vrije tijd?
“Ik kijk graag hoe mensen een kip kopen.”
Jaap van Brakel introduceerde
studenten aan dit instituut
jarenlang
in
de
wetenschapsfilosofie en de brede
anglo – Amerikaanse traditie. Op
1 oktober jongstleden is de
professor officieel op rust. Maar
professoren gaan niet rusten: ze
gaan op emeritaat, wat betekent
dat ze zonder al te veel lastig te
worden gevallen rustig verder
kunnen werken. Ik ontmoet
professor emeritus Van Brakel in
het presidentsgebouw en vraag
hem hoe hij tegen zijn emeritaat
aankijkt.
PROF. EM. VAN BRAKEL: De
verandering is niet zo groot,
aangezien ze zich in fasen voltrekt.
Zo ben ik dit jaar nog steeds
betrokken
bij
bepaalde
leeropdrachten. (Van Brakel is dit
academiejaar nog als coördinator
bij het vak East – West Perspectives
in Philosophy betrokken, nvdr) De
laatste jaren trok het emeritaat me
wel steeds meer aan. Ik voel me dan
ook in de eerste plaats een
onderzoeker, en mijn onderzoek
loopt gewoon door, dus zo een
grote aanpassing is het emeritaat
niet. De financiële middelen die je
van de Onderzoeksraad en FWO
toegestopt
krijgt
zijn
niet
noodzakelijk om je onderzoek voort
te zetten. Je krijgt geen eigen
kantoor meer, maar ze kuisen je
toch niet geheel buiten. (lacht)
deWijzer: Hoe bent u in Leuven
terechtgekomen?
In 1994 ben ik op het HIW
begonnen. Ik had voor een vacature
in Leuven gesolliciteerd, omdat er
hier
vele
filosofische
stromingen
bestudeerd
worden. Voor die breedte is
het HIW toch echt wel
gekend, en ik heb nooit spijt
gehad van mijn beslissing.
Voor mijn aanstelling hier
was ik verbonden aan de
universiteit van Utrecht. Op
een bepaald ogenblik was ik
daar de enige op de faculteit
die alle vakken taal-,
wetenschapsen
kennisfilosofie doceerde.
Voor 1994 heb ik ook twee
jaar in Canada gewerkt,
maar het grootste deel van
mijn tijd was ik in
Nederland actief, in Delft en
Utrecht. Voor wat filosofie
betreft was dat vooral
Utrecht.
BAKSTENEN EN
RIETJES
Uw roots liggen niet in de
filosofie.
Ik ben oorspronkelijk chemisch
ingenieur. In de eerste tien jaar na
mijn doctoraat heb ik bij de
Technische Universiteit van Delft
gewerkt. De filosofie is daar
langzaam bijgekomen. Eerst één
dag per week, dan halftijds, …
later ben ik volledig naar de
filosofie
overgeschakeld.
Er
speelden
ook
een
aantal
opportunistische redeneringen mee
die de stap vertraagd hebben; als
chemisch ingenieur verkrijg je
makkelijker inkomsten. Bovendien
was ik vast benoemd als docent in
de chemie, terwijl de plaatsen in de
filosofie beperkt waren.
Achteraf gezien was de beslissing
om chemie te gaan studeren
ongefundeerd. Ik was op school
gewoon veel beter in de betavakken
dan in de alfavakken. Bij wiskunde
en natuurkunde behaalde ik de
hoogste cijfers en bij chemie het
absolute maximum, maar voor talen
moest ik heel hard werken, omdat
mijn geheugen vrij slecht is.
Hoe heeft u die verhouding tussen
uw werk als ingenieur en filosoof
ervaren?
Helemaal in het begin zag ik
mijzelf misschien wel als een
chemisch ingenieur, maar ook toen
al zag ik mijn onderzoek altijd
afbuigen
naar
de
meer
methodologische
en
abstracte
kwesties. Ik werkte toen bij een
14
hoogleraar van de oude stempel met
een absoluut geloof in de
academische vrijheid, en die vond
dat allemaal best. Terwijl ik vast
benoemd was in Delft studeerde ik
filosofie bij in Utrecht. Om mijn
thesis te kunnen schrijven kreeg ik
dan twee maanden ‘vrij’, want ja,
op zo’n thesis moet je je wel even
concentreren. Ik had ook een
doctoraat in de filosofie kunnen
schrijven, maar dan moest ik mijn
werk als ingenieur stopzetten, en
dat risico wilde ik niet nemen.
Waarover ging uw doctoraat in
de chemie?
De titel was “Capillary Liquid
Transport in Porous Media”. Zoals
water op kan stijgen in een rietje
kan het dit ook in zand of planten.
Ik heb een geometrisch model
ontwikkeld waarmee dit soort
transportmechanismen beschreven
kunnen
worden.
Water
zal
bijvoorbeeld ook in een baksteen
binnendringen. Het standaardmodel
in die tijd was zo’n baksteen als een
verzameling rietjes (poriën) te
modelleren. Maar hoe zit het dan
met de continuïteit van de
porieruimte? De “rietjes” zijn met
elkaar verbonden via andere
“rietjes” – hoe? Dat is geen
eenvoudige vraag omdat het
gekromde oppervlak tussen lucht en
water wiskundig beschreven wordt
door twee kromtestralen. Alle
modellen gingen er toen ten
onrechte vanuit dat je de twee
kromtestralen kon benaderen met
behulp van één gemiddelde
kromtestraal. Ik heb in de tweede
helft van de jaren ’70 veel over die
materie gepubliceerd.
En waarover ging uw thesis in de
filosofie?
De
grondslagen
van
het
waarschijnlijkheidsbegrip. Dat was
in die tijd een zeer actueel
onderwerp
in
de
wetenschapsfilosofie. Dat ik me in
het
domein
van
de
wetenschapsfilosofie ophield lijkt
natuurlijk logisch vanuit mijn
wetenschappelijke scholing. In de
geschiedenis van de filosofie is de
notie
van
‘kans’
sterk
verwaarloosd. C.S. Peirce is een
uitzondering.
actief. Daarvan zijn er overigens
bij een Nederlandse universiteit
veel meer dan in België.
MOEILIJKE FILOSOFIE
Tegenwoordig combineert u uw
twee grootste interesses; u
publiceert regelmatig over de
filosofie van de chemie.
De filosofie van de chemie bestaat
sinds 1994. In een overzicht van de
filosofie van de chemie kan Kant
wel al als vroege voorloper
aangehaald worden. In zijn
postuum uitgegeven aantekeningen
zijn aanwijzingen te vinden dat
Kant stukken uit de eerste Kritik,
met name de stukken over de
natuurwetenschap en hun relatie tot
de metafysica, aan wou passen in
het licht van recente ontdekkingen
in de chemie. Dat heb ik althans
geargumenteerd in een van mijn
publicaties. Maar er is ook wel
gezegd (lang geleden, door
Addicke) dat Kant toen hij die
teksten schreef al zo oud was dat hij
nog amper een glas wijn van een
transcendentaal argument
kon
onderscheiden. (lacht)
In de wetenschapsfilosofie is de
chemie altijd verwaarloosd. In ’94
was er een bijeenkomst in Londen
waar ik bij was. Vanuit die
bijeenkomst
zijn
er
allerlei
initiatieven gekomen om de
filosofie van de chemie als
onderzoeksdomein te stimuleren.
Nu zit het domein opnieuw een
beetje in een moeilijke periode.
MARXISME
U studeerde af als chemisch
ingenieur in ’68, een heel woelige
periode in Nederland.
In Delft waren de zaken beslist
rustiger dan in Amsterdam. Nu en
dan werd er wel eens iets bezet,
maar dat had eigenlijk weinig
impact. Er kwamen wel grote
veranderingen
in
de
bestuursstruktuur, maar die werden
later grotendeels teruggedraaid.
Studenten kregen meer inspraak,
maar in feite werden ze daarmee
gewoon in het systeem ingekapseld.
Als ze een goed voorstel deden
kregen ze een complimentje, maar
meer hadden ze niet te zeggen. De
verandering was uiteindelijk eerder
dat de professoren het grootste deel
van hun macht over moesten dragen
aan de managers.
Had u politieke interesse?
In Delft was ongeveer 25 procent
van de studenten actief bij de
beweging betrokken, in Amsterdam
kan dat rond de 80 procent gelegen
hebben. Van die 25 procent in Delft
las ook niet iedereen Marx, maar
men was wel op de hoogte via
allerlei studentenblaadjes. Vanwege
mijn brede interesse las ik die
blaadjes wel, niet omdat ik
gemotiveerd was om
« Goede filosofie moet moeilijk
actievoerder te worden,
maar omdat de ideeën mij
zijn ! »
interesseerden.
Ik heb zo meegewerkt aan een Dat zie je vaak: als er zich in de
rapport dat wou nagaan hoe de filosofie een nieuw domein
technisch – wetenschappelijke aftekent, bijvoorbeeld vanwege een
studies
geïntegreerd
moesten maatschappelijke ontwikkeling, ligt
worden in die nieuwe maatschappij het niveau van het onderzoek er
die er zou komen. Ik was eigenlijk vaak lager dan in de gevestigde
wat men vandaag een studenten - tradities.
vertegenwoordiger zou noemen; in De nieuwe domeinen in de filosofie
tientallen raden en besturen was ik zijn vrij gemakkelijk te volgen, en
15
dat wil toch wat zeggen. Goede
filosofie moet moeilijk zijn, al
klinkt dat natuurlijk een beetje als
een gekke eis. Dat het moeilijk is
wil nog niet zeggen dat het goed is.
Maar, als je studenten elke week
bijvoorbeeld een artikel laat lezen,
en ze kunnen dat artikel even op de
trein doornemen, terwijl ze met een
half oor het gesprek van de buren
afluisteren, dan klopt er iets niet
met dat artikel.
Lezen studenten te weinig?
Studenten moeten altijd meer lezen
dan ze eigenlijk doen, maar verder
heb ik daar geen klachten over. De
Vlaamse
en
internationale
studenten hier lijken de studie
ernstiger te nemen dan de studenten
in Nederland. Daar lijken ze hun
studie er zo half bij te nemen; ze
hebben honderden interesses en zijn
nog zoveel van plan, die studie kan
er ook nog wel bij.
Geeft u graag les?
Ik ben in de eerste plaats
onderzoeker. Het is niet zo dat ik
niet graag les geef, maar ik ga niet
helemaal op in mijn lesgeven, zoals
bijvoorbeeld professor Moyaert. Hij
zei me ooit eens dat op emeritaat
gaan toch wel als een klap aan zou
voelen. Dat gevoel heb ik niet.
Toen ik nog in Delft docent was gaf
ik zelden les, ik begeleidde in de
eerste plaats een groot aantal
thesissen, en dat deed ik met veel
plezier.
Bent uw tevreden van de
interactie die u met de studenten
had gedurende de lesmomenten?
Ja, ik ben daar tevreden over, maar
ik heb daar nooit zo de nadruk op
gelegd. Misschien dat de studenten
niet altijd tevreden waren, dat zij
meer interactie wilden.
DE ANALYTISCHE TRADITIE
De perceptie bestaat dat de
analytische
traditie
eerder
doorheen een overvloed aan
artikelen dan doorheen
vuistdikke boeken groeit. Hoe
komt dat?
Dat is juist. Dat komt gewoon
omdat de analytische filosofie veel
dichter
bij
de
positieve
wetenschappen staat, tegenwoordig
inclusief de cognitiewetenschappen,
de economische en de biomedische
wetenschappen. Daar vereist de
“snelheid” van de “ vooruitgang”,
publicaties in de vorm van artikelen
of zelfs korte mededelingen, welke
tegenwoordig
dan
ook
nog
elektronisch beschikbaar zijn, lang
voordat
het
tijdschrift
een
bibliotheek bereikt. In de Verenigde
Staten zijn de analytische filosofen
in bijna alle departementen in de
meerderheid, waardoor ook de
continentale academici daar in de
artikelenstroom
meegesleurd
worden.
De tendens komt ook van boven uit,
vanuit
de
ministeries
en
internationale organisaties. Daar wil
men eenvoudige telmechanismen,
zodat ook een ambtenaar (of een
computer), die er verder niets van
afweet, toch kan uitrekenen welk
departement het productiefst is. Er
zijn misschien nog goeie redenen
ook. Zo ben ik van mening dat er de
afgelopen vijftig jaar veel te veel
boeken gepubliceerd worden die
gewoon niet de moeite waard zijn –
dat geldt ook voor veel artikelen.
Maar als filosofen vandaag de
dag enkel nog artikelen schrijven,
dan zullen er geen filosofen meer
zijn die hun denken in één werk
samen proberen te brengen, die
als het ware een synthese van hun
denken proberen te maken.
Een filosoof die een vaste positie
heeft kan dat nog steeds doen en
daarvoor is die er nog niet aan toe.
Wel een belangrijk nadeel van die
noodzaak
om
internationaal
artikelen te publiceren, bij voorkeur
in A&HCI (de Arts & Humanities
Citation Index, nvdr) opgenomen
tijdschriften, is dat publiceren in het
Nederlands ontmoedigd wordt en
voor filosofie is dat wel belangrijk.
Lag uw interesse van in het begin
bij de analytische filosofie?
Ik denk dat ik meestal of bij de
wetenschapsfilosofie of bij de
analytische
filosofie gerekend
wordt. Omdat mijn interesses nogal
gevarieerd zijn, ga ik nochtans
regelmatig (of meestal) buiten de
lijntjes van de strikte analytische
filosofie, maar mijn benadering van
problemen sluit toch het best aan bij
die stroming. (wikt en weegt zijn
woorden, jvdw) Eigenlijk zou ik
mezelf in de terminologie van de
wetenschapsfilosofie nog het meest
van al een empirist noemen.
Daarvan zijn er erg weinig. Een
ervan is |Bas van Fraassen die enige
16
tijd geleden een eredoctoraat van
het HIW ontving.
Ik sta ook heel sceptisch tegenover
de analytische filosofie! De meeste
analytici zijn dan ook geen
empirist, zij zijn (net zoals de
meeste
wetenschapsfilosofen)
metafysicus. Zij pretenderen dat
hun metafysica door de wetenschap
onderbouwd is, maar baseren zich
daarbij meestal op wetenschap die
al lang verouderd is of op
(vermeende) kennis en inzichten die
in de wetenschap zelf geenszins
algemeen aanvaard zijn. Dat geldt
ook voor “grote” analytisch
filosofen. Quine en Davidson
bijvoorbeeld gaan er vanuit dat alle
mensen
dezelfde
cognitieve
vermogens hebben voor het
classificeren van de wereld in
basisbegrippen
(zoals
‘rood’,
‘boos’, ‘koe’, ‘is waar’, belief, ...).
Ter ondersteuning geven ze vage
verwijzingen à la “de wetenschap
heeft bewezen dat”. Maar het
empirisch
onderzoek
in
de
cognitiewetenschap
dat
ter
ondersteuning aangehaald wordt,
ook in de colleges bij het
Departement Psychologie, deugt
methodologisch niet. Ook daar heb
ik veel over gepubliceerd, onder
meer commentaren in het tijdschrift
Behavioral and Brain Science.
Of neem nu het voorbeeld van
Putnam over tweeling – aarde, waar
water niet H2O maar wel XYZ zou
zijn. Een typisch voorbeeld van de
manier waarop wetenschappelijke
nonsens in het denken ingeschakeld
wordt. Wat zou er nu gebeuren met
aanvaard in de filosofie van de informeren over de wetenschappen.
chemie. Veel analytische filosofen Maar idealiter informeert de
zullen
zeggen
dat
de filosoof zich goed, omdat hij op een
wetenschappelijke juistheid bij algemeen niveau nadenkt. Het gaat
dergelijke gedachte – experimenten met
de
voortschrijdende
irrelevant is, maar ik meen dat dat specialisatie van wetenschappen
in het voorbeeld van Putnam wel steeds vaker mis doordat filosofen
degelijk een verschil maakt.
genoegen nemen met de kennis die
Ik realiseer me dat het gemakkelijk ze van de lagere school onthouden
is voor mij deze kritieken te hebben. Alle grote filosofen in de
leveren, want ik heb zelf uitgebreid geschiedenis van de filosofie waren
de tijd genomen me op de hoogte te trouwens ook goed op de hoogte
stellen van de
“ Ik heb het existentialisme nooit als een
methodologie
van de meeste
belangrijk deel van de filosofie beschouwd.”
empirische
wetenschappen.
van de wetenschap van hun tijd
(Kant, Schelling en Hegel waren
perfect vertrouwd met de chemie
HEIDEGGER
Heidegger
beschouwde
de van hun tijd), en velen onder hen
wetenschap als secundair, een leverden expliciete bijdragen aan de
van het Dasein afhankelijke wetenschap (Descartes, Leibniz,
zijnswijze die niet in de plaats etc.). Dit wordt in overzichten van
van
zijn
fundamentele de geschiedenis van de filosofie
Daseinsanalyse kon komen. Daar nogal eens verwaarloosd.
moet u het toch moeilijk mee Wat valt nog te zeggen over de
hebben?
tegenstelling tussen analytische
Ik heb wel sympathie voor en continentale?
Heidegger en heb teksten van hem Die tegenstelling is niet zinvol
gebruikt
bij
mijn
colleges meer,
maar
dat
vinden
Philosophy of Technology en tegenwoordig steeds meer filosofen.
Vraagstukken Taalfilosofie. Ik heb De scheiding is er in 1933
de indruk dat hij zich heel goed gekomen,
met
Carnaps
informeerde over de wetenschap. Überwindung
der
Metaphysik
Carnap vond dat Heidegger durch logische Analyse der
onaardige dingen zei over logica, Sprache, en de discussie tussen
maar Heidegger wist wel waar hij Heidegger en Cassirer. Maar zoals
het over had. Hij had contacten met ik in mijn colleges zeg, het beeld
de grote wetenschappers van zijn dat veel studenten over die
tijd. Hij nam de moeite om tegenstelling hebben was een halve
bijvoorbeeld een elektriciteits- eeuw geleden van toepassing.
centrale te bezoeken en die van Ruwweg sinds de Philosophical
binnen
te Investigations (1953, nvdr) van
bekijken. Zijn Wittgenstein is dit komen te
“ De filosoof is autonoom, dus ik heb geen
filosofie
h veranderen; de stromingen lopen
enkele reden om te zeggen dat de filosoof zich
heeft
aan steeds meer door elkaar heen .
moet informeren over de wetenschappen. ”
wetenschap
Het verschil kan misschien
verder geen gewoon in de schrijfstijl zitten.
die
theorie
als
de
juiste boodschap, maar hij geeft wel Heidegger wordt vaak terecht
wetenschappelijke
elementen duidelijk aan waarom hij die keuze geprezen om de existentiële diepte
ingebracht worden? Ik heb dat voor maakt. De filosoof is autonoom, in zijn werk, die enkel door een
het eerst in 1986 aan de orde dus ik heb geen enkele reden om te soort van poëtisch en mysterieus
gesteld en dit is nu algemeen zeggen dat de filosoof zich moet ogend taalgebruik bereikt kan
17
worden. Vindt u waarde terug in
die stijl?
Neen, niet voor de filosofie. Ik heb
de neiging dat aan de kant van de
literatuur te plaatsen.
Maar
belangrijker is dat we die
tegenstelling tussen verschillende
soorten taalgebruik niet zo op de
spits moeten drijven. Ik heb het
existentialisme nooit als een
belangrijk deel van de filosofie
beschouwd. In Utrecht werden
aankomende
filosofiestudenten
altijd gewaarschuwd: als ze
vanwege de existentialistische
modes filosofie gingen studeren
konden ze maar beter wat anders
gaan doen. Niet dat er geen waarde
in schuilt, maar voor wat betreft de
filosofie is die stijl een marginaal
verschijnsel.
HET ZWARTE GAT ?
Dreigt nu het zwarte gat na uw
emeritaat? Of gaat u een
synthesewerk schrijven?
(lacht) Neen [eerste vraag], mijn
plan voor de komende twee jaren is
om een boek te schrijven over de
vooronderstellingen
van
vergelijkende en interculturele
filosofie. Ik ben al een tijd
geïnteresseerd in de epistemische
vooronderstellingen
van
interculturele communicatie. De
methodologie van de vergelijkende
filosofie komt al onder onze
aandacht wanneer we een tekst uit
de geschiedenis van de westerse
filosofie willen vertalen. Heidegger
maakte zich in die zin terecht
zorgen over de vertaling van het
Grieks en zijn bedenkingen kunnen
nu opnieuw opgaan voor de
vertalingen van zijn werk naar het
Engels.
Gaat
het
om
vertaling/interpretatie van teksten
uit klassiek Chinees dan is de zaak
nog problematischer. Het verschil
tussen klassiek Chinees en om het
even welke Europese moderne taal
is het grootste verschil dat je je
maar kan voorstellen.
Mijn nieuwe boek zal gaan
over de (noodzakelijke en
niet
zo
noodzakelijke)
mogelijkheids-voorwaarden
voor
interculturele
filosofische
dialoog
en
vergelijkende
filosofie,
wanneer
filosofische
tradities
met
geheel
verschillende
historische
(culturele, talige) inbedding
met elkaar in contact komen
of gebracht worden. De
discussie hierover is de
laatste honderd jaar in
belangrijke mate vastgeroest
in wat ik ‘het ideale taal
syndroom’ noem, hetgeen
men vindt bij universalisten
en relativisten, analytische
filosofen en hernemeutici. In
plaats daarvan stel ik als
uitgangspunt: “Er zijn altijd
gelijkenissen en verschillen,
maar geen universeel gedeelde
essenties
(van
betekenissen,
ervaringen,
filosofische
categorieën, ...).” Bij de uitwerking
daarvan komt nogal wat kijken.
Wittgenstein, Quine, Davidson,
Merleau-Ponty, Gadamer en zelfs
Heidegger krijgen allemaal hun
plaats in het boek en er zullen een
groot aantal kleine case studies zijn,
meestal in verband met discussies
in de Sinologie. (Laat het
werkwoord ‘zijn’ zich in het
Chinees vertalen? Heeft klassiek
Chinees misschien geen woord
(karakter) om het predicaat ‘is
waar’ van volzinnen aan te geven of
zijn er wel meer dan tien karakters
die daarvoor in aanmerking kunnen
komen? Wat zijn de consequenties
van het antwoord op dit soort
vragen voor de (vergelijkende)
filosofie? Of mogen de vragen niet
op die manier gesteld worden?
Maar om tegemoet komen aan uw
vraag naar synthese; ik zal in dit
werk
verschillende
elementen
incorporeren die ik doorheen mijn
carrière behandeld heb.
Heeft u nog grote interesses
buiten de filosofie?
Vergeleken met andere mensen
niet. Ik heb geen hobby’s meer in
de traditionele zin van het woord
maar ik heb wel een zeer grote
interesse in de verschillende
manieren
waarop
mensen
samenleven. Als ik in het
buitenland ben kijk ik eerder dan
naar de grote monumenten die je
moet gezien hebben naar de manier
waarop de bevolking in de winkel
met elkaar omgaat. Of ik loop graag
een of ander gebouw binnen. Het
helpt natuurlijk als je een aktetas
meeneemt, dan was het (tot 9/11)
geen enkel probleem om ongezien
een
kantoorgebouw
of
een
ministerie binnen te lopen. De
laatste jaren ben ik ook regelmatig
in China geweest, en ik ga daar
even graag kijken hoe de mensen
op de markt een kip kopen als naar
een of andere bijzonder tempel die
belangrijk is omdat de Unesco dat
werelderfgoed belangrijk vindt.
Johannes Van De Walle
18
De mens staat niet stil. Hij denkt, schrijft, filmt, musiceert, etc. We zijn met andere woorden cultuurbeesten. Het
Kritieke Woord helpt de zoekende mens. Deze rubriek neemt naast het nieuwe ook het oude onder de loep.
Telkens wordt een werk of uitvoerder uit de kunstindustrie behandeld.
Kitchen Stories
“Om te begrijpen waar het in de
sociologie om gaat, moet men in
staat zijn zich zelf te zien als éen
mens temidden van anderen.”
N. Elias, Wat is Sociologie?
Één van de voordelen van een
stedelijke bibliotheek is dat je
zonder zorgen obscure, minder
bekende films kan uitlenen voor
een culturele ontdekkingstocht. Je
hebt wat geduld nodig om op iets
dat ‘de moeite waard’ is te stoten.
Kiezen voor een onbekende film is
namelijk een sprong in het
ongewisse maken. Ook in Genk –
jawel, ook daar in het verre
Limburg is een bibliotheek – is een
redelijk omvangrijke filmcollectie
te vinden. Meer nog, er is een
eigen
‘kwaliteitslabel’,
nl
Projector, dat de betere film al
voorselecteert.
De projectorfilmcollectie verrast
me vaak met pareltjes van
cinematografische
kunstwerken.
Één van die films is Kitchen
Stories, een Zweedse komedie van
Bent Hamer uit 2003. De prachtige
Zweedse
taal –
waar
je
voortdurend woorden uit herkent –,
warme beeldvorming in de kille
winterse omgeving, maar vooral
het verhaal, de inhoud... Het leert
‘iets’, en dat op een redelijk
absurde manier. Dat ‘iets’ wordt
duidelijk door het door te trekken
in absurdo, totdat het uit de te
verwachten verwachtingen treedt.
Kitchen Stories handelt over het
Zweedse
Huishoudkundig
Onderzoeksinstituut, dat in de
laatste jaren van de tweede
wereldoorlog onderzoek doet naar
manieren om de huishoudkundige
taken te optimaliseren. Dit doen ze
door beroep te doen op de
‘Zweedse observatoren’, een bende
zielige kerels die over het
algemeen niet al te snugger
(b)lijken te zijn. De voorbije jaren
hebben ze al grote vooruitgangen
gemaakt voor het werk van de
huisvrouw. Nu wijden ze zich aan
een andere onderzoekscategorie…
de alleenstaande man.
Voor dit nieuwe project begeven
ze zich naar het Noorse platteland,
waar onderzoeker/observator Folke
Nilsson toegewezen wordt aan
‘onderzoekssubject’ Isak. Voordat
we verder gaan over de relatie die
zich ontwikkelt tussen beide heren
wil
ik
even
nog
enkele
opmerkingen maken over de
methode die gehanteerd wordt
door de Zweedse observatoren. De
methode die gehandhaafd wordt is
de positivistische en brengt enkele
voorwaarden voor het observeren
met zich mee, die een verder
belang hebben in de film en deze
korte tekst die een meer directe
poging is een in de film eerder
indirect probleem aan te kaarten.
Ten eerste is het zo dat de
observatoren gebonden zijn aan het
beroepsgeheim. Dit maakt dat men
niet ‘beschaamd’ hoeft te zijn voor
de mogelijks onefficiënte en nietgesmaakte
vormen
van
keukengebruik. Dit niet alleen
omdat
de
observator
zijn
beroepsgeheim respecteert, maar
ook wordt de neutraliteit verzekerd
door het feit dat men objectief
observeert. De vuile was wordt
niet uitgehangen, noch wordt er
tijdens
het
observeren
een
waardeoordeel
geveld.
De
onderzoeker mag ten tweede niet
gezien worden als iets/iemand die
binnendringt
in
‘het
keukengebruik’. Hij kan gaan en
staan waar hij wil, hij mag niet
aangesproken worden en mag niet
deelnemen aan klussen en de
dagelijkse
routine.
Deze
voorwaarden
verzekeren
een
objectieve observatie van de
‘reële’ situatie in de keuken van de
Noorse alleenstaande man. Deze
voorwaarden
mogen
niet
geschonden worden ... ‘hoe
verleidelijk ook’.
Vooral deze laatste toevoeging is
opmerkelijk en van belang. Om te
vermijden
dat
het
onderzoeksobject verstoord wordt
– of zich gestoord voelt – in zijn
dagelijkse routine, moeten deze
voorwaarden ingelost worden …
die de onderzoeker zwaar op proef
stellen. Zo slaapt de observator
altijd en noodzakelijk in de kleine,
krappe, oncomfortabele, ongezond
groenkleurige caravan die geplaatst
wordt naast het huis van de
geobserveerde. Ook gebeurt de
eigenlijke observatie in een nogal
belachelijke scheidsrechtersstoel,
die stamt uit het volleybal of
tennis. Die stoel geeft de
19
observator de mogelijkheid om
vanuit een overzichtelijke positie
alle bewegingen en handelingen
van onderzoekssubject te noteren
(analyseren lijkt hier niet te
gebeuren! Wat ze doen lijkt wel
etnografisch monnikenwerk).
Laten we terugkeren naar de case
die geschetst wordt in de film, die
van Folke en Isak. Folke wordt met
een probleem geconfronteerd. Isak
doet namelijk zo goed als niets
voedingsgericht, laat staan culinair
in zijn keuken. Hij eet er hoogstens
een reep chocolade of een droge
boterham. Wat hij er wel doet?
Zijn gewassen kleren uithangen en
de haren van diens vriend knippen.
Koken doet hij er niet, dat gebeurt
op zijn slaapkamer, uit het zicht
van de observator. Isak wil niet dat
op z’n vingers gekeken wordt, ook
al heeft hij vrijwillig ingestemd
met het onderzoek. Ondanks de
aangekondigde neutraliteit en het
beloofde beroepsgeheim voelt Isak
-
-
enige schroom om geobserveerd,
bekeken, begluurd te worden.
Folke zit dus met een probleem dat
enkel opgelost kan worden door de
voorwaarden van observatie te
breken. Hij MOET praten met zijn
subject, om iets te leren uit hetgeen
zich afspeelt. Door te noteren wat
er (niet) gebeurt, leert hij niets van
waarde.
Folke
wordt
geconfronteerd met de noodzaak
actief binnen te treden in de
onderzoeksruimte en te interageren
in die ruimte. Door te praten met
zijn onderzoekssubject ontdekt hij
o.a. dat een deel van de
moeilijkheden zijn ontstaan door
het
feit
dat
de ‘neutrale
observatoren’ van Zweden tijdens
WO II in Noorwegen een nog niet
verwerkt trauma hebben doen
ontstaan.
Folke maakt vooruitgang in zijn
onderzoek, maar dat tegen de
principes van het positivistisch
onderzoek in. Dit maakt dat hij
voorzichtig moet zijn, hij bevindt
zich op glad ijs. Wanneer de
projectverantwoordelijke
langs
komt,
gedraagt
hij
zich
voorbeeldig – maar voelt hij zich
zelf
begluurd.
Die
verantwoordelijke maakt duidelijk
dat wie over de schreef gaat – de
voorwaarden van positivistische
onderzoek doorbreekt – niet anders
kan dan gestraft/ontslagen worden.
Degenen die dit doen worden ook
omschreven als ‘zot’. Zo is er
Green, die aan het drinken is
geslagen
met
zijn
onderzoekssubject. Folke probeert
zich voorbeeldig te gedragen
wanneer die Green langskomt en
om drank vraagt, maar beseft plots
dat hij ‘eigenlijk’ zelf op de goede
weg was. Hij beseft dat hij zich
niet moest schamen voor het
doorbreken van de voorwaarden.
Hier een korte schets van het
gesprek dat Folke tot inzicht doet
komen:
Folke :Het is midden in de nacht
Green : Tor en ik hebben een beetje een probleem
F: Tor ?
G: Mijn subject. Al onze drank is op. Jij hebt toevallig geen fles die je ons kunt lenen?
F: We mogen niet drinken.
G: Niet drinken, niet praten… Verdomme Folke, waar zijn we mee bezig? We zitten daar hoog op onze
stoel en denken dat we alles begrijpen. Hoe komen we erbij dat we mensen kunnen begrijpen alleen
door ze te observeren?
F: Dat is ons onderzoek nou eenmaal.
G: We moeten met elkaar praten. Mensen moeten communiceren. Heb je geen bier?
F: We passen de positivistische methode toe.
G: Positivistisch! Ik heb besloten ermee te kappen. Dat is zonder twijfel het meest positivistische wat ik
kan doen.
F: Je bent contractueel verplicht tot kerstmis te blijven. Heb je met Malberg overlegd?
G: Verdomme. Ik dacht dat er met jou te praten viel. Stomme idioot. Observeer jezelf toch eens man.
F: Green, wacht nou. Ik heb ook gepraat. IK HEB OOK GEPRAAT! Met mijn subject.
20
Na dit gesprek verbetert de relatie
tussen Folke en Isak nog. Folke
kwam tot inzicht. Praten is geen
misdaad,
communiceren
is
menselijk, zich in een doorleefde
wereld bevinden is noodzakelijk en
afstandelijk
toekijken
is
onmenselijk. De positivistische
methode is vervreemdend.
Maar het moet gezegd worden, die
verbeterde relatie die leidt tot een
beter inzicht in de situatie heeft
ook zijn minder gunstige punten.
Isak heeft, als alleenstaande man
op het Noorse platteland, namelijk
maar één vriend, Grant, waarmee
hij allerhande vreemde sociale
activiteiten uitvoert. Ze nemen de
telefoon nooit op als ze elkander
bellen. Het communiceren gebeurt
door het rinkelen zelf. De telefoon
gaan 5 keer bij Isak. Deze staat op
en zet water op het vuur. ‘Grant
komt koffie drinken’, zo helpt hij
Folke interpreteren. Ook laat Grant
zijn haar knippen door Isak. Tot
zover is er niets speciaal aan de
hand, maar Grant neemt de haren
ook mee naar huis…. ‘om poppen
te herstellen’. Naarmate Isak meer
info geeft over de relatie met Grant
voelt deze laatste zich echter
‘betrapt’, ‘verlaten’. Folke komt
als het ware tussen de twee te
staan, doordat hij in de sociale
werkelijkheid is gestapt. Het
intreden
in
de
sociale
werkelijkheid
is
ook
een
binnendringen en verstoren van
‘wat gebeurt’.
Een onderzoeker lijkt hier altijd te
moeten kiezen tussen vervreemden
of verstoren, kiezen tussen zichzelf
onmenselijk te behandelen door
‘los van de werkelijkheid’, in
vogelperspectief, te observeren of
in de werkelijkheid te blijven met
het risico verschillende relaties te
verscheuren.
Gert Meyers
21
Astrid's Leap
When other Americans think of
Belgium, they think of beer,
chocolate, and Bruges, and perhaps
also NATO, frites, “In Flanders
Fields,” and Bastogne. When I
think of Belgium, I think of
Flanders, and when I think of
Flanders, I think of Astrid.
My friend Astrid killed herself on the
night of 26 November, 2009, by
leaping in front of a train. She was
originally from the Antwerp area, but
not long before she came to Leuven
her family moved to Hoegaarden,
where we, her friends, eventually
buried her. She had just turned 18.
There are a handful of us here in
Leuven who knew her well. We have
fairly good hypotheses about why she
did it, but out of respect for her, I
cannot disclose these. What I can
disclose, though, is the meaning I
think her death has for the question of
who the Flemish are, and indeed, why
you are. It's odd, because although I
have moved on from her suicide, at
least insofar that my grief, and yes,
my anger, are slowly dissipating,
nevertheless, hardly a week goes by
that I don't see her in my mind's eye at
least a few times.
Sometimes I still see her as I often
did. We lived right next to each other
in our building, and so we shared the
same bathroom, which meant I saw
her every morning wearing nothing
but a towel—not a bad thing to see,
mind you, since she was beautiful, and
not just physically, but in her weise
des seins. She was a dancer, and so
she didn't so much move as glide, and
even her smile, a wide cheeky grin,
seemed like a sudden, enthusiastic
leap, defying the gravity of the stage,
uplifting you with her, elevating the
theater of your shared moment to
briefly touch the underside of the
nouminal.
Other times, I see
her other leap, arms
spread, her red locks
flung into the dark
night
air,
eyes
closed
in
simultaneous
ecstasy, vengeance,
and flight, and the
roar of the train,
screeching
the
hidden
audience's
final applause.
And somehow, in
these two images, I
think of Flanders. In
truth, I think of
many things, about
the nature of sorrow
and whether there
was more I could
have done, some
intuition I could
have listened to or
some hesitancy I
could
have
overcome to save
her. But besides these, I think of three
things which I believe are key for
understanding your once strong but
now quietly troubled nation: the
meaning of faith, love, and courage.
Let's begin with faith. As a member of
the Bahá'í Faith, I believe that life is
far greater than its material aspect,
and that none of us are ever truly
gone.
Our
prophet-founder,
Bahá'u'lláh, has written, “Know thou
of a truth that the soul, after its
separation from the body, will
continue to progress until it attaineth
the presence of God, in a state and
condition which neither the revolution
of ages and centuries, nor the changes
and chances of this world can alter”
(Gleanings from the Writings of
Bahá'u'lláh, LXXXI).
I didn't always believe this. After
childhood, I had a long spiritual
journey during which the possibility
of posthumous existence was desired
yet beyond reason. I always held out
hope for it, but very often I toyed with
the idea that it was just a metaphor for
an exalted state achieved in this life
and a carrot to bait the general public
toward a higher morality, á la
Avorroës. It was Astrid who made me
realize the depth to which I had finally
come to recognize it as a reality, and
in doing so, who also brought into
stark relief a serious problem
besetting Flemish society.
I remember the evening seven of us
went to her viewing. We each came
for different reasons, and we each
responded to her crumpled flesh
differently. One of us, who hadn't
been particularly close to her, was
simply shocked and needed to see the
body, to make it concrete; another,
22
who had been very close to her,
clenched his fists and silently
screamed at her, to rage at what she
had done; and so on. I, also, needed to
make it concrete, but I needed
something else even more, something
I didn't realize I had needed before I
walked into that room and saw her in
that coffin, the glide gone, the smile
sewn shut: to make a decision.
My mind kept flashing between that
broken body and the dancer I knew,
and then I imagined her final
moments, all the rage and shame and
burden she must have felt as she
careened into the dark. Realization
welled up within me: I didn't want to
spend my days in disappointment and
despondency.
You see, negativity is an all too
common psycholocial habit of mine,
and a dark one at that. Since in this
essay I'm going to be very critical of
your nation, it's only fair that you
know my own deep flaws and
deficiencies: a years ago, I was
diagnosed
with
Narcissistic
Personality Disorder (NPD). To
explain, despite its name, this disorder
is actually, on one level, a description
of a fragile sense of personal selfworth,
manifested
in
overcompensatory
behaviors,
specifically self-aggrandizement, an
insatiable hunger for attention and
praise, and an obsession for the
imperfect. On another level, it's also a
manifestation of the violence and
uncertainty of my childhood, and
more specifically, to the cognitive and
empotional
coping
methods
I
developed back then, which helped
me persevere at the time but which
have since become maladaptive.
My condition and the behaviours that
result from it are not that dissimilar
from an addiction, for precisely like
the worst heroin fiends, I'm all too
often consumed with rigid thinking,
pessimism, and a lack of compassion
for myself and others. With that lack
comes a loss of balance, quietude, and
appreciation for the gifts in my life.
In other words, death was something
Astrid and I shared, for the dead are
not grateful. And so, looking at her
ruined form, I decided once more—
for the countless time in my life, true,
but yet more deeply and vividly than
usual—that I wanted to live in
gratitude, and with it, in wisdom,
patience, and joy.
I said a prayer for her, and then, much
to my own amazement, I thanked her,
then turned and left. Outside of the
funeral hall, I collapsed to my knees
and sobbed, not for loss, but for
ubiquitous meekness or timidity that's
elusive to pinpoint. To be sure, it has
several historical, linguistic, and
sociological
sources,
and
its
expressions are not always obvious,
lurking as they are behind everything
from your politics to your lifestyles.
But this timidity reveals itself fully
during the encounter with death, for
what is death but the
face of the
mysterious, ultimate,
Flemish to be
and inescapable?
“ I have found the
an existentialist culture, one
oddly undermined by an
ubiquitous meekness or timidity
that's elusive to pinpoint. ”
forgiveness, of herself and of myself,
and for her safety. And in that
moment I also began to feel the depth
of my own faith, a faith that had snuck
up on me, a faith that said that
somewhere, beyond the horizon of
merely
measurable,
empirical
“reality”, lies the kingdom of the
impossible, and that she is there, still
dancing, and that if I can just
persevere, if I can defy myself, we
shall see each other again.
Afterward, I talked with one of the
other seven, a former medical student
who had turned to political science
after a painful period of introspection.
He confessed to me that the hardest
thing for him in seeing her body was
precisely that he did not believe in
God or an afterlife. “For me, she's
gone, she's really gone,” he said, “It's
The
confrontation
with the unknown,
whether we call it
simply death, or God,
or cosmic adiaphora,
is intrinsic to the human condition.
This is an established fact, one that
has been known to philosophers since
Socrates and to psychologists since
Freud. In the current era, admittance
of it has spread to the majority of
laypeople, to the point where it's even
given lip service by television
comedians like George Carlin. Yet,
what
has
not
always
been
understood—or
admitted—is
its
critical role in the process of selving
and maturation, both of the individual
human being and of the species.
And so, what I discovered among you,
the Flemish, is neither atheism nor a
mere agnosticism, but a state of
determined delay and demurring from
the ultimate. In the face of Astrid's
self-brutalization, my friends' limited
spiritual and philosophical resources
“ Among the nations of the West, yours is
notorious for its guardedness and emotional
distance. ”
a tragedy and a waste, a damn, stupid
waste.” This proved to be a sentiment
not peculiar to him, for, in fact, most
of the young Flemish living in my
building were doubters.
To be clear, for the most part they
were not outright atheists. I have
found the Flemish to be an
existentialist culture in the most
philosophical sense of the term, but
one oddly undermined by an
were spent, and no amount of the
many forces which have stiven to
replace spirituality here in Flanders,
from the waning Socialism and
Christian Democracy of yesterday to
today's
vaguely
idealistic
consumerism, could replenish them.
They were left with the horror of
Astrid's suicide and all its roaring
silence with no way of making poetry
from it.
23
But there's a flipside to this. On the
morning of the terrible news, I was
able to rally my senses enough to
bring a large group of my housemates
to my kitchen where I served them
tea, a simple act, but a vitally
grounding one. For the next several
hours, until the eventual arrival of
dawn, everyone sat in numbed silence.
However, one of them, a native
French-speaker who is often slighted
as “slow” on account of her almost
comedic inability to articulate herself
in Dutch, but who is actually, in my
opinion, one of the more profound
feelers in our very large group (i.e.,
her inarticulateness is directly
proportional to her emotional
depth), found the strength to speak,
and what she said struck me hard:
“If we could talk to her right now,
we would tell her that we love her.”
There's a powerful reason why all
religions in their most legitimate
forms have taken such an
uncompromising position toward
suicide, and I have seen it with my
own eyes: of all human acts, taking
one's own life is perhaps the most
emotionally, psychologically, and
spiritually
destructive
to
communities.
Its
effect
is
comparable to a nuclear bomb
exploding, raining fallout of doubt,
anger, and schism upon entire
social networks. In other words,
Astrid underestimated the massive
and disruptive impact her act would
have upon her small world. No, it's
worse: she ignored it. She
disregarded the tectonic depths to
which we cared for her and the
earthquakes she would wrought
among us. And until then, I, myself,
had overlooked the cultural aspect of
this, namely, not only what it means
when people in general love, but also
when the Flemish love. Frankly,
among the community of nations,
particularly in the West, yours is
notorious for its guardedness and
emotional distance. You have left
many foreigners with a very mixed
impression of yourselves as a people
who are as emotionally miserly as you
are materially generous. But the
foreigners are wrong: it's not
emotional miserliness, but rather
emotional frugality. Again, the
reasons are many, both pleasant and
unpleasant, and need not be reviewed
here, but the end result is that, for
better and for worse, when the
Flemish give their hearts, they only do
so with their all.
This intensity with which your culture
imbues the notion of commitment, and
which in my opinion can be described
as Kiekegaardian when it's at its best,
points toward another quiet crisis
that's been going on here, namely, the
romantic one. It's well-established that
the institution of marriage, both as
religiously
and
secularly/civilly
understood, is teetering in Flanders.
What's been ill-understood, though, is
the way in which it has been silently
replaced by a new instutition, that of
perpetual cohabitation, and by a new
ethos, that of an obsession for
verliefde.
Think of all the young Flemish
couples you know who are living
together, integrating their finances and
social networks, and becoming
married practically-speaking but
avoid making the act officially. It's
been the experience of myself and
many other foreigners that there are
very few Flemish singles past the age
of 20. It's also been our experience
that when confronting any of them
about their state of de facto marriage,
they dither and protest. The responses
given are outwardly manifold but are
inwardly really just variants of two
key sentiments: marriage is an
antiquated
tool
of
collective
oppression and/or the death of
freedom and passion.
With regards to the first, there is, of
course, a lot of validity in such a
position from an historical
viewpoint. However, this
ultimately just confuses
abuses of an institution with
its essence. I'm speaking
somewhat
in
Kantian
terms—transcendentallyspeaking, marriage is a
critical and positive feature
of what it means to be
human, and no matter how
it may have historically
evolved, both for good and
ill, that still does not detract
from its true and exalted
status. I'm also speaking as
a Bahá'í, for Bahá'u'lláh has
written, “And when [God]
desired to manifest grace
and beneficence to men, and
to set the world in order, He
revealed observances and
created laws; among them
He established the law of
marriage, made it as a
fortress for well-being and
salvation, and enjoined it
upon us... He saith, great is His glory:
'Marry, O people, that from you may
appear he who will remember Me
amongst My servants; this is one of
My commandments unto you; obey it
as an assistance to yourselves'”
(Bahá'í Prayers, 187). (Keep in mind
that I quote this passage as a person
who gravely doubts his own
suitability for marriage.)
24
I feel that what's really going on with
romantic love in Flanders is the same
demon that is bedevilling Flemish
do with the Flemish insistence upon
the geboorteplaats as the center of
national and cultural life.
“ The crises of religiosity and romance are
themselves wilting blooms of a crisis of courage. ”
religiosity, namely, avoidance of the
ultimate. Again, think of all those
young couples: how many of them are
really ever going to take the gamble of
disentangling from each other and
pursuing partners with whom they are
truly more suitable? Very, very few.
Instead, they shall cling to each other
out of fear and longing, pretending
otherwise with talk of liberation and
openness, the argumentation for
which they undoubtedly got from
American media, but the underlying
premises of which are a very Flemish
inverse of Kiekegaardian chivalry.
To be sure, much of this is due to a
clash between a decontextualized,
imported American tradition of
mobility and careerism and an
indigenous, defensive tradition of
stability and clannism. For example, a
female friend of mine recently ended a
very stable relationship not because
her love for her boyfriend had
expired, but because she wanted more
from her young life, to see the world,
to have her own career, and most of
all, to find a lover better suited for her.
Arguably, this is the Americanism
acting within her. However, the
response of nearly her entire social
network has been very Flemish:
flabbergasted by her decision, they
have been steadily pressuring her to
return to her ex-boyfriend and to stay
at home. They interpret her desires as
nothing less than an attack on their
social network and way of life.
I have experienced this myself in
another form, not romantically but
platonically: many of my young
Flemish friends feel betrayed by me
because I travel a lot; one of them has
even taken to calling me “the ghost”!
They reason that love means staying;
one
cannot
stay
and
go
simultaneously. This has everything to
Consequently, it appears beyond
many of my friends' ability to see that
for me (as for many Americans) I do
not view matters so dichotomously,
and that my love for roaming is equal
to my love for my friends. The
tragedy here is that they really do love
me and I really do love them, but the
logic of our ways of loving are at
loggerheads.
Returning to romance, it hasn't
surprised me that there has emerged in
this
nation a
disproportionate
obsession for verliefde, not to mention
very little understanding, much less
preparation, for the harder job of
liefde and the true nature of passion.
In simplest terms, the Flemish yearn
for momentary fireworks when they
should instead be stoking the coals of
a long-simmering hearth-fires.
All told, dichotomization and selfdeception are rampant the Flemish's
two wilting blooms of a deeper
fungus, namely, a crisis of courage.
Again, I think of Astrid, whose
suicide has taught me so many things,
beautiful things which I haven't been
able to express in the limited scope of
this essay, but also one very dark
thing: cowardice. She ran away—
from herself, from those who loved
and needed her, from those who hurt
her, and most of all, from the
fathomless promise latent in her
being.
I'm not thinking strictly in material
terms, as in all the friends and
adventures that could have been hers.
Rather, at a more deeper level, I'm
thinking once again as a Bahá'í.
Bahá'u'lláh has written, “O Son of
Spirit! I created thee rich, why dost
thou bring thyself down to poverty?
Noble I made thee, wherewith dost
thou abase thyself? Out of the essence
of knowledge I gave thee being, why
seekest thou enlightenment from
anyone beside Me? Out of the clay of
love I molded thee, how dost thou
busy thyself with another? Turn thy
sight unto thyself, that thou mayest
find Me standing within thee, mighty,
powerful and self-subsisting” (The
Hidden Words, Arabic #13).
“ How many among you will actually go on to live
and work in Spain? How many among you will
actually brave the rigors of a doctorate? How
many among you will take the gamble of marrying
a non-Dutch speaker? Very, very few. ”
relationships. Yet, I feel that there is
another problem in this that is rarely
discussed because it is so sensitive,
and if what I've written heretofore
hasn't angered you, then this likely
will: your approach to religion and
romance is not only flawed, it's also a
betrayal of your grandparents' legacy.
I believe that the crises of religiosity
and romance are themselves simply
It was precisely that promise—your
promise—that led your grandparents
to contest Francophonic oppression
and fight for Flemish freedom. They
wanted to establish a nation that was
both spiritually and materially
prosperous, a country where you, their
grandchildren, wouldn't have to suffer
lives of diminished choices because
you happened to speak Dutch.
25
Whether you became monks, janitors,
physicists, or philosophers, whether
you married or remained single, they
wanted you to do it because you truly
wanted it, not because you had no
other options.
Yet, think about those young couples,
so many of whom seem unwitting
slaves to their own fears, and also
think beyond them, to all the dreams
of exploration, interesting career, and
meaningful
love
evinced
by
yourselves and your friends. How
many among you will actually go on
to live and work in Spain? How many
among you will actually brave the
rigors of a doctorate? How many
among you will take the gamble of
marrying a non-Dutch speaker? Very,
very few.
Of course, even after all the struggles
of your grandparents, Flanders is still
not a wholly free and prosperous
society. Difficult decisions, and yes,
blunt impossibilities, await us all —
we might make it to Spain, but cannot
stay; we might survive a doctorate,
but find no academic jobs; and we
may marry a non-Dutch speaker, only
to divorce him or her in the end. We
mustn't be like Kant and deny that the
phenomenal can bloody the nose of
the categorical, lest we end up as
Radishev, drinking the poison of
despondency and disappointment.
You're reading the words of someone
who has tried to be more—more than
just another academic busy with
pointless exegesis of dead men's
thoughts, more than just another
journalist chasing after the next
seductive scoop, more than just
another American blinded by jingoism
and the comforts of power—and who
is now confronting some of the harsh
limits of his dreams and his decisions,
from the limping and xenophobic job
market
of
Europe
to
the
closemindedness
and
Westerncenteredness of our faculty to his own
mean-spiritedness, mental illness, and
faithlessness. So you'll understand the
energy and import behind when I tell
you that the only antidote to the
situation you've found yourselves in is
to return to your Kiekegaardian roots:
you must defy.
Defiance is the essence of courage; it
is a key element of the maturation and
selving that is sorely lacking in
Flanders; and its lack is the biggest
symptom of the Flemish's turn away
from the ultimate. You're keeping
yourselves in a permanent state of
childhood! Now is the time to grow
up!
However, I'm not advocating a
Nietszchean will-to-power. To the
contrary, the power to defy comes
from submission and surrender to the
ultimate: to hand ourselves over to
each other, to the future, and to God,
and in doing so, to unleash the
promise within us. Again, Bahá'u'lláh
has written, “O Son of Spirit! Burst
thy cage asunder, and even as the
phoenix of love soar into the
firmament of holiness. Renounce
thyself and, filled with the spirit of
mercy, abide in the realm of celestial
sanctity” (The Hidden Words, Persian
#38).
While writing this essay, I consciously
switched off my journalistic and
academic voice and opted for the
voice of a traditional American
jeremiad. Such a style is extroverted
and hyperbolic, making it a distant cry
from the introverted and dry
discoursiveness that prevails in our
faculty — which is precisely why I
chose it. Undoubtedly, this approach
will seem strange, flamboyant, and
obnoxious to many of you, but as
Flemish philosophy students in a
Flemish educational environment that
discourages
authenticity
and
innovation, I believe you are being
suffocated with sophrosyne and are in
dire need of pathos. With hyperbole, I
hope to show you another weise des
seins, at least as I understand it: the
weg of Astrid in her bath towel, not in
her coffin.
That is why I think of Flanders when I
think of Astrid: her leap. She sought
justice and transcendence, and in a
way, she achieved it, but destructively
so, for her leap was entirely of the
wrong sort, into the dark, yes, but the
dark of avoidance, rather than the dark
of courage. You must be as Astrid
could have been: dancers of faith and
bravery. The abyss is a theater and
your audience is waiting.
Christopher Schwartz
26
Elke Wijzer vertelt een filosoof over zijn of haar belevenissen in het buitenland. Hij of zij tracht los te komen
van vooroordelen en oppervlakkige ideeën omtrent het land van aankomst, en peilt naar de achtergrond
waartegen de Erasmusfeestjes zich afspelen.
Occidente Oriënteringen
Turkije, tot in 2005 door de
grootheden van Europa geroemd
als de brug tussen Oost en West.
Het land dat geografisch en
cultureel twee continenten dwingt
elkaar in de ogen te kijken;
kortom, het nirwana voor
multiculturalisme.
Eind 2005 sloeg dit politiek naïef
optimisme om in scepsis. De
broeihaard ervan lag in de handdruk
van de Turkse eerste minister
Tayyip Erdoğan en Europees
voorzitter Barroso die op 3 oktober
de onderhandelingen opende over
een mogelijke toetreding van
Turkije tot de Europese Unie. Plots
gingen er stemmen op dat het
misschien niet zo’n goed idee was
om de grenzen van de EU te
verschuiven naar landen als Iran,
Syrië en Irak; Sarkozy en Merkel
begonnen te spreken over een
‘geprivilegieerd partnerschap’ in
plaats
van
een
volledig
lidmaatschap; David Cameron had
het in navolging van de Verenigde
staten over een zaak waar hij
passioneel voor zal strijden. In
Wenen kwamen de extreemrechtse
Europese partijen bijeen om de eis
voor referenda kracht bij te zetten.
Ondertussen begon in eigen land
het Vlaams Belang te brullen over
een overstroming van minaretten,
hoofddoekjes en andere vreemde
woorden en gebruiken. Alleen in
Berlijn was het werkelijk feest… er
leven 300 000 Turken in Berlijn. In
al
hun
euforie
en
hun
multiculturalisme-verkiezingspraat
over een brug naar het Oosten
vergaten de politici blijkbaar de
hele realiteit van de brug en de
bijna ingebakken hoogtevrees. De
reactie van de publieke opinie in
Europa toont dat we de Turkse
identiteit beschouwen als een deel
van het Oosten. Van een cultuur die
ons helemaal vreemd is. Maar
tegelijkertijd ligt de gemiddelde
kennis over de geschiedenis van
Turkije zowat onder het vriespunt.
Is de Turk waar we zo bang van
zijn, ons wel zo vreemd?
De geschiedenis van het huidige
Turkije begint grofweg op het einde
van WOI . Als bondgenoot van het
neergedrukte Duitsland werd onder
het Verdrag van
Sèvres (1920) het
Anatolische deel
van het Ottomaans
rijk
herverdeeld
onder Griekenland,
Frankrijk en het
Verenigd Koninkrijk. De Turkse
onafhankelijkheids
oorlog die daarop
volgde
zou
uiteindelijk
in
1923, onder leiding
van
Mustafa
Kemal, resulteren
in de Vrede van
Laussane, en de
begrenzing en officiële verklaring
van de Republiek Turkije.
De leider die toen oprees, Mustafa
Kemal
bleek
grootse
hervormingsplannen te hebben voor
het land. Radicale hervormingen
die Turkije van een Ottomaans
kalifaat langs de Kemalistische
Revolutie, steunend op verlicht
despotisme, naar de Republiek
Turkije zou leiden. Maar wat de
kemalistische revolutie uniek in zijn
soort maakt – vooral vergeleken
met wat er ondertussen in Europa
broeide - is het principe van
halkçilik:
een
culturele
identiteitsrevolutie gebaseerd op
educatie en burgerschapspopulisme.
Kemal zag in dat het structurele
succes van Turkse revolutie alleen
mogelijk was als ze geworteld werd
in eenieders identiteit. Niet de
doorvoering van louter socioeconomische en politieke radicale
veranderingen was zijn primair
doel, maar het
doorvoeren van
de idee Turkzijn tot in de
diepste kernen
van de cultuur,
tot
in
de
identiteit
van
elke burger. In
de onderwijsreformatie die
hij doorvoerde
liet hij zien hoe
diep
in
de
cultuur
hij
hiervoor wilde
graven:
het
Arabisch schrift
werd opgegeven voor een bijna
geheel nieuw opgezette grammatica
in het Latijnse schrift; het
Ottomaans vocabularium werd
vervangen of in een Turkse
vervoeging gegoten; een overvloed
aan Franse en Engelse neologismen
27
werd geïntroduceerd; het metrisch
stelsel en de maanden en dagen
werden gesynchroniseerd met het
Europese systeem. Alles dat ook
maar Ottomaans rook werd
weggeveegd. Het hele proces van
de radicale taalverandering voltrok
zich al na één jaar, twee jaar minder
dan het assemblee van lingiustici –
onder leiding van John Dewey - had
gedacht, vier maanden langer dan
Kemal had gehoopt. De tweede
reformatie ging zelfs een mijlenstap
verder: de traditionele kledij werd
afgeschaft, de hoofddoek verboden
in publieke gebouwen, de (Britse)
hoed werd verplicht te dragen, zo
ook het (Italiaanse) kostuum, roken
werd gepromoot en appelthee werd
een fabeltje dat men aan toeristen
verkocht, want een echte Turk
drinkt çay – oftewel Britse zwarte
thee.
Het succes van de Turkse revolutie
hing uiteindelijk volledig af van de
radicale verandering van het
educatiesysteem en de taal. Maar
hoe is zulke radicale verandering
überhaupt mogelijk geweest? Hoe
kan het dat zo’n radicale
verandering
niet
als
identiteitsbedreigend
werd
beschouwd? Kon men de zeven
eeuwen van culturele bloei onder
het gezag van de Kalief zomaar van
tafel vegen? Kan men zomaar van
taal veranderen, zonder verregaande
consequenties? Want ‘Verander wat
onder (taal) ligt en wat boven ligt
komt mee’, aldus Saussure.
Voor iemand als Paul Ricoeur zijn
zo’n radicale veranderingen, binnen
een
theorie
van
narratieve
identiteitsvorming,
een
vaste
bedreiging voor de instandhouding
van de identiteit. Hiermee bedoelt
hij dat de identiteit van een persoon
geconstitueerd wordt doordat de
persoon als de protagonist van zijn
eigen levensverhaal optreedt en zo
overtuigingen, waarden, ervaringen
en herinneringen ten opzichte van
elkaar
positioneert
en
(her)waardeert.
Een
radicale
verandering zoals het grotendeels
wegplukken van de actieve taal
ontaardt in een bedreiging voor het
verhaal zelf.
het Turkse model haar overleven
heeft te danken.
Het voornaamste criteria, in de lijn
van Ricoeur en Schechtman , is de
overheersing van fictie in het veld
van de symbolische mediatie. Met
“De tweede reformatie ging zelfs een mijlenstap verder: de
traditionele kledij werd afgeschaft, de hoofddoek verboden in
publieke gebouwen, de (Britse) hoed werd verplicht te dragen,
zo ook het (Italiaanse) kostuum, roken werd gepromoot en
appelthee werd een fabeltje dat men aan toeristen verkocht,
want een echte Turk drinkt çay – oftewel Britse zwarte thee.”
De sprong naar de culturele
identiteit van een hele natie lijkt
nogal groot om te maken vanuit een
theorie die over persoonsidentiteit
gaat. Maar, het Ik is niet alleen.
Mensen leven samen, positioneren
hun levensverhaal – hun waarden,
overtuigingen… - ten opzichte van
andere personen hun waarden en
overtuigingen.
Daarbij komt dat deze dynamische
verzameling van levensverhalen
noodzakelijkerwijs naar elkaar toe
groeit in een samen-leving. Totdat
op een gegeven moment uit dit
dynamisch geheel iets emergeert
dat deel uitmaakt van elke persoon;
het (taalgestructureerde) collectieve
bewustzijn en het collectieve
geheugen.
Het
collectieve
bewustzijn is te begrijpen als het
actuele moment van een cultuur,
hoe een cultuur wordt beleefd. Een
samenleving blijft in de eerste
plaats immers steeds een samenbeleving. Deze noties zijn op zich
nauw verbonden zijn met de notie
van cultuur en persoonsidentiteit
waar Ricoeur van uit gaat.
Al het voorgaande in acht nemend,
hoe komt het dan dat de Turkse
revolutie zo’n groot succes was?
Oftewel: wat zijn de criteria voor
het identiteitsbewarend zijn na een
radicale
verandering
in
het
collectieve bewustzijn en aan welke
symbolische mediatie duiden ze
erop dat ons leven steeds
symbolisch
en
narratief
is
geprefigureerd.
Hoe
we
handelingen
verstaan,
hun
betekenisvolle
structuren
en
symbolische bronnen ervaren is
steeds vooraf al gegeven. In ons
handelen anticiperen we op die
prefiguratie
door
fictie
te
vermengen met de narratieve
eenheid van het leven. Fictie neemt
een bemiddelende rol op tussen
gebeurtenissen
en
al
wat
prefiguratief, vaag of ongekend is;
het is de presuppositie om
narratieve eenheid van het leven te
kunnen constitueren. Belangrijker
nog, fictie blijkt de sleutel te zijn tot
introspectieve organisatie; alleen
dankzij de verbeeldende kracht
kunnen feiten een samenhangende
betekenis krijgen.
Maar wat als onze antipicatie op de
prefiguratie, als fictie in het veld
van de symbolische mediatie gaat
overheersen? In dit geval werd
Mustafa Kemal gedoopt tot Atatürk
– wat zoveel betekent als vader der
Turken – en werd hij niet de
symbolische bron, die met behulp
van een overdosis fictie een nietdisruptieve verbinding kon maken
met een pre-ottomaans – preislamitisch- tijdperk en een
identiteit waar geen enkele Turk
nog voeling mee had na zeven
28
eeuwen te zijn ondergedompeld in
een Ottomaans identiteitsbad, maar
werd hij een symbolische bron op
zich. Het lijkt contra-intuïtief, maar
dat is het alleen als je de Turkse
identiteit als etnisch begrijpt. Turkzijn wordt fout begrepen als men
denkt dat het over een etnisch volk
gaat. Zelfs Atatürk benadrukte dat
het eerder om een sociaal
(cultureel) contract gaat. Een
verbintenis aangegaan met een
imaginair nationaal bewustzijn van
al de mensen die leven onder het
Nationale Turkse Pact. Imaginair,
toch zolang de Devrimcilik er over
doet om het collectieve bewustzijn
om te vormen naar een collectief
geheugen en ergo culturele
identiteit. Devrimcilik is één van
die zeven pijlers van het
kemalisme: het staat voor een
revolutie op basis van actieve
modificatie. Dat wil zeggen dat
de Turkse gemeenschap er naar
moet streven zoveel mogelijk
van
de
seculiere
en
gemoderniseerde
Westerse
instituties over te nemen, maar er
ook voor moet zorgen dat,
dankzij een creatieve mimesis,
de instituties worden geïnjecteerd
met Turkse kenmerken. Wat die
Turkse kenmerken precies zijn,
daarvoor moeten we terug naar
Atatürk, als symbolische bron, en
alle aanwijzingen die hij in zijn
reformaties heeft achtergelaten…
Atatürk was er zich van bewust dat
dit hele proces meerdere generaties
zou duren vooraleer het uiteindelijk
zou resulteren in het collectieve
geheugen van de Turkse natie dat
hij verlangde. Edus, zolang die tijd
nog niet is aangebroken is het van
belang dat Atatürk als een door
fictie overheerst symbolische bron
in zijn rol van verlicht cultureel
despoot blijft bestaan. Vandaar dat
zijn gezicht, zijn woorden en de
Turkse vlag op elke publieke plaats
opduiken. Het zijn net die
symbolische oerbronnen die het
sociaal-contract van het nationaal
bewustzijn in standhouden en
motiveren om te zoeken naar
andere bronnen die als symbolische
mediatie kunnen dienen op de weg
naar een culturele identiteit.
Onvermijdelijk kom je op een
gegeven moment uit bij de kern van
zeven
eeuwen
Ottomaanse
dynastie: De Islam. Het merendeel
van de inwoners van het huidige
Turkije waren immers - en zijn nog
steeds- moslim. Zelfs nadat Atatürk
de sociale en politieke dimensies
van het islamitische systeem had
vervangen door seculiere moderne
instituties kon hij er niet onderuit
dat de Islamitische praxis een deel
van het Turkse leven zou blijven.
Met het idee, dat de mensen
moesten begrijpen in plaats van
zich door dogma’s te laten leiden,
ontdeed hij de Islam binnen Turkije
van haar Ottomaanse mantel: Hij
liet de Koran naar het Turks
vertalen, gebood de vrijdagspreken
in het Turks te laten gebeuren en
richtte het departement van
religieuze zaken op dat een
educatieprogramma voor imams
uitwerkte.
Natuurlijk had je een groep van
moslims – vooral Islamisten – die
radicaal tegen de occidentering van
Turkije waren en een absolute
terugkeer naar het Ottomaanse
systeem eisten, maar het merendeel
van de mensen waaronder ook de
gelovigen waren tevreden met de
gang van zaken. Het succes van
Atatürks ontmanteling van de Islam
ligt in zijn methode, die geen
tweespalt
veroorzaakte
tussen
ongelovigen
(secularisten)
en
gelovigen (moslims) maar ze onder
één kemalistische vlag bracht. Hij
zag in dat de gelovigen reeds
gebruik maakten van de Islam als
symbolische mediatie en dus
spoorde hij de secularisten aan de
islam ook als symbolische bron te
zien op weg naar die Turkse
identiteit. Zo loopt bijvoorbeeld
vandaag de dag het grote deel van
de mannelijke bevolking rond met
een tasbih –
de
islamitische
variant van
de rozenkrans
– en zijn
uitdrukkingen
met de namen
van
Allah
ingeburgerd
in
de
spreektaal.
Al heb je dan
nog steeds de
twee extremen; de secularist die
niets wil weten van de islamist en
de islamist die niets wil weten van
de secularist. Beiden hebben na
Atatürks dood in 1938 de
mankementen onthuld in het
Kemalisme. Na het Atatürksymbool
is het islamitisch discours de
symbolische bron die naar een
Turkse Identiteit moet leiden. Maar,
symbolen zijn een krachtenspel.
Van zodra je meer waarde aan het
ene symbool hecht, zal het andere
symbool meer kracht uitoefenen of
weigeren nog te functioneren. De
secularisten zagen daarom de islam
als een tijdelijk instrument dat na de
revolutie
moest
worden
geëlimineerd en de islamisten zagen
de Turkse revolutie als een
instrument naar de Umma en een
neo-kalifaat. Na de dood van
29
Atatürk in 1938 probeerde beide
groepen dan ook verschillende
malen naar de macht te grijpen. Zo
was er de bezetting van Edirne door
Islamitische fundamentalisten en de
drie staatsgrepen van het leger in
1960, ’71, ’80, telkens als de
regering
instabiel
of
naar
maatstaven te islamitisch werd.
Vergeet niet dat het hele verhaal
voor Atatürk is begonnen in het
leger…
Maar wat met die middenmoot van
gematigde moslims, hoe zijn zij de
voorbije decennia omgegaan met de
twijfels die twee conflicterende
symbolische bronnen met zich
meebrengen? Ik moet eerlijk
bekennen dat ik in het begin uitging
dat het conflict tussen de twee
symbolische bronnen, de onrust van
een vage identiteit en de daarmee
gepaard gaande twijfels en nood
aan affirmatie, de uitbarstingen van
geweld konden verklaren die ik
tijdens
mijn
verblijf
heb
meegemaakt. Twijfels over de
grenzen
van
het
seculiere
bijvoorbeeld; waar mag het
islamitische zich mengen, en vice
versa. ‘Hetzelfde syndroom dat het
Midden-Oosten verziekt’ meende
ik. Ondertussen ervaar en besef ik
dat de Turken een andere wending
hebben genomen, die langzaamaan
de kuur van het syndroom wordt.
De twijfels en onrust van deze vage
identiteit hebben er voor gezorgd
dat een deel van die ene groep die
“ Op vrijdag zit niet (alleen) de Moslim in de moskee, maar
geen formattering van de culturele
vooralheeft
de Turk.
Identiteitsvorming
zo van onderuit
identiteit
gehad,
in zijn van dewordt
hedendaagse
islamitische
doorgevoerd.
Pas op dergelijke
momentenwordt
wordt duidelijk
identiteit
werd bevestigd
en deze filosofie:
Gods wilhoein
andersZo
Turkije
is dan
haar gemedieerd
buurlanden.
” regels en
zelf ging veel
versterken.
heb je
essentie
door
bijvoorbeeld de gemeenschap van instituties? Of moet men God
imams in Istanbul, Ankara en beschouwen
als
Absolute
Kapadokya die
tweewekelijks creativiteit en is onze – zuivere –
samenkomen en bespreken wat er creativiteit dan een gerechtvaardigd
in hun buurt niet zo goed is. middel in de opbouw van, en het
Waardoor
afdingen
op
de overleven in een maatschappij?
groentemarkt in Besiktas op vrijdag Khomeni en de groene revolutie
zoveel effectiever werd, net omdat zijn duidelijk geïnspireerd door de
de vrijdagspreek over eerlijkheid in eerste optie, terwijl de Turkse
handelen ging. Waardoor enkele gemeenschap meer en meer de
families in üsküdar een buurteten nadruk begint te leggen op de idee
organiseerden, nadat de plaatselijke dat de wil van God op aarde door
imams de nadruk legden op de de
umma
(de
islamitische
broederschap die niet uit het oog gemeenschap) wordt betuigd. Een
verloren mocht worden. Op vrijdag statisch politiek-sociaal apparaat
zit niet (alleen) de Moslim in de kan dus niet boven de umma staan
moskee, maar vooral de Turk. zoals dat in Iran gebeurt. De umma
Identiteitsvorming wordt zo van is genoodzaakt dynamisch –
onderuit doorgevoerd. Pas op creatief- te blijven door de continue
dergelijke
momenten
wordt verandering van haar leden. Niet
duidelijk hoe veel anders Turkije is het individu wordt er benadrukt,
dan haar buurlanden.
maar het deel-zijn van een
Velen in de moslimwereld kijken onvoorwaardelijk organisch geheel.
dan ook naar Turkije als een
voorbeeld en als een straal van De algemene vooronderstelling dat
hoop voor de toekomst, maar de Turken ons helemaal vreemd
blijven sceptisch tegenover het zijn gaat niet op, al blijft Turkije
nationalistische element. In ieder inderdaad een brug naar het Oosten.
geval is Turkije meer een Maar, we mogen niet vergeten dat
moslimland dan Iran, Sudan en de dit ook een handreiking naar
meeste Islamitische staten.
Europa is. De immer voortdurende
Wat zich in Turkije afspeelt is een creatieve verzoening van westerse
beginnend constructief denken over modellen met het Oosters denken
een antwoord op de centrale vraag
die zich in Turkije afspeelt kan
weleens een beter inzicht brengen
op typisch westerse aandoeningen
als cultuurpessimisme en het
verdriet van het individu.
“ Wordt Gods wil in essentie gemedieerd door regels
en instituties? Of moet men God beschouwen als
Absolute creativiteit en is onze – zuivere –
creativiteit dan een gerechtvaardigd middel in de
opbouw van, en het overleven in een maatschappij?”
Zakaria El Houbba
30
Een onschuldig treinritje
Of: hoe Erving Goffman aan z’n ‘frame analysis’ kwam.
door de drukte in de trein –
ingenomen door een verlegen doch
pienter ogend persoon.
Een filosoof, dat is een mens die
voortdurend ongewone dingen
beleeft, ziet, hoort, vreest,
hoopt, droomt; die door zijn
eigen gedachten wordt getroffen
als door iets wat van buiten,
van boven en van beneden komt,
als door voor hem typische
gebeurtenissen en bliksems.”
Nietzsche, Jenszeits von Gut
und Böse, (§ 292)
Ik neem al eens, zoals het gros van
de Leuvense studenten, de trein om
me te verplaatsen. Woon- en
studieverkeer zou een gepaste
benaming zijn voor dit fenomeen.
Vaak gebeurt dit met vriendjes en
vriendinnetjes van facebooktype,
kennissen dus. Meestal doe ik dit
met een viertal studenten die niet
enkel
als
facebookvriendjes
gecategoriseerd kunnen worden,
maar dat doet er niet toe… Op een
keer waren we slechts met z’n
gedrieën, wat maakt dat er een
potentiële indringer zich kan
aandienen voor het gespreksframe
dat er tijdens de rit ontwikkeld
werd. Iedereen weet namelijk dat
de treinzitjes in tweede klasse per
vier ingebouwd zijn. En ja hoor,
het vierde zitje werd – onder meer
Tot zo ver ontwikkelden zich geen
problemen. Hij zat daar, stil,
anoniem,… kortom, hij was slechts
een object dat het zitcomfort licht
belemmerde. Omdat ik onderweg
was met twee vrouwen zou het
gesprek ook voortkabbelen zonder
toevoegingen van mezelf. Dat gaf
me enige ruimte toe te kijken, en
als sociosoof – ik bevind me in een
ambigue situatie – duurt het nooit
lang vooraleer ik de sociale situatie
een beetje uitdaag, en langzaam
intervenieer.
Enkele
kleine,
subtiele tussenkomsten maakten
dat de onbekende zo onopgemerkt
mogelijk aan het meeluisteren was.
Een
interessant
onderwerp
aanbrengen hielp, alsook de
(on)betrokken persoon aan te
kijken. Eerste reactie: wegkijken!
Een moment later: klein onzeker
lachje omdat hij zich lichtjes
betrapt voelde.
Tot zover hadden m’n twee
vrouwelijke reisgezellen nog niets
door,
daar
mocht
stilaan
verandering in komen door de
anoniemeling te laten participeren
in het gesprek. Dit heb je natuurlijk
wat minder goed in de hand. Er
bestaan namelijk ook zeer verlegen
personen,
die
zelfs
onder
bedreiging
van
een
stroomstootwapen niets zeggen –
noem ze Noord-Koreanen, zo u
wil. Ik had echter al vlug door dat
er potentieel
proefpersoon.
zat
in
m’n
Geluk heb je nodig: één van de
reisgezellen studeert rechten en
onze onbekende, anoniemeling
bleek te werken voor een
vereniging voor natuur en bos, zo
vertelde hij ons. Hij kwam vaak in
contact met ruziënde jagers, die
juridische procedures gebruiken
zoals ze bij LOKO zwieren met
moties van wantrouwen en
ontslagbrieven. Hij drong ons
frame binnen, dat moeten we
hebben!
Daar
wordt
het
interessant!
Silence ain’t always easy
Hierna volgt er echter een stilte,
één die ongemakkelijk is. Het is
die stilte, die ongemakkelijkheid
die me intrigeert. Dáár gebeurt iets
dat sociologisch, maar ook
filosofisch, interessant is. Vaak
ontdek
je
vanuit
een
onrustwekkend gevoel ‘dat er iets
niet klopt’, in tegenstelling tot hoe
het er normaal gezien aan toegaat,
hoe ‘het hoort’. Zo bestudeerde
Freud,
in
tegenstelling
tot
Aristoteles, ‘zieke’ gevallen van
seksualiteit om te achterhalen hoe
het ‘normaal gezien’ aan toegaat
en onderzoeken sociologen die een
kwalitatieve methode hanteren
vaak extreme, deviante gevallen
om uitspraken te kunnen doen over
‘het normale’.
Maar wat leert die stilte ons? Dat
we door de gerichtheid in o.a. een
31
gesprek een kader creëren, een
frame zou Goffman het noemen.
Dit frame kan gezien worden als
een kooi waarin je relatief
makkelijk binnendringt. Het was
niet al te moeilijk ‘de vreemde’
binnen te laten treden. Hierdoor
verbreedt de aandacht, verbreedt
het
frame,
de
kooi.
De
ongemakkelijke stilte wijst erop
dat we onze verbrede aandacht niet
opnieuw kunnen/durven toespitsen
naar het ‘originele’ onderonsje om
de nieuwe gesprekspartner geen
onrecht aan te doen. Hij eist
aangehoord te worden zonder het
te vragen. Hierbij kan de vraag
gesteld worden of hij óf het door
ons gecreëerde (interpretatie)kader
de eis stelt.
Soms treden we, springen we zelfs
bijna, plots en onverwacht uit de
leefwereld, terwijl we er midden in
zitten. Dát is sociale observatie.
Een
sociologisch-filosofische
theorie ontstaat niet (geheel) uit
zwaar studiewerk achter een
bureau, maar in de alledaagse
leefwereld, in het sociale systeem.
En zo moet Goffman het licht
gezien hebben, na nachten wakker
gelegen te hebben van zulke
situaties die ‘niet verliepen zoals
het hoort’.
Gert Meyers
Banken, crisissen en het
vermaledijde kapitalisme
Een spook waart door Europa het spook van de bankencrisis.
Alle machten van het oude
Europa en het nieuwe Amerika
hebben zich tot een heilige
drijfjacht tegen dit spook
verbonden; Obama en Merkel,
Van Rompuy en Barroso, Franse
radicalen
en
Duitse
politiemannen.
De
analyse
is
eenvoudig.
Hebberige
bankiers
hebben
massaal
gespeculeerd
en
gefraudeerd en daardoor heel wat
banken en verzekeraars in de
problemen gebracht. Om te
vermijden dat heel het financieel
systeem daardoor in elkaar stort en
de ‘echte’ economie met zich
meesleurt hebben overheden overal
ter wereld massaal veel geld in die
banken en die economie gepompt.
Samen met de economische crisis
krijgt de bevolking dan ook nog
eens snoeiharde besparingen te
verduren om al dat geld dat naar de
redding van de banken is gevloeid
te
betalen.
Tienduizenden
ambtenaren worden ontslagen, de
sociale uitkeringen gaan omlaag en
worden ingeperkt, subsidies voor
wetenschap en cultuur moeten
eraan geloven, de pensioenleeftijd
én de belastingen gaan omhoog.
Wraakroepend. Hemeltergend.
PS. De schrijver is niet
verantwoordelijk voor conceptuele
verdoezeling!
Het kapitalisme heeft eens te meer
gefaald en de overheid moet, op
kosten van de gewone man, eens te
meer het boeltje redden. Uw bloed
begint op kookpunt te komen.
Maar ghostbusters aller landen,
vooraleer ge u verenigt in een
strijd tegen dit onmenselijke
kapitalisme, gedenk de wijze
woorden van Cromwell – I beseech
you, in the bowels of Christ, think
it possible you may be mistaken.
Grote filosofen hebben in twijfel
getrokken of ze er wel zeker van
kunnen zijn dat niet heel de wereld
een illusie is. Aangezien uw
capaciteiten
tot
methodische
twijfel
zeker
niet
moeten
onderdoen voor die van Descartes
is dat Cromwell-citaat ongetwijfeld
geen vergeefs verzoek. Cromwell
was trouwens maar drie jaar jonger
dan Descartes, al is dat natuurlijk
een
compleet
irrelevante
opmerking.
Laten we beginnen met de feiten.
Euro’s en dollars zijn geen creaties
van het kapitalisme. Het is
overheidspapier. Kijkt u het gerust
even na (indien uw portefeuille dat
toelaat). Banken zijn geen normale
bedrijven op een vrije markt. Elke
bank
is
de
facto
een
onderaanneming van de Centrale
Bank, zijnde de Federal Reserve of
de ECB of wie dan ook. De
Centrale
Bank
is
een
overheidsinstelling. Van de tien
maatregelen die Karl Marx
voorstelde in zijn Communistisch
Manifest
leest
nummer
5:
“Centralisatie van het krediet in
handen van de staat door middel
van een nationale bank met
staatskapitaal
en
uitsluitend
monopolie.” Dat is de facto de
realiteit. Van de overige 9
programmapunten
van
het
communistisch manifest zijn er in
32
onze ‘kapitalistische maatschappij’
trouwens nog 4 andere volledig of
grotendeels gerealiseerd, maar dat
is voor een andere gelegenheid.
Als nu blijkt, beste lezer, dat deze
economische crisis begonnen is als
een financiële crisis, binnen
bedrijven die als ‘onderaannemers’
van de Centrale (overheids)Bank
werken, die opereren in een sector
waar de overheid bovendien een
absoluut monopolie heeft op de
productie van de goederen (de
uitgifte van geld), is het dan niet
minstens aangewezen om ook eens
te onderzoeken of ‘de overheid’
hier misschien de hoofdschuldige
is, in plaats van ‘het kapitalisme’?
En dan heb ik het niet over het
onderzoeken van de vraag of de
overheid in de fout is gegaan door
‘te weinig’ te controleren of ‘te
laks’ te reguleren. Dan heb ik het
over de vraag of de overheid niet
in de fout is gegaan door überhaupt
te interveniëren.
Indien u oprecht bezorgd bent om
een duurzame economisch systeem
en een rechtvaardige samenleving
– en een open, kritische geest hebt
– ben ik er vast van overtuigd dat u
niet ontkennend op die vraag zal
antwoorden. Het was opnieuw
onze goede vriend Marx die
beweerde dat filosofen de wereld
alleen
anders
hebben
geïnterpreteerd, maar dat het er op
aankomt hem te veranderen. Ik ben
het (wat dat betreft) met hem eens,
maar de wereld willen veranderen
brengt volgens mij wel een
Kantiaanse
hypothetische
imperatief met zich mee om die
wereld éérst zo goed mogelijk te
begrijpen. Kwestie van in ons
wereldverbeterenthousiasme niet
meer brokken te maken dan te
lijmen. Laat ik u enkele
vrijblijvende suggesties geven van
hoe u dat onderzoek zou kunnen
voeren.
Als we een probleem in de
toekomst willen vermijden moeten
we eerst weten wat er precies is
verkeerd gelopen. Daarbij is het
aangewezen een onderscheid te
maken tussen de oorzaak van een
probleem en de aanleiding ervan.
De oorzaak van een probleem is
dat wat het probleem structureel
mogelijk maakt. De aanleiding is
dat wat het probleem concreet
“ Heeft de overheid
de kredietcrisis niet
mede veroorzaakt
door überhaupt te
interveniëren? ”
daar goed geld op verdiend. Stoute,
hebzuchtige vrije markt. Te
noteren valt dat de Amerikaanse
“Community Reinvestment Act” –
overheidsbeleid geïnspireerd door
de nobele motieven om ‘gelijke
kansen’ te creëren op de
vastgoedmarkt – ervoor gezorgd
heeft dat al die rommelhypotheken
überhaupt zo massaal aangemaakt
werden. Te noteren valt ook dat
Alan Greenspan van de Federal
Reserve in de eerste plaats
massaal
veel
geld
heeft
aangemaakt om het barsten van de
dotcom-bubbel destijds tegen te
gaan. Te noteren valt ook dat zijn
opvolger Ben Bernanke nu krak
hetzelfde heeft gedaan.
heeft geactualiseerd. Met een
beetje fantasie en filosofische
goede wil kan u dat misschien wel
uitbreiden naar een Aristotelisch
vier-oorzaken
schema.
Een
vermelding in het dankwoord
volstaat dan wat mij betreft. Als
we enkel verhinderen dat de
aanleiding zich nog eens voordoet
is het slechts een kwestie van tijd
vooraleer
een
ander
type
aanleiding in combinatie met
dezelfde
structurele
oorzaak
opnieuw
een
probleem
voortbrengt. Daarentegen is het
aanpa kken van de oorzaak
voldoende
om
dergelijke
problemen in de toekomst te
vermijden, wat voor aanleidingen
zich ook zouden voordoen.
De oorzaak van de crisis is echter
een ander paar mouwen. Waarom
is het financieel en monetair
systeem in godsnaam zo instabiel
dat daardoor een wereldwijde
crisis is ontstaan die al lang geen
verband meer heeft met die
Amerikaanse hypotheken? Het
korte antwoord is dat dat systeem
een reus op lemen voeten is die aan
een stevige stoot genoeg heeft om
in een vicieuze cirkel van
toenemende instabiliteit terecht te
komen. Dat, gecombineerd met het
feit dat heel wat overheden enorme
schulden
én
verplichtingen
(lees:bv. de pensioenen) hebben
waarvoor ze leningen moeten
aangaan op de financiële markten,
zorgen voor de ‘sociale slachting’
die nu gaande is in Griekenland,
Engeland, Ierland en Portugal – en
ook ons eigen landje begint onder
druk te komen.
De aanleiding van de huidige crisis
is vrij goed bekend. Risicovolle
(‘subprime’) hypotheken werden
vakkundig verpakt, verzekerd, en
doorverkocht binnen het globale
financiële systeem van banken,
verzekeraars, beleggingsfondsen,
etc. Banken belust op winst hebben
De lemen voeten van die reus
bestaan uit de aard van ons huidige
geldsysteem. De meeste mensen
denken dat geld ‘iets’ is. Dat is niet
zo. Of toch vandaag de dag niet.
Geld is nu grotendeels ‘niets’. Dat
is natuurlijk een groot geheim want
mensen gaan niet graag werken
33
voor ‘niets’ en ze hebben niet
graag ‘niets’ op hun spaarrekening.
Als er dan plots een beetje ‘iets’
verdwijnt (door de subprime crisis
bv.) dan kan het ‘niets’ de
bovenhand halen op het ‘iets’.
Overheden en centrale banken
moeten dan heel veel moeite doen
om ‘iets’ bij te drukken in de hoop
dat ze daarmee de grote bubbel
‘niets’ opnieuw kunnen omhullen
met ‘iets’ zodat alles weer verder
kan gaan omdat iedereen denkt dat
die grote bubbel ‘niets’ eigenlijk
een hele berg ‘iets’ is.
Het loskoppelen van het ‘niets’
(‘geld’ als dusdanig) van dat ‘iets’
(goud, zilver, schelpen, koeien,
zout, bankbiljetten, …) is in eerste
instantie
gebeurd
door
het
geleidelijk aan invoeren van fiatgeld.
Bijvoorbeeld
doordat
overheden begonnen te knoeien
met de nominale versus de reële
waarde van munten, om zo een
extra vorm van belasting te kunnen
heffen. Daarna is dat ‘niets’ nog
eens exponentieel toegenomen
door het invoeren van fractioneel
reserve bankieren – wat er
op neer komt dat geld ‘uit
het
niets’
wordt
aangemaakt. Dat banken en
overheden dat systeem
interessant vinden is vrij
evident. Als iedereen dat
‘iets’ nodig heeft, en jij
bent de enige die dat ‘iets’
mag aanmaken ‘uit het
niets’, dan zit je in een
goede
positie.
De
historische link tussen
oorlogen die gefinancierd
moeten worden (waar je
heel veel ‘iets’ voor nodig
hebt, zoals soldaten en
wapens enzo), en de
toename van dat ‘niets’ is dan ook
bijzonder interessant.
De grootste filosoof in verband
met de huidige crisis is dan ook
ongetwijfeld Martin Heidegger –
Das Nichts nichtet. Dat ‘niets’ in
het financieel systeem ‘vernietigt’
heel wat welvaart. Zelfs Geert
Hoste weet dat: “Zal ik u de
bankcrisis uitleggen? De banken
hebben met ons geld geld
gecreëerd dat niet bestaat. Het
probleem is dat dat geld, dat niet
bestaat, nu wel verdwenen is.” Dat
is de metafysische essentie, maar
daar koop je vrij weinig mee wat
praktisch begrip betreft – zelfs
Kant zei dat al die grote
metafysische systemen geen fluit
waard zijn als je er uiteindelijk ‘de
mensheid’ niet mee kan dienen.
Hume zei trouwens hetzelfde –
Indulge your passion for science
[…] but let your science be human,
and such as may have a direct
reference to action and society –
dus laten we dat advies maar
opvolgen.
Als ik echter in dit korte artikel
‘heel het probleem’ zou proberen
uitleggen zou ik daar grandioos in
mislukken omdat u mij – terecht –
toch niet op basis van die paar
paragrafen zou geloven. Dit is dus
een doe-het-zelf-artikel. Zoek zelf
op wat fiat-geld is, fractioneel
reserve bankieren, Gresham’s wet,
de structuur van bankbalansen, de
geschiedenis van de centrale bank,
inflatie en deflatie, etc. Sapere
aude! Als economen dat kunnen,
dan kan u dat toch ook!
Maar wellicht ontdekt u dan ook
dat de economische wetenschap en
haar
methodologische
en
metafysische vooronderstellingen
momenteel een rommelboeltje zijn
waarin ondermeer het positivisme
nog hoogtij viert. Als economie de
‘koningin’
van
de
sociale
wetenschappen is dan toont de
huidige crisis wel aan dat ze
bijzonder weinig kleren aanheeft –
waarmee ik de mannelijke
filosofen onder u niét subliminaal
probeer aan te zetten om
economische methodologie te gaan
bestuderen. Integendeel, ik wil dat
zeer rationeel aanpakken. De
sociale wetenschappen vallen nu
nog steeds ten prooi aan
ideologische
twistappels
en
intellectuele modeverschijnselen,
juist omwille van hun grote
intellectuele
impact
op
de
(de)legitimatie van economisch
beleid. De huidige crisis is voor
sommigen het bewijs van het grote
gelijk van Keynes, of van
Marx, of van Friedman,
of van Hayek. Denkers
die stuk voor stuk een
fundamenteel
verschillende
visie
hadden op de aard van
mens en samenleving.
Minstens drie van die vier
zitten grondig fout, maar
de
economische
wetenschap is er (behalve
wat Marx betreft) nog
steeds niet over uit.
Daarom stel ik voor om
ons nu niet te storten op
verhitte
ideologische
discussies over ‘de staat’ versus
‘de markt’ – waarbij ‘de banken’
dus zeker niet tot het kamp van ‘de
markt’ behoren. Ik stel voor om
ons ook niet te storten op
34
populistische debatten over wie ‘de
crisis’ moet betalen – waarbij je
trouwens best economisch wat
verder denkt dan enkel het ‘arm
versus rijk’ onderscheid. Ik stel
voor – aan u, hooggeachte
filosofiestudent aan het HIW – om
de filosofische fundamenten uit te
bouwen van een degelijke sociale
wetenschap die ons ‘jenseits von
Linke und Rechte’ kan brengen,
voorbij de ideologieën. Dan is het
misschien eindelijk mogelijk om
uit te maken of we naar Keynes,
Friedman, Hayek of iemand anders
moeten luisteren om uit dit soort
crisissen te geraken.
Door de aard van de menselijke
vrijheid (én de Zondeval, niet te
vergeten) zal de politieke en
economische realiteit wellicht
nooit die van het Aards Paradijs
evenaren. Maar misschien is het
dan wél mogelijk dat minstens de
mensen ‘van goede wille’ aller
lande, die oprecht voor een
rechtvaardige
en
welvarende
samenleving ten strijde willen
trekken, aan dezelfde kar duwen.
Of aan hetzelfde zeel trekken,
mocht u dat liever doen.
Michaël Bauwens
Wenst u fijne
kerstdagen
en een
prettige
blok !
35
Het HIW is een bakermat van nieuwe gezegden, fantastische uitspraken en schitterende oneliners. In deze
rubriek serveren we u enkele van de uitspraken van onze proffen en assistenten die getuigen van puur
intellect. Hier zijn de citaten a gogo!
DE BLOCK
DESMOND
MOYAERT
Weinig dingen zijn zo grappig als
uitwerpselen.
Hegel was the alpha
philosopher of his time.
male
Begin niet te leuteren dat god van
christendom ook barmhartig is.
Wie heeft er al seks gehad om
kinderen te krijgen? Ik, en ik raad
jullie aan dit niet te doen.
Fuck off! I don’t want to be a
piece of dead plastic!
Mijn genot aan het lesgeven is
béter dat het genot bij het zuipen.
Geweldig!
Ook al ziet het er geweldig lekker
uit, eet nooit uitwerpselen of wees
daar matig in.
Genuanceerder dan dit wordt het
niet.
Who cares about the good?
There’s something very sexy
about evil!
Ordinary people don’t talk like
Kant.
Kant is not a partypooper in that
sense.
BURMS
Mei ’68, dat was gewoon
carnaval, een groot feest.
Hoe komt het dat ik hier in aula
sta? Omdat ik verplicht wordt.
Eigenlijk wil ik een boterham
nemen en in bed blijven liggen.
Gevolg: Sexueel genot is een
triestige bedoening
Laten we het even hebben over
die tijden waarin de vrouwen
geen macht hadden. Alle tijden
dus… Behalve misschien de onze.
Al iemand horen klagen over
transparantie? Het is niet goed.
Het doet veel mensen huilen,
maar er is niets aan te doen.
36