Perfectum aandoen deed aan deden aan (hebben) aangedaan

Download Report

Transcript Perfectum aandoen deed aan deden aan (hebben) aangedaan

Imperfectum
意味
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
aandoen
aankomen
afwassen
bakken
beginnen
begrijpen
behangen
bewegen
bezoeken
bijten
blazen
blijven
breken
brengen
denken
doen
dragen
drinken
eten
gaan
genezen
geven
gieten
hangen
hebben
helpen
houden
inbreken
innemen
kiezen
kijken
klimmen
komen
kopen
krijgen
kunnen
lachen
laten
lezen
liggen
lopen
meegaan
meenemen
moeten
mogen
onderzoeken
ontbijten
opstaan
oversteken
overvallen
rijden
過去単数
deed aan
到着する
kwam aan
洗い流す
waste af
焼く
bakte
始める
begon
理解する
begreep
飾る、壁紙を張る
behing
動く
bewoog
訪問する
bezocht
噛む
beet
息を吹く
blies
留まる、滞在する
bleef
壊れる
brak
持ってくる
bracht
考える
dacht
~をする
deed
着る
droeg
飲む
dronk
食べる
at
行く
ging
治癒する
genas
与える
gaf
注ぐ
goot
掛ける
hing
持つ
had
助ける
hielp
維持する
hield
押し入る、家宅侵入する brak in
積み込む、集める
nam in
選ぶ
koos
見る
keek
登る、上昇する
klom
来る
kwam
買う
kocht
手に入れる
kreeg
~出来る
kon
笑う
lachte
~させる
liet
読む
las
横たわる
lag
歩く、走る
liep
一緒に行く
ging mee
取る
nam mee
~しなければならない moest
~してよい
mocht
調査する
onderzocht
朝食をとる
ontbeet
起きる
stond op
横切る、渡る
stak over
襲撃する、奇襲する
overviel
乗る
reed
身に着ける
過去複数
deden aan
kwamen aan
wasten af
bakten
bogonnen
begrepen
behingen
bewogen
bezochten
beten
bliezen
bleven
braken
brachten
dachten
deden
droegen
dronken
aten
gingen
genazen
gaven
goten
hingen
hadden
hielpen
hielden
braken in
namen in
kozen
keken
klommen
kwamen
kochten
kregen
konden
lachten
lieten
lazen
lagen
liepen
gingen mee
namen mee
moesten
mochten
onderzochten
ontbeten
stonden op
staken over
overvielen
reden
Perfectum
過去完了形
(hebben) aangedaan
(zijn) aangekomen
(hebben) afgewassen
(hebben) gebakken
(zijn) begonnen
(hebben) begrepen
(hebben) behangen
(hebben) bewogen
(hebben) bezocht
(henbben) gebeten
(hebben) geblazen
(zijn) gebleven
(hebben) gebroken
(hebben) gebracht
(hebben) gedacht
(hebben) gedaan
(hebben) gedragen
(hebben) gedronken
(hebben) gegeten
(zijn) gegaan
(hebben) genezen
(hebben) gegeven
(hebben) gegoten
(hebben) gehangen
(hebben) gehad
(hebben) heholpen
(hebben) gehouden
(hebben) ingebroken
(hebben) ingenomen
(hebben) gekozen
(hebben) gekeken
(hebben) geklommen
(zijn) gekomen
(hebben)gekocht
(hebben) gekregen
(hebben) gekund
(hebben) gelachen
(hebben) gelaten
(hebben) gelezen
(hebben) gelegen
(hebben/zijn) gelopen
(zijn) meegegaan
(hebben) meegenomen
(hebben) gemoeten
(heben) gemogen
(hebben) onderzocht
(hebben) ontbeten
(zijn) opgestaan
(zijn) overgestoken
(hebben) overvallen
(hebben/zijn) gereden
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
roepen
scheiden
schijnen
schrijven
slapen
sluiten
snijden
spreken
springen
staan
steken
stelen
sterven
stijgen
strijken
treffen
trekken
uitdoen
uitgaan
uitsteken
uittrekken
vallen
varen
verbieden
vergeten
verkopen
verliezen
verstaan
vertrekken
vervangen
vinden
vliegen
voorkomen
vragen
vriezen
wassen
wegen
wijzen
willen
winnen
worden
zeggen
zien
zijn
zingen
zitten
zoeken
zullen
zwemmen
riep
scheidde
光る、輝く、
de zon scheen
書く
schreef
寝る
sliep
閉める
sloot
切る
sneed
話す
sprak
弾む、跳ねる
sprong
立つ、立っている
stond
刺す、行き詰まる
stak
盗む
stal
死ぬ、滅びる
stierf
上がる
steeg
アイロンをかける
streek
当てる、命中する
trof
引く、引っ張る
trok
脱ぐ、スイッチを切る deed uit
外へ出る、出ていく
ging uit
伸ばす、突き出す
stak uit
脱ぐ、引き抜く
trok uit
落ちる、転ぶ
viel
(船などに)乗る
voer
禁止する
verbood
忘れる
vergat
売る
verkocht
失う,負ける
verloor
理解する
verstond
出発する
vertrok
とって代わる
verving
見つける、出くわす
vond
飛ぶ、空輸する
vloog
先に出る
voorkwam
質問する
vroeg
凍る
het vroor
洗う
waste
重さをはかる
woog
示す、指示する
wees
~したい
wou/wilde
勝つ
won
~になる
werd
言う
zei
見る
zag
存在する(英語のbe動詞) was
歌う
zong
座っている
zat
探す
zocht
(未来を表す助動詞)
zou
泳ぐ
zwom
叫ぶ
分ける、隔てる
riepen
scheidden
schreven
sliepen
sloten
sneden
spraken
sprongen
stonden
staken
stalen
stierven
stegen
streken
troffen
trokken
deden uit
gingen uit
staken uit
trokken uit
vielen
voeren
verboden
vergaten
verkochten
verloren
verstonden
vertrokken
vervingen
vonden
vlogen
voorkwamen
vroegen
wasten
wogen
wezen
wilden
wonnen
werden
zeiden
zagen
waren
zongen
zaten
zochten
zouden
zwommen
(hebben) geroepen
(zijn) gescheiden
de zon heeft geschenen
(hebben) geschreven
(hebben) geslapen
(hebben) gesloten
(hebben) gesneden
(hebben) gesproken
(hebben) gesprongen
(hebben) gestaan
(hebben) gestoken
(hebben) gestolen
(zijn) gestorven
(zijn) gestegen
(hebben) gestreken
(hebben) getroffen
(hebben) getrokken
(hebben) uitgedaan
(zijn) uitgegaan
(hebben) uitgestoken
(hebben)uitgetrokken
(zijn) gevallen
(hebben/zijn) gevaren
(hebben) verboden
(hebben/zijn) vergeten
(hebben) verkocht
(hebben) verloren
(hebben) verstaan
(zijn) vertrokken
(hebben) vervangen
(hebben) gevonden
(hebben/zijn) gevlogen
(hebben) voorkomen
(hebben) gevraagd
het heeft gevroren
(hebben) gewassen
(hebben) gewogen
(hebben) gewezen
(hebben) gewild
(hebben) gewonnen
(zijn) geworden
(hebben) gezegd
(hebben) gezien
(zijn) geweest
(hebben) gezongen
(hebben) gezeten
(hebben) gezocht
願望、助言、丁寧なお願いの際に使われる。
(hebben/zijn)gezwommen