Klimaat in varkensstallen in het tussenseizoen

Download Report

Transcript Klimaat in varkensstallen in het tussenseizoen

Stallenbouw

Klimaat in varkensstallen in het tussenseizoen

De overgang van winter naar zomer gaat gepaard met sterk wisselende buitentemperaturen. Het is belangrijk extra aandacht te besteden aan een goede verluchting. Pas vanaf een buitentemperatuur van 15 °C moeten we overgaan naar ‘zomerregeling’.

Hierna volgen enkele tips om de verluchting goed in de hand te houden.

Mogelijke klimaatinstellingen van de regelaar (temperatuur, minimum- en maximumventilatie)

Dekstal Drachtstal Kraamstal voor werpen bij werpen, spenen na werpen: begin na werpen: einde Biggen 7 kg 15 kg 22 kg 35 kg Varkens 20 kg 50 kg 80 kg 110 kg Temperatuur °C 22 20-21 20 24 21 21 28-30 26 24 23 25 (bij opzet) 23 23 23-22

Ventilatie m³/h/dier

Plafond, ventielen Min Max Kanaal, combi, deur Min Max 30 30 150 150 20 20 120 120 30 30 30 50 3 6 8 10 8 15 20 25 200 200 200 250 7 15 20 35 30 50 80 80 30 30 30 50 2 4 6 8 6 12 15 15 160 200 200 200 7 15 20 35 20 40 60 60 In het tussenseizoen houden we de maximumwaarde best nog op 50%. De bandbreedte kan nog altijd 1 °C hoger ingesteld worden.

Minimumventilatie

In het tussenseizoen is het van belang dat er ´s nachts ‘op minimum’ wordt geventileerd, omdat de buitentemperaturen nog laag kunnen zijn. Het is belangrijk dat de minimumventilatie juist is afgesteld om geen koude luchtval bij de dieren te krijgen. Een goede minimuminstelling is deze waarbij ‘s nachts de temperatuurstreefwaarde bereikt wordt. Gebruik zoveel mogelijk het diafragma: eventueel overdag iets opentrekken indien er geen automatisch diafragma aanwezig is. Bij een te hoog ingesteld minimum zal de binnentemperatuur ´s nachts onder de gewenste temperatuur zakken. Bij een te laag ingesteld minimum zal de luchtvochtigheid toenemen. Dit is niet voordelig voor de dieren.

Tocht: vermijd hoge luchtsnelheden bij koude en ‘s nachts

Indien de lucht te snel en te koud binnenkomt (bij te hoge ventilatie, maar ook ‘s nachts als het afkoelt en de ventilatie nog te hoog is), vormt zich tocht. Varkens kunnen dit niet verdragen. Tocht leidt tot hoest. 11

Stallenbouw

12 Ook een temperatuurverschil van 4 °C gedurende enkele uren kan leiden tot hoest. Beperk dus de ventilatie als het afkoelt en opwarmt. Verhoog de bandbreedte; beperk het maximum.

Maar zelfs bij goed ingestelde ventilatie en luchtinlaat kan er tocht voorkomen. In het tussenseizoen is er immers nog dikwijls veel wind. De kracht van de wind kan zich doorzetten via het luchtinlaatsysteem tot in de afdeling. Dit komt zeker voor bij kanaalventilatie en combi-ventilatie. Zorg er dan voor dat de inlaatopening van buiten naar binnen voldoende afgedicht wordt, eventueel met windremmers! De inlaatopeningen van buitenaf moeten in het tussenseizoen nog niet volledig openstaan. De maximale ventilatie wordt immers nog niet gehaald.

Maximumventilatie

Om te vermijden dat er bij het afkoelen of ’s nachts te veel koude lucht aan een te hoge luchtsnelheid in de afdeling binnenkomt, wordt het maximum van de ventilatie ook beperkt in de tussenseizoenen.

Een maximuminstelling van 50 à 60% is aangewezen bij koudere temperaturen. De dieren worden nog voldoende verlucht en het risico op tocht is vermeden. Immers bij overbezetting of bij grote opwarming overdag, is het mogelijk dat ’s avonds en ’s nachts de ventilator te fel blijft doordraaien.

Bandbreedte-compensatie

Om te vermijden dat de ventilatie te lang te hoog blijft doordraaien ‘s avonds, maar ook om een tragere overgang van minimum- naar maximumventilatie te krijgen, is het in de tussenseizoenen aangewezen de bandbreedte nog iets hoger in te stellen (7 à 8 °C bij biggen, tot 6 °C bij vleesvarkens). Bij sommige slimmere regelaars wordt er automatisch een verhoging van de bandbreedte doorgevoerd bij lage en hoge buitentemperaturen. Compensatie bandbreedte - instelling bandbreedte blijft dan op 6 °C.

Gebruik de verwarming

In varkensstallen is er meestal voldoende vloer- en ruimteverwarming aanwezig, maar ze wordt niet of te weinig gebruikt. In tussenseizoenen is vloerverwarming, zeker in kraam- en biggenstallen, nodig en ’s nachts dikwijls ook ruimteverwarming. Koude en grote dag nachtverschillen in temperatuur leiden immers tot ziekte, maar ook tot meer voederverbruik.

Inlaat van buiten naar binnen: niet te groot, gebruik windremmers

De oppervlakte-luchtinlaat van buiten naar binnen moet min. 2 cm²/m³ lucht zijn. Vermijd overdruk en onderdruk. Elk windeffect moet gebufferd worden door windbreeknetten, winddrukkappen en door tussenschotten in de lengterichting (breken windrichting). Een automatische regeling van de luchtinlaat van buitenaf is zeer nuttig, zeker bij kanaalventilatie.

Hou er rekening mee dat er in het tussenseizoen al meer wordt verlucht en de openingen van buitenaf wat groter moeten opengezet worden. Toch is het volledig opentrekken van de inlaatopeningen nog niet nodig en is het gevaarlijk om de wind vrij spel te geven.

Enkele tips voor luchtinlaatsystemen

Æ

Plafondventilatie

Het dichtmaken van het plafond 1 m rondom tegen de muren en boven de gang geeft een beter luchtpatroon. De lucht moet eerst naar de gang toe gedreven worden om daar naar beneden te komen. Let erop dat bij hogere debieten, de lucht nooit direct van het plafond naar beneden komt. Indien nodig moeten er bij hogere debieten extra luchtinlaten voorzien worden.

Æ

Combi-ventilatiesysteem

Zorg dat de lucht perfect in het midden van de gang valt. Een zijdelingse uitstroom van de lucht belandt bij de dieren en is nefast. Zorg ook dat de winddruk zich niet verder zet in de afdeling zelf. Bij rookproeven zie je dan de rook op en af gaan.

Æ

Kanaalventilatie

Zorg ervoor dat de inlaat van buitenaf afgeschermd wordt van de wind. Anders is er kans op een te hoge luchtsnelheid onder de voedergang. Ook hier zie je dan bij rookproeven de rook op en af gaan in de voedergang. Indien je de luchtinlaatopening buiten open zet: eerst openzetten zo ver mogelijk van de muur.

Zowel bij combi-ventilatie als bij kanaalventilatie is het van belang om spleten onder en rond de hokdeuren te vermijden. De lucht valt immers op de gang en kan zich met een grote snelheid door de spleten in het hok zetten, met koudestromen tot gevolg.

Æ

Deurventilatie

De opening in de deur moet min. 2 cm²/m³ lucht groot zijn. Dit betekent meestal dat bij minimumventilatie

Windbreekkap bij inlaatventielen Windremming bij combi-ventilatie Windremming bij kanaalventilatie

de opening in de deur half of volledig open is. Een te kleine opening geeft bij oplopende debieten te hoge luchtsnelheden en luchtval in de roosters achteraan. Bij debieten van 50% ventilatie is het beter dat de deur openstaat. Voor de nacht: deur terug sluiten.

Vermijd overdruk op de deurinlaat (geen opening van buitenaf in de centrale gang tegenover de deur) en onderdruk in de centrale gang (lucht wordt dan van een afdeling naar een andere aangezogen).

Æ

Ventielen, kleppen

De grote moeilijkheid bij wisselende debieten is het bijsturen van de inlaatopening. Dit gebeurt liefst automatisch. Zorg bij koudeperiodes dat de opening van de ventielen of kleppen beperkt blijft tot 0,5 à 1 cm of minder. De binnenkomende lucht moet minimum tegen het plafond blijven tot aan de nok alvorens naar beneden te komen. Een te kleine opening bij hogere debieten zorgt ervoor dat de lucht te snel gaat en botst met de warmtebuffer aan de andere kant van de stal of met de lucht die van de andere kant binnenkomt. Bijpassen van de inlaatopening bij hogere debieten is gewenst en gebeurt liefst automatisch (instelling regeltemperatuur klep = 1 °C hoger dan regeltemperatuur ventilator). De opening van de klep dient vooraf bij verschillende debieten getest en kan dan in een curve in de regelaar worden gestoken.

Nazicht installatie

Na de winter is het nuttig om het hele regelsysteem na te kijken. • Kijk de temperatuurvoelers na op juistheid (eventueel her-ijken) • Kuis de ventilatoren • Kijk het debiet na • Kijk na of er geen valse luchtinlaten zijn (isolatie, deuren) • Voel zelf of er luchtval of koudestromen zijn bij hoger wordende debieten door in de hokken te gaan staan • Bekijk het liggedrag en mestgedrag van de dieren. Dieren die mooi gespreid in het hok liggen voelen zich goed. Mest wordt meestal gemaakt op plaatsen waar er luchtstromen voorkomen.

Jaak Smeers Milieu-adviseur AVEVE Veevoeding

13