PDF inkijkexemplaar

Download Report

Transcript PDF inkijkexemplaar

Ulrike Meinhof
Van protest tot verzet, enige
geschriften
Documentatie Communisme
Eindredactie, vormgeving & boekverzorging: DoCom
2016 Documentatie Communisme
[email protected]
3
Inhoudsopgave
Noodtoestand? Noodtoestand!
Sabels en ketenen
Franz Jozef Strauss - een Duits minister
Wet op de noodtoestand
Noodtoestand
Vakvereniging en leger
Vietnam en Duitsland
Het derde ontwerp
Napalm en pudding
Drie vrienden van Israël
Onteigen Springer
Tegengeweld
Van protest naar verzet
Noodtoestand – klassenstrijd
De vrouwen in de SDS of voor hun eigen zaak
Warenhuisbrandstichting
Sociaaldemocratie en de DKP
Aktenzeichen XY – opgeheven
Iedereen praat over het weer
RAF-acties
Rede van Ulrike over de bevrijding van Andreas
Fragment over structuur
Brieven van Ulrike aan Hanna Krabbe
Brief van Ulrike aan de gevangenen in Hamburg
Uit de discussie in Stammheim begin mei 1976
Delen uit de verklaring van de gevangenen uit de RAF
Discussie hier - begin mei 1976
Geschiedenis van de BRD, van Oud Links (mei 1976)
Naar een andere strategie (eind april 1976)
5
11
18
23
27
31
35
39
43
47
51
55
59
63
67
71
76
81
86
93
97
111
114
119
122
127
142
147
154
Bijlage 1 - Het concept stadsguerrilla
Bijlage 2 – Jan-Carl Raspe over de moord op Ulrike
Bijlage 3 - Ronald Augustin over de moord op Ulrike
Bibliografie
160
192
194
204
4
Noodtoestand? Noodtoestand!1
Duitsland 1960 – een op de drie vergelijkt het met het
Duitsland van 1933; wat 10 jaar geleden als een monsterachtigheid afgewezen had moeten worden, wordt
vandaag al als een beduimelde munt goedkeurend
doorgegeven. Professoren vliegen ‘zoals toen’ uit hun ambt
en waardigheid, militairen staan evenveel in aanzien als politici, sociaaldemocraten zitten in de knoei met compromissen
van hun bestuur en hun eigen oppositie-houding, de
grondwet geldt als manipuleerbaar en te veranderen, de president is opnieuw de boven de partijen staande propagandist
van reactionaire programma’s, het vertrouwen in de
rechterlijke macht is tot een dieptepunt gezakt, en nog is er
geen einde in zicht van die ketting uit het televisieprogramma van het tweede net, een gedenkschrift van de
strijdkrachten, een Lücke-plan2, een Speidel-redevoering3,
van een dienstplichtnovelle en wetsvoorstellen in
ministeriële bureauladen tegen de pers, parlement en de
partijen. Van het ergste onder deze zal hier sprake zijn, van
het ontwerp tot het supplement van de grondwet ‘in geval
van een noodtoestand’. Met de eerste lezing van deze wet in
de Duitse Bondsdag gedurende de laatste dagen van deze
maand, moet de jonge Duitse democratie zijn intrede doen in
een nieuwe fase. De tijd van manipulatie van de grondwet
moet eindigen, beginnen moet de fase van het legale christelijk-democratisch-wapenindustriële stadhouderschap voor
langere tijd. Wij willen niet mee gaan doen in de strijd om art.
48 van de rijksgrondwet van Weimar, of Hitler dankzij of
In januari 1960 diende de minister van Binnenlandse Zaken
Gerhard Schröder (CDU) het ontwerp in voor een
noodtoestandswet. Ulrike Meinhof trekt vergelijkingen met
Bismarcks socialisten en Hitlers machtigingswetten.
2 Het plan, vernoemd naar de minister van Volkshuisvesting Paul
Lücke (CDU), voorzag in de liberalisering van de huren.
3 In deze redevoering eiste de Bundeswehr generaal – en
voormalige Wehrmacht generaal – Hans Speidel atoomwapens voor
het leger.
1
5
ondanks dit artikel twaalf jaar Duits fascisme kon institutionaliseren. In ieder geval was het er en werd er misbruik van
gemaakt en in ieder geval kwam de ‘wet tot opheffing van de
nood van volk en staat’, de machtigingswet, onder beroeping
op dit artikel tot stand, zodat de conservatieve
staatsrechtgeleerde Carl Schmitt zonder zijn bedoeling
cynisch commentaar kon geven: “De Duitse revolutie was
legaal, dat wil zeggen volgens de vroegere grondwet formeel
correct. Deze was het uit discipline en Duitse zin voor
ordening”. Deze ‘Duitse zin voor ordening’, waarop de
hypotheek van 6 miljoen vergaste joden rust en de afschuwelijkste van alle nieuwe ordeningen van Europa, moet nu
weer hernieuwd in werking treden, doordat de
noodtoestandswet - zogenaamd vanwege de orde - de
voorbehouden van de westerse geallieerden volgens art. 5
van het Verdrag van Parijs, ten gunste van de volledige soevereiniteit van de Bondsrepubliek, moet opheffen.4 Slechts als
voorwendsel echter kan dit beroep op het Duitsland-verdrag
worden aanvaard, want deze heeft uitsluitend betrekking daarover waren de interpretators tot aan de bondskanselier
toe het eens bij de ondertekening van het verdrag - op de
bescherming tegen een bedreiging ‘van buiten’ - en wel van
de strijdkrachten, terwijl het voorstel van de regering van de
Bondsrepubliek, ook gevallen van ‘interne crisis’ in
aanmerking neemt, ja, rechtstreeks bevoorrecht. Legio is het
aantal van minister-, kanselier-, en presidentenredevoeringen, waarin sinds het begin van dit jaar voor ‘interne
crisis’ wordt gewaarschuwd en waarin dat, wat daaronder
verstaan moet worden, werd omschreven. Schröder spreekt
openlijk van “politieke stakingen”(Die Welt, 19 januari 1960);
Lübke bezweert: de ‘arbeidsvrede’ als een wezenlijke
grondslag van ons welzijn (Bulletin van de pers- en
informatiedienst van de regering van de Bondsrepubliek, 5
januari 1960); minister van Economische Zaken Ehrhard gaat
zover de ongelooflijke uitspraak te doen: “Dat zijn de
vijanden van het Duitse volk, die aan de neiging van het volk,
Het Verdrag van Parijs stond de BRD beperkte soevereiniteit toe,
onder meer de herbewapening.
4
6
zich in het mateloze te verliezen, tegemoetkomen”, waarmee
niets anders dan eisen voor arbeidstijdverkorting en
loonsverhoging bedoeld is (Bulletin, 31 augustus 1960); Katz,
de vicepresident van het Constitutionele Hof, sprak het het
meest direct uit: “Ik ben er niet zeker van of een totale
metaalarbeidersstaking van vier maanden, zoals de VS deze
pasgeleden doorgemaakt hebben […] door Duitsland als
export- en industrieland zonder crisistoestand verwerkt zou
kunnen worden, of misschien een staking van zo’n omvang
hier niet al een toestand van binnenlandse crisis en van binnenlandse noodtoestand zou kunnen oproepen” (Frankfurter
Allgemeine Zeitung, 4 december 1959). Vakbondsleden als
vijanden van het volk, staking als oproer, loonstrijd als
noodtoestand, dat is de taal van de socialistenwet en van
maart 1933, dat bereikte zijn hoogtepunt in vestingstraf en
concentratiekamp, dat eindigde eens in Versailles en Neurenberg. Het ontwerp zelf echter houdt, naast deze even
waaghalzerige als door duidelijke toekomstpaniek
gedicteerde apologieën, voor zijn toepassing een overvloed
van bepalingen, die zichzelf als plannen tot een staatsgreep
ontmaskeren: over de uitzonderingstoestand wordt door de
Bondsdag met enkelvoudige meerderheid beslist en deze
wordt door de Bondspresident afgekondigd.
“Staan de besluitvorming van de Bondsdag onoverwinnelijke
hindernissen in de weg - de besluitvorming(!), niet het bij
elkaar komen(!) - dan kan bij gevaar in geval van uitstel de
Bondspresident met medeondertekening van de
Bondskanselier de uitzonderingstoestand voorschrijven en
afkondigen. De Bondspresident moet van tevoren de
president van de Bondsdag en van de Bondsraad horen.”
Zonder controle van de wetgevende macht, zonder
medebeslissing van de Bondsraad, ongeacht alle volkssoevereiniteit en zelfstandigheid van de deelstaten kunnen
president en kanselier naar eigen goeddunken, naar
willekeur en stemming de uitzonderingstoestand afkondigen.
“Om een dreigend gevaar voor het voortbestaan of voor de
liberaal-democratische rechtsorde van de Bondsrepubliek of
van een deelstaat af te weren.” Ook het artikel 48 WRV stelde
grondwetten buiten werking, teveel toen, dat heeft intussen
7
al de ronde gedaan. Vanuit Bonn echter gaat men verder, niet
alleen de persoonlijke vrijheid, niet alleen de vrijheid van
meningsuiting, vrijheid van vergadering, het recht om
verenigingen en partijen op te richten, het recht op
eigendom, worden opgeheven, maar ook - en hier begint het
schandaal van het regeringsontwerp pas goed: artikel 5.3 van
de grondwet: vrijheid van kunst en wetenschap, onderzoek
en onderricht; artikel 9.3 van de grondwet: het recht verenigingen te vormen tot handhaving en bevordering van
arbeids- en economische voorwaarden; artikel 11 van de
grondwet: het recht van vrije vestiging in het Bondsgebied
voor alle Duitsers; artikel 12 van de grondwet: het recht
beroep, arbeids- en opleidingsplaats vrij te kiezen, waarin het
verder heet: Niemand mag tot een bepaalde arbeid
gedwongen worden […] vrouwen mogen niet door de wet tot
dienstplicht worden verplicht […] dwangarbeid is slechts bij
gerechtelijk uitgevaardigde vrijheidsberoving toegestaan.
Zoveel had men in Weimar niet geriskeerd: de vakbonden te
verbieden, dwangarbeid in te voeren, vrouwen te monsteren
en te rekruteren. Zoveel werd in Weimar niet vooruit
gepland: de vrijheid van kunst en wetenschap op te heffen,
onderricht en onderzoek gelijk te schakelen. Op welk
tijdsbestek stelt men zich in? Jonge academici in de pas
kunnen niet uit de grond gestampt worden en worden dat
niet voor twee maanden. Staan de universiteitswetten van
1960 in dienst van de voorbereiding van de uitzonderingstoestand voor altijd naar Spaans voorbeeld?
Nieuw in het naoorlogse Duitsland is ook de specifieke
opgave voor de taken van een leger. Waar de
Bundesgrensschutz niet toereikend is voor het herstel van de
binnenlandse orde, zeg: “voor het breken van stakingen, voor
het schieten op de bevolking,” daar komt de politie van de
deelstaten en de gemeenten aan bod, en “voor het geval dat
de politiesterkte niet voldoende is […] mogen ook de
strijdkrachten, waarvan de inschakeling in de noodtoestand,
komend van buitenaf, vanzelfsprekend is in een
noodtoestand, komend van binnenuit, ingezet worden.”
Soldaten tegen arbeiders - soldaten in actie ter bescherming
van de binnenlandse orde - soldaten tegen burgers, is dat
8
nieuw in Duitsland? Nee, nieuw is slechts één ding: zulke
methodes van omgang tussen staatsmacht en volk
democratie te noemen. Eigendom kan geconfisqueerd
worden en verkiezingen naar believen uitgesteld, de
Bondsrepubliek neemt de wetgeving voor de deelstaten over,
de regering kan met uitsluiting van Bondsdag en Bondsraad
wetten uitvaardigen, willekeurige inhoud, willekeurige duur.
De Bondsdag kan weliswaar alle getroffen maatregelen te
allen tijde afschaffen, er staan echter “voor haar besluitvorming onoverwinnelijke hindernissen […].” De cirkel sluit zich,
de democratie is geaborteerd. Winfried Martini, schrijver en
salonfascist, merkt in zijn nieuwste publicatie zeer treffend
op: “De democratie is de staatsvorm van de crisisloosheid”! of
ook wel de “staatsvorm van het optimisme”(Freiheit auf
Abruf, Keulen/Berlijn, 1960, p. 213), en maakt zich dan op
schijnheilig geciviliseerde manier tot woordvoerder van het
regeringsontwerp voor een wet op de noodtoestand. In
plaats van voor instandhouding van de democratie over een
politiek crisisvaste makelij te praten zonder experimenten
als atoombewapening en noodtoestandswetgeving - men
begrijpe de dialectiek -, wordt de crisis uitgelokt, en tot
welzijn van de regering, tot schade voor het volk door terreur
gesaneerd. De kat, al in 1953 uit de zak gelaten (“het einde
van alle zekerheid”) werpt jongen: wat toen democratie als
waagstuk leek, blijkt nu democratie als luxe; wil het volk
anders dan de regering, wordt het afgedankt, als de regering
faalt, wordt het volk afgevoerd naar arbeidskampen, leger en
gevangenis. Kijkt men terug op de ‘normale’ tijden, ziet men
af van twaalf jaar Duits fascisme, dan heeft het wetsontwerp
voor de noodtoestand slechts één voorbeeld: de socialistenwetten van het rijk van Bismarck. Toen echter de Duitse
rijkskanselier vorst Otto von Bismarck in maart 1890 voor de
vierde maal de verlenging van zijn wetten eiste en zijn
plannen voor de afschaffing van het algemeen kiesrecht en
voor de uitschakeling van de Rijksdag aan de keizer
voorlegde, dwong Wilhelm II hem zijn ontslag in te dienen.
Een liquidatie van de revolutie van 1848 scheen zelfs de
monarch, die niet een van de geringste socialistenhaters van
de 19e eeuw was, werkelijkheidsvreemd en daarbij
9
onverdraaglijk, dit echter niet in de laatste plaats daarom,
omdat het de Duitse sociaaldemocratie tijdens haar
twaalfjarig catacombenbestaan gelukt was, zich als oppositie
die niet over het hoofd te zien was, in het spel te handhaven.
Voorbeeldig blijft de verklaring van de sociaaldemocratische
fractie in de Rijksdag op 23 mei 1878 op het ontwerp van een
uitzonderingswet.
Machteloos vocht de Duitse sociaaldemocratie tegen de
socialistenwetten van het rijk van Bismarck, machteloos
tegen de wet ‘tot opheffing van de nood van volk en staat’ in
maart 1933. Noch Liebknecht5, noch Wels6 beschikten in de
Duitse Rijksdag over die blokkerende minderheid, die het
ergste had kunnen verhinderen; over die blokkerende
minderheid, die in handen van de sociaaldemocratie van
1960 over voor- en tegenspoed van de Duitse naoorlogse
democratie kan beslissen.
Het ja aan de grondwet, het ja voor de instandhouding van de
liberaal-democratische rechtsorde van de Bondsrepubliek, is
het nee tegen de noodtoestandswetgeving van de regering
van de Bondsrepubliek.
konkret, nr. 18/1960
Wilhelm Liebknecht: leider van de sociaaldemocratische
Rijksdagfractie tijdens het aannemen van Bismarck’s socialistenwet
(1878).
6 Otto Wels: laatste voorzitter van de sociaaldemocratische
Rijksdagfractie voor het verbod van de SPD (1933).
5
10
Sabels en ketenen
De discussies in de Duitse Bondsdag over de begroting voor
1961 zijn afgesloten. Het is de hoogste begroting van de
Bondsrepubliek, die ooit in Bonn werd aangenomen:
spiegelbeeld van een door het ‘Wirtschaftswunder’
verworven maatschappelijk product, echter ook spiegelbeeld
van eigen historische lasten en twijfelachtige politieke
perspectieven.7 Twee posten vallen op en lijken bijzonder
noemenswaardig: de uitgaven voor de zogenaamde
‘verdedigingsbijdrage van de Bondsrepubliek in het kader
van de Atlantische Gemeenschap (zij bedragen rond 12,5
miljard Duitse Marken) en de uitgaven voor de zogenaamde
lasten met betrekking tot de gevolgen van de oorlog (rond 11
miljard Mark). Beide maken samen 53% van de totale
begroting uit. Het veld van de door deze twee posten
aangegeven Bondsduitse situatie, omvat de afkomst en
toekomst van de weg, die door ons, die tenslotte geen reizigers zonder bagage zijn, gegaan moet worden. Het verleden,
geestelijk evenmin verwerkt als financieel, is bekend of zou
het tenminste moeten zijn, en de belasting, die wij ervoor
moeten betalen, is bepaald door dat, wat onherstelbaar
gebeurd is. Maar naast de belasting van de begroting door
een voorbije oorlog, staat haar belasting voor een nieuwe,
die, zoals de ene kant zegt verhinderd moet worden, of die,
zoals de andere kant zegt, voorbereid wordt. Laten wij dit
propagandistische spook van ongerijmde bewijsvoering
respectievelijk over aan hen die denken en denken te kunnen
denken, de verschrikkelijke vereenvoudigers aan beide
zijden van de Brandenburger Tor, laten wij concreet en grondig vragen: “Wat is het totaal politiek-militaire concept
waarmee de immense hoogte van de zogenaamde
verdedigingsuitgaven, van de relatief grootste post in de
begroting, wordt gestaafd? Laten wij dus de vinger op deze
In het begrotingsplan van de regering voor 1961 maakten de
lasten met betrekking tot de gevolgen van de oorlog en militaire
uitgaven 53% van de hele begroting uit.
7
11
post leggen en vragen: “Hoe komt hij hier? En waar brengt hij
ons heen?” Sinds ongeveer twee maanden speelt Strauss
open kaart. Hij heeft de troef van het sterkste continentale
leger, van het boven de normen vervullen van Solls MC 708
(dat de NATO lidstaten voor atomaire bewapening aanbeval)
en de vooruitbetaling van bewapeningsopdrachten aan
Amerika in de hand en begint met een slag in het naoorlogse
Duitse kaartspel Europa: tot de politieke integratie van de
NATO onder Duitse leiding, tot de militaire overweldiging
van de Duitse democratie onder zijn kanselierschap. Slechts
de niet ongerechtvaardigde scepsis tegenover de
uitvoerbaarheid van dit programma, geeft onze these de
schijn van overdrijving. Wat betekent ‘politieke integratie,
van de NATO’? En wat betekent ‘onder Duitse leiding’?
Integratie van de NATO - deze kreet is niet nieuw en wordt
altijd dan des te harder en bezwerender naar voren gebracht,
als het dilemma van het West-Europese afzonderlijk te kort
schieten bijzonder evident is: Algerije en Kongo op het ene
niveau, EEG en EFTA9 op het andere. Deze hulpeloze
proclamatie van de integratiegedachte van alle deelnemende
landen heeft de minister van Defensie van de Bondsrepubliek
Franz Josef Strauss in zijn rede voor de Economic Club in
New York op 16 januari 1961 - niet zonder waarnemers uit
binnen- en buitenland door deze nieuw Duitse dictie te
verwonderen -, in een aanschouwelijk programma omgezet.
Militair, politiek, economisch en moreel eist hij haar. Militair,
dat wil zeggen voortzetting van de tot nu toe
gemeenschappelijke bewapeningsplanning, versterking van
de NATO als militaire organisatie, het versterkt er bij
betrekken van nationale strijdkrachten in de
gemeenschappelijke strategie. Politiek, dat wil zeggen
gemeenschappelijk optreden van NATO-staten binnen VN
verband, dat wil zeggen gemeenschappelijk optreden wat
betreft het kolonialisme in Afrika, dat wil zeggen
Dit NATO-document uit 1957 beoogde het Duitse leger van
nucleaire lanceerinstallaties te voorzien.
9 European Free Trade Association: handelspolitieke aaneensluiting
van niet EEG-landen.
8
12
gemeenschappelijke planning van noodtoestand en
zogenaamde bescherming van de burgerbevolking binnen de
landen. Onder economische integratie wil hij verstaan
hebben, het scheppen van een gemeenschappelijke
economische ruimte, van een gemeenschappelijke
economische politiek tegenover het Sovjetblok en tenslotte
de werkverdelende samenwerking in bewapeningstechniek
en -economie. Wat betreft de morele eenheid echter zou de
NATO tegenover het ‘overwinningsgeloof van de
vlaggedragers van het wereldcommunisme’, een ‘Atlantisch
bewustzijn’ zetten, ‘dat zich uitdrukt in een
gemeenschappelijke politiek en ook uitstraalt op de niet-gebonden landen’. Terwijl de Koude Oorlog, hier vinden wij de
tijdsduur en het perspectief van zijn Atlantisch programma,
zolang duren zal ‘als er een door de Sovjet-Unie en door Rood
China met expansieve dynamiek en revolutionaire kracht
gedragen wereldcommunisme is’. Een maand later, als de
verwondering in binnen- en buitenland over dit wijdbeens
optreden van de Bonner ‘Baljuwaren’ in de VS geluwd was,
tenslotte was de rede eerder branieachtig dan concreet, geeft
het Bonner Bulletin een nastoot met een artikelenserie, die
zich de ‘Atlantische alliantie als politieke gemeenschap’
noemt, uit de pen van Dr. H. A. Schwarz Liebermann von
Wahlendorf, ‘voormalig plaatsvervangend directeur in de
politieke afdeling van de NATO’. Het artikel is slimmer en
geslepener dan menig ander, waartoe men anders uit de
school van de kanselier de gelegenheid tot lezen vindt, men
bespeurt een vleug van scherpzinnigheid, die achter het
doldrieste optreden van ministeriële clubredenaars zou
staan. Deze ‘Von Wahlendorf’, voegt aan het concept van
Strauss een nieuw gezichtspunt toe. Hij wijst er op, dat de
schepping van een politieke gemeenschap het opgeven van
een deel van de eigen nationale soevereiniteit nodig maakt,
van het recht en de mogelijkheid ‘to do it alone’, en omdat de
nationale soevereiniteit onophefbaar lijkt, eist hij haar geestelijk en tenslotte praktisch, doordat hij de ‘integratie van het
denken’ tot doel stelt en door deze integratie ook
wetenschappelijk onderzoek, ja zelfs de opvoeding en de
coördinatie van de universiteiten van Europa naast
13
economie, techniek, leger en politiek invoegt. Dat is
‘integratie’: de opheffing van alle verkregen soevereiniteit,
emancipatie, autonomie van het denken, de techniek, de
levensstijl, de wetenschap, de opvoeding, van de
opleidingsplaatsen van het Avondland. En in het belang
waarvan? In het belang van een militair bondgenootschap,
dat zich vastklampt aan de Koude Oorlog, die van zijn kant
door het bondgenootschap wordt bewerkstelligd, zolang als
de voorwaarde voor zijn einde, de totale zelfopgave van de
communistische partners vooropstaat. Deze voorwaarde
echter schept halsbrekend, een zichzelf tot het absurde
voerend alternatief: Oorlog door agressie of oorlog door
toeval. Een gevoel van tijd duikt hier op, dat in Duitsland niet
onbekend was, toen men nog met twaalf in plaats van
duizend jaar genoegen nemen moest. Zover, ‘integratie’.
Onder Duitse leiding? Ja! Want deze mijnheer Von
Wahlendorf gaat tot in detail, stelt de vraag van het
institutionele proces en verklaart: In de samenwerking van
de NATO-partners heeft de stem van iedere afzonderlijke
staatsburger door het medium van de publieke opinie
gewicht, echter treden de zwakkere staten natuurlijkerwijze
terug achter de sterkere, een “zeker element van de leiding
door de hoofdmachten is permanente praktijk” en die niets
tot de oplossing bij te dragen zou hebben, zal uit fatsoen
zwijgen (Bonner Bulletin, 18 februari 1961). Hoe zwak de
poten van dit systeem zijn, hoe onbeschermd de hegemonie
van de sterkere zonder het in gevaar brengen van het geheel,
werd plotseling duidelijk, toen in een klein land als België de
stem van een “afzonderlijke staatsburger” zijn regering deed
vallen, en het spook van een NATO-vijandige, nieuwe
Belgische politiek de krantenkoppen dicteerde. Om deze
onzekerheidsfactor te verbannen, kent men nu al de truc
door platonische wijsheid.
De regeringsvertegenwoordigers namelijk dienen in de
toekomst in het kader van de NATO vervangen te worden
door ‘deskundigen’, ‘ook al kunnen ze ook nog in de gedaante
van regeringsgeleerden verschijnen’; het ‘monopolie van de
regeringsvertegenwoordigers’ zou doorbroken moeten
worden, dus: het monopolie van de staatsburger. De dummy14
staat, de staatsstaking tegen de soevereiniteit van het volk bij
de instandhouding van een machteloze staatssoevereiniteit
lukt ten gunste van het dictaat van ter zake deskundige
militaire adviseurs. Onder Duitse leiding? Ja! ‘De leiding van
de voornaamste machten is permanente praktijk’ en wie is de
voornaamste macht in het militair bondgenootschap? Hij die
het sterkste leger, de meeste luchtmachtafdelingen heeft, de
grootste marine-eenheden, de omvangrijkste
bewapeningsproductie, de belangrijkste territoriale ligging,
de militair beste kaders in het bondgenootschap inbrengt.
Kortom: belangrijkste macht onder de continentale NATOpartners is de Duitse Bondsrepubliek, Duitsland aan deze
kant van het IJzeren Gordijn, wij, en de herhaling vindt niet
plaats zonder bitterheid, wij die geen reizigers zonder bagage
zijn. De noodtoestandsmatige gelijkschakeling van een WestEuropese dimensie, eist echter niet slechts de opgave van
eigen buitenlands politiek handelen van de landen ten gunste
van de wijsheid van militaire adviseurs, zij eist, zie België,
ook het Atlantisch in de pas lopen van de volkeren, want
geheel tegen zijn wil en verzet in, zonder voorbereiding en
inleiding is nog nooit een volk bij de neus genomen. De
noodtoestandswet is vooreerst mislukt. Zijn voordracht na de
verkiezingen moet echter als zeker worden aangenomen.
Strauss echter, had ogenschijnlijk niet het geduld om op
Schröder te wachten. Hij legde het ‘plan van een nationale
leidingstaf’ voor, om de ‘kar van de noodtoestand weer op
gang te brengen’, zoals het orgaan van de Bundeswehr
Wehrkunde liefdevol verduidelijkt (maart 1961, p. 154), naar
zijn inhoud echter meer nog, om ook alle burgerlijke
terreinen van het leven, denken en handelen aan een
militaire staf ondergeschikt te maken; waar het kletteren van
de sabels niet voldoende is, rammelt Strauss ook met
ketenen. Overweldiging van de Duitse democratie onder het
kanselierschap van Strauss? Jazeker. Of bestaat er een
tweede minister in Bonn, die toevertrouwd kan worden, de
brutaliteit van dit programma met vergelijkbare expansieve
dynamiek en revolutionaire kracht door te voeren en verder
te drijven? De wedergeboorte van het Duitse militarisme
heeft in hem gedaante gekregen, die bewondering verdient
15
zoals de hardheid van een Spaans stierengevecht, zoals het
tekeergaan van de op rood reagerende stier - Strauss zou
deze verdiend hebben, zou hij zo sterk zijn als hij optreedt, zo
kundig in het toeslaan, zoals zijn vader in het eerbare
handwerk. Maar noch de benoeming van de chef-theoreticus
van de verschroeide aarde10 in het oosten van Europa tot
algemeen inspecteur-generaal van de Bundeswehr, noch de
bezwering de VS zouden aan de Elbe door Duitse legers met
atoomwapens ‘beschermd’ en ‘verdedigd’ moeten worden
(Bonner Bulletin, 10 en 11 maart 1961), konden en kunnen
de VS misleiden over de gevaarlijkheid van de partner, omdat
zulke betuigingen toch pas goed de grootte van de aanspraak,
van de waanzin van het plan belichten. Niet ten laatste
daarom zijn veranderingen in de Amerikaanse
verdedigingspolitiek gaande, niet in het laatst viel daarom bij
de heroriëntering van de Amerikaanse NATO-politiek met
het oog op Bonn, de zin: “Wij kunnen het ons niet
veroorloven onze geallieerden toe te staan ons in een
atoomoorlog te drijven” (Arnolf Wolters, chef van het
Washington Center of Foreign Policy Research). Het zou het
Duitse concept in haar levensader treffen, Washington beslist
zoals gepland. Onschuldiger echter zouden daardoor de
benepen ‘Großraumplaner’ niet worden. Maar het zou
weliswaar slechts een hoop zijn.
Laten we samenvatten:
1. Hoofddoel van de Duitse defensiepolitiek is de
homogenisering van West-Europa wat betreft
economie, techniek, politiek, wetenschap en
wetgeving in het magneetveld van de NATO onder
Duitse leiding bij uitschakeling van parlementaire, ja
zelfs regeringsambtelijke medebeslissing.
Hiermee wordt Friedrich Foertsch bedoeld, een actieve nazi en
stafchef van de Wehrmacht, die voor de vernietiging van Leningrad
en talrijke andere steden en dorpen verantwoordelijk was. Later
luitenant-generaal van het Duitse leger en van 1961 tot 1964 de
inspecteur-generaal hiervan.
10
16
2. De tijdspanne van deze planning duurt van nu tot de
ineenstorting van de eigenlijke partner, is dus
onbeperkt, gemeten en kan een schattingswaarde van
1000 jaar verdragen.
3. Deze periode vereist het afstemmen van alle
levensstijlen, alle waarden, alle wereldbeschouwing
op een ‘Atlantisch bewustzijn’, dat zijn gehele doel in
de uitbouw van een militair bondgenootschap met
duizendjarige ambities heeft
Hier moet dan nog aan worden toegevoegd: de wegbereiders
van deze ontwikkeling zijn de enige macht van Europa, die zoals de Poolse minister van Buitenlandse Zaken Rapacki,
laatstelijk in Wenen, zonder tegengesproken te worden, kon
opmerken - gebiedsaanspraken stelt, waarbij het onbelangrijk
is, met welke middelen zij deze aanspraken denkt te
realiseren. Zij is daarenboven de enige macht in Europa die
nog nooit voorstellen voor een ontwapening in beperkte of
wereldwijde maatstaf of voor een politiek van ontspanning
heeft gedaan. Het is de Duitse Bondsrepubliek, die naast de
zogenaamde defensie-uitgaven als volgende grootste post in
haar begroting oorlogsgevolgen en lasten, te dragen heeft.
Quo usque tandem abutere - Herr Strauss – patientia nostra et mundi?
konkret, nr. 6/1961
17
Franz Jozef Strauss – een Duits minister11
In de schaduw van de zich toespitsende Berlijnse crisis
bouwt men langs de Rijn verder aan de bewapening. Berlijn
beheerst de krantenkoppen, Strauss de politiek. Gaat in
Berlijn het prestige van de Koude Oorlog verloren, aan de
Rijn wordt Duitslands slechtste verleden van Tirpitz tot
Hindenburg, met inbegrip van de gevolgen in ere hersteld. De
figuur van de minister van Defensie maakt daarbij een
schandalige indruk in samenhang met de Fibag-affaire,
onverdraaglijk door zijn persoonlijke stijl voor de Duitse
democratie, te blameren in zijn grootspraak ten opzichte van
het buitenland, pijnlijk in de kring van zijn boezemvrienden
en beschermelingen. In politiek opzicht speelt dit beetje
eerverlies, deze miskende jovialiteit weliswaar een zeer
kleine rol. Het totaal van zijn persoonlijke smakeloosheden
weegt niet op tegen dat, waar zijn naam borg voor staat,
weliswaar een toevallig symbool voor iets, dat de gehele
regering en hen die haar nastaan, te verantwoorden en alle
burgers te dragen hebben. Iets, dat al tweemaal op barbaarse
en niet levensvatbare wijze naam heeft gekregen: het Duitse
militarisme. Als representant van het totaal heeft de minister
weinig aan zichzelf te danken, echter wel al meer dan genoeg.
De gigantische defensiebegroting bijvoorbeeld heeft hij te
danken aan de beslissende meerderheid in de Bondsdag; het
op één na grootste leger dat beslissingen neemt in de NATOleiding; de opheffing van de bewapeningsbeperking van de
Europese Gemeenschap; het reusachtige bewapeningsvermogen van de Duitse economie aan de
grondstofvoorraden in het Roergebied en de opbouwhulp
van het Marshallplan; het goed functionerende
De minister van Defensie, Franz Jozef Strauss (CSU), maakt van
de Berlijnse crisis gebruik om zijn bewapeningspolitiek op de spits
te drijven. Terwijl Rudolf Augstein, uitgever van Der Spiegel zijn
kritiek op Strauss ophangt aan de morele misstappen van de
minister, gaat het Ulrike Meinhof om de politieke uitgangspunten
van een man, die de BRD ‘op weg naar de militaire staat’ brengt.
11
18
officierenkorps van het Duitse leger, het openlaten van de
mogelijkheid aan talloze hooggeplaatste officieren om
leidinggevende posities binnen de NATO te verwerven, voor
de elite van de Duitse Wehrmacht, die trouw had gezworen
aan Adolf Hitler. Hij heeft de sleutelrol in de NATO niet in de
laatste plaats aan de geografische ligging van West-Duitsland
te danken. Dat de weerstand van de Bondsrepublikeinen
tegen een remilitarisering ondanks Stalingrad, Dresden en
1945 kon worden gebroken, zal te danken zijn aan de opvoeding onder de keizer en Hitler, in relatie met de
continuïteit van de wereldbeschouwing die in het vriend/vijand denken van het anticommunisme door de staat wordt
uitgedragen; tenslotte heeft hij ook veel te danken aan de
sociaaldemocratische vleierij in kwesties als herbewapening,
dienstplicht, NATO, atoomwapens, tegen de wil en het
vertrouwen van de kiezers en de partijleden in. Zonder het
voorbereidend werk in het keizerrijk en onder het nationaalsocialisme, met inbegrip van de experimenten van de 1ste en
2e wereldoorlog en het uitroeien van de linkervleugel in
Duitsland, die ook nu nog antifascistisch zou zijn, zonder dat
Strauss aan de tradities van de rechtervleugel in Duitsland
aanknoopte, zou hij geen schijfschieten laten oefenen, laat
staan een atoomoorlog ontketenen. Voor de ‘minister van
Defensie’ moet het toetsenbord van de moderne
industriestaat een westelijk stempel hebben, zijn begrippen
als staatkundige soevereiniteit en democratie, buiten- en
binnenlandse politiek, conjunctuur en arbeidsmarkt slechts
met betrekking tot oorlog, militarisme en wapengeweld te
analyseren en voor hem voorstelbaar. Er valt niets op te
merken in zijn redevoeringen en programma’s dat niet
ondergeschikt gemaakt is aan deze uitgangspunten. Het
probleem van de staatkundige soevereiniteit voor de
gekoloniseerde landen, alsmede voor de staten van WestEuropa met betrekking tot het streven naar eenheid van het
Westen, definieerde hij in zijn beroemde voordracht aan de
Georgetown Universiteit met de woorden van de Oxford
professor Max Beloff: “In de grond van de zaak bestaat de soevereiniteit naar buiten in het recht en het vermogen om
oorlog te voeren” (Die Welt, 28 november 1961). Over de
19
politieke waarde van de atoombom zei hij: “Atoomwapens
zijn politieke wapens, waarmee men de angst van de
bevolking om gebombardeerd te worden zou kunnen verhogen, het zijn dus politieke pressiemiddelen” (Frankfurter
Algemeine Zeitung, 3 juli 1962). Dat politieke pressie ook
openlijke chantage kan zijn, demonstreert hij zelf als hij zegt:
“Het bewaren en stabiliseren van de vrede houdt echter in,
dat niet van Sovjetzijde in verband met Berlijn maatregelen
worden genomen, die niet te overziene consequenties
zouden kunnen veroorzaken. Wij voeren een zuiver defensieve militaire politiek” (Bulletin, 4 augustus 1962). Waar
echter op eventuele politieke maatregelen, welke dan ook,
met militair geweld gedreigd wordt, slaat het defensieve
karakter van een militaire politiek om in een offensief
karakter, is degene die dreigt slechts nog één stap verwijderd
van de agressie. De binnenlandse stabiliteit van de
Bondsrepubliek is voor hem geen doel op zich, maar
functioneert als effectieve opbouw van het leger. Zo wijst hij
een leger van 750.000 man af, omdat de kosten van de opbouw van zo’n leger de ‘binnenlandse stabiliteit’ van de
Bondsrepubliek in gevaar zou brengen “en zonder
binnenlandse stabiliteit heeft ook een nog zo goed bewapend
leger geen betekenis” (Hamburger Abendblatt, 11 augustus
1962). Met de kracht van het leger, het budget van de
staatshuishouding, het militante denken, het openlijk dreigen
met geweld, corresponderen de politieke doeleinden van de
minister. Strauss eist atoomwapens voor het gebied,
waarover hijzelf het bevel voert, hij wil raketstellingen aan
de Elbe bouwen, Amerikaanse Polaris onderzeeboten in de
Europese wateren aan de kust zijn niet voldoende voor hem,
om zogenaamde strategische redenen. Wat de VS hem weigeren, moeten Frankrijk en Engeland hem mogelijk maken.
Daarom spreekt Jhr. von Guttenberg over een Europees
atoomverdedigingssysteem, verdedigt Albert Weinstein een
tweede atomair afschrikkingscentrum in Europa, eisen regering en gesynchroniseerde pers de bespoedigde
grondwettelijke politieke vereniging van Europa. De
uitsluiting uit de club van atomair bewapende landen zou van
dezelfde betekenis zijn als de uitsluiting van de
20
Bondsrepubliek uit de leidinggevende posities die zij in de
westerse politiek innemen. Zolang de dialoog met het Oosten
zich op het gebied van de bewapeningswedloop afspeelt,
zolang is militaire kracht een voorwaarde voor politieke
invloed op het eigen halfrond. Zonder atoombom zou er geen
druk op de westerse partners uitgeoefend kunnen worden,
noch ten gunste van Berlijn, noch ten gunste van de mensen
die verdreven zijn door het Oder-Neisse probleem. De
realisering van de belangen van de Bondsrepubliek zou op de
middelen van de rede en diplomatie zijn aangewezen, zelfs
een breuk op nucleair gebied zou minder in de weg staan.
Daarentegen: zolang Bonn voor de NATO een centrale
partner is, zolang raketten voor middellange afstand in
Nedersaksen en Hessen gereed staan, zolang een uitwisseling
van schoten bij Helmstedt de grote oorlog kan veroorzaken,
zolang zal Dean Rusk de Duitse minister van Buitenlandse
Zaken moeten consulteren, voordat hij met Gromyko spreekt,
zolang zal MacMillan tussen de Labour-oppositie en de
voorstellingen van de gevestigde orde in de hoofdstad van de
Bondsrepubliek Duitsland moeten laveren. Dus dringt
Strauss aan op het bezit van de atoombom. Dus streeft hij
naar de Europese eenheid. Dus ondersteunt hij de projecten
van De Gaulle. Dus schuwde hij zelfs niet de grote ruzie met
de VS, toen de Kennedy-adviseur een nieuwe voorzitter van
de commissie van de Amerikaanse stafchefs, generaal
Maxwell Taylor, herziene standpunten op strategisch gebied
van de VS bekend maakte, die uitlopen op de definitieve
centralisering van de macht om over de atoombom te beschikken, door de Amerikanen.
Is het onder deze omstandigheden verwonderlijk dat de
Duitse generale staf, een nieuwe leiding, gerekruteerd uit
mensen die de oude standpunten nog innemen, terwijl zij de
spelregels waaraan zij trouw gezworen hebben niet volledig
in acht nemen, weer eens in Duitsland druk durft uit te
oefenen, druk op de gang van de politieke zaken? Dat zij
herinneringsgeschriften samenstelt en betuigingen van
vertrouwen publiceert, waarnaar zij door niemand gevraagd
is, waartoe zij niet gerechtigd is, waarmee zij het volk
beledigt, dat haar regering aan de controle van het parlement
21
ondergeschikt heeft gemaakt en nu juist niet aan een zwaar
beladen, zichzelf overschattende generale staf? De
Bondsrepubliek Duitsland is op weg een militaire staat te
worden. Militante politici en politiek bewuste militairen
staan op het punt zoveel reële macht aan zich te trekken, dat
een afstand doen hiervan en nieuwe democratisering
onmogelijk lijkt te zijn. Hun belangrijkste instrument is de
bom, de verschrikkelijke atoombom. Zonder deze bom
worden zij brodeloos, zonder betekenis, belachelijk. Maak ze
dan ook belachelijk!
konkret, nr. 9/1962
22