WABO Ontwerpbeschikking UCO Kampen BV

Download Report

Transcript WABO Ontwerpbeschikking UCO Kampen BV

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning
Aanvrager
Aangevraagde activiteiten
:
:
Locatie
Datum ontvangst aanvraag
Datum ontwerpbeschikking
Kenmerk
Projectnummer
:
:
:
:
:
UCO Kampen B.V.
Plaatsing ondergrondse opslagtank voor kaliummethylaat en
destillatiekolom voor methanol
Haatlandhaven 15 - Kampen
16 februari 2015
19 januari 2016
2016/0022171
Z-HZ_WABO-2015-00077
1
Colofon
Adresgegevens
Provincie Overijssel
Luttenbergstraat 2
Postbus 10078
8000 GB Zwolle
Telefoon 038 499 88 99
Fax 038 425 75 00
www.overijssel.nl
[email protected]
2
1.
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING
1.1
Onderwerp
Op 16 februari 2015 hebben wij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van UCO
Kampen B.V. De aanvraag voor veranderingsvergunning gaat over Haatlandhaven 15 te Kampen en
heeft betrekking op de plaatsing van een ondergrondse opslagtank voor kaliummethylaat en een
destillatiekolom voor methanol. De aanvraag is geregistreerd via het Omgevingsloket Online onder
OLO-nummer 1662011.
Concreet wordt verzocht om:
1. een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder a (bouw);
2. een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e (milieu).
1.2
Besluit
Wij zijn voornemens te besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning
en gelet op artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
•
•
de omgevingsvergunning te verlenen voor de volgende activiteiten:
het plaatsen van een methanolkolom op een bestaande fundering (artikel 2.1 lid 1 onder a
Wabo);
het plaatsen van een ondergrondse tank voor de opslag van kaliummethylaat (artikel 2.1 lid
1 onder a Wabo);
het veranderen van de inrichting (artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo).
dat de volgende delen van de aanvraag onderdeel uit maken van deze vergunning:
Aanvraagformulier met OLO nummer 1662011, ons kenmerk: 2015/0043164;
Bijlagen:
h. Bijlage 5 Locatie Methanol Distillatie.pdf - Plattegrond Milieu;
m. Toelichting vergunningaanvraag UCO Kampen.pdf;
n. Beg schrijven aanvullingen.pdf - Gegevens niet-technische samenvatting;
p. Bijlage 3b Toekomstige situatie revA.pdf - Plattegrond Milieu;
s. Toelichting aanvraag – UCO revA.pdf;
t. aanv methanoltoren betonplaat.pdf;
u. Gegevens Kmethylaat tank.pdf;
v. Gegevens methanoltoren betonplaat.pdf;
w. OLO document.pdf – aanvraagformulier aspect Bouw;
De technische uitgangspunten zoals opgenomen in de bijlagen ten aanzien van Externe
veiligheid:
q. Bijlage QRA UCO Kampen revD.pdf - Gegevens externe veiligheid;
x. Addendum_uco kampen_individualrrp.pdf - Gegevens externe veiligheid;
y. Addendum_Uco Kampen_Max effectafstanden.pdf - Gegevens externe veiligheid;
z. Addendum_uco kampen_societalrr.pdf - Gegevens externe veiligheid;
aa. Bijlage 1 Overzicht locatie addendum.pdf - Gegevens externe veiligheid;
bb. Bijlage 1a Overzicht leidingen en installaties.pdf - Gegevens externe veiligheid;
cc. Addendum PR en GR.pdf – Gegevens externe veiligheid.
•
aan deze vergunning voorschriften te verbinden die zijn opgenomen achter het tabbladen
Voorschriften Milieu van deze beschikking;
•
de voorschriften uit de vigerende vergunning van d.d. 21 juni 2011 – ons kenmerk:
2011/0117006 zijn overeenkomstig van toepassing, tenzij de vergunningvoorschriften in deze
beschikking anders vermelden.
3
1.3
Ondertekening en verzending
GS,
Deze ontwerpbeschikking is verzonden aan de aanvrager.
Een afschrift van deze ontwerpvergunning is verzonden aan:
Gemeente Kampen;
Waterschap Drents Overijsselse Delta;
Veiligheidsregio IJsselland;
Tebodin Netherlands B.V.
1.4
Rechtsmiddelen
Deze ontwerpbeschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Daarnaast
wordt een kennisgeving gepubliceerd in De Brug. De aanvraag en de ontwerpbeschikking met
bijbehorende stukken worden op grond van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van
22 januari 2016 ter inzage gelegd. U kunt gedurende zes weken na de start van de ter inzage
termijn eventuele zienswijzen tegen of adviezen over de ontwerpbeschikking indienen bij het college
van Gedeputeerde Staten van Overijssel, Postbus 10078, 8000 GB Zwolle.
4
INHOUDSOPGAVE
Ontwerpbeschikking Omgevingsvergunning .......................................................................1
1.
1.1
1.2
1.3
1.4
BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING ...................................................................3
Onderwerp
3
Besluit
3
Ondertekening en verzending
4
Rechtsmiddelen
4
Voorschriften Milieu ............................................................................................................8
2.
2.1
2.2
2.3
EXTERNE VEILIGHEID ........................................................................................9
Opslag kaliummethylaat in ondergrondse tank
9
Plaatsing windvaan
9
Registratie gevaarlijke (afval)stoffen
9
Procedurele Overwegingen ...............................................................................................10
3.
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
3.8
PROCEDURELE ASPECTEN.................................................................................11
Gegevens aanvrager
11
Projectbeschrijving
11
Huidige vergunningsituatie
11
Bevoegd gezag
11
Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure
11
Omschrijving van de aanvraag
12
Uitgebreide procedure
13
Adviezen
13
4.
4.1
4.2
4.3
4.4
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING ........................................14
Activiteitenbesluit
14
Flora- en faunawet
15
Vormvrije m.e.r. beoordeling
15
Natuurbeschermingswet 1998
15
Inhoudelijke Overwegingen Milieu ...................................................................................17
5.
5.1
5.2
TOETSINGSKADER MILIEU ...............................................................................18
Inleiding
18
Toetsing oprichten, veranderen of revisie
18
6.
6.1
6.2
6.3
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) ........................................................18
Algemeen
18
Concrete bepaling beste beschikbare technieken
19
Conclusies BBT
19
7.
AFVALSTOFFEN ................................................................................................20
5
8.
8.1
AFVALWATER ................................................................................................... 20
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van
afvalwater
20
9.
9.1
9.2
9.3
BODEM ............................................................................................................. 20
Het kader voor de bescherming van de bodem
20
Activiteitenbesluit, beoordeling en conclusie
21
Nulsituatieonderzoek
21
10.
ENERGIE .......................................................................................................... 22
11.
11.1
11.2
11.3
11.4
11.5
11.6
11.7
11.8
EXTERNE VEILIGHEID ...................................................................................... 22
Algemeen
22
Besluit risico's zware ongevallen 2015
22
Registratiebesluit/Regeling provinciale risicokaart
23
Beoordeling plaatsgebonden risico en groepsrisico
23
Advies Veiligheidsregio IJsselland
23
Relatie met Atex
24
(Intern) bedrijfsnoodplan
24
Beoordeling en conclusie
25
12.
12.1
12.2
12.3
GELUID EN TRILLINGEN................................................................................... 25
Algemeen
25
Conclusies
25
Trillingen
25
13.
13.1
13.2
13.3
13.4
GEUR................................................................................................................ 25
Landelijk beleid
25
Provinciaal beleid
26
Beoordeling
26
Conclusie
26
14.
LUCHT .............................................................................................................. 27
15.
VERRUIMDE REIKWIJDTE ................................................................................ 27
16.
16.1
OVERIGE ASPECTEN ......................................................................................... 27
Toekomstige ontwikkelingen
27
17.
CONCLUSIE ...................................................................................................... 27
Inhoudelijke Overwegingen Overige Activiteiten ............................................................. 28
18.
18.1
18.2
18.3
18.4
6
OVERWEGINGEN BOUWEN ............................................................................... 29
Inleiding
29
Toetsing
29
Overige aspecten bouw
29
Conclusie
29
BIJLAGE 1 :
VOORWAARDEN ACTIVITEITEN ‘BOUWEN BOUWWERK’ EN
NADERE INFORMATIE ......................................................................................31
BIJLAGE 2 :
BEGRIPPEN......................................................................................35
7
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Voorschriften Milieu
Aanvrager
Aangevraagde activiteiten
:
:
Locatie
Datum ontvangst aanvraag
Datum ontwerpbeschikking
Kenmerk
Projectnummer
:
:
:
:
:
8
UCO Kampen B.V.
Plaatsing ondergrondse opslagtank voor kaliummethylaat en
destillatiekolom voor methanol
Haatlandhaven 15 - Kampen
16 februari 2015
19 januari 2016
2016/0022171
Z-HZ_WABO-2015-00077
2.
EXTERNE VEILIGHEID
2.1
Opslag kaliummethylaat in ondergrondse tank
2.1.1
De opslag van kaliummethylaat in een ondergrondse tank moet voldoen aan de volgende bepalingen
van de richtlijn ontwerp-PGS 31 (versie 1.0 2015):
Constructie van de tankinstallatie
Voorschriften 2.3.1 t/m 2.3.8.
Het installeren van de tankinstallatie
Voorschriften 2.3.10 t/m 2.3.15.
De tankinstallatie in bedrijf
Voorschriften 3.1.1; 3.1.2; 3.2.1; 3.2.2; 3.2.5 t/m 3.2.10; 3.2.12 t/m 3.2.16; 3.2.18 t/m
3.2.21
Installatiecertificaat
5.2.1 t/m 5.2.4
Periodieke keuring tankinstallaties
5.3.1 t/m 5.3.9
Aardingen
5.4.1
Bedrijfsinterne controle
5.6.1 en 5.6.2
Keuring
5.6.3
Registratie en documentatie
5.7.1 t/m 5.7.3
Algemene veiligheidsvoorzieningen
6.2.5; 6.2.6 en 6.2.9
Bereikbaarheid
6.3.1 en 6.3.2
Maatregelen voor brandveiligheid
6.4.6 en 6.4.7
2.2
Plaatsing windvaan
2.2.1
Er dient binnen de inrichting een duidelijk zichtbare windvaan te worden geplaatst zodat bij een
eventuele calamiteit voor derden te zien is in welke richting een eventuele toxische wolk zich
bevindt.
2.3
Registratie gevaarlijke (afval)stoffen
2.3.1
Binnen de inrichting moet een actuele registratie aanwezig zijn van de aanwezige hoeveelheden
gevaarlijke (afval)stoffen.
9
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Procedurele Overwegingen
Aanvrager
Aangevraagde activiteiten
:
:
Locatie
Datum ontvangst aanvraag
Datum ontwerpbeschikking
Kenmerk
Projectnummer
:
:
:
:
:
10
UCO Kampen B.V.
Plaatsing ondergrondse opslagtank voor kaliummethylaat en
destillatiekolom voor methanol
Haatlandhaven 15 - Kampen
16 februari 2015
19 januari 2016
2016/0022171
Z-HZ_WABO-2015-00077
3.
PROCEDURELE ASPECTEN
3.1
Gegevens aanvrager
Op 16 februari 2015 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen (ons kenmerk: 2015/0043164,
OLO nummer: 1662011. Het betreft een verzoek van UCO Kampen B.V., Haatlandhaven 15 te
Kampen.
3.2
Projectbeschrijving
Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven:
het plaatsen van een methanolkolom op een bestaande fundering;
-het plaatsen van een ondergrondse tank voor de opslag van kaliummethylaat.
Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. Gelet op
bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven
activiteiten:
1. een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder a (bouw);
2. een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e (milieu).
Naast deze activiteiten moet beoordeeld worden of een aantal toestemmingsstelsels wordt
aangehaakt. Of daadwerkelijk moet worden aangehaakt, volgt niet uit de Wabo, maar uit de
desbetreffende wet. Wij hebben beoordeeld of de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet
aanhaken. Wij concluderen dat dit het geval is voor de Natuurbeschermingswet.
De aanvraag Natuurbeschermingswet (hierna Nb-wet)1 van UCO Kampen B.V. haakt aan, daarmee
is de aanvraag Nb-wet een onderdeel van onderhavige aanvraag om omgevingsvergunning.
3.3
Huidige vergunningsituatie
Op 21 februari 2011 is aan de inrichting een Waterwetvergunning (kenmerk WVA/2010-8850)
verleend voor het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen op een
zuiveringstechnisch werk. Verder is voor de inrichting is op 21 juni 2011, kenmerk 2011/0117006
een (milieu) revisievergunning verleend. Tot slot is op 11 december 2015, kenmerk 2015/0393096,
een gedoogbeschikking verleend naar aanleiding van het verzoek van UCO Kampen B.V. van d.d. 26
november 2015 voor het plaatsen en het gebruik van de ondergrondse opslagtank voor
kaliummethylaat en de destillatiekolom methanol.
3.4
Bevoegd gezag
Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag voor de inrichting voor het verlenen van de
omgevingsvergunning. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo juncto artikel. 3.3 lid 1 van het Bor. De
activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage I onderdeel C categorie 28.4 van het Bor en
daarnaast betreft het een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort genoemd in Bijlage I
categorie 4.1.b (chemische installaties voor de fabricage van organisch/chemische basisproducten
zoals zuurstofhoudende koolwaterstoffen (o.a. esters)) van de Richtlijn industriële emissies.
3.5
Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure
Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de
aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit
op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen.
1
Aanvraag Nb-wetvergunnng d.d. 26 juni 2015, ons kenmerk 2015/0190818
11
In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 13 mei 2015 in
de gelegenheid gesteld tot 1 oktober 2015 om de aanvraag aan te vullen. Op verzoek van de
aanvrager hebben wij de termijn voor aanvulling van de aanvraag verlengd tot 1 november 2015.
Wij hebben de aanvullende gegevens in delen ontvangen op 30 oktober, 10 en 19 november 2015.
Tevens hebben naar aanleiding van de aanhakende Nb-wet aanvraag van 26 juni 2015 aanvullende
gegevens ontvangen op 30 juni en 14 september 2015. Na ontvangst van de aanvullende gegevens
hebben wij de aanvraag getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende
informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke
leefomgeving.
De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. De termijn voor het nemen van het besluit is
opgeschort tot de dag waarop de aanvraag volledig is aangevuld. In dit geval is de termijn voor het
nemen van het besluit opgeschort met 190 dagen.
3.6
Omschrijving van de aanvraag
De uiteindelijke aanvraag bestaat uit de volgende ingediende delen:
Ontvangen op 16 februari 2015:
Aanvraagformulier met OLO nummer 1662011, ons kenmerk: 2015/0043164;
Bijlagen:
a.
Bijlage 1a kadastrale kaart UCO_pdf – Situatietekening milieu;
b.
Bijlage 1b kadastrale kaart UCO_pdf – Situatietekening milieu;
c.
Bijlage 2 Machtiging - OLO_pdf;
d.
Bijlage 3a Huidige - situatie_pdf - Plattegrond Milieu – vervallen met vervangende
bijlage o;
e.
Bijlage 3b Toekomstige - situatie_pdf - Plattegrond Milieu – vervallen met vervangende
bijlage p;
f.
Bijlage 3c Situatie - zuiderzeehaven_pdf - Plattegrond Milieu
g.
Bijlage 4 QRA UCO Kampen.pdf - Gegevens externe veiligheid – vervallen met
vervangende bijlage q;
h.
Bijlage 5 Locatie Methanol Distillatie.pdf - Plattegrond Milieu
i.
Bijlage 6 Bodemrisicodocument UCO Kampen.pdf - Gegevens bodem – vervallen met
vervangende bijlage r;
j.
Bijlage 7 Processchema.pdf - Procesbeschrijving Milieu
k.
Bijlage 8 MSDS Kaliummethylaat.pdf - Gegevens vloeistoffen in tanks
l.
Bijlage 9 Nulsituatie.pdf - Gegevens bodem
m.
Toelichting vergunningaanvraag UCO Kampen.pdf
Ontvangen op 30 oktober 2015:
n.
Beg schrijven aanvullingen.pdf - Gegevens niet-technische samenvatting;
o.
Bijlage 3a Huidige situatie revA.pdf - Plattegrond Milieu;
p.
Bijlage 3b Toekomstige situatie revA.pdf - Plattegrond Milieu;
q.
Bijlage 4 QRA UCO Kampen revD.pdf - Gegevens externe veiligheid;
r.
Bijlage 6 Bodemrisicodocument UCO Kampen rev A.pdf - Gegevens bodem;
s.
Toelichting aanvraag – UCO revA.pdf.
Ontvangen op 11 november 2015:
t.
Aanv methanoltoren betonplaat.pdf;
u.
Gegevens Kmethylaat tank.pdf;
v.
Gegevens methanoltoren betonplaat.pdf;
w.
OLO document.pdf – aanvraagformulier aspect Bouw.
Ontvangen op 19 november 2015:
x.
Addendum_uco kampen_individualrrp.pdf - Gegevens externe veiligheid;
y.
Addendum_Uco Kampen_Max effectafstanden.pdf - Gegevens externe veiligheid;
z.
Addendum_uco kampen_societalrr.pdf - Gegevens externe veiligheid;
aa.
Bijlage 1 Overzicht locatie addendum.pdf - Gegevens externe veiligheid;
bb.
Bijlage 1a Overzicht leidingen en installaties.pdf - Gegevens externe veiligheid;
cc.
Addendum PR en GR.pdf – Gegevens externe veiligheid.
12
Nb-wet aanvraagonderdelen:
Ontvangen op 26 juni 2015:
dd.
Aanvraagformulier Natuurbeschermingswet 1998 – Verzenden – e-mail d.d. 26-06-2015;
ee.
7937_Aanvraagformulier_Natuurbeschermingswet_199826062015-1332;
ff.
Habitattoets UCO Kampen 13-119 revisie 20150626 – repro;
gg.
Machtiging A.Albers Ecogroen voor aanvraag nb-vergunning.
Ontvangen op 30 juni 2015:
hh.
Formulier nasturen bijlagen - Verzenden – e-mail d.d. 30 juni 2015;
ii.
39277_Formulier_nasturen_bijlagen30062015-1104;
jj.
beschikking 21 juni 2011;
kk.
Bijlage-12-akoestisch-onderzoek-Uco-Kampen (aanvraag);
ll.
Toelichting vergunningaanvraag UCO Kampen;
mm. Aanvraag Wm definitief;
nn.
melding 8 19 01-11-04;
oo.
voorschriften2011.
Ontvangen op 14 september 2015:
pp.
Formulier nasturen bijlagen – Verzenden – e-mail d.d. 14 september 2015;
qq.
39277_Formulier_nasturen_bijlagen14092015-1458;
rr.
Bijlage 1 Aeriusberekeningen aangevraagde situatie;
ss.
Bijlage 2A Revisievergunning Wm;
tt.
Bijlage 2B Veranderingsvergunning Wabo;
uu.
Bijlage 3 Technische situatietekeningen;
vv.
Memo aangepaste depositieberekeningen_11-09-2015.
3.7
Uitgebreide procedure
Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in
paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven
in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de
voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden
gemaakt. Nu deze uitzonderingsgrond zich niet voordoet hebben wij geen kennis gegeven van de
aanvraag in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
Wij hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn van 6 maanden te verlengen
met zes weken als bedoeld in artikel 3.12, lid 8 Wabo.
3.8
Adviezen
In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of
betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de
artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan de volgende
instanties/bestuursorganen gezonden:
Gemeente Kampen;
Waterschap Drents Overijsselse Delta;
Veiligheidsregio IJsselland.
Naar aanleiding hiervan hebben wij de volgende adviezen ontvangen:
De gemeente Kampen heeft op 22 april 2015 geadviseerd (ons kenmerk: 2015/0112074,
kenmerk van gemeente: 1545438) over noodzakelijke aanvullende gegevens voor het onderdeel
bouwen. Hierna heeft de gemeente Kampen na ontvangst van de aanvullingen op de aanvraag
op 26 november 2015 geadviseerd over de ontvankelijkheid van de aanvraag (ontvangen d.d.
27 november 2015, ons kenmerk: 2015/0393351). Tot slot heeft de gemeente Kampen ons op
13 januari 2016 (ons kenmerk: 2016/0019628) geadviseerd over de overwegingen en op te
nemen voorwaarden in deze beschikking vanwege het aspect Bouwen.
Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft op 23 maart en 22 september 2015 ons
geadviseerd (onze kenmerken: 2015/0078985 en 2015/0304093) over de ontvankelijkheid van
de aanvraag en de overwegingen voor het aspect Afvalwater.
13
-
De Veiligheidsregio IJsselland heeft ons op 12 mei 2015 geadviseerd over de ontvankelijkheid
van de aanvraag, de overwegingen en op te nemen voorschriften in deze beschikking vanwege
het aspect Veiligheid (ons kenmerk: 2015/0128610). Naar aanleiding van de aanvullingen op de
aanvraag hebben wij de Veiligheidsregio IJsselland nogmaals om advies gevraagd. In dit advies
van d.d. 12 november 2015 (ontvangen d.d. 25 november 2015, ons kenmerk: 2015/0385799)
is aangegeven dat het advies van 12 mei 2015 met de aanvullingen op de aanvraag niet is
gewijzigd.
Bovengenoemde adviezen zijn overgenomen in onderhavig besluit.
4.
SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING
4.1
Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) zijn voor bepaalde activiteiten die
binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct
werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen.
In bijlage I, onderdelen B en C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een
vergunningplicht geldt.
Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit gewijzigd en kan sindsdien ook op inrichtingen met een
IPPC-installatie van toepassing zijn. Op type C inrichtingen, die vergunningplichtig zijn, kunnen
bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde
voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse
werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen.
Uitgangspunt is dat met de voorschriften van het Activiteitenbesluit wordt voldaan aan BBT. Het
bevoegd gezag houdt echter de bevoegdheid deze afweging in een concreet geval te maken en
indien zij tot de bevinding komt dat ingevolge BBT strengere eisen nodig zijn dan welke gelden op
grond van het Activiteitenbesluit, deze te stellen. Op grond van artikel 2.22 vijfde lid van de Wabo
dient bevoegd gezag zo nodig in afwijking van het Activiteitenbesluit bij IPPC-installaties strengere
voorschriften aan de vergunning te verbinden. Dit kan nodig zijn om de toepassing van beste
beschikbare technieken in specifieke gevallen te waarborgen, bijvoorbeeld uit het oogpunt van beter
presterende nieuwe installaties. De beste beschikbare technieken die in de praktijk worden
toegepast en de emissiereducties die daarmee worden gehaald zijn immers bepalend voor de hoogte
van de emissiegrenswaarde.
De veranderingen waarvoor onderhavige vergunning is aangevraagd, betreffen de volgende
activiteiten die onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen:
het in werking hebben van een stookinstallatie (emissies naar de lucht);
het in werking hebben van een stookinstallatie (bodembescherming en doelmatig beheer van
afval of afvalwater);
het in werking hebben van een stookinstallatie (keuring en onderhoud).
Op basis van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet de verandering van de inrichting worden
gemeld. De aanvraag wordt ten aanzien van de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen
aangemerkt als melding.
Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de
genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het
Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling:
1. Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende
voorziening;
2. Voor het overige is per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op een type C inrichting
van toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4, 2.10 en 2.11
van hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van
toepassing kunnen zijn.
14
Het bevoegd gezag kan voor bepaalde in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten aanvullende
maatwerkvoorschriften vaststellen voor zover die mogelijkheid in het Activiteitenbesluit is
aangegeven. Er worden in dit geval geen aanvullende maatwerkvoorschriften vastgesteld voor
genoemde activiteiten. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoen voor deze situatie.
4.2
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet is gemaakt om planten- en diersoorten die vrij in het wild leven te
beschermen. Ongeveer 500 van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen vallen onder de
bescherming van deze wet. Om deze kwetsbare soorten te beschermen bevat de Flora- en faunawet
een aantal verbodsbepalingen. Onder bepaalde voorwaarden mogen de activiteiten wel doorgaan.
De aanvrager heeft dan een ontheffing of vrijstelling nodig van Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO). Het gaat er om of de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt
aangevraagd, schadelijke invloed op beschermde planten of dieren die onder de bescherming van de
Flora- en faunawet vallen.
Op basis van de voorgenomen veranderingen van UCO Kampen B.V. is niet te verwachten dat
effecten op soorten die beschermd zijn door de Flora- en faunawet optreden. De aangevraagde
veranderingen hebben namelijk geen betrekking op het veranderen of slopen van de gebouwen,
muren en/of spouwen.
Gelet op vorenstaande kan de Flora- en Faunawet buiten beschouwing gelaten worden en haakt dus
niet aan omdat er geen ontheffing nodig is van RVO.
4.3
Vormvrije m.e.r. beoordeling
De aangevraagde activiteiten vallen onder onderdeel D18.7 van de bijlage van het besluit
milieueffectrapportage. De aangevraagde activiteiten liggen onder de drempelwaarde genoemd in
deze lijst. Op grond het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag, voor alle activiteiten die beneden de
m.e.r.-beoordelingsdrempel liggen, bepalen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige
milieugevolgen heeft. Dit dient te gebeuren op grond van de criteria genoemd in bijlage III bij de
EG-richtlijn milieueffectbeoordeling (2011/92/EU en 2014/52/EU). De criteria van bijlage III van de
richtlijn omvatten:
de kenmerken van het project (onder andere omvang en cumulatie);
de locatie van het project (de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid
omgeving);
soort en kenmerken van het potentiële effect (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere
bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).
In de vigerende (revisie-)vergunning van UCO Kampen B.V. is besloten dat geen m.e.r. noodzakelijk
was. Met de nu aangevraagde activiteiten wijzigen de inrichtingen en haar activiteiten in essentie
niet ten opzichte van de vergunde activiteiten. Ook zijn er geen omstandigheden die er toe zouden
leiden dat wij tot een ander besluit zouden komen. Daarom zijn wij van mening dat er geen m.e.r.
noodzakelijk is.
4.4
Natuurbeschermingswet 1998
Voor de aangevraagde activiteit(en) is door UCO Kampen B.V. een aanvraag om Nb-wet ingediend2.
Deze Nb-wet aanvraag haakt aan en is daarmee onderdeel van de onderhavige aanvraag.
2
Aanvraag Nb-wetvergunning d.d. 26 juni 2015, ons kenmerk 2015/0190818
15
Uit de beoordeling van de aanvraag blijkt dat de activiteiten van UCO Kampen B.V. mogelijk effecten
hebben op de omringende Natura 2000-gebieden. Indien er negatieve effecten op de
instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied kunnen optreden moeten de effecten getoetst
worden aan de Natuurbescherming 1998. De effecten heeft de aanvrager in beeld gebracht met de
aanvraag en bijbehorende aanvullingen. Hieruit blijkt dat de totale depositie van UCO Kampen B.V.
in de gewenste situatie minder dan is dan 0,05 mol N ha/jaar. Hiermee blijft de depositie ter hoogte
van de Natura 2000-gebieden onder de drempel zoals opgenomen in het Besluit grenswaarden
Programmatische Aanpak Stikstof. Effecten op het Natura 2000-gebied zijn hierdoor uitgesloten.
Gezien de afstand van het bedrijf tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn overige effecten
ook uit te sluiten. Hieruit volgt dat er voor de Nb-wet geen Nb-wetvergunning of VVGB noodzakelijk
is en verder in onderhavige procedure buiten beschouwing wordt gelaten.
16
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Inhoudelijke Overwegingen Milieu
Aanvrager
Aangevraagde activiteiten
:
:
Locatie
Datum ontvangst aanvraag
Datum ontwerpbeschikking
Kenmerk
Projectnummer
:
:
:
:
:
UCO Kampen B.V.
Plaatsing ondergrondse opslagtank voor kaliummethylaat en
destillatiekolom voor methanol
Haatlandhaven 15 - Kampen
16 februari 2015
19 januari 2016
2016/0022171
Z-HZ_WABO-2015-00077
17
5.
TOETSINGSKADER MILIEU
5.1
Inleiding
De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van het in werking hebben van een inrichting als
bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het
milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag.
Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
5.2
Toetsing oprichten, veranderen of revisie
Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:
de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken;
met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden;
de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen.
In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die
onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen)
zijn.
6.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
6.1
Algemeen
In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de
vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de
inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel
mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan
uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste
beschikbare technieken (hierna: BBT) worden toegepast.
Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van (BBT) rekening worden gehouden met BBT-conclusies
en bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT.
BBT-conclusies is een document met de conclusies over BBT, vastgesteld overeenkomstig artikel 13,
vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (hierna RIE). Het vijfde lid verwijst naar de
BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Rie. Het zevende lid verwijst
naar de bestaande BREFs. Het hoofdstuk uit deze BREF's waarin de BBT-maatregelen (BAT
hoofdstuk) geldt als BBT-conclusies, totdat nieuwe BBT-conclusies zijn vastgesteld.
BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het
Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht
is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart worden aangewezen in de Regeling
omgevingsrecht.
Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning is
aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing zijn, of als de
van toepassing zijnde BBT conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van
de activiteit of het proces behandelen moet bevoegd gezag de BBT zelf vast stellen. Hierbij houdt
het bevoegd gezag in ieder geval rekening met:
•
de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
•
de toepassing van stoffen die minder gevaarlijke zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in
artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
•
de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw gebruiken van
de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;
•
vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk
zijn beproefd;
18
•
•
•
•
•
•
••
de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;
de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;
de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;
de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;
het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;
de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te
voorkomen of tot een minimum te beperken;
de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.
De op één van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen dat
tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.
6.2
Concrete bepaling beste beschikbare technieken
Binnen de inrichting worden één of meer van de activiteiten uit bijlage 1 van de Rie uitgevoerd en
wel de volgende:
categorie 4.1.b, chemische installaties voor de fabricage van organisch/chemische
basisproducten zoals zuurstofhoudende koolwaterstoffen (o.a. esters).
Uit jurisprudentie met betrekking tot het bepalen van BBT bij het toetsten aan BBT-conclusies bij
vergunningverlening is gebleken dat het bevoegd gezag bij het toetsten aan BBT-conclusies de
actualiteit hiervan moet nagaan ten aanzien van de ontwikkelingen van BBT die sinds het vaststellen
van de BBT-conclusies hebben plaatsgevonden. Bronnen voor ontwikkelingen ten aan van BBT zijn
onder andere de concepten van herziene BREFs
Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken voor de aangevraagde veranderingen hebben
we rekening gehouden met de volgende van toepassing zijnde BREF's:
Organische bulkchemie;
Op- en overslag bulkgoederen;
Koelsystemen;
Monitoring;
Crossmedia and Economics;
Afvalwater en afgasbehandeling;
Afvalbehandeling.
Op grond van bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht moet voor het bepalen van BBT voor de
installaties en processen binnen de inrichting aanvullend een toetsing plaatsvinden aan relevante
aangewezen informatiedocumenten over BBT:
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten;
Ontwerp PGS 31.
In de eerder verleende revisievergunning van 21 juni 2011 (kenmerk 2011/0117006) hebben wij
activiteiten van UCO Kampen B.V. getoetst aan de relevante BBT documenten en daarbij
geconstateerd dat de BBT maatregelen worden toegepast en zijn de IPPC toetsdocumenten aan de
vigerende vergunning verbonden. De nu aangevraagde veranderingen leiden niet tot andere
noodzakelijke BBT maatregelen. Wij concluderen daarom dat nog steeds de noodzakelijke BBT
maatregelen worden toegepast.
6.3
Conclusies BBT
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan BBT.
Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
Wij zijn van oordeel dat de ingediende gegevens voldoende informatie bevatten voor een goede
beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De toetsdocumenten
waarin staat hoe UCO Kampen B.V. invulling geeft aan de BBT zijn met ons besluit van 21 juni 2011
(kenmerk: 2011/0117006) aan de vigerende vergunning verbonden.
19
7.
AFVALSTOFFEN
In hoofdstuk 13 van het Landelijk Afvalstoffen Plan 2009-2021 (LAP) is het beleid uitgewerkt voor
afvalpreventie. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op
welke wijze wij invulling geven aan preventie is beschreven in de handreiking ‘Wegen naar preventie
bij bedrijven’ (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel
mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven’
(Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt
gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk)
bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt.
Uit de overwegingen op dit punt in de revisievergunning blijkt dat de totale hoeveelheid gevaarlijk
en/of niet gevaarlijk afval beneden de gehanteerde ondergrenzen ligt.
Met het in gebruik nemen van de ondergrondse opslagtank voor kaliummethylaat wordt de separate
hulpstof kaliumhydroxide (aanvoer in zakken) niet meer gebruikt. Hierdoor komen nog minder
afvalstoffen vrij en komt de totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval met de
aangevraagde wijzigingen niet boven de gehanteerde ondergrenzen uit. Wij hebben daarom in deze
vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen.
8.
AFVALWATER
8.1
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater
In de vigerende (revisie-)vergunning is het aspect Afvalwater beschouwd en zijn in vigerende
vergunning voorschriften opgenomen die gericht zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van het te
lozen bedrijfsafvalwater. Ook zijn voorschriften opgenomen die gericht zijn op de bescherming van
het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Tot slot zijn
voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de
kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt
belemmerd.
Verder is aan UCO Kampen B.V. op 21 februari 2011 een Waterwetvergunning (kenmerk WVA/20108850) verleend voor het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen op een
zuiveringstechnisch werk.
De aangevraagde wijzigingen leiden niet tot de toename of de wijziging van de compositie van het
bedrijfsafvalwater. De wijzigingen hebben geen kwantitatief of kwalitatief effect op de afvalwater- en
lozingssituatie. De onderhavige aanvraag geeft geen aanleiding tot coördinatie met een te
veranderen watervergunning of het stellen van aanvullende voorschriften in deze vergunning voor
het aspect Afvalwater. De voorschriften opgenomen in Hoofdstuk 3 – Afvalwater van de vigerende
vergunning zijn overeenkomstig van toepassing op onderhavige aangevraagde veranderingen en in
dat kader zijn voor dit aspect geen nieuwe voorschriften aan deze vergunning verbonden.
9.
BODEM
9.1
Het kader voor de bescherming van de bodem
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn
Bodembescherming (NRB). Het uitgangspunt van de NRB is dat door een combinatie van
voorzieningen en maatregelen (cvm) een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Alleen in
bepaalde bestaande situaties kan conform de NRB onder voorwaarden volstaan worden met een
aanvaardbaar bodemrisico.
20
Op basis van de NRB worden de (voorgenomen) activiteiten beoordeeld en wordt bepaald welke cvm
noodzakelijk is om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen. Daarbij richt de NRB zich op de
normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming in situaties van
calamiteiten wordt in het kader van de NRB niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang die
onlosmakelijk deel uitmaakt van de installatie, bijvoorbeeld in de vorm van een tank of
opvangbassin, is wel een activiteit waar de NRB in voorziet. Tankputten en calamiteiten vijvers voor
de opslag van verontreinigd bluswater worden in de NRB niet behandeld.
9.2
Activiteitenbesluit, beoordeling en conclusie
Voor wat betreft het aspect bodembescherming valt het bedrijf volledig onder het Activiteitenbesluit.
In het kader van deze vergunning hoeft daarom geen nadere beoordeling plaats te vinden. Op grond
van het Activiteitenbesluit moeten alle bedrijfsactiviteiten worden verricht met voorzieningen en
maatregelen die leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico.
Door de aanpassing van de inrichting ontstaan nieuwe risico’s voor bodem- en
grondwaterverontreiniging. Om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen worden
maatregelen genomen welke aan de NRB voldoen. Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument
gevoegd. In dit document zijn van alle bodembedreigende activiteiten de cvm’s en de bodemrisico’s
bepaald aan de hand van de NRB-systematiek.
Op basis van de door UCO Kampen B.V. bij haar aanvraag gevoegde bodemrisicochecklist is
geconstateerd dat er een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging wordt gerealiseerd.
9.3
Nulsituatieonderzoek
Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar
bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een verontreiniging of aantasting van de bodem optreedt. Om
die reden is altijd een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Het
nulsituatieonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de daar gebruikte stoffen.
Nulsituatieonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan
de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatieonderzoek na het
beëindigen van de betreffende activiteit.
Het nulsituatieonderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over:
•
de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte
stoffen en de locale grondwaterstroming;
•
de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en
geanalyseerd;
•
de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties.
De in het nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling
of ten gevolge van de betreffende activiteiten verontreiniging of aantasting van de bodem heeft
plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is.
Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit
moeten zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
Voor de inrichting is voor de aangevraagde wijzigingen een bodemonderzoek uitgevoerd en de
rapportage (kenmerk: 140468/wj/sh, Nulsituatie bodemonderzoek op het terrein van Vierhouten Vet
BV aan de Haatlandhaven 15 te Kampen, juli 2014) van ditonderzoek is toegevoegd aan de
aanvraag.
De voor dit onderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit zijn
uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies Raalte B.V. Dit is een erkende instantie als bedoeld in het
Besluit bodemkwaliteit. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de
resultaten betrouwbaar.
Dit onderzoek van d.d. juli 2014 is door ons beoordeeld en geeft ons geen aanleiding tot het stellen
van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek.
21
Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen
voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften in
het Activiteitenbesluit en de vigerende vergunning) verwaarloosbaar conform het gestelde in de
NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd.
Na beëindiging van de activiteiten of een deel daarvan moet een eindsituatieonderzoek naar de
kwaliteit van de bodem worden verricht. Indien blijkt dat sprake is van een bodembelasting als
gevolg van de activiteiten, zal de bodemkwaliteit hersteld moeten worden. Hiertoe zijn in de
vigerende vergunning voorschriften opgenomen. Deze voorschriften opgenomen in Hoofdstuk 4 –
Bodem – paragraaf 4.5 – Bodembelastingonderzoek en paragraaf 4.6 Herstelplicht (bodemsanering)
zijn overeenkomstig van toepassing op onderhavige aangevraagde veranderingen en in dat kader
zijn voor dit aspect geen nieuwe voorschriften aan deze vergunning verbonden.
10.
ENERGIE
In het landelijke beleid zoals vastgelegd in de circulaire "Energie in de milieuvergunning" worden
inrichtingen met een jaarlijks verbruik van minimaal 25.000 m3 aan aardgasequivalenten of een
jaarlijks elektriciteitsverbruik van minimaal 50.000 kWh elektriciteit als energierelevant bestempeld.
In de vigerende vergunning is het aspect Energie reeds beschouwd en zijn voorschriften voor dit
aspect aan de vergunning verbonden. Met de nu aangevraagde wijzigen vind geen verandering in
het energieverbruik van de inrichting plaats. Gezien het voorgaande worden ten aanzien van het
aspect Energie geen voorschriften aan deze vergunning verbonden.
11.
EXTERNE VEILIGHEID
11.1
Algemeen
Bij UCO Kampen B.V. (UCO) zijn gevaarlijke (brandbare en/of toxische) stoffen aanwezig. UCO
Kampen B.V. valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Bij onze beoordeling
beschouwen wij UCO Kampen B.V. op dezelfde wijze als een niet categoriaal bedrijf als bedoeld in
het Bevi vanwege de opslag van onder andere methanol. Die opslagen zijn reeds bij de
revisievergunning vergund. Deze aanvraag betreft het plaatsen en gebruiken van een 50 m3
ondergrondse kaliummethylaattank en het plaatsen van een destillatiekolom voor de terugwinning
en daarmee het beperken van het verbruik van methanol.
De processen, de aard en hoeveelheid van de gebruikte gevaarlijke stoffen zoals vermeld in de
aanvraag vormen een risico voor de omgeving.
De risico's voor de ondergrondse opslagtank worden voldoende afgedekt door het voldoen aan de
van toepassing zijnde richtlijn ontwerp-PGS 31. Voor de destillatiekolom zijn de risico’s dermate
gering dat daarvoor geen voorschriften worden opgenomen.
11.2
Besluit risico's zware ongevallen 2015
Met het in werking treden van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) is de Europese
Seveso III-richtlijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Het Brzo 2015 richt zich op het
beheersen van zware ongevallen en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen bij bedrijven
zo klein mogelijk te maken. Dat gebeurt enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen
plaatsvinden te verkleinen (proactie, preventie en) en anderzijds door de gevolgen van een
eventueel ongeval voor mens en milieu te beperken (preparatie en repressie).
De aangevraagde hoeveelheid gevaarlijke (afval)stoffen overschrijdt de lage drempelwaarde uit
Bijlage 1 van het Brzo 2015 niet. UCO valt daarmee niet onder de werking van het Brzo 2015.
22
11.3
Registratiebesluit/Regeling provinciale risicokaart
Het Registratiebesluit externe veiligheid geeft aan welke inrichtingen en welke informatie
opgenomen moet worden in het Risicoregister. Daarnaast moeten ook inrichtingen die vallen onder
de reikwijdte van de Regeling provinciale risicokaart worden opgenomen in het register. De criteria
van het besluit en de regeling zijn samengevoegd in de drempelwaardentabel die is opgenomen in
de Leidraad Risico Inventarisatie. UCO valt onder de criteria van het Registratiebesluit en/of de
Regeling. Na afronding van de vergunningprocedure worden de gegevens in het risicoregister
geactualiseerd.
11.4
Beoordeling plaatsgebonden risico en groepsrisico
UCO Kampen B.V. valt niet onder Bevi, maar gezien het feit dat er veiligeheidseffecten buiten de
inrichting zijn te verwachten, is gevraagd om de veiligheidsrisico’s en –effecten in beeld te
onderzoeken. UCO Kampen B.V. heeft bij de aanvraag een kwantitatieve risicoanalyse (hierna QRA)
gevoegd. Deze is opgesteld door Bilfinger Tebodin Netherlands BV te Eindhoven. gedateerd 30
oktober 2015, documentnummer 3413550, revisie D. Voor de beoordeling van veiligheidrisico’s en –
effecten hebben wij aangesloten bij de normering uit het Bevi.
Plaatsgebonden risico
De norm voor het plaatsgebonden risico (PR) is 10-6 per jaar (kans van 1 op de miljoen per jaar).
Volgens de QRA (figuur 8, bladzijde 30) komt de plaatsgebonden risicocontour 10-6 buiten de
inrichting. Ten opzichte van de reeds vergunde situatie (figuur 7 pagina 29) neemt deze contour toe.
Binnen de PR 10-6 contour bevinden zich geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten. Het
vigerende bestemmingsplan laat geen kwetsbare objecten toe. Hiermee wordt voldaan aan de
normering voor het plaatsgebonden risico.
Uit de QRA blijkt dat het scenario breuk van de afleverslang bij de verlading van kaliummethylaat
vanuit de tankwagen bepalend is voor het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Voor de bevolkingsdichtheid is uitgegaan van gegevens die zijn ontleend aan het geldende
bestemmingsplan en de aanwezigheid van personen bij enkele omliggende bedrijven.
Het door de inrichting veroorzaakte groepsrisico is vastgesteld in de QRA. Het groepsrisico is voor de
vergunde situatie weergegeven in de QRA in figuur 9 (pagina 31) en voor de aangevraagde situatie
in de op 30 oktober 2015 ingediende aanvulling. Het groepsrisico is in de vergunde situatie niet
aanwezig (6 dodelijke slachtoffers bij een kans van (circa) 1,3.10-9.) Voor de aangevraagde situatie
is er wel een groepsrisico aanwezig. Namelijk 10 slachtoffers bij een kans van 3.10 -8 en maximaal
12 slachtoffers bij een kans van 1.10-8.
Uit de QRA blijkt dat het groepsrisico als gevolg van de voorgenomen uitbreidingen toeneemt. In
zowel de vergunde als de voorgenomen situatie wordt de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.
Het groepsrisico blijft onder 1% van de oriëntatiewaarde een nadere verantwoording van het
groepsrisico is niet nodig en het aangevraagde is vergunbaar.
11.5
Advies Veiligheidsregio IJsselland
Naar aanleiding van de aanvraag heeft de Veiligheidsregio IJsselland op 8 mei 2015, kenmerk
V15.002180 (ons kenmerk: 2015/0128610, ontvangen d.d. 12 mei 2015), een advies gegeven.
Geadviseerd wordt om:
A. de voor het BRZO relevante stoffen te maximaliseren om te borgen dat UCO beneden de
BRZO-drempelwaarde blijft;
B. de gegevens op de Risicokaart voor UCO , Scheepswerf Peters en Salland Olie
Zuiderzeehaven te (laten) actualiseren;
C. in het noodplan te laten opnemen dat UCO de buurbedrijven waarschuwt en instrueert als
er een incident is met kaliummethylaat;
23
D.
E.
in het noodplan op te laten nemen dat bij een melding van een incident met UCO duidelijk
aan de hulpdiensten meldt dat het een incident met kaliummethylaat gaat;
een windvaan op het terrein van UCO te plaatsen waardoor de hulpdiensten duidelijk
kunnen zien waar de toxische wolk zich bevindt.
Naar aanleiding van de aanvulling op de aanvraag van 30 november 2015 heeft de Veiligheidsregio
IJsselland op 12 november 2015, kenmerk V15.004855, aangegeven dat er geen aanleiding is om
het advies van 8 mei 2015 te herzien.
Met betrekking tot de bovenstaande punten het volgende:
Ad A.
Om te voorkomen dat onverhoopt meer gevaarlijke stoffen aanwezig zijn dat de drempelwaarde
voor het Brzo 2015 dient het bedrijf op elk moment inzicht te kunnen geven dat er niet meer
gevaarlijke stoffen dan de drempelwaarde voor het Brzo 2015 aanwezig zijn.
In de aanvraag heeft de aanvrager beschreven dat men onder de drempelwaarde voor het Brzo
2015 blijft. Dit deel van de aanvraag is verbonden aan dit besluit, hierdoor is het opnemen van een
voorschrift voor het maximaliseren van de voor het BRZO relevante stoffen niet nodig.
Ad B.
Zodra de vergunning onherroepelijk is geworden mag deze pas op de Risicokaart worden
geactualiseerd. Dit zal dan ook gebeuren. Scheepswerf Peeters (failliet en de gemeente is het
bevoegd gezag) staat nog steeds terecht op de Risicokaart omdat er nog steeds op die locatie een
vergunning aanwezig is. Voor Salland olie is de provincie na 1 januari 2016 het bevoegd gezag en
de gemeente Kampen dient de Risicokaart voor die locatie bij te houden.
Ad C en D.
De provincie is niet bevoegd om zaken in het noodplan vast te laten leggen. Wel adviseren wij bij
deze aan UCO om het advies over te nemen en uit te voeren.
Ad E.
Het advies nemen wij over en hiervoor is een voorschrift opgenomen.
11.6
Relatie met Atex
De verplichtingen voor bedrijven ten aanzien van gas- en stof ontploffingsgevaar zijn verankerd in
de Arbowet en het Arbobesluit (ATEX). Concreet gaat het voor inrichtingen (bedrijven) dan met
name om het explosieveiligheidsdocument, de RI&E voor de onderdelen gas- en stofontploffing, en
de gevarenzone-indeling. De Arbeidsinspectie is de toezichthoudende instantie. Wij zien geen reden
om aanvullend maatrregelen op te leggen die het risico en of het effect verder zouden moeten
beperken.
11.7
(Intern) bedrijfsnoodplan
In de arbowetgeving is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5 c van het
Arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook
verplicht o.a. hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze
instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0 c van de arboregeling is geregeld
wat er tenminste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II van de
regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfsnoodplan geen
voorschriften aan deze vergunning verbonden.
24
11.8
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van de risico's als gevolg van de activiteiten zijn wij van mening dat wanneer binnen de
inrichting conform de aan deze vergunning verbonden voorschriften en andere wettelijke regels
gewerkt wordt, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de omgeving.
12.
GELUID EN TRILLINGEN
12.1
Algemeen
Beoordeeld is of de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg
van het in werking zijn van de inrichting en de nu aangevraagde veranderingen, wijzigen.
Hierbij is gebruik gemaakt van de aanvraag en de daarbij horende bijlagen.
Uit de stukken blijkt dat de aanvoer van kaliummethylaat met een tankwagen één keer per week
plaatsvindt. Deze activiteit zal niet leiden tot wijziging van het aantal transportbewegingen, maar
vindt plaats binnen de vergunde vrachtwagenbewegingen. Tijdens het lossen en het verpompen van
kaliummethylaat vindt geen geluidsuitstraling plaats die akoestisch relevant is.
De relevante geluidsbronnen voor de methanolkolom zijn inpandig opgesteld. De verwachting is dat
door geen van de aan de destillatiekolom gerelateerde activiteiten uitstraling naar buiten
plaatsvindt.
Ten gevolge van de voorgenomen wijzigingen wordt de representatieve, akoestische situatie van het
bedrijf niet gewijzigd.
12.2
Conclusies
De voorgenomen wijzigingen leiden niet tot wijziging van de geluidsvoorschriften van de vigerende
vergunning.
12.3
Trillingen
Gezien de aard van de aangevraagde activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde
trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen
achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te
nemen.
13.
GEUR
13.1
Landelijk beleid
Het Nederlandse geurbeleid is opgenomen in de Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar
hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen). Centraal staat een afwegingsproces
dat gericht is op het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau. Het aanvaardbaar hinderniveau
wordt per situatie vastgesteld door het bevoegd gezag. Hieruit volgen voorschriften die in de
vergunning van de inrichting worden vastgelegd.
25
Als algemene doelstelling geldt het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder en het
voorkomen van nieuwe hinder. Het is aan het bevoegd gezag om in vergunningprocedures invulling
aan deze doelstelling te geven en te bepalen welke mate van hinder als aanvaardbaar wordt
beschouwd. Als leidraad voor het afwegingsproces dat daarbij doorlopen wordt is de
hindersystematiek Geur ontwikkeld. Deze hindersystematiek, die is vastgelegd in hoofdstuk 3 van
de Handleiding geur, benoemt de verschillende aspecten die in het afwegingsproces moeten worden
meegenomen om te komen tot een zorgvuldige bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau.
Maatregelen ter bestrijding van geurhinder moeten worden bepaald in overeenstemming met het
BBT-principe (beste beschikbare techniek). Het bevoegd gezag stelt het aanvaardbaar hinderniveau
vast.
13.2
Provinciaal beleid
Voor vergunningverlening aan geuremitterende inrichtingen of activiteiten heeft de provincie
Overijssel het landelijk geurbeleid vertaald in een werkwijze op basis van een berekende
geurbelasting. Dit provinciale geurbeleid is op 28 augustus 2007 door Gedeputeerde Staten van
Overijssel vastgesteld. Bij bepaling van het toetsingskader voor de potentiële geurhinder in de
omgeving wordt rekening gehouden met de aard van de geur en de omgeving. Met deze
uitgangspunten kan voor een specifieke en op de potentiële hinder toegesneden toetsingskader
worden afgeleid voor een toelaatbare geurbelasting in de omgeving van de inrichting. Een eerste
beleidsuitgangspunt is dat wanneer er geen geurhinder te verwachten is en er geen klachten
bestaan, er geen geuronderzoek verlangd wordt.
13.3
Beoordeling
Uit de beoordeling van de aanvraag en ingediende aanvullingen blijkt dat de voorgenomen
wijzigingen leiden tot een geringe toename van de luchtemissies ten aanzien van de vergunde
situatie. Destillatie van methanol vindt in het gesloten systeem met name binnen de destillatiekolom
plaats. Er komen daarom geen emissies van restgassen vrij.
De kaliummethylaattank is voorzien van vacuümkleppen die de damp in de tank houdt. De
kaliummethylaattank heeft een relatief kleine doorzet en is voorzien van dampretoursystemen
tijdens verlading. Er zal echter een kleine hoeveelheid kaliummethylaat worden geëmitteerd. Dit
heeft echter geen relevante gevolgen voor de geurbelasting in de omgeving. Gezien bovenstaande
kan geconcludeerd worden, dat de voorgenomen wijziging niet zal leiden tot een significante
toename van de geurbelasting in de omgeving. De omvang van de geurimmissie veroorzaakt door
de activiteiten binnen de inrichting dienen te voldoen aan de geurcontouren zoals gepresenteerd in
het geuronderzoek met kenmerk VIEK09A1 van 28 september 2009 zoals opgenomen in bijlage 8
van de aanvraag van de vigerende revisievergunning van 21 juni 2011 met kenmerk 2011/0117006.
De onderhavige aanvraag geeft geen aanleiding tot het stellen van aanvullende voorschriften in deze
vergunning voor het aspect Geur. De voorschriften opgenomen in Hoofdstuk 9 – Geur van de
vigerende vergunning zijn overeenkomstig van toepassing op onderhavige aangevraagde
veranderingen en in dat kader zijn voor dit aspect geen nieuwe voorschriften aan deze vergunning
verbonden.
13.4
Conclusie
Op basis van bovenstaande concluderen wij dat geur geen relevant milieuaspect is en zijn wij van
mening dat de aangevraagde activiteiten vergunbaar zijn.
26
14.
LUCHT
De aangevraagde wijzigingen leiden niet tot de toename van de luchtemissies ten aanzien van de
vergunde situatie. De destillatie van methanol vindt in een gesloten systeem binnen de
destillatiekolom plaats. Er komen daarom geen emissies van restgassen vrij.
De kaliummethylaattank is voorzien van vacuümkleppen die de damp in de tank houdt. De
kaliummethylaattank heeft een relatief kleine doorzet en is voorzien van dampretoursystemen
tijdens verlading.
Op grond van bovenstaande is er geen aanleiding tot het stellen van aanvullende voorschriften in
deze vergunning voor het aspect Lucht. De voorschriften opgenomen in Hoofdstuk 10 – Lucht van
de vigerende vergunning zijn overeenkomstig van toepassing op onderhavige aangevraagde
veranderingen en in dat kader zijn voor dit aspect geen nieuwe voorschriften aan deze vergunning
verbonden.
15.
VERRUIMDE REIKWIJDTE
Een belangrijk onderdeel van de Wabo is de 'verruimde reikwijdte'. Dit betekent onder meer dat de
aspecten watergebruik en vervoer in de omgevingsvergunning moeten worden meegenomen.
Daarvoor zijn in de Handreiking 'Wegen naar preventie voor bedrijven' en de beleidsnotitie
'Vervoermanagement/ Mobiliteitsmanagement van en naar een inrichting' van het ministerie van
I&M handvatten gegeven. Op basis daarvan zijn in deze vergunning voornoemde aspecten
beoordeeld, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria.
Wij achten echter het aspect vervoer door medewerkers pas relevant bij meer dan 500 werknemers,
als tegelijk niet aannemelijk is dat de inrichting alle maatregelen heeft getroffen om de nadelige
gevolgen van vervoer voor het milieu tegen te gaan.
Gebleken is dat de relevantiecriteria niet worden overschreden. Daarom wordt in deze vergunning
verder geen aandacht besteed aan deze aspecten.
16.
OVERIGE ASPECTEN
16.1
Toekomstige ontwikkelingen
Er zijn geen relevante ontwikkelingen die bij de beoordeling van de aanvraag betrokken moeten
worden.
17.
CONCLUSIE
Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het veranderen van een inrichting zijn er geen
redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.
In deze beschikking zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen.
27
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Inhoudelijke Overwegingen Overige Activiteiten
Aanvrager
Aangevraagde activiteiten
:
:
Locatie
Datum ontvangst aanvraag
Datum ontwerpbeschikking
Kenmerk
Projectnummer
:
:
:
:
:
28
UCO Kampen B.V.
Plaatsing ondergrondse opslagtank voor kaliummethylaat en
destillatiekolom voor methanol
Haatlandhaven 15 - Kampen
16 februari 2015
19 januari 2016
2016/0022171
Z-HZ_WABO-2015-00077
18.
OVERWEGINGEN BOUWEN
18.1
Inleiding
De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.10 Wabo gestelde toetsingsaspecten.
Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
18.2
Toetsing
Bestemmingsplan
Het perceel ligt in het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Haatland en heeft daar in de
bestemming Bedrijventerrein, artikel 6. Daarnaast kent het perceel de functieaanduiding ‘bedrijf tot
en met categorie 5.2’ en de gebiedsaanduiding ‘wro-zone – ontheffingsgebied’.
De ondergrondse opslagtank past binnen de regels zoals deze zijn gesteld in artikel 6.2.4. De
destillatiekolom is een ondergeschikt bouwdeel. De bouwhoogte van dat bouwdeel wordt op grond
van artikel 2.5 van het bestemmingsplan niet getoetst aan de regels qua bouwhoogte. Voor het
overige past de destillatiekolom binnen de regels van artikel 6.2.1.
De aangevraagde activiteit is in overeenstemming met de regels van dit bestemmingsplan. Gelet
hierop kan de omgevingsvergunning op deze grond worden verleend.
Bouwbesluit 2012 en Bouwverordening 2012
De bouwwerken zijn in overeenstemming met het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening 2012.
Gelet hierop kan de omgevingsvergunning op deze grond worden verleend.
Welstand
Op 25 november 2015 heeft de welstandscommissie een positief advies gegeven op de aanvraag.
Gelet hierop kan de omgevingsvergunning op deze grond worden verleend.
18.3
Overige aspecten bouw
In bijlage 1 van deze beschikking treft u de voorwaarden ten aanzien van de activiteiten ‘Bouwen
bouwwerk’ en een samenvatting van de meest relevante van rechtswege van toepassing zijnde
voorschriften voor de bouwactiviteiten aan. Daar waar er sprake is van het doen van een melding
kunt u dit schriftelijk doen t.a.v. team Handhaving, Postbus 10078, 8000 GB Zwolle of per e-mail:
[email protected].
18.4
Conclusie
Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het (ver)bouwen van een bouwwerk zijn er ten
aanzien van de activiteit bouwen van een bouwwerk geen redenen om de omgevingsvergunning te
weigeren.
29
BIJLAGE 1 : VOORWAARDEN ACTIVITEITEN ‘BOUWEN BOUWWERK’ EN
NADERE INFORMATIE
Voorwaarden Activiteiten ‘Bouwen Bouwwerk’
Het bouwplan dient overeenkomstig de bij dit besluit behorende stukken te worden uitgevoerd;
Er moet gebouwd worden overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit 2012;
Voor het bepalen van de toelaatbare gronddruk en de aanlegdiepte van de fundering of de
toelaatbare puntweerstand en de lengte van de funderingspalen, moeten alsnog sonderingen
worden verricht, waarvan de uitkomsten ter beoordeling aan het bevoegd gezag moeten worden
aangeboden;
Van alle in gewapend beton, staal, hout, steen en dergelijke uit te voeren dragende
constructiedelen moet voor aanvang van de bouwwerkzaamheden de door het bevoegd gezag
goedgekeurde sterkteberekeningen met bijbehorende werktekeningen op het werk aanwezig
zijn;
Deze berekeningen en tekeningen (o.a. van heipalen, betonplaat, prefab onderdelen) dienen
(voorzien van adres bouwlocatie, bouwaanvraagnummer en naam, adres, woonplaats adviseur)
tenminste drie weken tevoren bij het bevoegd gezag te worden ingediend;
De wapening moet voordat met het storten wordt aangevangen door het bevoegd gezag worden
gecontroleerd en goedgekeurd;
Indien tijdens de uitvoering blijkt dat enig constructiedeel verbetering of voorziening behoeft,
dient dat te gebeuren in overleg met en ter goedkeuring van het bevoegd gezag;
Het bevoegd gezag dient ten minste twee dagen van tevoren in kennis te worden gesteld van de
start van de werkzaamheden;
Het bevoegd gezag dient ten minste één dag van tevoren in kennis te worden gesteld van het
storten van beton;
Het bevoegd gezag dient in kennis te worden gesteld van de voltooiing van de werkzaamheden;
Het terrein waarop wordt gebouwd, grond wordt ontgraven of dergelijke werkzaamheden
worden verricht, moet door een doeltreffende afscheiding van de weg en van het aangrenzende
open erf of terrein zijn afgescheiden indien gevaar of hinder te duchten is.
Bouwbesluit 2012
Het Bouwbesluit 2012 is van toepassing. Hieronder staan enkele algemeen geldende bepalingen uit
het Bouwbesluit 2012.
§ 1.6. Procedure bouwwerkzaamheden
Artikel 1.23 Aanwezigheid bescheiden
Tijdens het bouwen zijn, voor zover van toepassing, de volgende bescheiden of een afschrift
daarvan op het terrein aanwezig:
a. vergunning voor het bouwen;
b. bouwveiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.3;
c. afschrift van een besluit ingevolge artikel 13, 13a, of 14 van de wet, dan wel een besluit tot
oplegging van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom, en
d. overige voor het bouwen van belang zijnde vergunningen en documenten met nadere
voorwaarden en ontheffingen.
Artikel 1.24 Het uitzetten van de bebouwingsgrenzen
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor vergunning is verleend wordt, onverminderd de
voorwaarden bij de vergunning, niet begonnen voordat voor zover nodig door of namens het
bevoegd gezag:
a. de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet, en
b. het straatpeil is uitgezet.
31
Artikel 1.25 Mededeling aanvang en beëindiging bouwwerkzaamheden
1. Het bevoegd gezag wordt ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van
bouwwerkzaamheden waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend door de houder
van die vergunning schriftelijk van de aanvang van die werkzaamheden, met inbegrip van
ontgravingswerkzaamheden, in kennis gesteld.
2. Het bevoegd gezag wordt ten minste op de dag van beëindiging van de bouwwerkzaamheden
waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend, door de houder van die vergunning
schriftelijk van de beëindiging van die werkzaamheden in kennis gesteld.
3. Een bouwwerk voor het bouwen waarvan een vergunning voor het bouwen is verleend, wordt
niet in gebruik gegeven of genomen indien niet voldaan is aan het bepaalde in het tweede lid.
Toelichting: U kunt dit schriftelijk doen t.a.v. team Handhaving, Postbus 10078, 8000 GB Zwolle of
per e-mail: [email protected].
Hoofdstuk 8. Bouw- en sloopwerkzaamheden
Artikel 8.1 Aansturingsartikel
1. De uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden is zodanig dat voor de omgeving een
onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt
voorkomen.
2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze
afdeling.
Artikel 8.2 Veiligheid in de omgeving
Bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming
van:
a. letsel van personen op een aangrenzend perceel of een aan het bouw- of sloopterrein
grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen;
b. letsel van personen die het bouw- of sloopterrein onbevoegd betreden, en
c. beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan
niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein
grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen.
Artikel 8.3 Veiligheidsplan
De op grond van artikel 8.2 te treffen maatregelen worden op aanwijzing van het bevoegd gezag
vastgelegd in een bouw- of sloopveiligheidsplan. De maatregelen hebben ten minste betrekking op:
a. de afscheiding en afsluiting van het bouw- of sloopterrein;
b. de bereikbaarheid en bruikbaarheid van bluswater- en andere openbare voorzieningen;
c. het stallen, afsluiten of opbergen van machines, werktuigen, materialen en installaties op
zodanige wijze dat onbevoegden daar geen toegang toe hebben;
d. het waarborgen van de verkeersveiligheid;
e. het voorkomen van vallende objecten, en
f.
de nadere voorwaarden als bedoeld in artikel 1.29.
Artikel 8.4 Geluidhinder
1. Bouw- of sloopwerkzaamheden die een geluidniveau veroorzaken van ten minste 60 dB(A) op
de gevel van een aangrenzende woonfunctie of van een aangrenzende gebruiksfunctie op een
ander perceel, worden op werkdagen tussen 7:00 uur en 19:00 uur uitgevoerd. Bij het
uitvoeren van die werkzaamheden worden de in tabel 8.4 aangegeven dagwaarden en de bij die
dagwaarden aangegeven maximale blootstellingsduur in dagen dat de dagwaarde is bereikt niet
overschreden.
32
Tabel 8.4
Dagwaarde
≤ 60 dB(A)
> 60 dB(A)
>65 dB(A)
> 70 dB(A)
> 75 - ≤ 80 dB(A)
Maximale
blootstellingsduur
onbeperkt
50 dagen
30 dagen
15 dagen
5 dagen
2.
3.
Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het eerste lid. Indien met een ontheffing van
het bevoegd gezag bouw- of sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd op werkdagen tussen
19:00 uur en 7:00 uur en op zaterdag, zondag of feestdagen wordt onverkort het gestelde in de
ontheffing gebruik gemaakt van de akoestisch bezien best beschikbare stille technieken en
meest gunstige werkwijze.
De in tabel 8.4 aangegeven waarden gelden op gevels als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 1b,
vijfde lid, van de Wet geluidhinder van woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van
de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen en op de grens
van terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als
geluidsgevoelige terreinen.
Artikel 8.5 Trillingshinder
1. Trillingen veroorzaakt door het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden bedragen in
geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en in verblijfsruimten
als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van het Besluit geluidhinder niet meer dan de
trillingsterkte, genoemd in tabel 4 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor
personen in gebouwen» 2006.
2. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de trillingsterkte, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 8.6 Stofhinder
Tijdens het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen om visueel
waarneembare stofverspreiding buiten het bouw- of sloopterrein te voorkomen.
Artikel 8.7 Grondwaterstand
Het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van
bouwwerkzaamheden leidt niet tot een zodanige wijziging van de grondwaterstand dat gevaar kan
ontstaan voor de veiligheid van belendingen.
Artikel 8.8 Aansturingsartikel
1. Bouw- en sloopwerkzaamheden worden zodanig uitgevoerd dat tijdens de uitvoering vrijkomend
bouw- en sloopafval deugdelijk wordt gescheiden.
2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze
afdeling en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.
Artikel 8.9 Scheiden bouw- en sloopafval
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de te scheiden categorieën
bouw-en sloopafval en de opslag en afvoer daarvan op en van het terrein bij het uitvoeren van
bouw- of sloopwerkzaamheden.
Brandveilig gebruiken
Om brandveiligheid in gebouwen te realiseren, worden er vanuit de overheid eisen gesteld aan de
manier waarop gebouwen gebouwd en gebruikt worden.
Ten aanzien van het brandveilig gebruik stelt de gemeente eisen op basis van de Bouwbesluit die
van niet-bouwkundige aard zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan blusmiddelen en het periodiek
onderhoud (bijv. keuringen) hiervan. Deze regels zijn vastgelegd in de Bouwbesluit. In bepaalde
gevallen is een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik of gebruiksmelding voor brandveilig
gebruik noodzakelijk. Voor nadere informatie verwijs ik u de internetsite www.omgevingsloket.nl.
33
Overige bepalingen
Intrekken vergunning
Artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noemt een aantal gevallen waarin de
omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken.
Wijzigen tenaamstelling
In artikel 2.25 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht staat de mogelijkheid om de
omgevingsvergunning op een andere naam te zetten. Hiervoor dient een melding op grond van
artikel 4.8 Besluit omgevingsrecht bij het bevoegd gezag te worden ingediend. De melding dient ten
minste een maand voordat er gebruik van de vergunning wordt gemaakt ingediend te worden. Het
niet melden is een strafbaar feit op grond van de Wet op de economische delicten.
Aan deze vergunning zijn op generlei wijze rechten van burgerrechtelijke aard te ontlenen in
verband met het bouwen op of nabij de erfscheiding.
De vergunninghouder wordt er op gewezen dat voor het gebruik van bermen, voetpaden en
gedeelten van wegen, voor zover deze in eigendom bij de gemeente zijn, voor de opslag van
goederen en materieel en het plaatsen van containers, loodsen, keten e.d. een vergunning nodig is.
Deze vergunning is nodig op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening en dient vooraf te
worden aangevraagd. Voor het plaatsen van containers, loodsen of keten kan een
omgevingsvergunning voor bouwen vereist zijn
Stilleggen van de bouw
Het bevoegd gezag is bevoegd de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd:
a. zonder omgevingsvergunning;
b. in afwijking van de omgevingsvergunning;
c. op grond bij of krachtens artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht en er niettemin wordt
geconstateerd, dat er wordt gebouwd in afwijking van het Bouwbesluit;
d. in afwijking van de voorschriften van de Bouwverordening.
Het geheel van bepalingen en bevoegdheden uit de wet- en regelgeving is van toepassing.
Flora- en Faunawet
De Flora- en Faunawet blijft ondanks deze omgevingsvergunning van toepassing. De Flora- en
Faunawet verbiedt de verstoring en verontrusting van verblijfplaatsen van beschermde diersoorten
en planten.
Een ieder dient dan ook voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en
planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
De bedoelde zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat
door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt,
verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden
gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd
teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen,
deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Nadere informatie kunt u onder andere vinden op de website www.natuurloket.nl.
SCHADE:
Indien er door werkzaamheden die verband houden met het gebruik maken van deze vergunning
schade aan de openbare ruimte wordt toegebracht worden de kosten van herstel bij u in rekening
gebracht.
34
BIJLAGE 2 : BEGRIPPEN
AANVAARDBAAR HINDERNIVEAU:
Uitkomst van het afwegingsproces van onder andere de volgende aspecten:
toetsingskader;
geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
aard en waardering van de geur (hedonische waarde);
klachtenpatroon;huidige en verwachte hinder;
technische en financiële consequenties van maatregelen en gevolgen daarvan voor andere
emissies;
de mate waarin getroffen maatregelen ter beperking van luchtemissies overeenstemmen met
BBT uit BREF's en nationale BBT-documenten;
lokale situatie (onder meer planologische ruimte, sociaal-economische aspecten en andere
lokale afwegingen);
historie van het bedrijf in zijn omgeving.
Opmerking: het aanvaardbaar hinderniveau voor veehouderijen verschilt met het bovenstaande en
is geregeld via de wet.
AFVALWATER:
Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens
is zich te ontdoen, of moet ontdoen.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT):
Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende
technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan
veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten
en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de
inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft,
redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede
begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden,
alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.
BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT:
Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een
bodembedreigende stof overeenkomstig de definitie van het Activiteitenbesluit.
BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL:
Op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden handeling
gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne controle, inspectie
of toezicht ter voorkoming van bodemverontreiniging waarvan de uitvoering is gewaarborgd.
BODEMRISICODOCUMENT:
Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per
bodembedreigende activiteit overeenkomstig de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn
Bodembescherming bepaald of met de aanwezige of voorgenomen combinatie van voorzieningen en
maatregelen sprake is of zal zijn van een verwaarloosbaar bodemrisico.
GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN:
Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49
en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465).
OPENBAAR RIOOL:
Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet
milieubeheer.
35
TRILLING:
Mechanische beweging rond een referentiepunt dat in evenwicht is.
WONING:
Gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het
bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening,
of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de
omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet.
36