Kerstmorgen 2015 Diaconessenkerk, bij Johannes 1: 1

Download Report

Transcript Kerstmorgen 2015 Diaconessenkerk, bij Johannes 1: 1

Kerstmorgen 2015 Diaconessenkerk, bij Johannes 1: 1-14
In de kinderbijbel van Nico ter Linden staat een verhaal over hoe het misschien wel gegaan is
toen de evangelisten Matteus en Lucas wilden gaan schrijven over de geboorte van Jezus.
Ter Linden tekent hoe Matteus en Lucas bij elkaar zitten en bedenken met welke woorden
en beelden de boodschap over die geboorte nou het best onder de aandacht van mensen
kan worden gebracht.
En hun gesprek begint met de constatering dat ze eigenlijk geen van beiden iets weten over
hoe het gegaan is rondom die geboorte, maar zo’n bijzonder mens als Jezus verdient een
mooi geboorteverhaal, daarover zijn ze het zonder meer eens.
En al pratend komen Matteus en Lucas dan op het idee van de maagdelijke geboorte – een
thema dat immers vaker gebruikt wordt in geboorteverhalen van helden en koningen, als
manier om te onderstrepen hoe bijzonder ze zijn.
Nou, Jezus was ook méér dan bijzonder – dus ook hij een maagd als moeder.
Het sluit ook mooi bij een tekst van de profeet Jesaja, die immers gezegd heeft dat de
messias uit een jong meisje geboren zal worden.
Jong meisje – maagd – dat krijgen ze in hun verhaal wel bij elkaar.
En er moeten natuurlijk engelen in het verhaal komen, engelen die op en neer vliegen, want
de mensen moeten begrijpen dat bij dit verhaal de hemel in het spel is.
Maar er zijn ook zaken waarover ze wat langer over doorpraten, b.v. over de plaats waar
Jezus geboren moet zijn.
Als ze de profeten volgen, moeten ze het in Bethlehem laten gebeuren, maar Jozef en Maria
komen uit Nazareth.
Matteus zegt: ik laat heel Nazareth uit het verhaal weg, ik schrijf het zo alsof Jezus thuis in
Bethlehem wordt geboren - maar Lucas wil toch zowel Nazareth als Bethlehem noemen en
hij bedenkt dan de oplossing van de volkstelling (die was wel een aantal jaren eerder
gebeurd, maar wie wist dat nog) – want met die volkstelling kan hij Jozef en Maria tenminste
op een geloofwaardige manier in Bethlehem krijgen.
En zo tekenen gaandeweg hun beider geboorteverhalen zich af.
Elk met eigen accenten, elk met eigen keuzes.
En dat is natuurlijk precies waar het Ter Linden om te doen is: namelijk dat helder wordt dat
die geboorteverhalen in de evangeliën geen historische verslagen zijn met verifieerbare
feiten, maar dat het vertellingen zijn met een boodschap.
En dat de manier waarop verteld wordt dienstbaar is aan die boodschap.
En die boodschap is: er heeft een mens onder ons geleefd, vol van Gods Geest, en wie hem
zag, zag God.
En de één, Lucas, onderstreept die boodschap met engelen, herders en een stal, en de
ander, Matteus, kiest uiteindelijk voor koningen uit het oosten, en voor sterren die de weg
wijzen.
En op zo’n zelfde manier zal ook de evangelist Johannes nagedacht hebben – en zijn
geboorteverhaal horen we vanmorgen.
Geen engelen, geen herders, geen wijzen, geen kindje in een stal.
Johannes kiest voor de taal van de poëzie, voor de taal van de verbeelding:
in het begin was het Woord, het Woord was bij God en woord was God.
In het woord was leven en het leven was licht voor de mensen.
En de duisternis heeft dat licht niet overmeesterd.
Ik geef toe: het is taal die misschien niet zo aansluit bij het Kerstgevoel van warmte en
gezelligheid.
Het is wat abstract, het klinkt ongrijpbaar.
En misschien was het voor sommigen van u ook wel wat teleurstellend om níet over de stal
en de engelen te horen.
Maar ik denk dat dat ook weleens precies de bedoeling van Johannes zou kunnen zijn.
Ik stel me zo voor dat als hij ook bij dat gesprek tussen Lucas en Matteus aanwezig was, dat
hij dan z’n hoofd zou schudden en zou zeggen: maar collega’s, laten we wel wezen: het hele
verhaal van God en mensen begon toch niet pas met een kindje?
Ja, toen kregen we het wel op een hele bijzondere manier te zien, maar het was toch al veel
eerder begonnen?
Denk nou aan Genesis: in het begin schiep God de hemel en de aarde, alles was woest en
leeg en duister, en dan neemt God het woord en zegt ‘er zij licht’, en daarna ‘er zij leven’ en
‘laten er mensen zijn’.
En zo verandert die aarde van een ruimte waarin leven onmogelijk was, in een ruimte waarin
het goed is om samen te leven.
Door het woord van God.
En in alle verhalen komt dat toch terug – steeds weer het woord van God dat mensen roept,
dat toekomst opent, dat iets nieuws laat beginnen en mensen die daarop reageren.
Dus als we gaan vertellen over de geboorte van Jezus, de mens naar Gods hart, zegt
Johannes, dan moeten we daarbij datzelfde spoor kiezen, het spoor van Gods woord dat in
onze wereld inbreekt, en licht en leven schept.
Die herders, die stal en die engelen, jullie mogen ze gebruiken, maar dít wordt mijn verhaal:
in de duisternis klinkt van Godswege een woord, en dat woord blijft niet zweven, het is vlees
en bloed geworden, het heeft een mens gevonden, een mens die antwoord geeft en zo God
in ons midden zichtbaar maakt!
Weet je, zo stel ik me voor dat Johannes gezegd heeft, we moeten voorkomen dat mensen
dat verhaal over die geboorte alleen maar zien en lezen als iets dat vroeger gebeurd is.
Het gaat erom dat ze geloven en erop vertrouwen dat wat toen gebeurde, nog steeds kan
gebeuren en gebeurt.
Het verhaal van de geboorte moet een verhaal van hóóp zijn, hóóp voor alle mensen.
Als ik dat neer kan zetten en over kan brengen, zegt Johannes, heeft de Geest van God zijn
werk gedaan.
Wij lezen zijn tekst een kleine 2000 jaar later.
In een wereld en in een tijd waarin (nog steeds) veel duisternis is – mensen zijn op de vlucht,
velen maken zorgen over alles wat er gebeurt, oorlog en dreiging van terrorisme, fanatisme
dat mensen tegen elkaar uitspeelt, er is angst en wantrouwen.
Maar het licht is er óók.
Het licht is er óók, altijd!
In en door mensen, die zich laten aanspreken door God die zijn geschiedenis schrijft.
Een geschiedenis van Genesis tot Jesaja en Johannes, van herders en wijzen tot dichters,
dromers en doeners.
Een geschiedenis van mannen en vrouwen, groten en kleinen die zich laten raken door het
Woord dat leven schept, licht maakt, hoop geeft.
En die met hún spreken en handelen op dat Woord hun antwoord geven - in alles, door alles,
ondanks alles.
In dat spoor vieren we Kerst, ook in 2015.
Bij de voorbereiding van vanmorgen stuitte ik op een gedicht van Charles Péguy, Frans
dichter.
In zijn gedicht met als titel ‘De kleine hoop’ is God aan het woord.
Hij spreekt over geloof en liefde en zegt: geloof en liefde, die verwonderen me eigenlijk niet,
die bewijzen mijn bestaan ook niet.
Maar de hoop, hoop die zich ondanks alles niet laat uitroeien, naar het lijkt soms tegen beter
weten in – dat is toch een wonder!
Een klein stukje uit het gedicht:
Het is dat kleine meisje hoop,
dat al wat tussen mensen leeft
en al hun weer en weer geloop
licht en richting geeft.
Want het is dat kleine meisje hoop,
je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven,
je ziet dat kleine meisje hoop
dat mensen zien laat, zien soms even,
wat in het leven mogelijk is.
Hoop – misschien mag je wel zeggen: het is God zelf, in ieder sprankje is Hij aanwezig.
Hoop is God met ons.
In een klein meisje.
In een klein jongetje dat elk jaar met Kerst opnieuw wordt geboren.
Amen.