De preek van 11 mei 2014

Download Report

Transcript De preek van 11 mei 2014

Zondag 11 mei 2014, Goede Herderpreek.
Gemeente van Christus,
Typ Psalm 23 in op Google en je krijgt ruim 12,9 miljoen hits. Om maar aan te
geven dat dit veruit de meest bekende en geliefde psalm is, zo niet het meest
bekende gedeelte uit de hele bijbel: De Heer is mijn herder. Dat roept zoveel
op. Warme gevoelens, herkenning, verlangen, maar ook kritische reacties,
weerstand.
Ik heb dat zelf ook. Ik herken de warme gevoelens: de grazige weiden, stille
wateren, veilige paden, een bijbelse landschap, zelfs een hemels landschap.
En dan alleen maar hoeven volgen, achter de herder aan. Vertrouwen,
overgave. Prachtig. Zo leren geloven, wat zou dat geweldig zijn.
Ik herken ook de scherpere reacties, de kritische vragen. Is het niet allemaal erg
oubollig, dat beeld van de herder? Want de schapen van de kerkelijke kudde
zijn tegenwoordig niet meer zo volgzaam. Het beeld van de schapen en de
herder is voor velen alleen nog een toeristisch beeld; een schaapskooi bezoek
je met je kleutertje. En een herder is in onze samenleving bijna nergens meer
te vinden.
Nou ja, als er weer eens een advertentie verschijnt – wij zoeken een herder
voor een kudde in Drenthe of op Texel -, dan is het aantal sollicitanten
praktisch niet te overzien. Hoeveel mensen verlangen niet naar zo’n functie?
Dat dan weer wel.
De Heer is mijn herder. Dat is een oerbeeld. Het beeld van God als de herder is
een bijbels archetype.
Denk aan de herder en je ziet een reeks bijbelse figuren voorbij komen: Abel,
Abraham, Mozes, David, je hoort de stemmen van tal van profeten die spreken
over het volk Israël als een kudde schapen onder leiding van de herder, de
profeet die hen uit benauwde situaties wegroept, God de Heer die als een
herder voor zijn kudde zorgt. En dan natuurlijk is daar Jezus Zelf: Ik ben de
goede herder. Eén van de zeven Ik-ben-woorden die Johannes in zijn evangelie
opneemt om Jezus mee te typeren. Hij laat het Jezus zeggen: Ik ben het brood
van het leven; het licht van de wereld; de deur, Ik ben de goede Herder; Ik ben
de opstanding en het leven. Ik ben de weg, de waarheid en het leven; Ik ben de
ware wijnstok. Oerbeelden voor wie Jezus is.
Ik ben de goede herder. En: de Heer is mijn herder.
Ik heb in de 31 jaar dat ik mag voorgaan in kerkdiensten vrijwel uitsluitend over
Psalm 23 gepreekt in rouwdiensten, vaak op aangeven van nabestaanden,
familieleden. Velen zullen dat herkennen. Ze kennen deze psalm omdat het de
psalm was van vader of moeder, opa of oma. En op zijn of haar begrafenis is
deze psalm gelezen, bepreekt en bezongen. Dat stempelt de herinnering. Een
warme, persoonlijke psalm over een diep verlangen naar rust, naar eeuwige
rust, en dat dan tegen de achtergrond van pijn en lijden, het dal van diepe
duisternis, van schaduwen des doods. Die uitgesproken wens aan het slot van
de psalm, waarvan je hoopt dat de gestorvene het zal kunnen beamen: Ik keer
terug in het huis van de Heer tot in lengte van dagen.
Gemeente, op deze Goede Herderzondag wil ik graag bij dat bijbelse oerbeeld
stilstaan. U kennis laten maken met vier gedichten. Vier heel verschillende
stemmen, die allemaal bezig zijn om deze Palm 23 te vertalen.
Het is aan u om na te gaan welke u aanspreekt of juist niet. En om met mij te
gaan zien dat in elke weergave toch steeds één zin hetzelfde is, de kern van de
psalm, de centrale gedachte, of liever het kerngevoel dat in deze psalm tot
uitdrukking wordt gebracht,
het vertrouwen dat God altijd bij je is, om je te leiden, desnoods om je op je
kop te geven, maar hoe dan ook om jou vast te houden, voor te gaan, de weg
te wijzen.
Kortom, dat wat geloven is in elke tijd.
Jij bent niet het centrum van de wereld.
Het draait niet om jou. de wereld is van God,
jij bent van Hem, Hij gaat je voor. Hij staat je bij.
Het eerste gedicht dat ik met u lees, is een kindergedicht van Karel Eykman.
Op het blad is het ’t tweede gedicht, dat kwam door de lay-out van het blad.
Dan paste het beter.
De inzet is dat kindergedicht. Nou ja, Karel Eykman schreef het voor kinderen,
maar dan wel zo dat elke volwassene zich er moeiteloos in kan herkennen.
Een kindergedicht in die zin dat het om een rollenspel gaat. Zoals mijn broer en
ik vroeger tegen de buurjongens gingen voetballen en dan zei mijn broer: Dan
ben ik Neeskes en dan zei ik: Dan ben ik Cruijff – voor minder deden we het
niet. Of misschien nog beter voorstelbaar. Wij gaven onze kleindochter op haar
tweede verjaardag een pop. En dan zie je de rollen onmiddellijk ontstaan. De
pop is de baby en zij is de moeder. Was ik een schaap, was Hij mijn herder.
In dit gedicht weet de dichter ook van verdwalen. Hij heeft nare dingen
beleefd, is bang geweest. Noemt zich zelfs stom, omdat hij verdwaalde.
Mooi kinderwoord: stom! En toch, zegt hij, was ik niet bang. Want Hij was bij
me. Het hart van de psalm.
Was ik een schaap, was Hij mijn herder.
Was ik een schaap, bracht Hij mij verder.
Hij wist waar groen grasland was en fris helder water.
Als ik weg wilde lopen, gaf Hij mij een tik met zijn stok.
En was ik zoek, ging Hij mij zoeken.
Was ik stom, ging ik verdwalen, Hij keerde om om mij te halen.
Ik was niet bang, want Hij was bij me.
Al moesten we langs smalle enge paden, ik durfde best,
want leeuwen of wolven jaagt Hij de stuipen op het lijf.
Wie kwaad wil doen, die lacht Hij vierkant uit.
Ik voelde mij goed, kon op Hem bouwen.
Ik kreeg weer moed, had weer vertrouwen.
Hij moedigt mij aan en maakt mij dapper.
Met Hem erbij lukt het mij alle dagen van mijn leven.
Was ik een schaap, dan wist ik het wel.
Maar ja, ben ik dat ook? Ben ik liever volgzaam of houd ik graag zelf de
touwtjes over mijn leven in handen? Was ik een schaap, dan wist ik het wel,
maar … je hoort de dichter denken… ik wil niet altijd schaap zijn.
Ik wil ook mijn eigen gang kunnen gaan. Volgen is niet zo eenvoudig als het lijkt.
En misschien is dat het wel wat de dichter wil bereiken. Dat ik ga nadenken
over mijzelf en over mijn manier van geloven. (Overigens heeft Karel Eykman
dit gedicht later bewerkt tot een lied, Lied 23 D in het nieuwe Liedboek.)
Met het tweede gedicht maak ik een hele draai, met het gedicht van Jaap
Zijlstra, Psalm van U?
Ik moet er altijd weer een beetje om glimlachen om dit gedicht. Het is zo
gedateerd. Typisch jaren zeventig. De tijd van de omwenteling is begonnen, het
moest allemaal maatschappijkritisch. Geitenwollen sokken-poëzie. Het is mij
opgevallen, dat Jaap Zijlstra dit gedicht niet meer heeft opgenomen in zijn
Verzamelende Gedichten. Uit de bunbel van destijds Land in zicht, heeft hij
uitgerekend dit gedicht niet meer overgenomen. Misschien vond hij het bij
nader inzien zelf toch ook wat schreeuwerig, populistisch, te makkelijk, te
gewild, gratuit. En toch geeft het ook te denken, nog steeds. Waar vertrouwen
wij zoal op? En hoe zit het dan met ons vertrouwen op God? Hoe zit het met
onze plaats in de samenleving? Hoe klinkt het als je werkloos bent geworden
door de crisis? En het je werkelijk aan een stevige financiële basis ontbreekt?
Of kijk ik met deze psalm naar de grote graaiers? Maar durf ik ook echt naar
mijzelf te kijken? Waar vertrouw ik op? Op wie vertrouw ik als het erop
aankomt?
Psalm van U?
De welvaart is mijn weldoener, mij ontbreekt niets;
hij doet mij neerzitten in het stadion,
hij voert mij langs de boulevard, hij streelt mijn maag.
Het geld houdt mij op het rechte pad – want geld dat stom is, maakt recht dat
krom is -.
Zelfs al trekken donkere wolken boven mij samen,
ik ben niet bang, want mijn polis is bij mij,
mijn slaappoeder en mijn aspirine die troosten mij.
De hoogconjunctuur richt een dis aan
voor de ogen der hongerige volken,
hij is royaal met fraaie leuzen,
mijn liefdadigheid vloeit over.
Ja, vakantiegeld en kinderbijslag zullen mij volgen
al de dagen van mijn leven;
ik zal in de tempel van de welvaart vertoeven
tot mijn crematie.
Dit is de enige hertaling van Psalm 23 zonder dat er een echte oproep klinkt om
op God te vertrouwen. Nergens lees ik de troost van de nabijheid van God. Het
gedicht bijt. Of is het toch te glad, te makkelijk, te jaren zeventig.
Dan neem ik u tenslotte mee naar twee gedichten, die meer inlevingsvermogen
aan de dag leggen. Twee stemmen van twee mensen in twee heel verschillende
omstandigheden. De ene vrouw is psychiatrisch patiënt. 1984. In de kliniek was
ze bezig haar gevoelens onder woorden te brengen.
Dat was haar manier. En ze hertaalde Psalm 23, betrok die helemaal op
zichzelf. En er kwam een indrukwekkend gedicht uit, vind ik nog steeds. En wat
mij het meest raakt is de eerlijke aarzeling, dat ze niet zeker weet of het wel
weer goed zal gaan, dat ze hoopt dat heil en troost weer haar deel zullen zijn.
Ze leeft vanuit die wankele moed.
De Heer is mijn herder, mij ontbreekt levensmoed.
Hij leidt mij langs angstwekkend diepe afgronden.
Hij voert mij door onstuimige wateren.
Hij beroert mijn ziel. Hij leidt mij door dichte mistbanken. Vaak ga ik door een
dal van diepe duisternis.
Ik ben angstig – toch zijt Gij bij mij. Uw belofte:
‘Ik ben met u’, die vertroost mij.
Mijn beker vloeit over van moeite en verdriet.
Ja, heil en troost zullen mij volgen
al de dagen van mijn leven… hoop ik…
Ik zal het huis des Heren bezoeken,
wanneer het maar mogelijk is.
Juist door te zeggen wat haar moeite is, maakt ze de betekenis van de psalm
nog meer duidelijk. Ze spiegelt de psalm in haar donkere wereld. Het wordt
haar negatief en desondanks put zij daaruit moed, nou ja, met alle aarzeling
van dien. Dat maakt het zo innemend voor mij, zo eerlijk.
Als laatste dan een gedicht van een Japanse dichteres. Ik ken dat gedicht al heel
lang. En het is door alle jaren heen een gedicht dat eindeloos veeltegenwoordig via de computer – aan mensen wordt doorgeklikt. Wie die
dichters is, daar kom ik niet achter. Het is een ongedateerd gedicht.
En misschien is dat ook niet zo gek.
De situatieschets is zo herkenbaar voor ons westerse mensen. De drukte van de
stad, de ratrace van onze samenleving, het hoge tempo van leven en werken.
Wat voor Japan geldt, geldt ook voor onze samenleving. En er spreekt een
enorm verlangen uit, een verlangen naar rust, al is het maar een moment van
rust, op adem komen. En zowel bij de vrouw in de psychiatrische kliniek als in
dit Japanse gedicht, staat in het hart die belofte, die geloofszekerheid, die
troost en dat vertrouwen dat God altijd nabij is, aanwezig.
Niet dat je altijd ervaart, maar wel dat je dat kunt oproepen, als je er aan toe
bent.
Ik hoef mij niet te haasten.
De Heer bepaalt het tempo van mijn werk.
Altijd weer schenkt Hij mij een moment van stilte,
een adempauze, waarin ik tot mijzelf kan komen.
Hij roept dan voor mijn ziel beelden op,
die mij tot rust doen komen en mij kalmte geven.
Vaak zorgt Hij dat mij zonder inspanning iets gelukt
en ik kijk er zelf blij verrast van op
hoe vol vertrouwen ik dan kan zijn.
Ik merk wel: het hart kent slechts rust,
als men aan deze Heer zijn vertrouwen schenkt.
Al heb ik het veel te druk,
toch is het niet nodig
dat ik mijn innerlijke vrede kwijtraak.
Elk uur en in alle dingen is Hij aanwezig
en daarom verdwijnt de dreiging uit al het andere.
Midden in de drukte van het leven
doet Hij mij vaak iets ervaren dat mij moed geeft.
Dan is het alsof iemand mij een verfrissing aanbiedt
en ineens is daar die innerlijke vrede
en diepe zekerheid geborgen te zijn.
Ik voel dan dat mijn kracht toeneemt,
dat ik mijn evenwicht herwin
en ik mijn dagelijkse werk weer met succes aankan.
Daarenboven is het heerlijk om te weten,
dat ik wandel in het voetspoor van mijn Heer
en dat voor nu en altijd bij Hem mijn thuis is.
Psalm 23. De Heer is mijn herder.
En Jezus, die zegt: Ik ben de goede herder.
Gemeente, is dat het?
Dat je hoopt in je bangste uur,
dat er dan iemand is,
dat je ’t dan kunt lostalen,
dat je vertouwt,
dat er dan iemand is,
die jou opvangt,
die jou aanvoelt,
die jou kent,
die om je geeft,
die van je houdt.
Is dat ‘t?
Wat je voor jezelf wilt meenemen,
wat je wil doorgeven aan je kinderen,
waarvan je hoopt dat je erbij kunt komen,
dat je ’t kunt oproepen voor jezelf
als het moeilijk wordt?
Maar ook dat het bij je is,
diep van binnen,
juist als het goed met je gaat,
als je iets ziet van groene weiden,
vredig water, veilige paden?
Dat je dan weet,
dat je dan gelooft,
Hij is mijn herder.
Hij gaat me voor.
Ik wil best volgen.
Ik ben niet altijd dat volgzame schaap,
maar was ik een schaap, dan wist ik het wel!
Amen.