Aan boord bij de VOC - VOC-belangen. In de 16de eeuw, toen de

Download Report

Transcript Aan boord bij de VOC - VOC-belangen. In de 16de eeuw, toen de

Aan boord bij de VOC - VOC-belangen. In de 16de eeuw, toen de Portugees Vasco da Gama de zeeroute
naar Indië, via Zuid-Afrika ontdekte, kwam er voor het eerst meer
peper op de Europese markt. De wens om zelf deze korrels te
verhandelen was één van de belangrijkste redenen voor de
oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie(VOC) in
1602. Ruim 2000 beleggers in “Aandelen VOC” hadden voor die tijd
het astronomische bedrag van zesmiljoenvierhonderdvierentwintigduizendvijfhonderd-achtentachtig gulden bijeen gebracht. Het geld
werd gebruikt voor de bouw van schepen en de uitrusting. Bij
terugkeer van de schepen deelden de beleggers mee in de winst.
De VOC kreeg een groot deel van de handel in handen vanuit het Indonesische Batavia en
Bantam. Zo voerde de VOC in de 17de eeuw jaarlijks ongeveer 2.500 ton in, ongeveer de
helft van de peperhandel in Europa en er werden kapitalen mee verdiend. De naam komt
ook terug in woorden, zoals in peperduur of pepernoot. Het lossen van de rijke lading.
Peperkorrels. Toen de VOC de muskaatboom ontdekte, bleek deze vrijwel alleen op de kleine Bandaeilanden in Indonesië te groeien. Deze eilanden waren zo klein dat het de VOC lukte het
alleenrecht te krijgen op handel in foelie en nootmuskaat. De eilandbewoners wilden niet
akkoord gaan met de eisen van de VOC om alleen aan hen te leveren, waarna de eilanden
met geweld werden ingenomen; de plaatselijke bevolking is hierbij omgekomen of gevlucht.
Er werden meer meegaande bewoners aangetrokken om het werk te doen. Alle bomen
buiten de Banda-eilanden werden omgehakt, de productie werd opnieuw gestart met behulp
van slavenarbeid. Omdat de VOC de hele handel in handen had, konden zeer hoge
winstmarges gevraagd worden. De VOC kocht de nootmuskaat in voor ongeveer 10 cent per
kilo en foelie voor een kleine gulden per kilo, terwijl nootmuskaat in Europa voor ruim 7
gulden per kilo verkocht en foelie voor ongeveer 13 gulden per kilo. Foelie, het omhulsel van
>
Nootmuskaat.
Kruidnagel is lange tijd slecht beschikbaar geweest buiten Azië. Toen de VOC de Molukken
veroverde in 1629, kreeg de handel in kruidnagel samen met nootmuskaat, foelie en kaneel,
de zogenaamde “fijne specerijen”, grote aandacht. De VOC probeerde een alleenrecht te
verkrijgen om zo haar winst te kunnen vergroten. Met de Molukken hadden ze een groot deel
van die handel in handen, maar ook op de omliggende eilanden werd kruidnagel verbouwd.
De VOC nam de wapens ter hand en veroverde één voor één de producerende eilanden. De
VOC liet vervolgens alle kruidnagelbomen omhakken, behalve op Ambon en drie kleinere
eilanden vlakbij Ambon. Nu had de VOC de wereldwijde kruidnagelproductie in handen.
Afhankelijk van de vraag op de wereldmarkt liet de VOC bomen aanplanten of omhakken.
Voor kruidnagels betaalden ze tot maximaal 50 cent per kilo. In Europa werden de
kruidnagels vervolgens voor 6 tot 8 gulden per kilo verkocht.
Kruidnagelen.
Kaneel, afkomstig van de schors van de kaneelboom, behoorde ook bij de begeerde
specerijen. Om een monopolie in deze handel te krijgen, verdreef de VOC in de 17de eeuw
de Portugezen uit Ceylon, en vestigde zich vervolgens in de kustgebieden, waar de
kaneelbomen voornamelijk groeiden. Met het monopolie in kaneel(canella betekent rolletje)
in handen, kon de VOC hoge prijzen vragen. Waar zij de stokjes voor 50 cent per kilo
inkocht, konden tegen het eind van de 18de eeuw in Europa prijzen van bijna 20 gulden per
kilo gevraagd worden. Toen de VOC Ceylon in 1796 verloor aan de Engelsen, wisten ze hun
kaneel mee te nemen naar Batavia, de toenmalige hoofdstad van Nederlands Indië, nu
bekend als Jakarta. Sindsdien wordt ook in Indonesië kaneel verbouwd.
Kaneelboom.
Kaneel.
In de 17e eeuw, ook wel de gouden eeuw genoemd, was de groei van de stad Amsterdam
bijzonder groot. De Verenigde Oost-Indische Compagnie zorgde voor grote rijkdom in de
stad. De VOC bestuurders en de kapiteins van de VOC schepen lieten prachtige huizen
langs de grachten van Amsterdam bouwen. De schepen konden voor de deur de rijke
koopwaar leveren in de naastgelegen pakhuizen. Deze huizen met hun zo bijzondere gevels
zijn nog steeds langs de grachten van Amsterdam te bewonderen.
Het is wel duidelijk, er werd goud verdiend. Als het om gouden munten ging, dan was het
zaak om te controleren of er met de munten niet gesjoemeld was. Oplichters knipten of
zaagden van de munten wel kleine stukjes goud af, dat weer omgesmolten werd.
Een goed handelaar controleerde de gouden munt door deze op een marmeren tafelblad te
laten vallen; een goede munt moest een bepaalde klank te horen geven. Er werd dus met
klinkende munt betaald.
Men wist werkelijk niet wat men met z’n geld moest doen. De huizen werden voorzien van
pracht en praal. Ook lieten de bestuurders zichzelf in volle glorie schilderen, maar ook
landschappen, portretten, zeegezichten en stillevens genoten hun belangstelling. Veel
schilders uit die tijd, zoals Rembrandt, Vermeer en Frans Hals, werden zo wereldberoemd.
Herenhuizen in Amsterdam.
De lege zeilschepen namen op de heenreis naar de Oost ballast mee. Als de zeilschepen
niet geladen waren, kwamen ze te hoog op het water te liggen, waardoor ze speelbal van de
wind en golven werden; daarom werden de schepen met stenen geladen en kwamen zo
dieper in het water te liggen. De stenen werden in o.a. Batavia gebruikt voor de bouw van de
forten en huizen.
De Duyfken.
Bouwstenen in de kiel van de Duyfken.
Bij laag water kon ook nat zand als ballast op het wad geladen worden; droog zand kon bij
flinke deining gaan schuiven en veroorzaakte dat het schip water maakte. Nat zeezand
samen met binnenkomend kielwater, vermengd met dood ongedierte en urine van de
zeevarenden en ongedierte kon enorm stinken. Denk maar aan “Zuid-zuidwest van
Ameland”.
Na de Vierde Engelse Oorlog was er jarenlang nauwelijks een schip vol met specerijen in de
havens van Nederland aangekomen. Dit komt omdat spiegelretourschepen die van Azië naar
Nederland kwamen, eerst door het Engelse Kanaal moesten. De Engelsen konden ze op tijd
onderscheppen in het Nauw van Calais. Het alternatief was om met een grote bocht om
Ierland en Schotland heen te varen. Toch was ook hier het risico nog steeds zeer groot dat
de lading onderschept werd.
In de ruim 200 jaar van haar bestaan had de VOC nooit haar financiële organisatie
vernieuwd. Het basiskapitaal van 6,5 miljoen gulden nog steeds onveranderd, alleen hadden
ze nu meer schulden. Omdat ze dus geen geldreserves hadden aangelegd, hadden ze niet
de middelen om klappen op te vangen. Ook de corruptie bleek de nagel aan haar doodskist
te zijn. De VOC werd door de concurrent, Engeland, onder de voet gelopen. Alle schulden
die de VOC had, gingen toen naar de Nederlandse staat, en Nederlands-Indië werd een
staatskolonie.
De bijnaam van de VOC werd dan ook Vergaan Onder Corruptie.