architectonisch hoogstandje

Download Report

Transcript architectonisch hoogstandje

- click en scroll -
ARCHITECTONISCH HOOGSTANDJE
1882 DE GROTE OPENING
BIJZONDERE STALINRICHTING
DE PAARDENVERZORGING
VRIJWILLIGERS EN PAARDENMEISJES
CARROUSELRIJDEN
DAKCONSTRUCTIE EN
DECORATIEF STUCWERK
GOED BEWAARDE OORKONDE
HOLLANDSE RENAISSANCE
HET ROMEINS RELIËF
ARCHITECTONISCH
HOOGSTANDJE
In 1880 kreeg architect Dolf van Gendt de opdracht een manege te bouwen
aan de verleng-de Vondelstraat, grenzend aan het zojuist aangelegde Vondelpark. Aanleiding was de voorgenomen sloop van de oude Hollandsche
Manege aan de Lijnbaansgacht, ook wel de Fransche Manege of Piqueurschool genoemd. Het gebouw was in slechte staat en stond in de weg bij het
doortrekken van de Leidschegracht naar de Singelgracht.
Het terrein tussen de verlengde Vondelstraat en de Vondelkade (de latere
Overtoom) was de ideale plek voor een manege; rond het Vondelpark werden
voor de gegoede burgerij kapitale villa’s gebouwd en aan de verlengde
Vondelstraat was vanaf 1878 een mooie rij herenhuizen gebouwd. Veel villabewoners bezaten paarden en rijtuigen, maakten tochtjes door het Vondelpark
of reden op hun eigen paarden. De nieuwe Hollandsche Manege bood ze nu
de gelegenheid om hun paarden en koetsen aan de rand van het park te
stallen.
u
Inhoudsopgave
De geplande locatie van de manege had echter ook nadelen. Deze lag precies
op de grens van Amsterdam en de gemeente Nieuwer Amstel en bovendien
waren hier in de loop der tijd nogal wat opstallen gebouwd voor nijverheid
en industrie. Voor Van Gendt was dit echter geen obstakel. Hij plaatste het
gebouw met de grote rijbaan tussen de bestaande bebouwing en maakte een
ingang aan de verlengde Vondelstraat door de onderverdieping van het hiertoe aangekocht pand Vondelstraat 140 door te breken. De erachter liggende
tuin werd een wintertuin, door een glazen overkapping met vijf gietijzeren
bogen die de zo ontstane vestibule van daglicht voorzag. De grote deuren aan
de achterzijde gaven direct toegang tot de opstijgplaats en de rijbaan.
De
aanbesteding
vond plaats in 1881
en het project werd
gegund aan aannemer H.J. Meekers.
Hij speelde het klaar
om
het
gehele
manegecomplex en
de fundamenten voor
de nog te bouwen
koetshuizen aan de
Vondelkade in één
jaar te voltooien!
Het is niet verwonderlijk dat van Gendt als architect werd aangetrokken voor
een utilitair gebouw als een manege. Zijn technische kennis deed hij onder
andere op bij de Staats Spoorwegen, waarvan zijn vader Johan Godart
directeur was. Dolf van Gendt ontwierp onder andere de stations van Baarn
en Hilversum en was tussen 1861 en1874 verantwoordelijk voor de aanleg
van de spoorlijn Den Helder - Amsterdam en was opzichter bij de bouw van
de vele stations aan deze lijn. Vanaf 1875 werden onder zijn leiding de ijzeren
sporen voor de Amsterdamse paardentram aangelegd. Hij ontwierp ook een
aantal remises, waaronder die van Bremerlehe aan de Vondelkade. Hier
bouwde hij stallen voor 54 paarden en een hal voor 30 rijtuigen. In deze
periode woonde hij zelf op de Vondelkade 97, in een door hemzelf ontworpen
huis.
u
Inhoudsopgave
Naast zijn technische kennis (Van Gendt signeerde zijn ontwerpen met “den
architect - ingenieur”) zullen ook andere eigenschappen van Van Gendt een
rol hebben gespeeld bij zijn aanstelling als bouwheer van de Hollandsche
Manege. Hij was een eclecticus pur sang en ontwierp in vele ‘neostijlen’, zodat
hij altijd aan de wensen van zijn opdrachtgevers kon voldoen. Hij nam dan
ook niet deel aan de discussie over een ‘nieuwe’ architectuur, die veel van zijn
tijdgenoten, zoals Cuypers en Berlage en zelfs zijn medewerker Weissman,
bezig hield.
Degelijkheid en functionaliteit van zijn gebouwen lijken hem meer geïnteresseerd te hebben, reden waarom hij misschien zoveel opdrachten kreeg. In
de hoogtijdagen was zijn architectenbureau soms wel met 100 opdrachten
tegelijk bezig! Zelfs wat betreft het Concertgebouw, zijn bekendste schepping,
was hij het meest trots op de overkapping van de grote zaal, terwijl hij hier in
feite het enig echte neoclassicistische gebouw van Amsterdam neerzette!
De Hollandsche Manege werd lange tijd, samen met het Concertgebouw en
restaurant Riche op het Rokin, gerekend tot Van Gendt’s ‘Weens classicistische’
periode, een term die hij zelf vast nooit heeft gebezigd. In deze periode werd
overal in onze buurlanden in classicistische trant gebouwd, in elk land met
een eigen stempel. Zo heeft men, ondanks de grandeur van de Manege, toch
het gevoel zich in een typisch bescheiden Hollandse schepping te bevinden,
met heel veel invloeden van de Vlaamse Renaissance, met name de toepassing
u
Inhoudsopgave
van veel ‘rolornamenten’, afkomstig uit de voorbeeldboeken van Vredeman
de Vries. Aangezien het gebouw vanaf de kade en de straat niet in het zicht
was, besteedde Van Gendt vooral aandacht aan het interieur zoals het
trappenhuis en de foyer, met vele decoraties die betrekking hebben op de
paardensport.
Van Gendt’s grote belangstelling voor de bouwtechniek zal de verklaring zijn
voor het vele gebruik van nieuwe bouwmaterialen, zoals gietijzer en zink. Hij
maakte zelf neo-renaissance ontwerpen voor de zinkfabriek van F. Braat te
Delft en bouwde onder andere de gietijzeren galerij voor het Paleis voor
Volksvlijt.
Ook in de Hollandsche Manege paste hij veel zink en gietijzer toe, maar ook
maakte hij gebruik van nieuwe vindingen, zoals het Polonceau-spant, waardoor hij voor die tijd een van de grootste ruimtes -een rijbaan van 44,5 bij 19,5
meter- kon overkappen.
1882 DE GROTE OPENING
De ‘nieuwe’ Hollandsche Manege werd op 28 januari 1882 feestelijk geopend.
Het gehele complex -in één jaar gebouwd- moet toen gereed zijn geweest,
gezien de datering 1881 op het stucwerk van het orkestbalkon.
De openingsrede werd gehouden door de heer
J. Bunge, aangezien de aangewezen spreker en
oprichter J. Cappeyne van de Copello wegens
“treurige familieomstandigheden” niet aanwezig
was. Onder de aanwezigen waren onder meer
Burgemeester van Tienhoven, architect Dolf van
Gendt, aannemer Meekers, de directeur van de
oude Hollandsche Manege J. Hart en ook “een
groot aantal dames”. Twee van hen, de dames P.C.
van Beck Vollenhoven en W.M. Matthes, kregen
de eer “de sierlijke oorkonde, gevat in een metalen bus,
te plaatsen in een nis en deze door een wit marmeren
u
Inhoudsopgave
gedenksteen met inscriptie in gouden letters: “gedenksteen bij de inwijding der
Hollandsche Manege op den 28e Januari 1882”, af te sluiten. Hierbij had het
onverwachte incident plaats, dat de nis niet hoog genoeg was om de bus door te laten,
zoodat eenige minuten verliepen alvorens genoemde dames bij machte waren - want
zelfs mannenkrachten schoten aanvankelijk te kort - de van haar gevraagde vereerende
taak te vervullen. Daarop fanfares, eerewijn, een kort woord van den Burgemeester
en eenige manouevres van
heeren rijders tot besluit (De
Tijd, 31 januari 1882).”
In zijn korte woord zinspeelde de burgemeester op een
misschien niet te vermijden
toekomstige afbraak van de
net
geopende
manege,
aangezien Amsterdam de
ambitie had om uit te groeien
tot een wereldstad als Parijs
en Wenen en de manege ten
offer zou kunnen vallen aan de geplande stadsuitbreidingen. Gelukkig heeft
de Hollandsche Manege deze beproevingen al meer dan een eeuw weten te
doorstaan!
u
Inhoudsopgave
BIJZONDERE STALINRICHTING
Op 24 mei 1881 vond de aanbesteding plaats voor “het opbouwen van een
Manege gebouw met stalling voor 74 paarden, Koetshuis, Voorgebouw en verdere
werken, op de daarvoor bestemde fundeeringen aan de Vondelkade te Amsterdam”.
Aannemer H.J. Meekers kreeg de
opdracht het geheel te bouwen “voor een
aanneem som van Fl. 86.640,-.” Meekers
gaf “de eer voor het aankleden van de stallen
aan de Heeren Staal en Haalmeyer, die in
Nederland fungeerden als agenten van “The
St. Pancras Iron-works Company” te
London.”
Uit het door deze firma uitgegeven
album voor stalinrichtingen kon men een
keuze maken, waarna de stallen compleet uit Engeland werden geleverd.
De gekozen stalinrichting van de
Hollandsche Manege deed in niets
onder voor de fijnste “herenstallen”
die men vond op de meeste buitenplaatsen en in de nieuwe Koninklijke
Stallen op Paleis Het Loo. De uitvoering was degelijk; van zwaar hardhout en deugdelijk ijzerwerk, terwijl
de latierpalen met koperen bollen
versierd waren.
Op de plattegrond, die architect Van
Gendt in 1881 vervaardigde, is te
zien dat de stallen zich bevonden aan
weerszijden van de rijbaan. Helaas
u
Inhoudsopgave
zijn die aan de noordzijde in 1969 illegaal gesloopt, evenals de mooie neorenaissance koetshuizen aan de toenmalige Vondelkade. De twee zinken paardenhoofden aan de noordzijde geven aan waar zich vroeger de deur naar het
tweede stallencomplex bevond.
In het tijdschrift De Tijd van 31 januari 1882 staat de volgende juichende tekst
over de zojuist geopende Hollandsche Manege: “het in Renaissance-stijl
opgetrokken gebouw maakt met zijn rijbaan, 15 bij 35 M, tribunes, foyer, stallen en
verdere lokalen den indruk, dat hier op hoogst practische wijze is partij getrokken van
den platten grond ..... Vooral de stallen -wat toch zeker in een manege geen nevenzaak
is- zijn ruim, net, fraai zelfs; wanneer men, daar rondwandelende, geen mensch was,
zou men inderdaad paard willen wezen”.
DE PAARDENVERZORGING
In 1882 konden er in beide stallencomplexen 74 paarden worden gestald.
Vandaag de dag staan er in het overgebleven stallencomplex 57 paarden.
Iedere dag -in de vroege ochtend- beginnen drie medewerkers met het
voeren van de paarden en het uitmesten van de stallen. Per jaar verorberen
u
Inhoudsopgave
de paarden 63.000 kg biks en 145.000 kg hooi. Er wordt 180.000 kg stro
verbruikt en er worden 500 hoefijzers vervangen. De hoefsmid bekapt de
paardenvoeten iedere zes weken opnieuw.
In de manege werken 25 mensen, meestal in deeltijd, aan de verzorging van
de paarden. Ze mesten de stallen uit, behandelen zadels en hoofdstellen met
ledervet, verdelen emmers biks over de voederbakken, krabben de paardenhoeven en vlechten manen en staarten in bij de wedstrijden.
VRIJWILLIGERS EN
PAARDENMEISJES
Een deel van de 680 ruiters dat wekelijks staat ingeroosterd, doet meer dan
alleen rijles nemen. Zij nemen ook de taak op zich om de paarden te verzorgen
en te vertroetelen.
Traditioneel hebben meisjes hiervoor meer belangstelling dan jongens, ook al
zijn er ook paardenjongens in onze manege! Een echt paardenmeisje wordt je
niet zomaar; een uurtje per week op een paard zitten is niet voldoende. Er
komt meer bij kijken om je
met recht een paardenmeisje
te mogen noemen. Je praat en
knuffelt met de paarden en
bij het vertellen van een
geheim smoor je je tranen in
de nek van het paard.
Maar let wel, deze meiden
doen meer! Ze mesten de
stallen uit, behandelen zadels
en hoofdstellen met ledervet,
verdelen emmers biks over de voederbakken, krabben de paardenhoeven en
vlechten manen en staarten in bij de wedstrijden. Onze paardenmeisjes dragen
hun steentje bij aan het welzijn van onze paarden en zijn een onmisbaar onderdeel van het manegeleven!
u
Inhoudsopgave
CARROUSELRIJDEN
Bij de Carrousel rijden de ruiters op muziek twee aan twee in colonne en
maken figuren en formaties, waarbij goede dressuur en samenwerking uiterst
belangrijk zijn. De figuren hebben specifieke namen zoals klaverblad, tourniquette, visgraat of zandloper. Het showelement speelt hierbij een grote rol.
De historie van het carrouselrijden in Europa gaat terug tot de Middeleeuwen
en werd vanaf die tijd vooral toegepast bij militaire oefeningen. De manoeuvres
lieten de commandant zien, hoe goed de manschappen zijn bevelen aanhoorden en uitvoerden en in hoeverre de individuele ruiters hun paarden
onder controle hadden. In Nederland werd deze vorm van carrouselrijden
beoefend vanaf ongeveer 1900.
Het hedendaags carrouselrijden is een diervriendelijke groepsaangelegenheid
en, zijnde een kuddedier, werkt het paard hierbij graag samen. Veelvuldig
rijdt men in de carrousel met twee paarden naast elkaar. De jury geeft hogere
punten als de paarden precies met elkaar ‘in de pas lopen’. Dat doen paarden
u
Inhoudsopgave
in de vrije natuur ook graag met hun kameraden. Men zoekt dus vooral naar
tweetallen, die het goed met elkaar kunnen vinden. Verder is het van belang
dat ieder paard veel vertrouwen heeft in de ruiter.
Van nature zal een kuddedier met plezier achter een soortgenoot aanlopen.
Bij carrouselrijden wordt dat patroon enigszins doorbroken. Soms moet een
paard voorop, dan weer achteraan lopen. Als het paard zijn berijder als een
goede vriend beschouwt, die bovendien gezag heeft, kan het dier zonder
probleem leren dat hij een in hoger rang staand paard zonder gevaar kan
passeren.
Elk jaar vinden er kampioenschappen carrouselrijden plaats, georganiseerd
door de Verenigde Carrouselclubs Nederland, de VCN.
OPTREDEN VOOR PUBLIEK
Op een hoek van het manegeterrein aan de Overtoom heeft in de jaren dertig
van de vorige eeuw een circus gestaan, waarvan de paarden in de manege
waren ondergebracht. Dat was het circus Kavaljos van Bernard van Leer.
Zoals op de foto te zien is trad Kavaljos in de rijbaan van de Hollandsche
Manege zelfs op met
namaakpaarden!
Optreden voor publiek,
maar dan met echte paarden tijdens wedstrijden,
shows en demonstraties,
is vanaf de oprichting een
belangrijk onderdeel van
de activiteiten van de manege geweest. Vandaag de
dag heeft de manege vijf
Carrouselteams, waarbij de Vondelcarrousel bepalend is voor het voortzetten
van deze traditie. Regelmatig verzorgt deze groep demonstraties in
historische kostuums, rijdend op dameszadels, zoals tot het begin van de
twintigste eeuw gebruikelijk was.
u
Inhoudsopgave
DAKCONSTRUCTIE EN DECORATIEF STUCWERK
Hier op het foyerbalkon heb je het mooiste zicht op de magnifieke rijbaan van
de Hollandsche Manege. Het meest in het oog springt het spectaculaire gietijzeren dakspant, waarvan alle onderdelen aan elkaar zijn geklonken. Aan de
linkerkant bevindt zich de mooie gestucte muziektribune en rechts zien we
de twee zinken paardenhoofden, die aangeven waar zich vroeger de toegang
naar het tweede stallencomplex bevond.
SPANTBEEN
DRUKSTAAF
TREKSTAAF
Werden vroeger de dakconstructies ‘weggewerkt’ door cassettenplafonds van
stucwerk, zoals in de oude Hollandsche of Fransche manege, Van Gendt laat
hier de constructie in volle glorie zien!
Bovendien kon hij zo ‘lantaarns’ in het dak maken, die het daglicht, samen
met de zijvensters, prachtig binnenlaten. De rijbaan was in 1882 een van de
grootste overkapte ruimtes
van West Europa, hetgeen
mogelijk was door een vinding uit 1838 van Camille
Polonceau (1813 - 1859). Hij
koppelde twee driehoeksspanten, ook wel enkelvoudig
hangwerk genoemd, aan
elkaar en voorzag ze aan de
onderzijde van een trekstaaf.
Deze vinding werd voor het
u
Inhoudsopgave
eerst toegepast bij de stations op de
lijn Parijs - Versailles, maar al snel
werd het Polonceauspant toegepast
bij talloze kolomloze ruimten, zoals
markthallen en tentoonstellingsruimtes.
Van Gendt past dit spant, voor het
eerst geheel in gietijzer, toe in de
Hollandsche Manege en moet daar geweldig trots op zijn geweest. De “architect - ingenieur“, zoals hij zichzelf noemde, was zeer geïnteresseerd in nieuwe
bouwmaterialen en ontwierp onder meer zinken ornamenten voor de eerste
zinkfabriek in Nederland, die van F. Braat uit Delft.
In de Hollandsche Manege zijn niet alleen de twee paardenhoofden van zink
vervaardigd, ook geldt dit voor de decoratieve consoles, die het dakspant
‘ondersteunen’ en daartoe over de hele lengte van de rijbaan zijn aangebracht.
Zij geven, samen met het mooie stucwerk, de rijbaan een bijzonder feestelijk
karakter.
De Hollandsche Manege is op talrijke plekken voorzien van prachtig stucwerk, uitgevoerd door kundige “plakwerkers“. Het stucwerk is grofweg in te
delen in decoraties, die teruggrijpen op het Classicisme, en
versierselen die verwijzen naar
de paardenwereld.
Het muziekbalkon is bijzonder
rijk gedecoreerd. Naast classicistische ornamenten, zoals urnen,
doekfestoenen, consoles, vaasornamenten, tandlijsten en
cartouches zijn er twee mooie
paardenhoofden te bewonderen.
Midden in de kroonlijst verduidelijkt de lier de functie van
dit balkon.
u
Inhoudsopgave
De wand van het foyerbalkon bevat een door
rolwerk omgeven wapen van Amsterdam met
keizerskroon, waaronder een fraai festoen met
granaat- en dennenappels, druiven en andere
vruchten. Daar onder, tussen de acanthus kapitelen
met paardenhoofd en haver zijn weelderige doekfestoenen aangebracht. Onderaan zijn de pilasters
versierd met hoefijzers.
Het stucwerk in het aangrenzende trappenhuis
toont in de kroonlijst de benodigdheden voor de
paardensport, zoals caps, zweepjes, stijgbeugels,
borstels en andere attributen.
GOED BEWAARDE OORKONDE
Deze prachtige, in gouache uitgevoerde oorkonde kreeg Kappeyne van de
Copello “President en Commandant der Hollandsche Carrousel Sociëteit” cadeau
van zijn Carrouselvrienden, ter gelegenheid van hun jubileum in de Hollandsche
Manege. Kappeyne speelde al een rol bij de Carrousel van de oude Hollandsche
Manege aan de Lijnbaansgracht en was voorzitter van de bouwcommissie
van de nieuwe manege aan de Vondelstraat. Hij en zijn mede-commissieleden
wisten in korte tijd het geld voor de bouw bij elkaar te krijgen.
De levendige schilderingen op dit affiche geven ons veel informatie over het
‘paardenspel’, gebaseerd op de Fransche Carrousel uit de zeventiende eeuw.
Het was de moderne versie van het toernooi en kende diverse onderdelen,
onder andere manoeuvres met de lans, het kopslaan met het zwaard, ringsteken met lansen, pijlen en schichten werpen tegen het schild. Het
carrouselrijden werd opgevoerd voor algemeen publiek, maar het paardenspel was uitsluitend voor de leden van de rijvereniging en genodigden.
De Carrouselsociëteit vermaakte zich bij gaslicht en muziek. Ze reden
‘quadrilles’, figuren met twee of drie maal vier ruiters. Vlaggenmanoeuvres
werden uitgevoerd door ruiters die een lans meevoerden met daaraan een rode,
witte of blauwe vlag. De figuren vormden steeds de nationale driekleur. Het ‘à
la fleche-rijden’ was een behendigheid waarbij een ruiter te paard tevens een
u
Inhoudsopgave
onbereden paard aan de lange lijnen voor hem mende. Paardrijden werd een
vermaak voor de elite in de vorm van voorstellingen, muziek en kostuums.
Deze evenementen trokken betalend publiek aan en de opbrengsten gingen
naar goede doelen.
De carrouselopvoeringen bestonden
niet alleen uit figuurrijden in groepen.
Ook steekspelen maakten deel uit van
het programma. Een steekspel of paardenspel was een demonstratie van de
ruiter in een man-tot-mangevecht; het
doorboren met een lans van een voorwerp dat het oog van de tegenstander
moest voorstellen of het afhakken van
een kunsthoofd met een sabel hoorden
daarbij. Daartoe werd een kunsthoofd
op een paal geplaatst of een masker op
de grond gelegd. De ruiters moesten hun vaardigheden tonen door te paard
de fictieve tegenstander uit te schakelen. Daarbij werden kunstwapens
(‘à plaisance’) en echte wapens (‘à oultrance’) gebruikt. Het nu nog bekende
ringrijden is ook een oefening in het doorboren van het oog van een
denkbeeldige tegenstander.
Op de oorkonde is te zien:
• Linksboven het interieur van de Nieuwe en
rechtsboven van de Oude Manege
• Midden boven het portret van Kappeyne van de Copello (1854 - 1920 )
• Linksmiddenboven Carrouselrijden in paren (amazone naast ruiter)
• Rechtsmiddenboven geïndividualiseerd ruiterportret (Kappeyne?)
• Linksmiddenonder steekspel met op de grond gelegd masker
• Rechtsmiddenonder hogeschoolrijkunst, oefening boven de aarde
• Linksonder ‘à la fleche-rijden’ en rechtsonder vlaggen-manoeuvre
Tekst paardenspel: Judith Kuipéri
u
Inhoudsopgave
HOLLANDSE RENAISSANCE
Uit vele bronnen blijkt dat architect Dolf van Gendt
zich niet bezighield met theorieën over een ‘nieuwe’
bouwkunst, zoals veel van zijn tijdgenoten -onder
andere Berlage en Cuypers- wel deden. Van Gendt
ontwierp in uiteenlopende historische stijlen of
combinaties daarvan, een kenmerk van het Eclecticisme. Hierdoor kon hij altijd aan de wensen van zijn
opdrachtgevers voldoen.
De Hollandsche Manege werd gebouwd op een
binnenterrein en heeft geen voorgevel zoals het
Concertgebouw, dat Van Gendt ook in deze tijd
bouwde. Ook de achtergevel zou niet in het zicht
komen; van 1886 tot 1969 stonden hier de koetshuizen voor, die Van Gendt al in 1881 in zijn plan
opnam.
Alle aandacht ging dan ook uit naar het interieur van
de manege, waar Van Gendt vooral classicistische
ornamentiek toepaste, geheel in overeenstemming
met het toenmalige elitaire karakter van de
paardrijkunst. Derhalve vergeleek men de manege
vaak met de in klassieke stijl gebouwde Spaanse
Rijschool te Wenen, de beroemdste van die tijd. Maar
hiermee houdt dan ook de vergelijking op; als je
kijkt naar de ornamentiek van de manege in de
Vondelstraat kan je beter spreken van Hollandse
Renaissance of Maniërisme. Typerend daarvoor is
het gebruik van rolornamenten, afkomstig uit het
architectuur traktaat van Hans Vredeman de Vries
uit het eind van de 16de eeuw.
Rolwerk ziet eruit als omkrullende stroken papier en
werd toegepast in het platte vlak (prenten), reliëf en
u
Inhoudsopgave
architectuur. Ovale, vierkante en ronde cartouches worden vaak omgeven
door rolwerk, zo ook in de Hollandsche Manege. Je vindt ze op zuilen en
pilasters, maar ook rond het wapen van Amsterdam op het foyerbalkon en
op de oorkonde van Kappeyne van de Copello.
HET ROMEINS RELIËF Aan de buitenzijde van de foyermuur bevindt zich een stenen reliëf van een
Romeinse strijdwagen. Een vreemde plek voor zo een decoratie, zou je
zeggen! Maar ooit maakte dit onderdeel uit van de binnenzijde van de
vestibule. Aan de afgeronde linkerbovenhoek is nog zichtbaar waar vroeger
de glazen overkapping van de vestibule eindigde.
Bij de restauratie van 1978 is er, als het ware, een hap genomen uit de beide
uiteinden van deze overkapping. Aan de foyerzijde kon daardoor een
nooduitgang met brandtrap worden aangebracht en aan de andere kant, bij
u
Inhoudsopgave
de directeurswoning, werd een terras gerealiseerd. Bij deze ‘restauratie’ werd
rücksichtslos een groot deel van het prachtige stucwerk van de vestibule
weggehaald en werden twee van de vier unieke gietijzeren zuilen om
onduidelijke reden verwijderd.
De foto van voor de restauratie laat zien hoe het strijdwagenreliëf oorspronkelijk was geplaatst, zij het dat deze foto is genomen met zicht op de ingang aan
de Vondelstraat, waar zich een ander reliëf bevond.
u
Inhoudsopgave