Human Resource Management

Download Report

Transcript Human Resource Management

Studentenstatuut
Opleidingsdeel
Studiejaar 2014-2015
Christelijke Hogeschool Windesheim
Bachelor Human Resource Management
[34609]
voltijd / deeltijd / afstandsleren
Accreditatie: 01-01-2012 t/m 31-12-2017
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING
1. - OMSCHRIJVING VAN HET ONDERWIJS VAN DE OPLEIDING
1.1. - De onderwijsvisie van Windesheim
1.2. - De onderwijsleeractiviteiten
1.3. - Studiebegeleiding
1.4. - Kwaliteit en studeerbaarheid
1.5. - Vorm van de opleiding
2. - DE RELATIE VAN DE OPLEIDING MET HET BEROEPENVELD
2.1. - Doelstelling van de opleiding
2.2. - De eindtermen c.q. eindcompetenties van de opleiding
2.3. - Inhoud van de opleiding
2.4. - De relatie tussen de opleiding en het beroepenveld
3. - INRICHTING VAN HET ONDERWIJS
3.1. - Inrichting van de opleiding
3.1.a - De propedeutische fase
3.1.b - De postpropedeutische of hoofdfase
3.1.c - Bijzondere leerwegen
3.2. - Overzicht informatie major, minors en onderwijseenheden
3.3. - Accreditatie
INLEIDING
In het Studentenstatuut zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op de rechten en plichten van
studenten. Samen met de Regels Examencommissie is het Onderwijs- en Examenreglement (OER) de
belangrijkste regeling in het studentenstatuut.
In het OER is een concrete uitwerking van de inhoud van de opleiding opgenomen. Deze is opgesteld
door het management van de opleiding. De examencommissie oordeelt of het OER op een juiste manier
wordt uitgevoerd. Als een student vragen, opmerkingen of klachten over de uitvoering van het OER
heeft, dan kunnen deze aan de examencommissie worden voorgelegd. In de Regels Examencommissie
staan de regels die de examencommissie daarbij hanteert.
Enkele opleidingen hebben een deel van het studentenstatuut verwerkt in een ‘studiegids’. In deze gids
staat, naast enkele regelingen uit het statuut, ook nog andere informatie over de opleiding. Bijvoorbeeld
een overzicht van alle docenten en de openingstijden van de Servicebalie.
Naast het OER en de Regels Examencommissie zijn er nog meer regelingen, deze zijn alle in het
Studentenstatuut opgenomen. Bijvoorbeeld regelingen over medezeggenschap, financiële uitkeringen,
huisregels en privacy-regels, de rechtsbescherming van studenten en het klachtenloket. Het
studentenstatuut met al deze regelingen is te vinden op Sharent en WISE.
1. – OMSCHRIJVING VAN HET ONDERWIJS VAN DE OPLEIDING
1.1. - De onderwijsvisie van Windesheim
Windesheim is een brede kennisinstelling en heeft de ambitie een inspirerende omgeving voor hoger
onderwijs te zijn. Onze studenten wordt een excellente opleiding aangeboden, die hen theoretisch en
praktisch voorbereidt op een succesvolle en maatschappelijk relevante loopbaan.
Om de ontwikkeling van het onderwijs verdere impulsen te geven, wordt praktijkgericht onderzoek
verricht. Daarnaast wordt de kennis voortdurend getoetst aan de praktijk door samen te werken met
bedrijven en non-profitorganisaties in de regio. Door onderwijs, onderzoek en ondernemen op deze
wijze uitgebalanceerd ten opzichte van elkaar te positioneren, versterken ze elkaar.
Onze vier uitgangspunten
Ambitieus studieklimaat
Windesheim daagt studenten uit. In de leersituatie wordt steeds spanning gecreëerd tussen het
bestaande en het volgende competentieniveau, waardoor studenten worden geprikkeld hun grenzen te
verleggen. De praktijk van het beroep is de basis waaraan uitdagende opdrachten worden ontleend.
Om recht te doen aan de verschillende talenten en ambities kunnen studenten binnen de beroepsgerichte curricula een deel van het onderwijs zelf invullen om tot verbreding, verdieping of verzwaring
van het programma te komen. In dit ambitieuze studieklimaat worden kwantitatieve en kwalitatieve
eisen gesteld aan de inspanningen van de student. Uitdagend, tegelijkertijd realistisch.
De waarde(n)volle professional
Windesheim leidt professionals op die geleerd hebben het eigen professionele handelen kritisch ter
discussie te stellen en hierover verantwoording af te leggen. Daarbij hanteert de professional persoonlijke, institutionele en wettelijke waarden en normen. Door een onderzoekende en reflectieve houding
ontwikkelen zij continu hun professionaliteit, vanuit hun idealen over goed samenleven. Vanuit de eigen
vakbekwaamheid en met die kritische reflectie leveren zij een bijdrage aan de kwaliteit van de samen3
leving.
De professional is op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen op het vakgebied en is door
onderzoekvaardigheden gewapend voor de toekomst en de steeds veranderende beroepspraktijk. Hij
ziet kansen, weet deze te benutten, kan innoveren en neemt initiatief.
Studentbegeleiding op maat
Aan studenten wordt persoonlijke en adequate begeleiding aangeboden, met eerlijke en bruikbare
feedback op de prestaties. Al voor de poort maakt de student kennis met Windesheim en vice versa, met
het doel de meest passende opleiding te kunnen kiezen. Er wordt gestuurd op resultaat, zodat de
student succesvol zijn studie kan doorlopen.
Windesheim biedt een omgeving waarin studenten zich maximaal kunnen ontplooien. Hierbij worden
zowel uitzonderlijke begaafdheden als specifieke functiebeperkingen serieus genomen. Tevens wordt
tijd- en plaats-onafhankelijk werken gefaciliteerd.
Voor studenten met een functiebeperking zijn er speciale faciliteiten zoals extra tijd bij dyslexie, aangepast lesmateriaal bij slechtziendheid en ondersteuning bij het maken van tentamens in geval van RSIklachten. Voor de maatregelen in het kader van studeren met een functiebeperking (SMF) wordt verwezen naar deel 2 Onderwijs- en Examenreglement, artikel 4.4.
Hoge kwaliteit van onderwijs
De norm is het aanbieden van opleidingen van bovengemiddeld niveau. Een deel van de opleidingen van
Windesheim heeft een nòg hoger ambitieniveau en werkt toe naar het predicaat: Topopleiding. Om
steeds met de nieuwste inzichten in de diverse vakgebieden te kunnen werken, zijn opleidingen verbonden met Centers of Expertise en kenniscentra. Onderwijs, onderzoek en ondernemen zijn met elkaar
geïntegreerd en versterken elkaar daardoor in kwaliteit en vernieuwingskracht.
Windesheim laat iedere student zich internationaal oriënteren om de kwaliteit en het beroepsperspectief van de afgestudeerden te vergroten.
Windesheim handhaaft en verbetert continu onderwijskwaliteit. Het professioneel handelen van alle
medewerkers is het vertrekpunt voor kwaliteit.
Docenten vormen de ruggengraat van de kwaliteit van de opleiding. Zij zijn op de hoogte van de belangrijkste ontwikkelingen binnen hun vakgebied. Windesheim hanteert hierbij een dubbele professionaliteit:
docenten zijn vakbekwaam én didactisch onderlegd. Hoge kwaliteit is voor hen geen toevallige uitkomst,
het is een logisch gevolg van de beheersing van het proces en de afstemming met de omgeving.
Windesheim
• Is een inspirerende kennisinstelling voor met name de regio Zwolle en Almere met een ambitieus
studieklimaat en opleidingen van bovengemiddeld niveau.
• Biedt een omgeving waar de student zich, met de nodige invloed op het studieprogramma, kan
vormen tot een waarde(n)volle professional.
• Levert een professional die de regie kan voeren over de eigen loopbaan en over de grenzen van
het vakgebied kan heenkijken.
1.2. - De onderwijsleeractiviteiten
De opleiding onderscheidt vier leerlijnen: de integrale leerlijn (= projecten met kenmerkende beroepssituaties), de conceptuele leerlijn (= kennisonderwijseenheden), de vaardighedenleerlijn (inclusief
vreemde talen) en de reflectieve leerlijn (= SLB). Elk onderwijsblok kent een project of kenmerkende
beroepssituatie (KBS) waarin integratie van de verschillende vakgebieden plaatsvindt. Studenten werken
in projecten aan beroepstaken in een bepaalde beroepscontext. Binnen de kennisonderwijseenheden
zijn studietaken gedefinieerd.
De student krijgt in de major te maken met een concentrische opbouw. De competenties, inclusief de
algemene hbo-kwalificaties komen in het eerste jaar op basis niveau aan bod. In het tweede jaar wordt
4
uitgegaan van de specifieke beroepscompetenties op gevorderd niveau, waarna in het derde jaar de
major competenties en de specifieke beroepscompetenties op gevorderd niveau in de stage terugkomen. Het vierde jaar wordt gebruikt voor het aanbrengen van de verdieping die het bachelorniveau
kenmerkt. In de minoren werkt de student aan verbredende competenties, resp. meer gespecialiseerde
competenties aansluitend op de beroepskeuze.
1.3. - Studiebegeleiding
Tijdens de studie is er voor studenten steeds een studieloopbaanbegeleidings(SLB)–docent/studiecoach
beschikbaar, die de student coacht en begeleidt. De SLB-docent/studiecoach helpt bij vragen en problemen over de inhoud van de opleiding, de studievoortgang en organisatie (planning) van het studieprogramma. Ook geeft de SLB-docent/studiecoach advies en informatie aan de student over zijn / haar
persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Daarnaast beoordeelt hij het POP en keurt hij het POP goed. In het
geval van bijzondere omstandigheden kan een SLB-docent/studiecoach een student doorverwijzen naar
de studieavoortgangsadviseur, decaan of de studentenpsycholoog. De SLB-docent/studiecoach geeft
elke student een onderbouwd voorlopig studieadvies binnen 5 maanden van inschrijving op basis van de
tot dan toe behaalde studieresultaten en studiehouding. Daaraan voorafgaand vinden minimaal 3
(groeps)gesprekken plaats.
In jaar 2 ligt de nadruk van het programma op studievoortgang, keuze van een minor en stagevoorbereiding. In de studieloopbaanbegeleiding en de beoordeling daarvan staat de 11ee algemene hbo-competentie centraal. De 11e competentie bestaat uit:
- kwaliteitenreflectie
- motievenreflectie
- studieloopbaansturing
- netwerken
- werkexploratie
Binnen het vierjarige bachelor programma worden 8 EC’s besteed aan studieloopbaanbegeleiding. Vanaf
het derde jaar vinden er tijdens de major-onderdelen van de studie individuele gesprekken (geen groepsbegeleiding SLB) plaats met de studiecoach over de invulling van de 11e Windesheimcompetentie, de
keuze voor minoren en de voorbereiding op de eindfase van de studie (afstuderen en eindgesprek).
Studenten met een functiebeperking, topsporters, allochtone studenten kunnen contact opnemen met
een casemanager. De casemanager volgt actief studenten uit de diversiteitsdoelgroep qua persoonlijk
welzijn en studievoortgang. De casemanager onderhoudt contacten met de slb-docenten en de decaan
en neemt indien nodig contact op met hulpverleners.
Voor een goede doorstroom naar een verwante masteropleiding in het Wetenschappelijk Onderwijs
kunnen studenten terecht bij de studievoortgangsadviseur van de opleiding.
1.4. - Kwaliteit en studeerbaarheid
Het programma van de opleiding heeft een overzichtelijke en eenduidige indeling in vier perioden die
voor alle studiejaren gelijk is. Elke periode omvat tien weken bestaande uit acht lesweken met aan het
einde één of twee tentamenweken. De tentamens worden in ieder geval twee maal per jaar aangeboden. De herkansingen worden aangeboden in de tentamenperiode van de eerstvolgende onderwijsperiode, tenzij de onderwijsperiode nogmaals wordt aangeboden binnen hetzelfde cursusjaar. In de
propedeuse wordt 5 tot 6 weken na de 1e kans de herkansing aangeboden. Dit vergroot de kans op
studiesucces.
In Educator staat de normering van de onderwijseenheden met wijze van toetsing, weging en vermelding
van studiepunten expliciet vermeld. Via ShareNet worden tijdig de tentamenroosters voor studenten
gepubliceerd. Bovendien hebben studenten de mogelijkheid om ten allen tijde digitaal hun cijferlijst in te
zien en kunnen studenten zich digitaal inschrijven voor tentamens.
5
De programmering van de studieonderdelen is onder meer gericht op volgtijdelijkheid van onderwijs in
niveaus en een goede spreiding van de studielast, namelijk 60 EC (=studiepunten) per jaar, 15 EC per
onderwijsperiode. Er zijn studiewijzers per vak waarin de leerdoelen, de lesstofplanning en de tentamenstof staan beschreven. Deze studiewijzers en de onderwijsmaterialen (sheets e.d.) staan op de digitale
leeromgeving: Netschool.
Voor studenten die (grote) achterstanden oplopen, bepaalt de examencommissie op advies van de
studievoortgangsadviseur hoe de student zijn achterstanden dient in te halen. Hiervoor worden door de
examencommissie per student studiecontracten opgesteld. Het OER geeft daartoe richtlijnen.
Voor studenten met een functiebeperking zijn er speciale faciliteiten zoals extra tijd bij dyslexie, aangepast lesmateriaal bij slechtziendheid en ondersteuning bij het maken van tentamens in geval van RSIklachten.
Studieloopbaanbegeleiding
De Business School heeft gekozen voor een begeleidingssysteem waarbij de persoonlijke aandacht voor
de student centraal staat en waarbij de student steeds meer verantwoordelijkheid leert te nemen voor
de eigen studie en loopbaanontwikkeling: van strakke sturing via gedeelde sturing naar losse sturing.
In aansluiting op de visie van de hogeschool wordt er binnen de Business School in het kader van de
studentbegeleiding een onderscheid gemaakt tussen de basisbegeleiding door de SLB-docent/studiecoach/werkgroepbegeleider & praktijkbegeleiders enerzijds en de specialistische begeleiding door de
studievoortgangsadviseur en decaan anderzijds met doorverwijsmogelijkheden naar het
studieloopbaancentrum, de studentenpsycholoog en/of het pastoraat.
Belangrijk uitgangspunt is het feit dat studieloopbaanbegeleiding niet op zichzelf staat. Er is een continue
pendelbeweging tussen het onderwijs en de studieloopbaanbegeleiding.
De vijf beroepstaken die voor SLB zijn gedefinieerd, worden op drie niveaus afgetoetst. Deze staan hier
beschreven.
De beoordeling van de onderwijs- en examenregeling als bedoeld in artikel 7.14 WHW (evaluaties).
De doelen van de evaluaties zijn veelal tweeledig: ten eerste is het strategische doel het optimaliseren
van de kwaliteit van het onderwijs. Hierbij wordt de PDCA-cyclus gehanteerd. Ten tweede heeft elk
evaluatieonderzoek een operationeel doel, bijvoorbeeld het signaleren van mogelijke problemen.
De evaluatie van de opleiding vindt plaats op verschillende niveaus. Het eerste niveau betreft de externe
evaluaties, bijvoorbeeld door de NVAO die aan de hand van vooraf opgestelde criteria opleidingen voor
Hoger Beroepsonderwijs accrediteert. Onder de externe evaluaties behoren ook de onderzoeken van de
Nationale Studenten Enquête, de Keuzegids of Elsevier.
Het tweede niveau betreft de interne evaluaties. Hierbinnen maken we onderscheid tussen de evaluaties
van de hogeschool en de opleiding. De hogeschool evalueert de bacheloropleidingen op onderdelen en
thema’s vergelijkenderwijs (bijv. organisatie en opzet van de voorlichtingsdagen).
De opleidingsevaluaties hebben met name betrekking op het meten, bespreken en verbeteren van de
onderwijskwaliteit. De opleiding hanteert hierbij een werkwijze aan de hand van de PDCA-cyclus. Aan
het begin van ieder studiejaar wordt door de hogeschoolhoofddocent een evaluatiejaarplan geschreven
waarin die majors en minors staan vermeld, die in het komende studiejaar geëvalueerd worden. Na
iedere onderwijsperiode wordt het onderwijs geëvalueerd met docenten en studenten. Verbeteracties
die hieruit voortvloeien worden uitgevoerd door de desbetreffende verantwoordelijken. Aan het einde
van het studiejaar worden in een stand-van-zaken-notitie de gerealiseerde en niet gerealiseerde verbeteracties beschreven. Actiepunten die meer tijd vragen worden opgenomen in het Activiteitenplan
van het jaar daarop. Onderwijsevaluatieresultaten, verslagen van panelgesprekken en bijeenkomsten
met docenten en de stand-van-zaken-notitie worden op de community-site geplaatst. De programmaonderdelen die buitenschools plaatsvinden (stage en afstuderen) worden eveneens geëvalueerd. Ook
6
onder de bedrijfsmentoren wordt een evaluatie uitgezet. Ook voor deze evaluaties geldt dat de gehele
PDCA-cyclus wordt doorlopen.
1.5. - Vorm van de opleiding
1. Het onderwijs in de opleiding wordt voltijds-, deeltijds en/of duaal verzorgd en is hieronder uitgewerkt.
- voltijds-variant is hier te vinden
- deeltijds-variant is hier te vinden
2. - DE RELATIE VAN DE OPLEIDING MET HET BEROEPENVELD
2.1. - Doelstelling van de opleiding
De opleiding HRM leidt studenten op voor een breed spectrum van beroepen op het terrein van HRM.
Het beroepenveld is gevarieerd. HR-professionals zijn werkzaam bij verschillende organisaties in
verschillende functies. De organisaties zijn divers voor wat betreft omvang. De omvang varieert van
minder dan tien medewerkers (bijvoorbeeld een re-integratiebureau) tot enkele tienduizenden medewerkers (een multinational) en alles wat er tussen zit. Naast verschillen in organisaties, zijn er ook
verschillen in de functie waarvoor de opleiding opleidt. Zonder te streven naar volledigheid, zien we de
HR-professional terug in verschillende rollen, van operationeel tot op termijn strategisch niveau, zoals de
personeelsfunctionaris, de specialist arbeidsvoorwaarden, de beleidsmedewerker, de Human Resources
Manager, de Personeels- en Organisatieadviseur (als business partner), de veranderkundig adviseur, de
loopbaan- of trajectbegeleider, de loopbaanadviseur, de Human Resources Development professional,
de re-integratieconsulent en de vakbondsbestuurder.
Al deze verschillende rollen vereisen andere competenties. Dit is de reden dat de opleiding studenten
opleidt tot generalisten die startbekwaam zijn om in al die verschillende organisaties en in de verschillende functies te kunnen werken.
De ontwikkelingen binnen het vakgebied van HRM zijn turbulent en dynamisch wat van de HR-professional een anticiperende flexibele manier van handelen vraagt.
De ontwikkelingen in en rondom het beroepsdomein HRM worden kritisch gevolgd en er worden nauwe
contacten met het werkveld onderhouden. Dit om blijvend een geactualiseerde toekomstgerichte opleiding aan te bieden.
De behoefte aan brede opleidingsprofielen komt mede voort uit de ontwikkeling van de kenniseconomie. Een kennisintensieve, dynamische samenleving heeft een arbeidsmarkt die zich kenmerkt door een
grote vraag naar hoger opgeleiden die breed inzetbaar zijn en die zelf in staat zijn zich nieuwe kennis en
vaardigheden eigen te maken. HR-professionals werken op het snijvlak van de externe dynamische
omgeving en de performance van de organisatie. De startbekwaamheid van de afgestudeerde HR-professional omvat meer dan het kunnen oplossen van beroepsproblemen en het uitoefenen van beroepstaken. Hij moet tevens in staat zijn zelfstandig, professioneel, met een visie op arbeidsrelaties in de
context van organisatie en samenleving op HBO-niveau te functioneren. Deze aspecten maken een
wezenlijk onderdeel uit van het opleidingsprofiel. De beginnende beroepsbeoefenaar zal allerlei
beroepstaken, beroepsvraagstukken en beroeps-problemen effectief moeten kunnen uitvoeren en
oplossen. Tijdens de opleiding wordt de HR-professional in spé toegerust om op startbekwaamheidsniveau in het dynamische beroepenveld te kunnen functioneren.
2.2. - De eindtermen c.q. eindcompetenties van de opleiding
De startbekwaamheid van de afgestudeerde HRM professional omvat meer dan het kunnen oplossen
van beroepsproblemen en het uitoefenen van beroepstaken. Hij moet tevens in staat zijn zelfstandig,
7
professioneel, met een visie op arbeidsrelaties in de context van organisatie en samenleving en met een
sterke HRM persoonlijkheid op hbo niveau te functioneren. Deze aspecten maken een wezenlijk onderdeel uit van het opleidingsprofiel. De beginnende beroepsbeoefenaar zal allerlei beroepstaken, beroepsvraagstukken en beroepsproblemen effectief moeten kunnen uitvoeren en oplossen. Hierbij zal hij die
kennis/inzicht, attitude en vaardigheden moeten inzetten teneinde beroepsdoelen te bereiken. Omdat
het hier om het geïntegreerd inzetten van kennis/inzicht, vaardigheden en attitude gaat gebruiken we
het begrip competentie.
De tien generieke hbo–kwalificaties geven het hbo niveau van een beginnende beroepsoefenaar aan, de
professional. De kerntaken van het beroep in combinatie met de tien generieke kwalificaties vormen de
bouwstenen van het opleidingsprofiel van de bachelor opleiding HRM. Het is vervolgens de context,
waarbinnen de kerntaken van het beroep worden uitgeoefend, die mede bepaalt welke onderliggende
kennis, vaardigheden en houding de hr-professional nodig heeft om adequaat te kunnen functioneren
De HRM opleiding legt in het curriculum de relatie tussen de competenties en afzonderlijke onderwijseenheden en is hier en hier uitgewerkt.. De volgende eigenschappen van een competentiegericht
curriculum staan centraal:
• er is een sterke relatie met de beroepspraktijk;
• de competenties die ontstaan in het handelen in de beroepspraktijk worden centraal gesteld en
vormen het uitgangspunt voor het inrichten van het curriculum;
• er wordt voldoende aandacht besteed aan oriëntatie op en ontwikkeling en vernieuwing van het
beroep en de beroepspraktijk;
• er is een permanente reflectie op het beroep en de beroepsuitoefening;
• het onderwijs is flexibel en gevarieerd zowel qua inhoud als vorm maar maakt zoveel mogelijk
gebruik van actieve en gevarieerde leer- en studiemethodes;
• in de opbouw van het curriculum neemt de zelfsturing van de student voortdurend toe;
• het curriculum biedt de mogelijkheid om te differentiëren tussen studenten, persoonlijke leerarrangementen te bouwen en aan te sluiten bij het ingangsniveau van de student.
Competenties
Bij het competentiebegrip draait het uiteindelijk om de vraag: ”Is men in staat om in een contextuele
taaksituatie, die voortkomt uit het beroep, doelen te bereiken?”
De competentiematrix is hier te vinden.
Kerntaken van het beroep
Zoals al is aangegeven, is de hr-professional werkzaam binnen organisaties die verschillen in omvang
en aard; bovendien heeft de hr-professional verschillende kerntaken.
Een kerntaak van het beroep is een brede betekenisvolle taak, zoals die in alle complexiteit in de
beroepspraktijk door een beroepsbeoefenaar (expert) wordt uitgevoerd.
Aspecten van een kerntaak van het beroep zijn:
• kennis en inzicht
• vaardigheden
• houding
• beroepsproducten en beroepshandelingen
• relatie met en transfer naar andere kerntaak of kerntaken
• niveaus van complexiteit
• context van de beroepspraktijk
De kern van het HRM werk kan onderverdeeld worden in een aantal taken. Globaal volgen deze de
driedeling scheppen, in stand houden en afbouwen van arbeidsrelaties, oftewel instroom-doorstroomuitstroom.
In totaal zijn er elf HR kerntaken opgesteld, deze zijn afgeleid van het landelijk Format 2012 HRM.
8
Het curriculum is gekoppeld aan het format 2012. Studenten maken in de praktijk een portfolio van de
HR kerntaken. Zie een beschrijving van deze taken hieronder.
Kerntaken van het beroep
1. De HR-professional initieert en ontwikkelt activiteiten op de te onderscheiden en samenhangende HRwerkterreinen in relatie tot institutionele en maatschappelijke ontwikkelingen, voert deze uit, evalueert
deze en stelt ze zo nodig bij.
De eerste kerntaak, zoals die hierboven is weergegeven, is weinig richtinggevend en zegt niet veel over
de ontwikkelingen binnen het HR-werkveld. Er is daarom gekozen voor een verdere uitwerking in (onderliggende) kerntaken die tegemoet komen aan de ontwikkelingen in het werkveld van de afgelopen jaren
en de verwachte ontwikkelingen. HRM-opleidingen hebben de mogelijkheid zich in het uitstroomprofiel
te profileren door het accentueren van bepaalde kerntaken van het beroep.
Tijdens de opleiding wordt op elk niveau de onderstaande kerntaken getoetst:
2. De HR-professional is verantwoordelijk voor de informatievoorziening op het gebied van human
resource management; geeft gevraagd en ongevraagd informatie aan de diverse stakeholders binnen en
buiten de organisatie op het terrein van human resource management, richt daarvoor HR-informatiesystemen in en beheert deze.
3. De HR-professional adviseert het management over de inhoud en aanpak van de HR-werkterreinen, de
interne en externe arbeidsverhoudingen, organisatieontwikkeling, organisatieontwerp, taakontwerp en
de daaruit voortkomende implementatievraagstukken.
4. De HR-professional ontwikkelt activiteiten op het terrein van interne en externe arbeidsmarkttransities, voert deze uit, evalueert deze en stelt ze zo nodig bij.
5. De HR-professional ontwikkelt activiteiten op het terrein van competentie-ontwikkeling en
talentmanagement, loopbaanontwikkeling en loopbaanbegeleiding, op medewerker- en
organisatieniveau, voert deze uit, evalueert deze en stelt ze zo nodig bij.
6. De HR-professional adviseert het management over HR-activiteiten op een zodanige wijze dat
(primaire) processen binnen de organisatie geoptimaliseerd worden; daarbij formuleert hij meetbare HRdoelstellingen, assisteert het management bij de uitvoering van de activiteiten, evalueert deze en
relateert de uitkomsten aan de organisatie-uitkomsten/resultaten.
7. De HR-professional maakt financiële verkenningen, berekeningen en kosten-baten-analyses op de HRwerkterreinen, maakt hierbij gebruik van ken- en stuurgetallen en rapporteert daarover aan het management.
8. De HR-professional anticipeert en reageert op ontwikkelingen in organisatiestrategie en organisatiecultuur, en vertaalt strategie- en cultuurveranderingen naar HR-werkterreinen en -uitvoeringspraktijken.
9. De HR-professional is in staat om de rol van effectief HR-leiderschap ten opzichte van het
management vorm te geven en gebruikt de implicaties daarvan in zijn uitvoeringspraktijken.
10. De hr-professional levert door middel van het (zelfstandig) uitvoeren dan wel het beoordelen of
begeleiden van praktijkgericht onderzoek een bijdrage aan de verbetering en innovatie van zijn organisatie en de beroepspraktijk.
9
11. De HR-professional is een ‘reflective practioner’ met oog voor het belang van corporate governance
en ethiek. Hij heeft een kritische en onderzoekende houding ten opzichte van de eigen beroepspraktijk
en hij is in staat om sturing te geven aan zijn eigen ontwikkeling en die van zijn omgeving en om het
transitieproces naar concrete actie in gang te zetten.
Meer dan vroeger moet de HR-professional beschikken over expertise op het terrein van onder andere eHRM, personeelsinformatiesystemen, Internet, intranet, ESS, Shared Service Centres, pay-rolling, elearning, communicatie, outsourcing, e-recruitment, social media, e-coaching en digitale loopbaaninstrumenten. Het bezitten van de expertise is niet zozeer een kerntaak te noemen, maar deze expertise is
noodzakelijk bij het uitvoeren van de hiervoor genoemde kerntaken.
2.3. - Inhoud van de opleiding
De HRM opleiding is een brede beroepsopleiding voor de HR-professional, zowel t.b.v. het terrein van
organisatieontwikkeling als van persoonlijke ontwikkeling. De student wordt breed opgeleid met keuzen
voor specialisatie in verdiepende en verbredende minors.
Bij dat laatste kan worden gedacht aan specialisatie op microniveau (individu centraal), op mesoniveau
(functioneren in en van organisaties) en macroniveau (arbeidsmarktbeleid, politiek, wet- en regelgeving
op terrein van sociaal- en arbeidsrecht enzovoorts).
HR-professionals zijn werkzaam bij verschillende organisaties in verschillende functies. De organisaties
waar studenten terecht komen zijn divers voor wat betreft omvang; de omvang varieert van minder dan
tien medewerkers (een re-integratiebureau bijvoorbeeld) tot enkele tienduizenden medewerkers (een
multinational) en alles wat er tussen zit. Naast verschillen in organisaties, zijn er ook verschillen in de
functie waarvoor de opleiding opleidt. Zowel op het terrein van organisatieontwikkeling als van persoonlijke ontwikkeling komen we allerlei functies tegen. Zonder te streven naar volledigheid, zien we de HR
professional terug in verschillende rollen: de personeelsfunctionaris, de personeelsconsulent en de
personeelsadviseur, de Human Resource Manager, de Personeels- en Organisatieadviseur, de loopbaanbegeleider, loopbaanadviseur, de trajectbegeleider, de re-integratieconsulent, de medewerker arbeidsvoorwaarden, vakbondsbestuurder, trainer etc.
De HRM opleiding leidt generalisten op die startbekwaam zijn om in al die verschillende rollen.
2.4. - De relatie tussen de opleiding en het beroepenveld
Om een geactualiseerd toekomstgericht beroepsprofiel te kunnen blijven schetsen is het van belang de
ontwikkelingen in en rondom het beroepsdomein HRM kritisch te blijven volgen. HRM, blijkt uit onderzoek, is gevoelig voor hypes. Het is van belang om oog te hebben voor de onderstromen binnen de
ontwikkelingen. De opleiding neemt haar (maatschappelijke) verantwoordelijkheid om actueel te zijn en
te blijven, alsmede nauw contact te houden met betrokkenen binnen het gehele werkveld.
Het werkveld wordt vertegenwoordigd door de Landelijke Werkveld Adviesraad (LWA) die namens het
werkveld adviezen geeft. Daarnaast wordt het werkveld regelmatig in groter verband geraadpleegd,
onder andere via conferenties, stage- en afstudeeropdrachten, gastcolleges, bedrijfsbezoeken/excursies
en contract activiteiten. In elk onderwijsblok staat een andere organisatie (afwisseling profit/ internationale context en non-profit) centraal. we proberen de opdrachten goed te simuleren door de organisatie
uit te nodigen en er op bezoek te gaan bij de organisatie.
De opleiding HRM heeft een werkveldadviescommissie (WAC). Hierin zijn de werkgevers uit de regio
vertegenwoordigd. De inhoud van de opleiding en de beoordelingsstandaard HRM worden na overleg
met het landelijk werkveld bijgesteld.
Bovendien wordt jaarlijks een terugkomavond georganiseerd met groepen afgestudeerden (alumni) om
te bespreken hoe zij na enige jaren beroepspraktijk de relevantie van hun opleiding en de individuele
onderwijseenheden beoordelen. Voorts wordt jaarlijks deelgenomen aan de hbo-monitor, een landelijk
uitgevoerde enquête onder afgestudeerden per opleiding in een bepaald studiejaar, die eveneens weer10
geeft hoe de aansluiting tussen opleiding en beroepenveld ervaren wordt. Voor de opleiding zijn dit twee
nuttige instrumenten om de aansluiting op het beroepenveld te blijven waarborgen.
In de inhoud van de opleiding komt het beroepenveld met name terug door tijdens de colleges en in het
onderwijsmateriaal nadrukkelijk de relatie tussen de theorie en de beroepspraktijk te leggen. Verder
wordt er vorm aan gegeven door middel van projecten, vakopdrachten, practica en excursies. Ook
maken we gedurende de majors veel gebruik van gastdocenten en ‘Entrepreneurs in Residence’. Zij
kunnen vanuit hun praktijkervaring een goede koppeling maken met de theorie.
De onderdelen project-, stage- en afstudeeropdracht zijn naast de andere onderwijsonderdelen grote
onderdelen van de studie waarin vorm en inhoud gegeven wordt aan de relatie tussen het beroepenveld
en de opleiding.
3. - INRICHTING VAN HET ONDERWIJS
3.1. - Inrichting van de opleiding
De opleiding is opgebouwd uit een major en twee minoren. De opleiding is ingericht in een propedeutische fase van 60 studiepunten en een hoofdfase van 180 studiepunten, waarbij het onderwijs wordt
verzorgd in een major van 120-150 studiepunten en minoren van 30 studiepunten. Binnen het totaal van
240 studiepunten zit een studieloopbaantraject van 8 studiepunten.
De major van 180 EC’s bevat de beroepsspecifieke competenties (11 HR-kerntaken) en de hbo kwalificaties.
De major bestaat uit:
- de propedeuse (major 1 en 2) = basisniveau
- gevorderd niveau: het eerste semester in het tweede studiejaar (major 3)
- gevorderd niveau: major 4 + minor praktijk
- bachelorniveau: major 5 + 6 (= afstuderen).
De bovenstaande route wordt geadviseerd. Dat betekent dat de studenten in principe 1 jaar op stage
gaan (major 4 + minor praktijk/verlengde stage). Studenten mogen een andere route kiezen in overleg
met de examencommissie.
In het eerste jaar (de propedeuse) van de opleiding oriënteren studenten zich op hun gekozen opleiding(en)/beroep (beroepsoriëntatie) en reflecteren daarop bij studieloopbaanbegeleiding. Tevens vindt
selectie plaats. Bij een onvoldoende aantal studiepunten moet de student de opleiding verlaten (zie BSA
procedure).
Een student moet verplicht 2 minoren kiezen (2 keer 30 EC). Met de keuze van de minoren kan de
student zelf accenten leggen. Een minor kan nauw aansluiten bij de beroepsopleiding en daarmee een
specialistisch karakter krijgen. Ook kan ervoor gekozen worden juist in een ‘verbredende’ minor te gaan
werken binnen een ander beroepenveld. De studenten kunnen o.a. kiezen voor de minor ‘vernieuwend
organiseren: succes met HR’. De minor is ontwikkeld in nauwe samenwerking met het lectoraat sociale
innovatie, De minor is een verdieping op het werkveld HRM en sluit aan op de actuele ontwikkelingen in
het beroepenveld.
In het derde jaar gaan studenten een half jaar op stage. Geadviseerd wordt om een minor in te vullen
met een verlengde stage, zodat de studenten in principe een jaar in de praktijk werkzaam zijn. De
studenten bereiken middels de jaarstage een goede diepgang en in de verlengde stage moeten
studenten een toegepast onderzoek op gevorderd niveau uitvoeren.
De studie wordt in het vierde jaar met een afstudeeropdracht afgerond. Ingangseisen voor onderdelen
van major en minoren garanderen een opbouw in niveaus en het behalen van het bachelorniveau.
Binnen het vierjarige bachelor programma worden 8 EC’s besteed aan studieloopbaanbegeleiding (SLB).
Het onderwijs in de opleiding wordt gegeven op basis van het didactische model, zoals door het College
van Bestuur vastgesteld, laatstelijk op 17 april 2008.
11
Onderwijsperioden per studiejaar:
- Het studiejaar bestaat uit vijf op elkaar volgende onderwijsperioden.
- De onderwijsperioden 1 en 2 en de onderwijsperioden 3 en 4 vormen elk een semester.
- Onderwijsperiode 5 is bestemd voor herkansing van de studie.
De opleiding wordt in de voltijd-, afstandsleren en de deeltijdvariant aangeboden.
De studieroutes van de opleiding zijn hier te vinden.
3.1.a - De propedeutische fase
Het eerste semester van de propedeuse (Major 1) betreft een grotendeels gemeenschappelijk
majorprogramma gebaseerd op gemeenschappelijke ‘business-’competenties1[1] van de Business
School. Er is ruimte voor 4-6 EC per periode om te werken aan opleiding specifieke modules . Studenten
oriënteren zich daarnaast in de reflectieve leerlijn (= SLB) op hun gekozen opleiding(en)/beroep
(beroepsoriëntatie). Bij SLB worden aan de hand van cijferlijsten studievoortgangsgesprekken gevoerd,
zodat de student zicht krijgt op zijn functioneren en geschiktheid voor de opleiding.
Verdere oriëntatie op de gekozen opleiding en het beroep vindt in het tweede semester in de blokken
Major 2 plaats bij zowel de integrale en reflectieve leerlijn als de conceptuele leerlijn (inhoudelijk). Bij
Major 2 worden de kenmerkende beroepssituaties en de beroepsproducten binnen de integrale leerlijn
vooral gekoppeld aan de specifieke beroepsituaties van de gekozen opleiding. Vanzelfsprekend komt de
business context ook hier terug. De propedeuse heeft voornamelijk een selecterende functie en in
verband daarmee ook een verwijzende functie. Voor februari vindt een voorlopig studieadvies (VSA)
plaats.
Als gevolg van de opbouw van de propedeuse met een grotendeels gemeenschappelijk eerste semester
met een ‘breed’ aanbod van vakken die te maken hebben met elf opleidingen, komen de meeste landelijk vastgestelde beroepsspecifieke competenties naast de ‘BBA competenties’ op basisniveau aan bod.
Daarmee wordt een goede oriëntatie op het werkveld en op de hoofdfase-studie bereikt en leggen de
studenten een brede basis van kennis en vaardigheden voor de hoofdfase-studie.
Die basis wordt voldoende geacht als de studenten tenminste 54 van de 60 studiepunten (EC) van de
propedeuse weten te halen (zie ook Onderwijs – en Examenreglement onder ‘ afwijzing’) na hun eerste
jaar van inschrijving. Wij bieden hiermee een uitdagend studieklimaat door de lat (BSA) hoog neer te
leggen. De studenten worden positief geactiveerd door het gebruik van actieve werkvormen tijdens de
werkcolleges, veel aandacht voor studievaardigheden, aanwezig te zijn bij colleges en tussentijds
diagnostische toetsen. We proberen studenten vanaf dag 1 positief te stimuleren om aan de slag te
gaan.
Mocht dit niet lukken, of wil een student om andere redenen de studie staken, dan kan een beroep
worden gedaan op de studentendecaan voor een advies over een vervolgtraject van studie en/of werk.
Studenten kunnen na het volgen van het studieprogramma in de major Major 1 (eerste semester) op
basis van hun POP zonder tijdverlies, maar met een reparatieprogramma overstappen naar een andere
opleiding binnen de Business School. Ook na het volgen/behalen van de gehele propedeuse is het nog
mogelijk om over te stappen naar een andere opleiding. Aanvullend op het reparatieprogramma van
Major 1, kan het gevolgde en behaalde Major 2 studieprogramma worden ingezet als minor.
3.1.b - De postpropedeutische of hoofdfase
Voor het behalen van de bachelorgraad dient een pakket (major, inclusief minoren) met een omvang van
240 EC op bachelor niveau te zijn afgesloten. Om in aanmerking te komen voor een bachelor graad, die
12
past bij een uitstroomprofiel van de opleiding, dient een student minimaal de volgende onderdelen op
bachelorniveau in het domein te hebben afgerond:
a. de major (= 180 EC), waarin voor de student de volgende onderdelen vaststaan:
- de propedeuse in de major (56 EC plus 4 slb-EC);
- major 3 in jaar 2 (28 EC plus 2 slb EC);
- een stage in jaar 3 (29 EC plus 1 slb EC);
- een afstudeeropdracht in jaar 4, laatste semester (29 EC plus 1 slb EC).
b. minoren gevolgd binnen of buiten de Business School;
- twee minoren op gevorderd niveau (2 keer 30 EC).
Het diplomasupplement biedt inzicht in de opleiding van de student, d.w.z. de major aangevuld met
minoren.
Stage- en afstudeernormen
Om te kunnen starten met de stage en het afstuderen gelden de volgende normen. Deze zijn hier te
vinden.
Deeltijdopleiding
Onderstaande tekst geldt voor de propedeuse en de hoofdfase van de opleidingen AC, B-MER, CE, COM,
FSM, HBO-Rechten en HRM voor zover het betrekking heeft op de hoofdfase omdat laatstgenoemde
opleidingen in 2014-2015 geen instroom in het eerste jaar hebben.
Omvang van de opleiding in EC
De deeltijdopleiding heeft een omvang van 240 EC. De studieduur bedraagt 4 jaar. Ieder studiejaar kan
60 EC worden behaald.
Intakegesprek
Met alle potentiële studenten (duaal en deeltijd) wordt na aanmelding en het uitvoeren van de toelatingsprocedure een intakegesprek gevoerd, waarin de motivatie, de studievaardigheden en werkervaring
van de student besproken worden. Het intakegesprek vindt voor de inschrijving plaats. (Een student is
ingeschreven als hij toelaatbaar is en het collegegeld heeft betaald.) De student krijgt tijdens een intakegesprek informatie over factoren die bepalend kunnen zijn voor het succesvol doorlopen van een opleiding. Het gesprek is adviserend van karakter en ondersteunt een potentiële student bij het maken van de
keuze om met een opleiding te starten. De potentiële student wordt zo beter voorbereid op de studie.
Volwassenen combineren veelal werk met studie en dat maakt een goede motivatie en juiste studiehouding (inclusief voldoende tijd in de agenda) noodzakelijk. De potentiële student is niet verplicht om deel
te nemen aan een intakegesprek. Een intakegesprek is gratis.
Werken met het praktijkportfolio
De opleiding wil de deeltijdstudent in de gelegenheid stellen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij zijn
werkplek en werkervaring. Daarom wordt er binnen de deeltijdopleidingen gewerkt met het praktijkportfolio. Dit houdt in dat de student bij aanvang van de opleiding onder begeleiding van docenten start
met het vullen van een portfolio met beroepsproducten. De student kan de beroepsproducten tijdens de
opleiding maken, maar kan ook bewijzen van eerdere werkervaringen verzamelen.
Aan het eind van de propedeuse, de stage en de minor praktijk wordt het portfolio beoordeeld en voert
de student een assessmentgesprek met twee assessoren. Bij de beoordeling aan het eind van de propedeuse kan blijken dat de student sommige beroepstaken al op gevorderd niveau beheerst.
Als de student voldoet aan een deel van de eisen (cesuur) van de stage, dan gaat hij verder met het
vullen van zijn portfolio voor het gevorderd niveau. Hij kan het onderdeel stage versneld afronden en
doorgaan met de minor praktijk. Als de student na het vullen van het praktijkportfolio aan het eind van
13
de propedeuse voldoet aan alle eisen (cesuur) van de stage, of zelfs de minor praktijk, kan hij de studie
versnellen. De maximale mogelijkheid tot versnelling is 1 jaar. 1
Het is voor het vullen van het praktijkportfolio daarom van belang om relevante werkervaring te hebben.
Relevante werkervaring wil zeggen dat de student een functie heeft waarin de vereiste competenties van
de desbetreffende opleiding gerealiseerd kunnen worden.
Er kunnen zich twee mogelijkheden voordoen:
A. De student heeft geen mogelijkheden tot aantoonbare relevante werkzaamheden. Dit betekent dat
de student het normale onderwijsprogramma dient te volgen van de integrale leerlijn in de propedeuse (incl. studieloopbaanbegeleiding), de stage en de praktijkminor.
B. De student heeft werkervaring en kan zijn portfolio vullen met beroepsproducten vervaardigd
tijdens zijn werkervaring (van maximaal vijf jaar geleden) dan wel met beroepsproducten die hij
tijdens de opleiding maakt.
Verlenen van vrijstellingen
Het verlenen van vrijstellingen vindt plaats nadat de student zich heeft ingeschreven. De student dient
een individueel verzoek tot vrijstelling in bij de examencommissie van de opleiding. Op voorhand kan er
geen uitspraak worden gedaan over het aantal vrijstellingen.
De examencommissie kan vrijstelling verlenen voor onderwijseenheden op basis van het erkennen van
diploma’s, getuigschriften en certificaten. De examencommissie is verantwoordelijk voor het verlenen
van vrijstellingen op basis van diploma’s, getuigschriften en certificaten. Het onderzoek naar het erkennen van diploma’s, getuigschriften en certificaten vindt plaats op basis van een inhoudelijke vergelijking
van de opleidingen: aantal credits, competenties, doelen, niveau van de competenties, gebruikte literatuur, kwaliteit van het onderwijs en de onderwijsprocessen en de borging ervan. Het proces (inclusief de
verantwoordelijkheden) van het verlenen van vrijstellingen op basis van diploma’s, getuigschriften en
certificaten is beschreven in het Onderwijs- en Examenreglement en in de Regels Examencommissie.
Studielast
De studielast van de deeltijdopleidingen bedraagt gemiddeld 25-30 uur (inclusief de contacturen). De
daadwerkelijke studielast verschilt per student en is afhankelijk van de gevolgde vooropleiding(en) en de
relevante werkervaring die een student heeft. Indien de student geen versnelling aan kan brengen op
basis van werkervaring dan dient hij alsnog te voldoen aan de eisen van de opleiding waaronder de eisen
van de integrale leerlijn en/of de stage en/of de praktijkminor. Dat betekent, dat de studielast
gedurende de vier jaar studie gemiddeld hoger ligt dan wel dat de studie langer duurt dan vier jaar.
3.1.c - Bijzondere leerwegen
De opleiding kent twee aangepaste leerwegen. Zie artikel 2.7 van het Onderwijs- en Examenreglement.
- Studenten met een score van een 7,2 gemiddeld in de propedeuse, kunnen in jaar twee instromen in
een Windesheimbreed honours programma. Studenten die belangstelling hebben voor dit programma,
kunnen een mailbericht sturen naar [email protected]
Studenten met een afgeronde VWO-vooropleiding hebben de mogelijkheid om een verrijkt programma
te volgen. Dit opleidingsoverstijgend programma dat in het Engels wordt aangeboden biedt een duidelijke meerwaarde op het CV van de student. De thema’s die aan de orde komen hebben een hoog
actualiteitsgehalte en zijn interessant voor alle studenten van het domein BMR. Het VWO-programma
wordt aangeboden naast het reguliere programma in de propedeuse en het eerste semester van het
1
In oorspronkelijke tekst staat: “dan kan hij bij de examencommissie een vrijstelling aanvragen voor de stage (en) minor
praktijk”.
14
tweede jaar. Het VWO-programma heeft een omvang van 30 credits (nl. drie semesters van 10 EC). Het
VWO-programma wordt aangeboden op gevorderd niveau en kan (afhankelijk van de routes binnen de
opleiding) de mogelijkheid tot versnelling van de studie bieden van een half jaar.
- Op basis van relevante HRM werkervaring kan bij de deeltijdopleiding een versnellingsprocedure
gevolgd worden, waarbij een portfolio gemaakt wordt en als afsluiting in een assessment het niveau van
de kerntaken en competenties wordt bepaald. Op basis van de beoordeling wordt bepaald of student
kan versnellen op de praktijk modules major 4 en minor praktijk.
Pre-departure
Wanneer je voor langere tijd in het buitenland verblijft (studie, stage of afstuderen) is het van groot
belang dat je goed voorbereid op weg gaat. Voorafgaand aan ieder semester organiseert Bureau
Buitenland daarom een pre-departure briefing. In deze bijeenkomst besteden we aandacht aan interculturele vaardigheden en veiligheidsrisico’s. Deelname aan deze bijeenkomst voorafgaand aan het
semester dat het buitenlandsemester plaats zal hebben is verplicht voor iedere student die aan een
dergelijk traject deel gaat nemen. Deelname is een voorwaarde voor toekenning van de credits behaald
gedurende het buitenlandsemester.
Learning Agreements
Een Learning Agreement wordt gebruikt om een door de student in het buitenland te volgen studieprogramma vast te leggen en te accorderen. Het format voor studenten die in het kader van studiepuntmobiliteit bij een Erasmuspartner van Windesheim gaan studeren, wordt verstrekt door de Europese
Commissie (via de Nuffic). Ook studenten die in het kader van studiepuntmobiliteit bij een niet-Erasmuspartner van Windesheim gaan studeren, leggen afspraken over het te volgen programma en het aantal
te behalen credits vast in een Learning Agreement. Voor deze groep kan het format van de Europese
Commissie worden gebruikt, met weglating van het Erasmus-logo.
Learning Agreements worden opgesteld door de student in overleg met de coördinator internationalisering van zijn/haar domein en goedgekeurd door de examencommissie. De examencommissie
delegeert deze bevoegdheid evt. aan de coördinator internationalisering van het betreffende domein.
Een geldig Learning Agreement bevat minimaal: een vermelding van de naam van de student, studieperiode bij de gastinstelling, naam van de zendende en ontvangende instelling, course titles, course
codes (indien beschikbaar), ECTS-credits per course, en handtekeningen en data van ondertekening van
de coördinator internationalisering, de gastinstelling en de student. Learning Agreements worden vóór
of maximaal 2 weken na aanvang van het uitwisselingssemester door alle partijen (i.e. domeincoördinator internationalisering van Windesheim, gastinstelling, student) ondertekend. Alle wijzigingen op
het oorspronkelijk geaccordeerde Learning Agreement worden vastgelegd op het formulier ‘Changes to
the original proposed Learning Agreement’ en per ommegaande door de drie partijen ondertekend. Op
het (gewijzigde) Learning Agreement vermelde ECTS-credits worden na afloop van het uitwisselingssemester één-op-één toegekend aan de student, tenzij er sprake is van een onvoldoende beoordeling
door de gastinstelling. De beoordeling van de gastinstelling wordt overgenomen door de examencommissie. De student is zelf verantwoordelijk voor het inleveren van het Learning Agreement bij Bureau
Buitenland t.b.v. de toekenning van de Erasmusbeurs. Hierover wordt door Bureau Buitenland schriftelijk gecommuniceerd met de student.
Verwerking van credits in Educator na studie of stage in het buitenland.
Nadat de in het buitenland behaalde credits (conform Learning Agreement) zijn goedgekeurd door de
examencommissie, worden deze door de studievoortgangsadministratie van het domein in Educator
verwerkt onder vermelding van ‘study abroad’ of ‘placement abroad’, met daaraan toegevoegd (in het
geval van study abroad) de naam en de locatie (i.e. plaats, land) van de partnerinstelling.
15
3.2. - Overzicht informatie major, minors en onderwijseenheden
De studiegids van de minors vt is hier te vinden.
De studiegids van de minors dt is hier te vinden.
De studiepuntentabel voor de voltijd is hier en voor de deeltijd is hier te vinden.
De volgende conversietabellen zijn onderstaand in te zien:
Conversietabel major 3 is hier te vinden.
Conversietabel major 5 is hier te vinden.
Conversietabel oud major 5 is hier te vinden.
3.3. – Accreditatie
01-01-2012 t/m 31-12-2017.
16