Transcript 1 Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1
29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42.
15/10/14
Les 2
1. 2. 3. (komen)
Uit welk land kom jij?
Waar . . . . jij vandaan?
TESTEN
Uit welk land . . . . u? Brenda . . . . vandaag uit Engeland. 4. 5. 6. 7. (hebben) 8. 9. 10. 11. (zijn) 12. 13. 14. 15. 16. (schrijven) 17. 18 19. (zien) Wij . . . . uit België. Wanneer . . . . zij thee drinken? Zij . . . . twee kinderen. Jij . . . . geen dochters. . . . . jij ook zonen? Ik . . . . een meisje. Wij . . . . twee grote jongens. Wat . . . . uw postcode? In welk jaar . . . . u gescheiden? Wat . . . . jouw leeftijd? Ik . . . . geboren op 12 maart 1973. Wij . . . . niet getrouwd in januari, maar in juli. Ik . . . . naar mijn moeder in Spanje. Hij gaat
een e-mail
. . . . naar zijn grootouders. . . . . je nu naar jouw vriendin? . . . . u veel vliegen op de koe? 20. 21. 22. 23. (werken) Wij . . . . vandaag geen vis in de supermarkt. Ik . . . . mijn woordenlijst niet op mijn tafel. Hij . . . . de kip kijken naar haar ei. . . . . jij 5 of 6 dagen in de week? 24. 25. 26. 27. 28. Nee, ik . . . . alleen op dinsdag en donderdag. Onze kleine broer . . . . al op zaterdag. . . . . jullie vader en moeder in een supermarkt? Mijn zus van 22 jaar oud . . . . bij de televisie. (7) . . . . dagen in de week.
TEST 1
1 In een jaar zijn (52) . . . . weken. Een jaar heeft (12) . . . . maanden. Maart heeft (31) . . . . dagen. Het jaar (2012) . . . . . Heb jij misschien Belgische vrienden? Welke nationaliteit heb jij? Woon jij bij vrienden in een appartement? Ben jij getrouwd in jouw land of in België? Wonen jullie in het centrum van onze stad? Werk jij buiten of binnen? Schrijf jij jouw antwoorden uit je hoofd of kijk je op de pagina's van de les naar de woorden? Wat is jouw privé telefoonnummer? Kom je graag in het centrum van Antwerpen? Drink je graag Coca-Cola? TESTEN Les 2
15/10/14
Les 2
1.
Uit welk land kom jij?
(wonen)
TEST 2
Wij . . . . al vijf jaar bij vrienden. 2. 3. 4. 5. 6. 7. (hebben) 8. 9. Ik . . . . in Antwerpen. Waar . . . . jullie? In welke stad . . . . jij? Hoelang . . . . je al in België? Zij . . . . geen kinderen. . . . . u geen werk? Mijn man en ik . . . . een groot gezin. We . . . . niet de Engelse nationaliteit, maar de . . . . . 10. 11. (komen) . . . . jullie familie in België? . . . . jij alleen bij ons koffie drinken of met jouw vriendin? 12. Zijn lerares . . . . vandaag misschien niet. 13. Ik . . . . ook graag naar de les van mevrouw Amara. 14. Dag jongetje, wat is . . . . leeftijd? 2 15. Dag meneer, hoe oud is . . . . vrouw? 16. Een jaar heeft twaalf . . . . . 17. Ik heb nog niet de Belgische . . . . . 18. Hoe . . . . ben jij? 19. . . . . en . . . . bent u geboren? 20. . . . . gaan jullie vandaag naar Brussel? 22. . . . . ga je al naar de lessen in de Breughelstraat? 23. . . . . grootouders heb je nog? 24. Ik ben (50) . . . . jaar 25. Ik woon al (3) . . . . jaar in België. 26. Mijn dochter is (14) . . . . jaar. 27. Hun zoon is (11) . . . . jaar. 28. Zijn vrouw is (38) . . . . jaar. 29. Hoe heet jij? 30. Woon jij al drie jaar in België? 31. Woon je in het centrum van de stad? 32. In welke straat woont u? 33. Wat is het adres van jouw ouders? 34. Jij drinkt geen thee met suiker. Hij drinkt ook thee . . . . suiker. 35. Zijn jullie misschien getrouwd . . . . Belgen? 36. Ik heb graag een koekje . . . . mijn thee. 37. Zij drinkt water . . . . een groot glas. 38. . . . . de laatste ‘e’ van het woord ‘België’ komt een trema. 39. Het antwoord . . . . uw vraag is: nee, mevrouw! 40. Mijn dochter is . . . . een zondag geboren. 41. Een naam . . . . een mens is . . . . een hoofdletter. 42. Oma kijkt . . . . mijn auto. TESTEN Les 2
15/10/14
Les 2 Uit welk land kom jij?
1. Ik . . . . koffie zonder . . . . .
TEST 3
2. Drink jij thee met . . . . ? 3. Een . . . . komt . . . . een kip. 4. In België wonen 11 miljoen . . . . . 5. Waar zijn de eieren van de . . . . ? 6. (man/vrouw) 7. (voornaam/achternaam) 8. (ouders/zussen) 9. (broers/zussen) Een vriendin is een . . . . . Brenda is haar . . . . . Mijn vader en moeder zijn mijn . . . . . Twee jongens in één gezin zijn . . . . . Zijn oma's en opa's zijn zijn . . . . . 10. (ouders/grootouders) 11. (112) . . . . 12. (345) . . . . 13. (12 682) . . . . 14. (902 060) . . . . 15. (2 873 005) . . . . 16. Hij is geboren op (10/03) . . . . . 17. Zij is geboren op (22/08) . . . . . 18 Een jaar heeft (365) . . . . dagen. 19. Februari heeft (28) . . . . dagen. 20. Het jaar (2001) . . . . . 21. Wanneer ben jij in Antwerpen komen wonen? 22. Wanneer is je mama geboren? 23. Wat is de leeftijd van je vader? 24. Ben je gescheiden? 25. Waar komt jouw vriendin vandaan? 26. Schrijf jij naar jouw familie in jouw land? 27. Zijn servetten ook van papier? 28. Heb jij graag vis? 29. Zie jij binnen veel vliegen? 30. Kom jij uit een groot gezin? 31. Wat zie jij in de supermarkt? 32. Hoelang werk jij al met les 2? 33. Kijk jij vandaag naar televisie of niet? 34. Woont jouw zus ook op een appartement? 35. Is les 2 kort of lang? 36. Kom je met de auto naar de les? 37. Nu schrijf jij in woorden: , . ? ! 34 - 19 = . . . . 18 + 85 = . . . . 38. De landen buiten België in één woord: het . . . . . 3 TESTEN Les 2
15/10/14
Les 2
1.
Uit welk land kom jij?
één cijfer, twee . . . . .
TEST 4
2. één jaar, twee . . . . . 3. één dag, twee . . . . . 4. één mens, twee . . . . . 5. één dier, twee . . . . . 6. één hoofd, twee . . . . . 7. één week, twee . . . . . 8 één woord, twee . . . . . 9. één zoon, twee . . . . . 10. één land, twee . . . . . 11. één jongen, twee . . . . . 12. één papa, twee . . . . . 13. één foto, twee . . . . . 14. één pagina, twee . . . . . 15. één zusje, twee . . . . . 16. één punt, twee . . . . . 17. één vraagteken, twee . . . . . 18. één tafel, twee . . . . . 19. Waar woont uw vader? Hij woont bij . . . . . 20. Waar is uw vrouw? Zij is niet bij . . . . . 21. Brenda is de vrouw van Hugo . Hugo is . . . . man 22. Hugo is de man van Brenda. Brenda is . . . . vrouw. 23. Wanneer komt . . . . zoon, meneer Van de Voorde? 24. Waar zijn . . . . ouders? 25. Mijn broer is niet bij . . . . . 26. Vrienden van ons zijn . . . . vrienden. 27. De ouders van onze ouders zijn . . . . grootouders. 28. De koffie is van . . . . . 29. Woensdag is de . . . . dag van de week. 30. December is de . . . . maand van het . . . . . 31. Heb je een foto van jouw . . . . bij je? 33. De moeder van mijn moeder is mijn . . . . . 34. Een maandag is geen weekend, maar een . . . . . 35. Kippen zijn buiten of . . . . . 36. Wij . . . . op papier. 37. Kinderen kijken graag naar de . . . . . 38. Een kleine kan is een . . . . . 40. In een kan gaat water, . . . . , . . . . of . . . . . 41. Alleen mensen . . . . . 42. Ik schrijf een getal in . . . . of in cijfers. 43. Een meervoud van een woord is met . . . . , . . . . of . . . . . 44. ‘Kijk’ is niet een woord in het meervoud, maar in het . . . . . 45. Niet buiten zijn is . . . . zijn. TESTEN Les 2 4
15/10/14
Les 2 Uit welk land kom jij?
1. (man/vrouw).
TEST 5
Een lerares is een . . . . . 2. (jongen/meisje). 3. (kip/kippen). 4. (koekje/thee) 5. (meisje/jongen) Ik ben een . . . . Ik zie drie . . . . . Drink . . . . ! Mijn zus is een . . . . . 6. ‘d’ is de eerste letter van . . . . . 7. De laatste letter van . . . . is ‘n’. 8. . . . . is de laatste maand van het jaar? 9. Hoeveel . . . . heeft een week? 10. maandag, . . . . woensdag, . . . . vrijdag. 11. (welk/welke) flat 12. 13. 14. 15. vrouw kind dag jaar 16. (ons/onze) 17. 18. 19. 20. kip land straat adres vrienden 21 (niet/geen/zonder) 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. Hij woont . . . . bij vrienden. Hij heeft . . . . vrienden. Werk schrijf je . . . . ‘t’. Onze dochter woont . . . . bij ons. Ik drink mijn thee . . . . melk. Zij heeft . . . . suiker in haar koffie. Heb jij . . . . foto van jouw familie? Op tafel zijn nu . . . . lepels of borden. Januari heeft . . . . 28 dagen, maar 31. 30. "
Alstublieft
" is bij mijnheren of mevrouwen. "Als...blieft" is bij vrienden of kinderen. 31. Wanneer is het "dankuwel" en wanneer is het "dankjewel"? 32. Werken mensen met hun kop? 33. ‘van ons’ in 1 woord = . . . .
Schrijf een zin met de woorden:
34. Ik (zien) vriend weekend TESTEN Les 2 5
15/10/14
Les 2 Uit welk land kom jij?
1. Wat is jouw achternaam?
Het interview
2. Heb jij één voornaam of twee voornamen? 3. Ben jij in Antwerpen geboren? 4. Op welke datum ben je geboren? 5. Hoe oud ben je? 6. Ben je getrouwd of ben je alleen? 7. Hoe heet jouw man/vrouw? 8. Wat is zijn/haar nationaliteit? 9. Heb jij de nationaliteit van het land waar je geboren bent? 10. Hoe oud is je man/vrouw? 11. Is zij/hij in Brussel geboren? 12. Hebben jullie kinderen? 13. Wonen jouw zonen en dochters bij jullie of alleen? 14. Wonen jullie al lang in België? 15. Wanneer zijn jullie naar België
gekomen
? 16. Woont jouw familie ook in België? 17. Komt jouw familie ook in Antwerpen wonen? 18. In welke stad woon jij? 19. Is jouw adres in of buiten het centrum? 20. Hoe lang woon je al op jouw adres? 21. Hebben jullie Belgische vrienden? 22. Wat is je postcode? 23. Woon jij in een grote flat? 24. Hoeveel dagen heeft een jaar? 25. Hoe heten de weekdagen? 26. Wat is het weekend? 27. Heb jij werk? 28. Hoeveel weken heeft een jaar? 29. Wat is een hoofdletter? 30. Wat is de eerste maand van het jaar? 31. Is een kindje groot of klein? 32. Drink jij uit een lepel? 33. Wanneer schrijven wij "welke"? 34. Wanneer schrijven wij "ons"? 35. Wat is het meervoud van stad? 6 TESTEN Les 2