View/Open - Lirias

Download Report

Transcript View/Open - Lirias

Monica Rodriguez
Abstract
Acca -conferentie 23 mei 2014
Beleid binnen en door recht
De strafrechtelijke schuldvorm van onachtzaamheid (die we onder andere in het misdrijf van
onopzettelijke slagen en verwondingen terugvinden) is identiek aan het concept van onachtzaamheid
in 1382-1383 BW. Het Belgische strafrecht hanteert dus hetzelfde foutconcept op gebied van
onachtzaamheid als het aansprakelijkheidsrecht. Dit wil zeggen dat de lichtste fout (culpa levissima)
volstaat om een strafrechtelijke veroordeling op te lopen. Deze theorie van de eenheid van fout1 is
al met bakken kritiek overladen2 omdat ze grond is van overcriminalisering en strafrechtbanken
belast worden met zaken die de burgerlijke rechtbanken zouden kunnen afhandelen. Er lijkt een
consensus in rechtsleer te bestaan dat deze theorie zijn beste tijd heeft gehad. Toch blijven
wetgevende initiatieven zonder gevolg.3 Hier zien we dat beleidsargumenten een niet te
onderschatten rol spelen in onze rechtsvorming.
Twee beleidsargumenten spelen mee om de huidige theorie van de eenheid van fout te behouden.
- Een eerste beleidsargument is de slachtoffervriendelijkheid van de huidige oplossing. Strafrecht en
het bijhorende apparaat waar het slachtoffer beroep op kan doen, laat een verreikende zoektocht
naar de waarheid toe en is ook economisch veel voordeliger voor het slachtoffer. De laatste jaren
hebben de herstelrechtelijke beweging en victimologie bijgedragen tot een sterke opmars van het
slachtoffer in het strafrecht. De strafprocedure is niet langer een zaak tussen de staat en de dader
maar ook het slachtoffer eist zijn rol op als participant in de strafprocedure.4 De toegenomen
aandacht voor het slachtoffer is ook op Europees vlak waar te nemen. Hiervan getuigt de richtlijn van
1
De onachtzaamheid vereist voor het misdrijf van onopzettelijke slagen en verwondingen (418-420 Sw.) komt
overeen met het concept van onachtzaamheid in 1382-1383 BW (Cass. 17 juli 1884, Pas. 1884, I, 275; Cass. 5
oktober 1893, Pas 1893, I, 321 en 328).
2
R.O. DALCQ, “Faute civile et faute pénale”, Ann. Dr. Louvain 1983, 73-86 ; P.H. DELVAUX , “La prescription
de l’action civile résultant d’une infraction involontaire - pour un retour à la dualité des fautes pénale et civile”,
RGAR 1977, n° 9707 ;P.H. DELVAUX et G. SCHAMPS, “Les enjeux d’une dissociation des fautes pénale et civile.
Réunion du 19 mars 1991”, Rev. Dr. Pén. 1994, 237-249 ; Y. HANNEQUART, La responsabilité pénale de
l’ingénieur, Liège, 1959, n° 174-183 ; Y. HANNEQUART, “Faute civile, faute pénal : perspectives de réforme”,
Ann. Dr. Louvain 1983, 87-112 ; C. HENNAU-HUBLET, L’activité médicale et le droit pénal, Brulant, 1987, 368;
A. MEEUS, “Faute pénale et faute civile”, RGAR 1992, nr. 11.900, 1 recto - 4 verso; G. SCHAMPS, “Unité des
fautes civile et pénale: une brèche” (noot onder cassatie 15 februari 1991), JLMB 1991, 1165-1167 ; G.
SCHAMPS, “L’autonomie croissante de l’action civile par rapport à l’action publique” in P. MANDOUX en O.
KLEES (eds.), Actualités de droit pénal et de procédure pénale, Le principe de subsidiarité, Brussel, Editions du
jeune barreau de Bruxelles, 2001, 75-124; G. SCHAMPS, “La subsidiarité du droit pénal par rapport au droit de la
responsabilité civile: la problématique de la responsabilité des prestataires de soins de santé” in F. D ELPEREE
(ed.) Le principe de subsidiarité, Brussel, Bruylant, 2002, 161-172; J. VERHAEGEN, “L’imprudence punissable
en législation et en jurisprudence belges”, JT 1979, 349 ; J. VERHAEGEN, Faute pénal et faute civile, Arch.
Philosophie du droit, Sirey, Paris, 1983, 17-28.
3
MINISTERIE VAN JUSTITIE, Commissie voor de herziening van het Strafwetboek: verslag over de voornaamste
grondslagen voor de hervorming, Brussel, Ministerie van Justitie, 1979, 78-79; Wetsvoorstel (A. LAGASSE) tot
wijziging van artikel 4 voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, Parl.St. Kamer 1990-91, nr.
47K1607/001; Wetsvoorstel (J. MILQUET) tot invoeging van een artikel 1383bis in het Burgerlijk Wetboek,
Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1-1085/001; Wetsvoorstel (N. T’SERCLAES, J-J. VISEUR en P. BEAUSFAYS) tot
invoeging van een artikel 1383bis in het Burgerlijk wetboek, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 49K1574/001;
Wetsvoorstel (C. NYSSENS) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de voorafgaande titel van het Wetboek
van Strafvordering, inzake de burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid, Parl.St. Senaat 1999-2000,
nr. 2-298/001; Wetsvoorstel (F. BELLOT, D. BACQUELAINE en C. BROTCORNE) tot instelling van de dualiteit van
de strafrechtelijke en de burgerlijke fout in het kader van onopzettelijke slagen en verwondingen en
onopzettelijke doodslag, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52K1170/00.
4
Zie hierover het recente proefschrift: S. VERHELST, De rol van het slachtoffer in het straf(proces)recht,
Antwerpen, Intersentia, 2013,711p.
Monica Rodriguez
Abstract
Acca -conferentie 23 mei 2014
25 oktober 2012 over minimumrechten voor slachtoffers.5 Politiek ligt het gevoelig om slachtoffers
met zware schade de toegang tot het strafrechtelijk apparaat voor het vergaren van bewijs te
ontzeggen of hen de kosten van de procedure te laten dragen of voorschieten.
- Een tweede beleidsargument is de proceseconomie van de huidige oplossing. Dat strafrecht en
aansprakelijkheidsrecht hetzelfde foutconcept hanteren heeft tot gevolg dat de strafrechter in één
procedure en door éénzelfde beslissing zich kan uitspreken over de twee soorten aansprakelijkheid.
Door middel van een burgerlijke partijstelling kan het slachtoffer voor de strafgerechten een
burgerlijke schadevergoeding bekomen en zo kan een burgerlijke procedure worden uitgespaard.6 In
2005 breidde de wetgever de mogelijkheid voor de strafrechter om de burgerlijke belangen aan te
houden uit tot alle zaken die voor de politierechtbank of correctionele rechtbank aanhangig gemaakt
worden.7 Ook hier was het argument van proceseconomie de belangrijkste reden tot actie.
Het opzet van mijn onderzoek is om een afschaffing van de eenheid van fout te verzoenen met deze
beleidsargumenten. Hoe kunnen we afstappen van een eenheid van fout zonder de slachtoffers in de
kou te laten staan en zonder aan procedure-economie te verliezen? We menen een oplossing te
kunnen vinden in het domein van het strafprocesrecht. Zo proberen we een manier te zoeken om de
eenheid van fout af te schaffen zonder de eenheid van procedure overboord te gooien. Op deze
manier willen we een juridische ingreep voorstellen die deze beleidsdoelen (zelfs beter) zou
bereiken. Recht kan hier als beleidsmiddel worden ingezet.
Hoe kunnen we dit doel nu bereiken? In eerste instantie willen we een dubbel onderscheid invoeren.
Naast het criterium van de zwaarte van de fout gebruiken we ook de soort en de ernst van de schade
als onderscheidingscriterium. Waar het eerste criterium de (niet-)bestraffing van de dader zal
bepalen, gebruiken we het laatste criterium om te bepalen welke slachtoffers toegang tot de
strafprocedure krijgen. Als tweede innovatie zouden we het nieuwe mechanisme van de “juridische
depenalisering” willen invoeren. Dit zou de gerechtelijke beslissing zijn om een gedrag niet te
bestraffen. Het voordeel van deze gerechtelijke beslissing heeft ten opzichte van een zuivere
decriminalisering bij wet, is dat het de rechter toelaat om deze beslissing te nemen op basis van een
voorafgaandelijke strafrechtelijke procedure en de informatie die het strafrechtelijk onderzoek heeft
opgeleverd.
Dit onderzoek wil de juiste plaats in de doctrine en de procedurele consequenties van deze
juridische ingreep onderzoeken. Zo zullen we deze juridische ingreep eerst een plaats moeten geven
in de misdrijfleer (delictstypiciteit, wederrechtelijkheid, schuld en strafwaardigheid).8 Nadien
onderzoeken we de procedurele consequenties van deze ingreep op termen zoals strafrechtelijk
gezag van gewijsde, het optierecht van het slachtoffer en de bruikbaarheid van in de strafprocedure
vergaard bewijs in een latere burgerlijke procedure.
Monica Rodriguez
Assistent instituut voor strafrecht, KU Leuven
5
Directive 2012/29/EU of 25 October 2012 establishing minimum standards on the rights, support and
protection of victims of crime, and replacing Council Framework Decision 2001/220/JHA, Pb.L. 14 November
2012, L 315/57.
6
W. BROSENS, “Het morele bestanddeel der misdrijven en het toekomstig strafwetboek, RW 1978-79, 1831; C.
VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 302.
7
Art 4 lid 2 V.T.Sv. uitgebreid door de Wet van 13 april 2005, BS 3 mei 2005; C. VAN DEN WYNGAERT,
Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 302 en 840.
8
De Leuvense Rechtsschool onderscheidt vier constitutieve elementen als bestaansvoorwaarden voor een
misdrijf (L. DUPONT, “De constitutieve elementen van het misdrijf” in Liber Amicorum Armand Vandeplas,
Gent, Mys en Breesch, 1994, 213 ; L. DUPONT, Beginselen van strafrecht, Leuven, Acco, 2002, 81 en 92.