Beschrijving NHW en Fort de Gagel

Download Report

Transcript Beschrijving NHW en Fort de Gagel

Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW)
algemeen
In de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) maken de Staten van Holland en Utrecht voor het eerst op
grotere schaal gebruik van de mogelijkheid om gebieden onder water te zetten. Verovering of
herovering door de Spanjaarden wordt zo voorkomen. Bekend zijn de inname van Den Briel door de
Watergeuzen en het ontzet van Leiden. Beide zijn mogelijk omdat de omliggende gebieden onder
water waren gezet. De Spaanse veldheer Alva beklaagt zich hierover in een brief aan de Spaanse
koning: "Om alle oorden, ja zelfs het allerellendigste gat ligt een greppel vol water, waar eerst een
brug over moet worden gebouwd voor men kan oversteken" ( Chr. Will, Sterk Water. De Hollandse
Waterlinie, Utrecht 2002, p. 23)
De Staten van Holland en Utrecht laten onderzoeken waar met behulp van inundaties en militaire
versterkingen een verdedigingslinie aangelegd kan worden. Zo ontstaat wat later de Oude Hollandse
Waterlinie zou gaan heten. In het Rampjaar (1672) blijkt de linie een onoverkomelijke hindernis voor
de Fransen die ons land binnen vallen. In het begin van de 19e eeuw wordt besloten ook de stad
Utrecht binnen de linie te brengen. De Fransen hadden al voor veel problemen gezorgd in de
geschiedenis, daarom werd er langs de zuidgrens een omvangrijk verdedigingsstelsel aangelegd. Door
de enorme kosten die dit project met zich meebracht, werd er weinig aandacht besteed aan de Nieuwe
Hollandse Waterlinie. Maar Kraijenhoff, inmiddels benoemd tot inspecteur-generaal der fortificaties
(1814-1826), drong bij koning Willem I aan om een waterlinie (NHW) te bouwen. Willem I zag hier het
belang van in en al in 1815 werd besloten om over te gaan tot de bouw hiervan. Deze plannen waren
grotendeels gebaseerd op de die uit Franse tijd waren ontstaan, al kwam de linielijn nu oostelijker te
liggen, zodat de stad Utrecht ook beschermd werd. Majoor ingenieur Willem Offerhaus kreeg de
opdracht om de ontwerpen te maken voor de werken bij Utrecht. Aanvankelijk werd er daarom ook wel
gesproken van de ´Utrechtse Waterlinie´, maar de grondslag voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie was
daarmee gelegd.
Rondom Utrecht worden in de jaren 1816-1824 onder andere de forten Aan de Klop, De Gagel,
Blauwkapel, De Bilt en de Vier Lunetten gebouwd. De forten maken deel uit van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie die het westen van ons land moest verdedigen tegen aanvallen uit het oosten. Door het
gebied rondom de forten tot kniehoogte onder water te zetten zijn de wegen en sloten niet zichtbaar.
Met troepen en geschut door het gebied trekken of varen is hierdoor vrijwel onmogelijk. Forten
beschermen de waterkeringen, de inlaatpunten en de gebieden die niet onder water kunnen worden
gezet (hoog gelegen delen, wegen, spoorwegen).
In de periode 1840-1860 krijgen de meeste forten, een zogenaamd bomvrij gebouw. Dit zijn
gebouwen van zwaar metselwerk met grond gedekt voor het verblijf van de militairen en het opstellen
van geschut die bestand zijn tegen projectielen gevuld met buskruit. De nieuwe, verbeterde forten
blijken echter bij oplevering al weer verouderd door nieuwe
vindingen met betrekking tot springstof en geschut. Bovendien neemt de reikwijdte van geschut in
deze tijd sterk toe. De belangrijke steden moeten dus op grotere afstand worden verdedigd. Tussen
1860 en 1870 worden daarom, ten (noord)oosten van Utrecht, de forten Ruigenhoek, Voordorp,
Rhijnauwen en Vechten gebouwd. Enkele jaren later bleek dat alle forten in de Nieuwe Hollandse
Waterlinie niet meer opgewassen waren tegen de verwoestende uitwerking van de brisantgranaat. Deze
granaat die rond 1885 in gebruik werd genomen resulteerde in een wijziging in de strategie. De
voornaamste verandering was de verspreiding van geschut en troepen over de gehele
verdedigingslinie. Kortom, de militairen moesten de forten verlaten evenals het geschut en hun
veiligheid zoeken in loopgraven.
Eerste Wereldoorlog
Sinds de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden voerde men een neutraliteitspolitiek.
Desalniettemin was het noodzakelijk om de defensie van het land op peil te houden en te anticiperen
op de snelle ontwikkelingen van het geschut. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het Nederlandse
leger gemobiliseerd, evenals in 1870, maar ook nu bleef
het land buiten directe oorlogshandelingen. Kortom, de neutraliteit bleef gehandhaafd. Zoals eerder
vermeld moesten de soldaten hun veiligheid zoeken in loopgraven, welke versterkt werden met
afwachtings- en gevechtdekking. Aanvankelijk bestonden deze dekkingen uit ijzeren en houten balken
met grond, maar vanaf 1915 werd er ook gebruik gemaakt van gewapend beton. Gedurende de
mobilisatieperiode in de Eerste Wereldoorlog werden er verschillende typen ontwikkeld. (D.T. Koen,
Een onuitdoofbaar vuur. Betonnen verdedigingswerken in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, Bunnik
1995, p. 12)
Interbellum
Na de Eerste Wereldoorlog nam in Nederland de wil om geld te spenderen aan de landsverdediging af.
Op zich was dit zeer begrijpelijk, want de problemen tussen de grote mogendheden leken nu opgelost.
Bovendien wilde Nederland de neutraliteit handhaven of net lang genoeg stand houden totdat een
bondgenoot kwam helpen. Gedurende het Interbellum gebeurde er ook veel op het vlak van verkeer,
wat resulteerde in een afzwakking van het Nederlandse verdedigingsstelsel. Men moet dan
bijvoorbeeld denken aan het doortrekken van de Biltse straatweg, waardoor Fort de Bilt gesplitst werd.
De aanleg van diverse rijkswegen betekenden een verzwakking van het militaire stelsel. Om dit
probleem enigszins te verhelpen werden er op cruciale plaatsen zogenaamde V.I.S kazematten
aangelegd. Dit zijn kazematten die zijn gebouwd naar aanleiding van een voorschrift uit januari 1928.
Dit voorschrift heet no. 77, Voorschrift Inrichten Stellingen (V.I.S.). In deze voorschriften worden
verschillende technische details met betrekking tot de bouw van kazematten behandeld, zoals
camouflage, betonsterkte en weerstandsklasse.
Tweede Wereldoorlog
Vanaf 1935 liepen de internationale spanning weer op. Naast dit probleem verkeerde Nederland toen
ook in een economische dip; in de geschiedenisboeken ook wel de crisisjaren genoemd. Als gevolg
hiervan werden een aantal (relatief goedkope) oplossingen bedacht om het weerstandsvermogen van
Nederland te vergroten. In 1936-1937 transformeerde men een aantal betonnen schuilplaatsen uit
1918 tot mitrailleurkazematten. Een andere maatregel was het preparen van tankversperringen op
vrijwel alle wegen die het zogenaamde Oostfront van de Vesting Holland kruisten.(Vesting Holland is
de benaming voor het strategische kerngebied van de Nederlandse landsverdediging tussen 1922 en
1940. Het gebied omvatte het als vitaal beschouwde deel van Nederland dat langdurig stand zou
moeten en kunnen houden en valt ongeveer samen met de huidige Randstad Holland. De Vesting
Holland werd onderverdeeld in een Noord-, West-, Zuid- en Oostfront. Het Oostfront is het gebied dat
samenloopt met de Nieuwe Hollandse Waterlinie en waarin ook Utrecht onderdeel van is.)
Toen in 1939 de keuze gemaakt moest worden tussen de Grebbelinie en het Oostfront van de Vesting
Holland voor het voeren van de hoofdverdediging koos men voor de laatste. Dit betekende een enorme
impuls van bouwactiviteiten in het Oostfront. Vanaf september 1939 werd de linie versterkt met vele
groepschuilplaatsen en zogenaamde G-kazematten. Die zowel op de verouderde forten van de Nieuwe
Hollandse Waterlinie als in het veld werden geplaatst. Ondanks de strenge winter van 1939-1940 heeft
men een groot aantal van deze betonnen werken voltooid. In maart 1940 besloot de generale
staf echter dat de Grebbelinie de hoofdverdedigingslinie werd. (D.T. Koen, Utrecht verdedigd.
Fortificatie en mobilisatie 1914-1940, Utrecht 1990)
Fort de Gagel
algemeen
Fort de Gagel werd aanvankelijk als een aarden redoute op het kruispunt van de Gageldijk, de Klopdijk
de Kerkeindschedijk gebouwd. Het werd aangelegd onder toezicht van Lt. Kol. W. Offerhaus en 1Lt. J.M
Broex. In 1848 werd de redoute vergroot onder het toezicht Lt.Kol. Jhr. J.A.A.C Ridder van Rappard en
Kapt. C.J. Krayenhoff van de Leur. Tijdens deze vergroting werd er ook een directiekeet gebouwd, die
tot 1877 als fortwachterswoning heeft gediend. Vervolgens werd er in de periode 1850-1852 een
bomvrij wachthuis gebouwd.
Eind jaren zeventig van de negentiende eeuw werd het fort aanzienlijk gewijzigd en verbeterd. Het
bestaande redoute werd vervangen door een van achteren open batterij met vleugels. Zodoende werd
de frontface aan de linkerzijde verlengd en enigszins vooruitgeschoven. Een deel van de linkerface
werd eveneens vooruitgeschoven en de rest van het aardwerk werd gesloopt. Naast de werkzaamheden
op de aardwerken, werd het bestaande wachthuis gewijzigd. Later in de geschiedenis vonden er
slechts enkele kleine aanpassingen plaats.
Fort de Gagel, gebouw A
Onder het toeziend oog van Lt. Kol. Jhr. J.A.A.C. ridder van Rappard en Kapt. J.A. Feith werd het
bomvrije wachthuis A gebouwd. Het gebouw bestond uit een overwelfde begane grond met houten
vloeren, waarin een keuken, kruitmagazijn met portaal, privaten, twee kleine vertrekken en 2
manschapslokalen in ondergebracht waren. In de doorgaande kelder waren twee manschapslokalen,
twee kleine vertrekken en de privaatput gebouwd. Via een trap met overwelfde uitgang kon het
bovenplat, dat door een gecreneleerde muur omgeven was, bereikt worden.
Onder toezicht van Kol. A. Baud; Maj. J.F.H. Boonacker; Kapt. J.W. Kaiser en 1Lt. C.K. van de Kasteele
werd het bomvrije wachthuis A getransformeerd in een logiesgebouw. De gecreneleerde muur met
bijbehorende gang werd gesloopt en er werden twee houwitserkazematten gebouwd.
Het gebouw bestaat uit een begane grond, waarin 3 lokalen waren ingericht als logies en 1 lokaal als
wachtverblijf. Dit laatste lokaal gaf tevens toegang tot de kelder, die verdeeld was in een bergplaats en
twee arrestantenverblijven.
De fundering van het gebouw bestaat uit een paal-roosterwerk. De middenrechtstand en de
omtrekmuren zijn aangelegd op een gemetselde fundamentplaat. De wanden zijn bovengronds
gevoegd en tot boven de afwateringsvlakken van het gebouw doorgetrokken als steunmuren. Onder de
steunmuren eindigen de rechtstanden in aangerazeerde halfcirkelvormige tongewelven. Op de
aanrazering zijn de afwateringsvlakken op de gebruikelijke wijze samengesteld uit verglaasde
plavuizen en holle vloeren. Het hemelwater vindt langs die vlakken zijn weg naar twee in de
middenrechtstand gespaarde druipkokers, lozende in de gracht. Van deze druipkokers worden de
uitmondingen in de lokalen 3 en 4 afgesloten door houten deurtjes. In de kelder zijn de vloer en de
buitenwanden eveneens bekleed met verglaasde tegels. Overigens zijn de muren en gewelven van de
lokalen op de begane grond gewit. De schietgaten in de opgaande wanden van de vertrekken op de
begane grond worden aan de binnenzijde afgesloten door naar binnen draaiende ijzeren glasramen.
De kelder wordt geventileerd door middel van zeven nissen die zich in de omtrekwanden bevinden. Zij
komen uit in een met een houten luik gedekt keldergat.
Fort de Gagel, gebouw B
Onder toezicht van Kol. A. Baud, Maj. J.F.H. Boonacker, Kapt. J.W. Kaiser en 1Lt. C.K. van de Kasteele
werd de bomvrije kazerne B gebouwd. Het bouwwerk was ingericht als logies, bergplaats voor munitie
en diende tevens als remise. De kazerne is onderverdeeld in 24 lokalen, verdeeld over twee
bouwlagen. Lokaal 1 diende als buskruitmagazijn, lokaal 2 was het projectielenmagazijn, het derde
lokaal diende als portaal en vulplaats, lokaal 4 was een gang, lokaal 5 een rustkamer, lokaal 6 als
hijsportaal, in lokaal 7 zat de kantine, de lokalen 8 en 9 waren ingericht als logies, lokaal 10 als
keuken, de lokalen 11 en 12 dienden als bergplaats, lokaal 14 was ingericht als verbandplaats, lokaal
15 als apotheek en lokaal 16 diende als privaat. Onder dit laatste privaat zat een beerput. Op de eerste
verdieping waren de lokalen 17, 18, 19, 21 en 22 ingericht als logies, lokaal 20 was gereserveerd voor
de telegraaf, lokaal 23 was een hijsportaal en lokaal 24 de remise.
Het gebouw is gesteld op een paalroosterfundering en is opgetrokken uit baksteen. De wanden
bestaan, voor zover niet door grond gedekt, uit schoon metselwerk. Onder de steunmuren eindigen de
rechtstanden in aangerazeerde segmentgewelven, waarop een aarddekking is aangebracht. Op de
aanrazering zijn de afwateringsvlakken op de gebruikelijke wijze samengesteld uit cementrokken en
holle vloeren. Het hemelwater wordt via holle vloeren en verglaasde tegels afgeleid naar de
druipkokers, die in verbinding staan met de regenbakken onder de lokalen 10, 11 en 12.
Fort de Gagel, gebouw C
Gebouw C is ingericht tot remise en bergplaats van munitie. Het gebouw bestaat uit een begane grond
en een kelder. Deze laatste is verdeeld in 5 lokalen; lokaal 1 diende oorspronkelijk als
buskruitmagazijn, lokaal 2 als projectielenmagazijn, lokaal 3 als portaal en vulplaats, lokaal 4 als
hijsportaal en lokaal 5 als gang. Lokaal 6 diende als remise en lokaal 7 als hijsportaal, beide liggen op
de begane grond.
Het gebouw bestaat uit schoon metselwerk en rust op een zandbed. De achtersluitmuur is tot boven
de afwateringsvlakken van het gebouw doorgetrokken als steunmuur. Overigens eindigen de
rechtsstanden, voor zover lokaal 7 betreft, in halfcirkelvormige tongewelven, de andere in
segmentgewelven waarover een dikke laag aarde ligt. Op de aanrazeringen zijn de afwateringsvlakken
van cement en holle vloeren aangebracht, die zo het water vrij laten weglopen.
Ter ventilatie van de gang zijn in de rechtstanden twee luchtkanalen gespaard, elk met een
uitmonding, die van een rooster is voorzien. Deze ventilatiekanalen komen uiteindelijk boven de
gronddekking uit. Om de lokalen 1 en 2 te ventileren zijn in de scheidsmuren van deze lokalen met de
gang roosters voor de luchtgaten aangebracht.
Fort de Gagel, groepsschuilplaatsen
Groepsschuilplaats type P, W21-28