de uitspraak.

Download Report

Transcript de uitspraak.

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Ondertoezichtstelling
Zaaknummer: 13-611/539597
Beschikking van de rechtbank, meervoudige kamer, naar aanleiding van het verzoekschrift
van .. (de moeder) ingediend door haar raadsman mr. A. El Aqde,
met betrekking tot de minderjarige:
X, geboren te Amsterdam op 6 april 2003.
.., wonende te Amsterdam, is de moeder.
.., wonende te Amsterdam, is de vader.
De ouders zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbende is aangemerkt: de moeder.
1. Verloop van de procedure
Op 9 april 2013 heeft de mr. El Aqde namens de moeder een verzoekschrift met bijlagen
ingediend, strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de duur
van één jaar.
Ter terechtzitting van 21 mei 2013 is de behandeling van het verzoek aangehouden, onder
meer in afwachting van een beslissing door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)
inzake de verblijfsstatus van X. De rechtbank verwijst voor het verdere verloop naar het
proces-verbaal van voornoemde terechtzitting.
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van de beslissing van de IND, d.d. 14 oktober
2013, inhoudende de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de verblijfsvergunning.
Op 17 december 2013 heeft de rechtbank het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren
voortgezet.
Verschenen en gehoord zijn:
- de minderjarige, afzonderlijk gehoord,
- de moeder, bijgestaan door mr. El Aqde en de heer Essebai, tolk in de Arabische taal,
- mevrouw F. Huizinga, namens de Raad voor de Kinderbescherming (Raad),
- mevrouw A. Groen, namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA).
2. Standpunten van partijen en belanghebbenden
De raadsman heeft namens de moeder het verzoek tot ondertoezichtstelling gehandhaafd.
Bij X is sprake van angstklachten. Deze angsten betreffen het ontmoeten van haar vader en
het uitgezet worden naar Marokko. De aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning
‘Beschikking conform Minister’ is afgewezen. In de motivering van deze afwijzing heeft de
IND van groot belang geacht dat er geen ondertoezichtstelling is. De IND heeft het standpunt
ingenomen dat geen sprake is van inmenging in het familie- of gezinsleven (artikel 8 EVRM).
De raadsman heeft betoogd dat de IND in zekere zin verkeerd is geïnformeerd aangezien de
behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling is aangehouden en er derhalve nog een
beslissing door de rechtbank moet worden genomen. In de afwijzingsbeslissing is de IND
verder niet ingegaan op de andere namens de moeder aangevoerde omstandigheden. De
raadsman heeft verklaard dat hij tegen de beslissing bezwaar heeft gemaakt.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij nog geen vooruitgang in de situatie van X ziet. X
is nog steeds erg angstig. Ze heeft nog veel last van onverwerkte trauma’s, slaapt onrustig en
is regelmatig in paniek als zij denkt dat zij haar vader ergens ziet. X vindt het moeilijk om
contacten op te bouwen en te onderhouden met jongens en mannen. Daarnaast is zij bang dat
zij ieder moment naar Marokko kan worden gestuurd. Moeder vervolgt dat de behandeling bij
InGeest is gestopt. X is wel doorverwezen naar een maatschappelijk werkster van school
zodat zij met iemand over haar angsten kan blijven praten. Desgevraagd heeft moeder
verklaard dat zij heeft vernomen dat vader hertrouwd is. Hij heeft met geen van zijn kinderen
contact.
Namens de Raad heeft mevrouw Huizinga ter zitting naar voren gebracht dat X een
veerkrachtig maar kwetsbaar meisje is. Er is sprake van een traumatisch verleden waar een
aantal angsten uit voort zijn gekomen. Met behulp van begeleiding en behandeling in het
vrijwillig kader houdt zij zich goed staande en kon de bedreiging in haar ontwikkeling
vooralsnog worden afgewend. Daarnaast kampen X en haar moeder echter met de
onzekerheid en angst voor een uitzetting. Nu de aanvraag om een verblijfsvergunning is
afgewezen, betreft dit een reële angst, hetgeen een onvoorspelbare en kwetsbare
opvoedsituatie in de hand werkt. Mevrouw Huizinga benadrukt dat een (dreiging van)
uitzetting een ernstige bedreiging oplevert voor een kind dat in Nederland is geboren en
getogen. Zeker nu X de Arabische taal niet machtig is, zij slechts één keer in Marokko is
geweest, en er behoudens een zieke oude overgrootmoeder geen sprake is van een netwerk.
Een uitzetting zou een enorme ontworteling in het leven van X betekenen. Zowel psychisch
als fysiek. De vraag die beantwoord moet worden is of er een andere manier is om die
bedreiging af te wenden dan middels een ondertoezichtstelling. De Raad is van oordeel dat die
vraag ontkennend moet worden beantwoord, mede gelet op het feit dat de aanvraag onder
meer is afgewezen omdat er geen sprake is van een ondertoezichtstelling. Mevrouw Huizinga
adviseert derhalve namens de Raad de ondertoezichtstelling uit te spreken.
Desgevraagd heeft mevrouw Huizinga ter zitting nog verduidelijkt dat de ernstige bedreiging
die er moet zijn om een ondertoezichtstelling uit te kunnen spreken, bij X bestaat uit
zogenaamde “gestapelde” problematiek. Zij heeft in het verleden veel huiselijk geweld
meegemaakt en is daardoor getraumatiseerd. Dit maakt haar reeds kwetsbaar. Daarbovenop
komt de dreiging van uitzetting naar Marokko terwijl zij in Nederland is geboren en getogen
en zij in Marokko in feite niets en niemand heeft. Een dreigende uitzetting leidt niet bij ieder
kind direct tot een ernstige bedreiging in de zin van artikel 1:254 van het BW. Bij X, die al
veel heeft meegemaakt en getraumatiseerd is, is dit anders. Het is de combinatie van factoren
die maakt dat de bedreiging ontstaat.
Mevrouw Groen heeft ter zitting namens het BJAA naar voren gebracht dat de behandeling
van X bij InGeest in november is afgerond. Bij de intake leek het erop dat sprake was van
psychiatrische problematiek. In de loop van de behandeling is gebleken dat hiervan geen
sprake is. Wel zijn de angsten van X gebleven. X heeft de gesprekken bij InGeest als prettig
ervaren. Echter, gelet op het gebrek aan psychiatrische problematiek hoort zij niet langer thuis
bij InGeest. De behandelaar heeft X wel doorverwezen naar een maatschappelijk werkster op
haar school omdat het van groot belang is dat zij met een vertrouwenspersoon kan blijven
praten. Het is gebleken dat X een sterk meisje is en zij heeft in de afgelopen periode wel
degelijk vooruitgang gemaakt. Op school heeft zij het ook weer meer naar haar zin en is zij
omringd door vriendinnen. Het BJAA vraagt zich af in hoeverre een ondertoezichtstelling in
deze zaak van meerwaarde kan zijn, maar sluit zich wel aan bij hetgeen de Raad heeft gezegd
over de gevolgen voor X van een gedwongen verblijf in Marokko.
X heeft ter zitting – verkort en zakelijk weergegeven - verklaard dat zij nog angstig is voor
haar vader en voor een gedwongen vertrek naar Marokko. Zij kan zich niets voorstellen bij
een leven daar. De enige keer dat zij in Marokko is geweest – in 2012 op bezoek bij haar
zieke overgrootmoeder - wilde zij na twee weken weer dolgraag terug naar huis.
3. Overwegingen en oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij de vraag of X onder het bereik van artikel 1:254 BW valt,
verblijfsrechtelijke omstandigheden een grote rol spelen. De rechtbank ziet daarom aanleiding
eerst de navolgende inleidende en algemene opmerkingen te maken.
Inleidende opmerkingen
De vraag of een minderjarige vreemdeling1 in Nederland mag verblijven is een vraag die
primair langs de lijnen van het vreemdelingenrecht moet worden beantwoord. Indien de
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afwijzend op een verblijfsaanvraag beslist, staat
tegen deze afwijzing de weg van bezwaar en/of beroep open. Indien de procedure niet
uitmondt in een recht op verblijf, dient de minderjarige vreemdeling Nederland in beginsel te
verlaten.
Hangende de verblijfsrechtelijke procedure, of na ommekomst daarvan, kan zich de situatie
voordoen dat de minderjarige zodanig onder de dreiging van een mogelijke, dan wel
inmiddels nakende, uitzetting gebukt gaat, dat sprake is van een ernstige bedreiging van de
zedelijke of geestelijke belangen en/of gezondheid van die minderjarige als bedoeld in artikel
254, eerste lid, BW. Ook kan zich de situatie voordoen dat aannemelijk is dat de feitelijke
uitzetting naar een ander land een dergelijke bedreiging voor de minderjarige ten gevolge zal
hebben.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 5 juni 1992 (NJ 1992, 541) leidt de rechtbank af dat
indien zich een van deze situaties voordoet, en andere middelen ter afwending van die
bedreiging hebben gefaald dan wel, naar is te voorzien, zullen falen, de rechter over kan gaan
tot het uitspreken van een ondertoezichtstelling van die minderjarige.
Voorts begrijpt de rechtbank de motivering van de afwijzende beschikking op X’s
verblijfaanvraag2 aldus dat indien een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende minderjarige
1
Met de term vreemdeling wordt bedoeld de vreemdeling als omschreven in artikel 1, aanhef en onder m, van de
Vreemdelingenwet 2000.
2
Beschikking van 14 oktober 2013
vreemdeling onder toezicht wordt gesteld, hij in het bezit wordt gesteld van een
verblijfsvergunning onder de beperking ‘Beschikking conform Minister’.
Het gevolg van het voorgaande is dat daar waar op grond van het vreemdelingenrecht geen
recht op verblijf wordt vergund, langs de band van het jeugdrecht alsnog recht op (tijdelijk)
verblijf kan ontstaan wanneer voldaan is aan de criteria voor een ondertoezichtstelling. De
rechtbank begrijpt dat dit op het eerste oog kan overkomen als een ongewenste of in ieder
geval onzuivere inmenging door het jeugdrecht op een primair verblijfsrechtelijk vraagstuk.
Bij nadere doordenking van de situatie is daar naar het oordeel van de rechtbank echter geen
sprake van nu de twee rechtsgebieden hun eigen invalshoek, regelgeving en toetsingskader
hebben. De rechtbank sluit daarbij aan bij hetgeen AG Moltmaker heeft overwogen in zijn
conclusie bij voornoemd arrest van de Hoge Raad. De enkele dreigende uitzetting hoeft niet
altijd mee te brengen dat er een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen
en/of gezondheid van die minderjarige ontstaat, als bedoeld in artikel 254, eerste lid, BW.
Naar het oordeel van de rechtbank zal het sterk van de individuele casus afhangen of die
bedreiging door de (dreigende) uitzetting in het leven wordt geroepen. De voorgeschiedenis
van het kind, de psychische en lichamelijke toestand van het kind, de gezinssituatie, de
worteling in Nederland en/of het buitenland, en mogelijk andere ouder- en kindfactoren
dienen te worden bezien in samenhang met de (dreigende) uitzetting om te bepalen of zich al
dan niet de bedreiging voordoet die er moet zijn om te komen tot een ondertoezichtstelling.
De rechtbank acht zich in voorgaande overwegingen en de consequentie dat via het jeugdrecht
alsnog recht op verblijf kan worden gegenereerd, gesterkt door de specifieke opdracht die van
artikel 6, tweede lid, van het IVRK uitgaat. Ingevolge voornoemd artikellid waarborgen de
Staten die partij zijn bij dit verdrag in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot
overleven en de ontwikkeling van het kind. Naar het oordeel van de rechtbank behelst de
specifieke zorgplicht van dit artikellid niet alleen de minderjarige die op het eigen
grondgebied verblijft maar ook de minderjarige die wordt uitgezet. De Staat dient zich er
alsdan van te vergewissen dat de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van dat
kind in het andere land gewaarborgd zijn te achten. Indien dat laatste niet het geval is, kan de
Staat niet tot uitzetting overgaan en zal zij de mogelijkheden tot overleven en ontwikkeling op
het eigen grondgebied dienen te waarborgen.
De onderhavige casus
De vraag waar de rechtbank zich thans voor ziet geplaatst is of aannemelijk is dat de
(dreiging van) uitzetting naar Marokko voor X ernstige schade van psychische of lichamelijke
aard ten gevolge zal hebben. Voor de beantwoording van die vraag zijn de volgende
omstandigheden van belang.
X is een inmiddels 10-jarig meisje dat in Nederland is geboren en, als gevolg van een keuze
van haar ouders, haar hele leven in Nederland heeft gewoond. X gaat in Nederland naar
school en heeft hier te lande haar sociale leven. X spreekt Nederlands en is de in Marokko
gangbare talen niet machtig. Zij is voor een korte periode, eenmalig, in Marokko geweest en
vond het daar niet leuk. De familie van X verblijft in Nederland en België. Het enige in
Marokko verblijvende familielid is een zieke overgrootmoeder.
X is een kwetsbaar meisje. Zij heeft een traumatisch verleden – huiselijk geweld - waar
angsten uit voort zijn gekomen. X slaapt onrustig, raakt in paniek als zij haar vader meent te
zien en vindt het in het algemeen moeilijk om contacten op te bouwen en te onderhouden met
jongens of mannen. X is voor deze angsten bij InGeest in behandeling geweest. De
behandeling is, bij gebreke van een psychiatrische component in de klachten, na een aantal
sessies beëindigd. Thans heeft X, via school, noodzakelijk geachte begeleiding van een
maatschappelijk werkster.
De afwijzing van de verblijfsaanvraag zorgt voor een onvoorspelbare en kwetsbare
opvoedsituatie. X heeft grote angst om naar Marokko te worden uitgezet.
Uitzetting naar Marokko zal een enorme fysieke én psychische ontworteling van X’s leven
betekenen.
Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank
met de Raad voor de Kinderbescherming van oordeel dat de dreiging van de uitzetting naar
Marokko een ernstige bedreiging van de geestelijke belangen en gezondheid van X oplevert.
Voorts is het aannemelijk dat de uitzetting zelf voor X ernstige schade van psychische of
lichamelijke aard ten gevolge zal hebben. Dat de moeder eventueel samen met X zou worden
uitgezet, maakt dit laatste niet anders.
Nu afwijzend is beslist op X’s verblijfaanvraag en voornoemde bedreiging aldus niet op een
andere manier dan via het uitspreken van een ondertoezichtstelling kan worden gekeerd, ziet
de rechtbank aanleiding om het verzoek van de moeder toe te wijzen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING:
De kinderrechter:
-
stelt voornoemde minderjarige onder toezicht met ingang van 17 december 2013 voor de
duur van een jaar;
-
bepaalt dat de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door het Bureau Jeugdzorg
Agglomeratie Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
-
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door
mr. R.H.G. Odink,
voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. R.H. de Vries en mr. H.J.M. Baldinger
rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland
griffier..
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 dece
Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te
Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH / fax: 020 – 541 1899).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag
van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend
is geworden.