(Opstandingskerk), 26 oktober 2014, 17.00 uur

Download Report

Transcript (Opstandingskerk), 26 oktober 2014, 17.00 uur

Preek in de Gezinsdienst van De Samaritaan, Rotterdam (Opstandingskerk), 26 oktober 2014, 17.00 uur

Thema: ‘Nieuwe oogst!’, we lezen Deuteronomium 16: 13-15 en Psalm 67 (het draait om vers 8)

1. Over de goede en de slechte koning

Eerst ga ik een verhaal vertellen. Er was eens, lang geleden, een groot volk: allemaal mensen met blauwe kleren aan. Ze waren blij en gelukkig, ze hadden genoeg te eten en te drinken, niemand was steenrijk, maar ook De rode kinderen keken een beetje ongelovig. ‘Hoe kan dat nou?’ zeiden ze. ‘Altijd genoeg eten? En mensen die eerlijk zijn? En een goede koning? Onze koning wil alleen maar dat we veel aan hem betalen. Onze ouders moeten bijna de hele oogst aan de koning geven: bijna alle tarwe, en appels niemand was arm. Het volk leefde tevreden en dankbaar, want het had een heel goede koning. De koning had een kroon en een mantel, die mantel was blauw. De koning hield van de mensen, en de mensen hielden van de koning. Hij zorgde voor goede wetten, en zo verliep alles eerlijk. Maar… er was nóg een koning. De koning van de roden. Dat was een ander volk. De mensen van dat volk hadden allemaal rode kleren aan. En de koning van de roden, die zei tegen de blauwe mensen: ‘Jullie koning is slecht. Neem mij als koning! Trek ook rode kleren aan, net als mijn volk! Dan zal ik ervoor zorgen dat jullie rijk worden, steenrijk!’ En wat denk je? Zouden de blauwe mensen luisteren naar en peren en druiven en kersen. We mogen zelf maar heel weinig houden.’ ‘Het is écht waar!’ zeiden Esmeralda en Robert. ‘Onze koning vraagt maar heel weinig. We mogen bijna alles zelf houden om met elkaar te delen, zo is er altijd genoeg!’ Maar de rode kinderen konden het echt niet geloven. ‘Weet je wat?’ zei Robert. ‘We gaan thuis een kar halen met allemaal eten erop van de oogst. Die nemen we mee hier naartoe, dan kunnen jullie zelf zien hoe goed wij het hebben en hoe goed onze blauwe koning is! Jullie mogen er dan ook van eten, en alle mensen uit jullie dorp! En als die slechte, rode koning? Sommige blauwe mensen niet, die bleven trouw aan de blauwe koning. Er bleven blauwe dorpen bestaan. Maar er waren ook hele dorpen en steden, die overliepen naar de rode koning. De mensen deden rode kleren aan en riepen: ‘Lang leve de rode koning!’ In het begin leek het wel mooi. De rode koning gaf de mensen gouden munten. Inderdaad: ze werden rijk. Maar al gauw was de lol eraf. Voor die gouden munten konden ze bijna niets kopen! In de winkels lag maar weinig eten, en ook andere spullen waren er niet veel. De mensen werden arm. Ze hadden honger en werden mager. En omdat er weinig eten was, gingen ze erom vechten. De rode koning hitste de mensen ook nog tegen elkaar op. Overal was ruzie, mensen bedrogen elkaar. Dat was niet leuk… Op een dag waren er twee kinderen uit een dorp dat blauw was gebleven, die gingen wandelen. Ze heetten Robert en Esmeralda. Het was een prachtige dag, en de zon scheen heerlijk. Ze hadden het niet echt in de gaten, maar ze liepen steeds verder en steeds verder weg van hun dorp. ‘Hé’, zei Esmeralda opeens, ‘kijk eens Robert! Daar lopen een paar kinderen. Maar zie je dat? Ze hebben geen blauwe kleren aan, net als wij, maar rode! Hallo! Rode kinderen! Wacht even!’ De rode kinderen bleven staan, en Robert en Esmeralda liepen naar ze toe. De rode kinderen waren heel mager, en ze keken verdrietig uit hun ogen. Ze vertelden dat hun papa’s en mama’s vaak ruzie hadden, en dat zij dan maar gingen wandelen om niet thuis te hoeven zijn. ‘Wat vreemd!’ zei Robert. ‘Bij ons gebeurt dat niet! Als mensen weleens ruzie hebben, maken ze het weer goed. Wij hebben ook altijd genoeg te eten. En de mensen zijn eerlijk. Dat komt omdat wij zo’n goede koning hebben. Onze blauwe koning weet precies wat wij nodig hebben!’ jullie zien hoe goed de blauwe koning is, hij is echt geweldig!

’ Dat deden ze. Robert en Esmeralda haalden een hele kar vol met heerlijk fruit, appels en peren en druiven, uit elk v en ook heerlijke groente en tarwemeel om brood van te maken. Ze reden met die kar naar het rode dorp, en iedereen kwam eromheen staan. ‘Wat hebben jullie veel eten!’ zeiden de rode mensen. ‘Wat moeten jullie gelukkig zijn! Hebben jullie zo’n goede koning dan?’ Robert en Esmeralda gingen vertellen en vertellen, en weet je wat de mensen zeiden? ‘Waarom gaan we niet terug naar de blauwe koning? Hij is veel beter dan de rode koning! Wat zorgt de blauwe koning goed voor de mensen!’ En wat denk je? Het hele dorp werd blauw! De mensen trokken hun rode kleren uit, ze trokken blauwe kleren aan en ze gingen naar de blauwe koning: ‘Majesteit,’ zeiden ze, ‘we zijn dom geweest om naar de rode koning over te lopen! Wilt u weer onze koning zijn? Mogen we bij u horen?’ De blauwe koning was heel blij dat hij de mensen zag, en dat ze dat vroegen. Hij zei: ‘Iedereen is welkom! Iedereen, olk!’ En toen gingen ze een groot feest vieren!

2. De oogst is een reden om feest te vieren!

Weet je wat nou zo mooi is? Eigenlijk is dit precies, waar het over gaat in Psalm 67. Dat is dat stukje uit de Bijbel, dat we hebben gelezen. Elke herfst vierde het volk Israël feest, omdat God een oogst gaf. God had gezegd: ‘Dat moeten jullie doen! Vier het maar, dat de oogst is binnengehaald! Vier het Loofhuttenfeest! Zeven dagen lang! En laat iedereen meegenieten!’ We hebben het gelezen aan het begin van de dienst, die tekst uit Deuteronomium 16: ‘Wanneer aan het eind van het oogstseizoen het koren is gedorst en de wijndruiven zijn geperst, moet u gedurende zeven dagen het Loofhuttenfeest vieren. Samen met uw gezin en uw bedienden zult u dan een blij feest vieren. Vergeet niet de Levieten, vreemdelingen, weduwen en

wezen uit uw omgeving bij dit feest te betrekken. Dit feest zal bij het heiligdom worden gehouden op de plaats die de HERE daarvoor zal aanwijzen. Het is een tijd van grote dankbaarheid aan de HERE, omdat Hij u heeft gezegend met een goede oogst en vele andere dingen; daarom zal dit een tijd van grote blijdschap zijn.’ Het volk Israël doet dat nog steeds, het is pas nog gevierd, het Loofhuttenfeest. En bij een blij feest, daarbij hoort muziek! Je gaat vanzelf zingen! En één van de liederen die dan gezongen worden, dat is Psalm 67. Vers 7: ‘Wij mochten een rijke oogst binnenhalen omdat God, Die onze God is, ons zo rijk zegent. God zegent ons opdat de hele aarde ontzag voor Hem heeft.’

3. De oogst laat zien hoe goed God is

Kijk, dat is nou net als in het verhaal. Waarom heeft Israël van God die rijke oogst gekregen? Is dat om er zelf van te gaan genieten, en alle andere mensen te vergeten? Moeten alle andere volken het dan maar uitzoeken? Nee! De mensen in Israël, die laten als het ware hun oogst zien aan de andere volken, net als Robert en Esmeralda met hun kar naar het rode volk reden. De Israëlieten, ze zingen het uit naar alle andere volken: ‘Kijk eens wat we gekregen hebben? Kijk eens hoe goed onze God is? Hij is zó gul! Hij geeft zóveel! Ga Hem óók dienen! Ook jullie zijn welkom bij Hem! Kom en doe met ons mee! Jubel voor de God die niet alleen onze God is, maar de God van alle mensen, de Schepper van hemel en aarde!’ Als je iets moois hebt, dan moet je het niet krampachtig voor jezelf houden, maar deel het dan! Als je weet hoe goed God is, hou het dan niet voor jezelf, maar praat erover! Laat ook cadeau aan Zijn volk Israël, en daarmee óók aan de hele wereld. Dat cadeau, dat was… Zijn Zoon, Jezus! Jezus werd geboren als kind van het volk Israël, en Hij leefde tussen de mensen. Hij liet pas écht zien hoe goed de Koning is, de hemelse Koning van Israël. Jezus kwam als de Prins tussen Zijn volk, Zijn eigen mensen. En Hij gaf het grootste geschenk dat Hij kon geven: Zijn eigen leven. Hij gaf het, toen Hij aan het kruis ging, en Hij deed dat voor ons, als mensen. Hij offerde Zich op, en ging de dood in, het graf in, eigenlijk net als zo’n appelpitje. Jezus Zelf zegt: ‘Mijn leven is als een graankorrel. Het gaat in de grond, het wordt lelijk en vies, het sterft als het ware, maar daardoor komt er nieuw leven, heel veel nieuw leven!’ Denk aan dat appelpitje. Het gaat de grond in, en er komt een boom. jaar weer. En aan zo’n boom zitten honderden appels, elk De Here Jezus stierf en Hij werd begraven. Maar: Hij is opgestaan! Hij leeft! En Hij zegt: ‘Als je nu gelooft in Mij, dan ga je ook leven! Echt leven! Dan wordt je leven hier op aarde heel anders! En je mag ook later leven bij Mij in de hemel!’ Uit dat éne leven van de Here Jezus is toch een grote oogst gekomen! Allemaal mensen die in Hem zijn gaan geloven en die zo tot leven zijn gekomen. Elke dag komen er over de hele wereld 83.000 christenen bij! Elke dag! Allemaal mensen die naar die God van Israël toegaan en vragen: ‘Hoe God, wilt U ook mijn God zijn?’ Net als de rode mensen die naar de blauwe koning gingen en vroegen: ‘Wilt u onze koning zijn?’ En jij en ik? Wij mogen bij God horen! We mogen elke zondag samen zingen in de kerk, en vieren dat Hij van ons houdt. Maar dat moeten we niet voor onszelf houden. Vertel het maar tegen je vriendjes en je vriendinnetjes en tegen andere mensen het weten!

4. Door de Here Jezus geeft God een héél grote oogst!

Het volk Israël was blij met de oogst. Dat was al een heel iedereen! En u, bid maar voor de mensen om u heen, en deel het goede nieuws waar het mogelijk is! En vergeet nooit God te danken! Zing het maar mee, allemaal, een danklied voor de gulle, royale, hemelse Koning! bijzonder cadeau van God. Maar eeuwen later, lang nadat Psalm 67 werd geschreven, gaf God een nog veel mooier Amen.

Reageren? Bel of mail René van Loon, 010-4426280, [email protected]