Transcript mijn
Woensdag 17 december 2014 www.limburger.nl extra E3 GO-E02R JAAR VAN DE MIJNEN | MIJNWERKERSGEZIN Zijn mijn, niet mijn mijn loopt. Een doorzetter is hij, zeker na dat ongeluk met een verminking die veel anderen voor altijd arbeidsongeschikt zou hebben gemaakt. Ondergronds begonnen als sleper, daarna machinist op locomotief, vervolgens vervoerregelaar en uiteindelijk werkt hij zich - ondanks zijn handicap - op tot meester houwer. Na de sluiting van de mijn schopt hij het zelfs tot personeelschef van de borstel- en kwastenfabriek Burex. Zelf heb ik nog een jaar op de afdeling houtbewerking van deze - inmiddels verdwenen - nieuwe industrie gewerkt. In de zagerij - ik heb nog alle tien mijn vingers - tussen de oud-mijnwerkers. Van hen heb ik geleerd om op mijn werkplek eerst een boterham te eten en dan pas met werken te beginnen. Doe ik nog steeds. Als mijnwerkerszoon heb ik de mijn en de mijnsluiting van dichtbij meegemaakt. Ons gezin woonde in de Kerkraadse mijnwerkerswijk Heilust. Vader werkte ondergronds op de mijn Willem-Sophia. Die dagelijkse tocht naar de hel bleef mij bespaard. door Wiel Beijer Afdalen A W „ Als je niet je best doet op school, moet je naar de mijn. e wonen in de Gladiolenstraat in een huurhuis van de woningbouwvereniging. Moeder doet het huishouden, voedt ons kinderen grotendeels op, kookt de lekkerste niertjes en het heerlijkste zuurvlees en naait op haar Singer naaimachine kleren voor ons en voor haar. Vader verdient goed geld in de mijn. Wij kinderen gaan naar school. De meisjes naar de meisjesschool en ik naar de jongensschool: RK jongensschool Sint Hubertus in de Ons Limburgstraat. Ik zit op judo - maar ga van judo af omdat ik maar niet kan winnen van mijn Indonesisch vriendje Humphrey - en daarna op voetbal. RKVV Heilust, tegenwoordig FC Kerkrade-West. Linksbenige linksback. Vader gaat nooit mee naar een wedstrijd. Hij werkt in drieploegendienst, ook vaak in het weekeinde. En als hij niet werkt is hij actief voor de vakbond, de Algemene Bond van Werkers in het Mijnbedrijf, ook meestal in het weekeinde. Niet zelden eten wij op zondag zonder een vader die het vlees snijdt. Mijn vader is voorzitter van de afdeling Spekholzerheide en omdat hij een begenadigd spreker is, treedt hij op tijdens vakbondsvergaderingen in de hele mijnstreek. Van Kerkrade tot Geleen. Meestal op zondagochtend. De ABWM is algemeen maar wordt voor rood uitgemaakt, zoals alles in die tijd dat niet katholiek is. De bond is echter een allegaartje van katholieken, protestanten, atheïsten, socialisten, communisten en later, als de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders komen, ook moslims. Als kind heb ik een hekel aan de vakbond. Vaak zijn kadervergaderingen op doordeweekse dagen in de vroege avond bij ons thuis, in de woonkamer. Als een van de eerste gezinnen in onze straat hebben wij een televisietoestel. Maar als de bestuursleden van de bond met bier en veel sigaretten vergaderen, Op de foto poseert een normaal gezin, eind jaren vijftig van de vorige eeuw. Vader, moeder, drie kinderen: twee meisjes mogen wij kinderen geen televisie kijken. Dan zitten mijn moeder, mijn zusjes en ik in de keuken. Dat voelt als straf. Geen Fury, geen Bonanza, geen Laramie of Am Fuss der Blauen Berge, zoals de Duitse televisie deze serie zo mooi heeft vertaald. SINTERKLAAS De vakbond vinden wij kinderen alleen leuk op 4 december. Dan is in de Apollozaal in de Industriestraat, vlakbij de mijn, de Barbaraviering en komt Sinterklaas van de algemene bond grote zakken snoep uitdelen. Omdat ik vroeg van mijn sinterklaasgeloof ben gevallen, mag ik helpen met het vullen van de zakken. En ik weet als een van de weinigen dat de sinterklaas van de bond eigenlijk mijn opa Wiel is. Zoals gezegd een normaal gezin in een normale arbeiderswijk. Ik voetbal op straat, ik speel cowboy en indiaan op straat, ik maak ruzie op straat, deel soms klappen uit en incasseer. En als ik na een klap in het gezicht van een sterkere buurjongen huilend met een bloedneus thuiskom, stuurt mijn vader mij terug de straat op om terug te slaan. Op school doe ik mijn best, want pa zegt altijd: „Als je niet je best doet op school, moet je naar de mijn.” Maar omdat thuis de verhalen over de mijn vooral gevaarlijk, smerig en ongezond klin- ken, wil ik niet naar de mijn. De mijn is voor mij een onbekende, spannende maar niet aantrekkelijke wereld achter een hoge bakstenen mijnmuur, waar koeltorens altijd wolken uitbraken, waar de schachtwielen dag en nacht draaien en waar in de mijnsteenberg een eeuwig vuur woedt. Dat moet wel de hel zijn. Daarom doe ik op school mijn best, haal goede cijfers: een enkele vijf, soms een zes, veel zevens en redelijk veel achten. Vanwege die punten mag ik na de lagere school naar de middelbare school. Mijn afkeer voor de mijn wordt alleen maar groter op de dag dat mijn vader mij vertelt hoe zijn rechterhand ver- en een jongen. Die jongen voor de radio ben ik. minkt raakte. Amper hersteld van een schotwond, opgelopen tijdens gevechten in toenmalig Nederlands-Indië, gaat mijn vader in 1949 ondergronds werken in de mijn waar ook zijn vader werkt. Niet aan het kolenfront, maar bij het ondergrondse vervoer van de kolen. TROUWFOTO Nog maar kort in dienst gaat het mis. Terwijl mijn vader twee wagens ontkoppelt, zet de machinist de trein in beweging. De rechterhand van mijn vader raakt deels verbrijzeld en voor altijd verminkt. Korte tijd later trouwen mijn moeder en vader voor de kerk. Op trouwfoto’s zie je dat de rechterhand van mijn vader in verband zit. Als klein kind ben ik bang van die rechterhand. Als hij daarmee een klap geeft, komt die dubbelhard aan, omdat hij er nauwelijks nog gevoel in heeft. Gelukkig is hij geen vader met losse handen. Met die verminkte rechterhand zet hij altijd in één mooie vloeiende beweging zijn handtekening. Ik heb mij die handtekening later eigen gemaakt en weleens gebruikt voor een ‘gezien’ onder een brief van school aan mijn ouders vanwege ongepast gedrag. Schrijven moet mijn vader na het ongeluk helemaal opnieuw leren. Met links. Dat lukt hem wonderwel. Zoals hij ook alle tussentijdse studies met goed gevolg door- Als vakbondsman zit Johan ‘Hens’ Beijer op 17 december 1965 - ik ben dan 12 jaar - in de grote zaal van de stadsschouwburg van Heerlen als minister Joop den Uyl aankondigt dat de Limburgse mijnen gaan sluiten. Geleidelijk. Pa is ondernemingsraadslid en hoofdbestuurder van de ABWM. Die kleine particuliere mijn waar hij werkt en de Domaniale Mijn in Kerkrade zijn volgens hem al zwaar verliesgevend. Pa verwacht op dat moment dat de staatsmijnen Emma in Hoensbroek en Maurits in Geleen nog jaren openblijven. Enkele maanden later sluit de Maurits. En de Willem-Sophia gaat pas in 1970 dicht. Vader is dan al omgeschoold. Autofabriek DAF in Born wordt een van de trotse resultaten van de herstructurering van de mijnstreek. Ons gezin plukt hier een mooie vrucht van. Mijn vader kan als gevolg van zijn handicap namelijk geen handgeschakelde auto besturen. Dus geen rijbewijs. Wij moeten altijd met bus en trein reizen. Maar dan komt het pientere pookje; dat maakt het mogelijk dat mijn gehandicapte vader toch zijn rijbewijs haalt en de Beijertjes na de televisie en na de zomervakanties in de Eifel ook dit bewijs van welvaart bemachtigen. We gaan ook verhuizen. Van de bovenwoning aan de Gladiolenstraat in Heilust naar een woning met inpandige garage in buurwijk Spekholzerheide. Mijn ouders zijn inmiddels overleden. Van mijn vader erfde ik enkele souvenirs van de mijn: zijn mijnlamp, zijn penningen, zijn boekjes met verordeningen, voorschriften en reglementen van de mijn, een vaas vol eierkolen van de Willem-Sophia en een replica van het mijnwerkersstandbeeld D’r Joep in Kerkrade. Mijn vader rookte al tientallen jaren niet meer, maar had wel last van stoflongen. Niet ernstig, maar toch. Waarschijnlijk genoeg om hem aan longkanker te laten overlijden. Met dank aan zijn mijn, die gelukkig nooit de mijne werd. Een dag uit het leven... SCHOUWBURG lsof je elke morgen in de Python-achtbaan stapt: het moment dat je karretje naar het hoogste punt wordt getakeld en je vervolgens in vrije val naar beneden wordt gekatapulteerd. Als je daar met zestig mede-koempels stond te wachten op de lift naar het middelpunt der aarde, was het vaak oorverdovend stil. Een stilte die abrupt werd verbroken door vier harde slagen van de seinbel, die het begin van personenvervoer aankondigde. Dan was er bij de koempels toch altijd die spanning: daar gaan we weer. Met twaalf meter per seconde schoot de lift de aarde in en kreeg je dat misselijkmakende gevoel in je maagstreek. Een gevoel dat nooit went. Door het enorme drukverschil had je ook steevast pijn aan je oren. En doorgezakte knieën van de abrupte landing. Een liftkooi in een mijnschacht maakte geen zachte landing. En komen we straks ook weer allemaal boven? Want al waren de Nederlandse mijnen relatief veilig, er vielen gemiddeld tien doden per jaar. Een bedrijfsrisico dat nu allang niet meer geaccepteerd zou worden maar dat een mijnwerker iedere dag nam. Niet voor niets was de koempelgroet Glück auf! (vertaald: kom gezond weer boven).