ECLI:NL:RBNHO:2014:416 - IE

Download Report

Transcript ECLI:NL:RBNHO:2014:416 - IE

11-3-2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:416, Rechtbank Noord-Holland, C-15-210363 - KG RK 14-24
ECLI:NL:RBNHO:2014:416
Instantie
Datum
Rechtbank Noord-Holland
uitspraak
22-01-2014
Datum publicatie
10-03-2014
Zaaknummer
C-15-210363 - KG RK 14-24
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken Conservatoire maatregel
Rekestprocedure
Inhoudsindicatie
Schending artikel 21 Rv en punt 2 beslagsyllabus. Verzoekster
althans haar advocaat heeft in het verzoekschrift ten onrechte niet
gemeld dat de vordering van verzoekster tot betaling van €
299.520,-- reeds in een bodemzaak is afgewezen. Door het
verzwijgen van deze essentiële informatie had de
voorzieningenrechter kunnen worden misleid. Dit is zodanig in strijd
met de goede procesorde dat reeds om die reden het gevraagde
verlof dient te worden geweigerd.
Verzoekster vraagt bovendien verlof voor het leggen van beslag op
een bedrag dat kort daarvoor door haar ter voldoening aan een
vaststellingsovereenkomst is of zal worden betaald, zodat in feite
sprake is van eigenbeslag waarmee de uitvoering van de
vaststellingsovereenkomst die tot stand is gekomen in de zaak
tegen de dochter wordt gefrustreerd. Ook om die reden dient het
gevraagd verlof te worden geweigerd.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rekestnummer: C/15/210363 / KG RK 14-24
Beschikking van de voorzieningenrechter van 22 januari 2014
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster,
advocaat
mr. E.A.J. Verschuur-van der Voort te Bloemendaal,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2],
gerekwestreerde.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] worden genoemd.
1 De procedure
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2014:416
1/3
11-3-2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:416, Rechtbank Noord-Holland, C-15-210363 - KG RK 14-24
1.1. Het verloop van de procedure
blijkt uit:
het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag onder derden, gedateerd 16
januari 2014
het aangevulde verzoekschrift gedateerd 21 januari 2014.
2 De feiten
2.1. [verzoekster] en [verweerder] zijn op 19 november 1990 met elkaar gehuwd. Voorafgaand
aan het huwelijk zijn partijen huwelijksvoorwaarden overeengekomen en hebben zij
gekozen voor toepassing van Nigeriaans recht op hun huwelijksvermogensregime. In de
huwelijksvoorwaarden hebben zij bepaald dat ieder van hen het eigen vermogen zowel van
voor het huwelijks als tijdens het huwelijk opgebouwd behoudt en dat de ander geen
aanspraak kan maken op het vermogen van de ander.
2.2. Op 27 februari 2013 heeft [verzoekster] een verzoekschrift tot echtscheiding
met
nevenvoorzieningen ingediend bij deze rechtbank.
2.3. [verzoekster] heeft vanaf 1 januari 2009 de eenmanszaak [naam
eenmanszaak]
gedreven. Op 1 juli 2010 is de eenmanszaak op naam van [verweerder] gezet.
2.4. Nadat de eenmanszaak op naam van [verweerder] was gezet, heeft [verzoekster] buiten
medeweten van [verweerder], in totaal een bedrag van € 275.000,-- van de bankrekening
van [naam eenmanszaak] overgeboekt naar haar eigen bankrekening. Daarvan is een
bedrag van € 180.000,-- eerst door [verzoekster] op de bankrekening van de dochter van
partijen gestort welk bedrag vervolgens (door de dochter) is doorgestort naar de
bankrekening van [verzoekster].
2.5. [verweerder] is een procedure begonnen tegen de dochter waarin hij terugbetaling van
het bedrag van € 180.000 vordert. In die zaak heeft op 13 januari 2014 een comparitie van
partijen plaatsgevonden. Ter zitting is overeengekomen dat [verzoekster] - na opheffing
van het door [verweerder] op de bankrekening van [verzoekster] gelegde beslag - €
180.000,-- zal overmaken naar de bankrekening van Stichting Beheer Derdengelden Roest
Singh Advocaten, waarna de vordering tegen de dochter zal worden ingetrokken.
3 De vorderingen
3.1. In het beslagrekest d.d. 16 januari 2014 heeft [verzoekster] gesteld een vordering ad
€ 299.520,-- te hebben op [verweerder] uit hoofde van gelden die [verweerder] haar
verschuldigd is wegens door [verweerder] ten tijde van het huwelijk ten onrechte
toegeëigende gelden c.q. uit hoofde van een redelijke vergoeding voor de tussen
[verzoekster] en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst c.q. uit hoofde van een
natuurlijk verbintenis. [verzoekster] voert daartoe aan dat zij zonder daarvoor enige
vergoeding te ontvangen 52 weken per jaar gedurende 24 jaar arbeid heeft verricht voor de
bedrijven van [verweerder]. [verzoekster] werkte gemiddeld 6 uur per week. Uitgaande van
een uurtarief van € 40,- per uur komt dat neer op € 299.520,--. Deze vordering zal in het
kader van de echtscheidingsprocedure als onderdeel van de afwikkeling van de
huwelijksvoorwaarden worden ingediend, zo stelt [verzoekster].
3.2. In het aangevulde beslagrekest d.d. 21 januari 2014 heeft [verzoekster] gesteld naast de
onder 3.1 vermelde vordering nog een vordering van € 210.157,-- op [verweerder] te
hebben. [verzoekster] voert daartoe aan dat [verweerder] zich de eenmanszaak [naam
eenmanszaak] zonder toestemming althans door misleiding heeft toegeëigend, terwijl die
onderneming tot het privé vermogen van [verzoekster] behoorde. [verzoekster] schat de
waarde van de eenmanszaak op € 100.000,--. Daarnaast heeft [verweerder] [verzoekster]
gedwongen de verkoopopbrengst ad € 150.000,-- van de haar ineigendom toebehorende
woning alsmede enkele door haar ouders gedane schenkingen ad € 70.315,89 op een en/of
rekening van partijen te storten.
4 De beoordeling
4.1. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht haar ter verzekering van
voormelde vorderingen verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag
onder de Stichting Beheer Derdengelden Roest Singh Advocaten ten laste van het saldo ad
€ 180.000,- dat de stichting onder zich houdt voor [verweerder].
4.2. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat bij vonnis van deze rechtbank van
21 augustus 2013 in de zaak met nummer C/15/200199/ HA ZA 13-68 de vordering van
[verzoekster] tot betaling van € 299.520,-- door [verweerder] reeds is afgewezen.
[verzoekster], althans haar advocaat, heeft noch in het beslagrekest van 16 januari noch in
dat van 21 januari 2014 melding gemaakt van dit vonnis. Deze essentiële informatie had
gelet op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het bepaalde onder
punt 2 van de beslagsyllabus in het beslagrekest moeten worden vermeld. Punt 2 van de
beslagsyllabus (versie augustus 2013) vermeldt immers uitdrukkelijk dat in het beslagrekest
melding gemaakt dient te worden van alle lopende, doorlopen of beëindigde procedures die
relevant
zijn voor een goede beoordeling van de zaak. Door het verzwijgen van deze
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2014:416
2/3
11-3-2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:416, Rechtbank Noord-Holland, C-15-210363 - KG RK 14-24
essentiële informatie had de voorzieningenrechter kunnen worden misleid. Dit is zodanig in
strijd met de goede procesorde dat reeds om die reden het gevraagde verlof dient te
worden geweigerd.
4.3. Echter, ook op inhoudelijke gronden dient het verlof te worden geweigerd. In het vonnis
van 21 augustus 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van [verzoekster]
tot betaling van € 299.520,-- door [verweerder] moet worden afgewezen, omdat voor de
vordering geen toereikende grondslag is gesteld. [verzoekster] heeft in het onderhavige
beslagrekest de vordering opnieuw opgevoerd met precies dezelfde onderbouwing als in de
bodemzaak. Nu [verzoekster] geen andere grondslag heeft gesteld dan in het vonnis in de
bodemzaak, is volstrekt onvoldoende van de deugdelijkheid van de door haar ingestelde
vordering gebleken.
4.4. Ten aanzien van de – voor het eerst in het aangevulde beslagrekest van 21 januari 2014
gestelde – vorderingen van in totaal € 210.157,-- overweegt de voorzieningenrechter dat
de gestelde grondslagen van die vorderingen (toe-eigening van de eenmanszaak en
gedwongen storting van de verkoopopbrengst van de woning en schenkingen) onvoldoende
feitelijk zijn toegelicht. Dat geldt te meer nu dit betoog eerst in het aanvullende
beslagrekest is gevoerd, hetgeen de ongeloofwaardigheid van het gestelde versterkt. De
vorderingen zijn dan ook onvoldoende aannemelijk geworden, zodat ook hier
onvoldoende van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht blijkt.
4.5. De voorzieningenrechter constateert tot slot dat [verzoekster] verlof vraagt voor het
leggen van beslag op een bedrag dat kort daarvoor door haar ter voldoening aan een
vaststellingsovereenkomst is of zal worden betaald, zodat in feite sprake is van eigenbeslag
waarmee de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst die tot stand is gekomen in de
zaak tegen de dochter wordt gefrustreerd. Ook om die reden dient het gevraagd verlof te
worden geweigerd.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het onderhavige verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op
22 januari 2014.1
1
Conc.: 977
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2014:416
3/3