Handen uit de mouwen!

Download Report

Transcript Handen uit de mouwen!

DENKEN ÉN DOEN KENMERKT KEMPISCHE METAAL- EN MAAKINDUSTRIE
Handen uit de mouwen!
DEELNEMERS
OTTO DINGS
MeaMill fijnmetaal
14
HÉT ONDERNEMERSBELANG // EDITIE 03 • 2014
RONDE TAFEL
Tekst: Hubertine van den Biggelaar // Fotografie: Marco Magielse
Van oudsher is de Kempen sterk in de metaal- en maakindustrie. En dat willen de ondernemers aan tafel graag zo
houden. Daar werken ze dan ook hard aan. Want ‘handen uit de mouwen’: dat typeert de Kempische mentaliteit.
En dat vindt Wim van der Sande,
directeur van VLH Welding Group
een groot voordeel. “Ik ben opgevoed met een bepaalde mentaliteit. Dat is een
basis waar je de rest van je leven plezier van
hebt. Privé, maar zeker ook zakelijk. Wie hard
kan en wil werken, kan in de metaal een goede
boterham verdienen. Als totaalleverancier in
lastechniek signaleren we dat er grote behoefte
is aan jonge vakmensen. Door de vergrijzing
zal die behoefte alleen maar toenemen.”
PROEVEN VAN TECHNIEK
Daarmee komt het gesprek meteen op een ‘hot
item’ bij de ondernemers aan tafel. Iedereen is
blij dat de economie weer aan lijkt te trekken.
Maar dat betekent wél dat je straks moet kunnen beschikken over voldoende geschoold
personeel om productie te draaien. “Je moet
dus tijdig beginnen om bij jongeren interesse
te wekken voor het vak. Eigenlijk al vanaf de
basisschool”, vindt Walter van Grotel, directeur van plaatbewerkingsbedrijf Inno-Tec.
“Daarom werken we ook graag en met veel
plezier mee aan de Roefeldag. Zo hopen we
jonge kinderen te interesseren voor techniek.
Want als je iets niet kent, dan kun je er ook
niet voor kiezen. We moeten als bedrijven dus
nog meer een rol gaan spelen in het stimuleren van de interesse in techniek bij de komende generaties. Dat hoeft niet per se via
school. De laatste jaren zie je dat veel jongeren
bijvoorbeeld actief betrokken zijn bij de bouw
van carnavalswagens. Ook op die manier
krijgen jongeren een beeld van de metaal- en
maaksector.” Zelf proeven aan techniek is van
levensbelang, vinden de tafelgenoten. Ze zijn
zich er ook van bewust dat ze zelf daarin nog
meer een voortrekkersrol moeten nemen.
Simpelweg omdat er op de meeste basisscholen geen of nauwelijks aandacht is voor
techniek. “Je kunt veel vertellen, maar als kinderen zélf iets mogen vasthouden of maken
springt de vonk pas over”, vat Dré Lavrijssen,
directeur VLH Welding Group het samen.
Nick en Roy, de jonge eigenaars van Veraa
Metaal, knikken instemmend. “Ons pap is met
de zaak begonnen. Als kleine jongetjes waren
“Je kunt veel
vertellen, maar als
kinderen zélf iets
mogen vasthouden
of maken springt
de vonk pas over”
we vaak in de werkplaats te vinden. Daardoor
wisten we hoe leuk het metaalvak is. Je groeit
er gewoon mee op en gaat er later in verder.”
MOEDERROL
“We richten ons misschien niet op de goede
personen”, daagt Peter Smits, eigenaar van
machinefabriek Smits uit Valkenswaard, zijn
gesprekspartners uit. “Jongeren hebben misschien wel interesse in techniek. Maar ouders
- en vooral moeders - spelen een belangrijke
rol in de beroepskeuze. We moeten hen laten
zien dat de vooroordelen over de metaalsector
achterhaald zijn. Ons werk is niet vies, saai of
slecht betaald. Integendeel: door de technische ontwikkelingen is de uitdaging in het vak
enorm toegenomen. Er komt steeds meer behoefte aan geschoold personeel, met name op
het vlak van engineering en automatisering.
En door de vergrijzing is de kans op een baan
met een net salaris behoorlijk groot. Dat telt in
deze tijden zeker mee.” Toch heeft Johan
Schellekens, eigenaar van machinefabriek Van
Werde in Budel, een ander beeld. “Ik heb wel
eens het idee dat veel jongeren de metaal bij
voorbaat al hebben opgegeven. Ik begrijp dat
ook wel. Er is wel werk, maar geen baangarantie en weinig vastigheid. Jongeren gaan van
detachering naar tijdelijke contracten. En de
angst dat productie naar het buitenland verplaatst wordt is behoorlijk diep geworteld.”
TERUG NAAR HUIS
Dat brengt het gesprek op het verplaatsen van
werk naar Oost-Europa. Een tendens waar
verschillende bedrijven al ‘van teruggekomen
zijn’. Zij halen werk weer naar en in huis.
“We hebben al veel werk teruggehaald”, vertelt
Peter Smits. “Dankzij automatisering kunnen
wij sneller en betrouwbaarder produceren.”
Jan Vercoelen, directeur NTS Finishing in
Bergeijk, kijkt heel bewust naar wat wel en
niet in Oost-Europa geproduceerd wordt.
“Kleine series blijven hier. Ik zie ook dat het
werk voor de medische en militaire sector
steeds meer teruggehaald wordt. Dat heeft te
maken met de relatief lange levertijden vanuit
Oost-Europa, maar ook met de andere eisen
die klanten aan productie en leveranties
stellen. En wat ik ook ervaar: veel bedrijven
rekenen de ‘blinde’ kosten voor Oost-Europese
productie niet mee. Denk maar aan extra reisen vervoerskosten. Als je dat wel doet, ziet het
financiële plaatje er toch een tikje anders uit.”
Zijn opmerking leidt tot instemmend geknik.
Guido Mollen, eigenaar van Mollen Metaal
in Bladel, vult aan: “Verplaatsen naar OostEuropa is niet altijd slimmer. We zitten in een
specifieke tak van enkelstuks. De toegevoegde
waarde is onze betrouwbaarheid in product én
levering. We moeten meedenken met de klant
en dat vereist een bepaalde mentaliteit en niveau van de mensen die de producten moeten
maken. Dré Lavrijssen vult aan: “Wij merken
sterk dat voorraden enorm worden afgebouwd. Alles moet tegenwoordig snel en tijdig
gemaakt en geleverd worden.” Dat leidt tot
een ander probleem, stelt Walter van Grotel:
“We hebben de afgelopen jaren het proces
enorm lean gemaakt. We moeten oppassen dat
we straks niet meer de materialen en mensen
hebben om producten te maken.”
VERGRIJZING
Daarnaast mist Walter van Grotel bij de
overheid ook begrip voor mensen die langdurig fysiek werk verrichten. “Mijn werknemers
worden ouder en kunnen fysiek minder aan.
Maar ze hebben wel waarde voor het bedrijf.”
Reden voor Jan Vercoelen om extra aandacht
te schenken aan de begeleiding van oudere
medewerkers. Hij zet ze onder meer in om
WALTER VAN GROTEL
DRÉ LAVRIJSSEN
GUIDO MOLLEN
WIM VAN DER SANDE
Inno-Tec
VLH Welding Group
Mollen Metaal
VLH Welding Group
HÉT ONDERNEMERSBELANG // EDITIE 03 • 2014
15
RONDE TAFEL
jongeren in de praktijk te begeleiden. “Maar ik
heb meer ouderen dan jongeren, dus dat is
niet de ultieme oplossing.” Johan Schellekens
oppert dat het een optie voor ouderen is om
part time te gaan werken. Dat ziet Jan
Vercoelen niet zitten. “Dat betekent voor mijn
mensen dat ze minder inkomen hebben.
Ik vind het mijn morele plicht om goed voor
deze groep medewerkers te zorgen. Ze hebben
geholpen om mijn bedrijf te maken wat het is.
Ik ben dan wel directeur, maar zonder mijn
mensen was en ben ik niks.” De verhoging van
de pensioenleeftijd is hem ook een doorn in
het oog. “Mijn mensen moeten straks 51 jaar
in de spuiterij werken voordat ze met pensioen
kunnen. Dat is toch van de zotte?” Otto Dings,
eigenaar van MeaMill fijnmetaal in Bladel,
voelt wel wat voor het ‘Duitse model’. “Daar
telt niet je leeftijd, maar je aantal werkjaren.
Als iedereen 42 of 43 jaar aan het arbeidsproces deelneemt, bouwt hij voldoende pensioen
op.”
KENNIS EN KUNDE
Dat is koren op de molen van Jan Vercoelen.
“In Den Haag weten ze niet eens dat
Nederland nog veel maakindustrie heeft.
Er is gewoon geen aandacht voor. En wordt er
ook te weinig geld en energie gestoken in het
stimuleren van deze bedrijfstak. Maar de
hightech industrie is gebaat bij leveranciers
om de hoek die kunnen meedenken, prototypes kunnen maken en uiteindelijk het product
ook kunnen fabriceren.” Peter Smits is het
daar mee eens: “Het is een misvatting om te
veronderstellen dat we over 50 jaar in
Nederland niets meer maken. De kennisindustrie leunt op de kunde van de maakindustrie.”
Otto Dings verwoordt het simpel maar duidelijk: “Kennis kun je maar een keer verkopen.
Voor de continuïteit van de economie is het
belangrijk dat een land ook producten maakt.”
De heren aan tafel zijn eensgezind over het feit
dat je als overheid dan wél meer moet investeren in het ontwikkelen van het vakmanschap
bij jongeren. Dat brengt het gesprek op de rol
van het onderwijs. “Er is veel te veel specialisatie en variatie in het onderwijs”, vindt Jan
Vercoelen. “Drie of vier basisopleidingen is genoeg. De rest leren jongeren later in de praktijk of via aanvullende opleidingen. Ik vind dat
er in het onderwijs te weinig gekeken wordt
naar de behoeften van werkgevers en teveel
naar de leerlingen en het geld.” Dré Lavrijssen
constateert nog een ander probleem: “De visie
van scholen wisselt te vaak . Dat maakt het
complex om in te kunnen schatten wat iemand
nu écht kan als hij van school komt.” Peter
Smits ziet dat genuanceerder: “De wil is er
echt wel. Kijk maar naar het TecLab van het
Summa College. Daar werken bedrijven en de
school samen om mbo’ers met niveau 4 extra
bagage te geven voor het werk in de hightech
industrie.”
BEDRIJFSVAKSCHOOL
Feit blijft dat de metaalsector in hoog tempo
vergrijst. En dus moet er nog meer aandacht
“In Den Haag
weten ze niet eens
dat Nederland
nog veel
maakindustrie
heeft. Er is gewoon
geen aandacht
voor”
komen voor verjonging van de branche. “Een
goede mix van leeftijden in je bedrijf is belangrijk”, vindt Walter van Grotel. “Ouderen kunnen hun ervaring overdragen op jongeren. En
jongeren staan open voor veranderingen in
werkwijzen en groeien op in de veranderende
markt. Dat is ook belangrijk.” Toch missen de
meeste heren aan tafel de ‘ouderwetse’ Philips
bedrijfsschool, die de meesten zelf als stevige
technische basis ervaren hebben. Hun degelijke technische kennis vinden ze allemaal
een enorm voordeel in hun huidige functie.
“Ik ben van huis uit een techneut. Daardoor
spreek ik dezelfde taal als mijn klant,” vat
Johan Schellekens het samen. “Dat wordt
steeds belangrijker, omdat je als leverancier
steeds intensiever meedenkt en adviseert.”
Peter Smits wijst op het Brainport College,
de hedendaagse variant van de bedrijfsschool.
Het is de opvolger van SPOMM, die voor
bedrijven een aantal praktische opleidingen
verzorgde. Brainport College geeft leerlingen
een leer-werkcontract bij een van de 45 aangesloten bedrijven, dat gevolgd wordt door een
arbeidscontract. Zo leren jongeren in de praktijk met de modernste machines werken.
Einddoel is om de jongeren op het hoogst
haalbare niveau op te leiden. Juist dat niveau
roept vragen op. “Ouders geven nu eenmaal de
voorkeur aan een zo’n hoog mogelijk studieniveau. En ook jongeren staren zich te vaak
blind op een hogere opleiding”, geeft Walter
van Grotel aan. Otto Dings is het met hem
eens. “De jeugd wordt enorm gestimuleerd om
zo lang mogelijk door te leren om zo’n hoog
mogelijk niveau te halen. Maar er is juist behoefte aan goed opgeleide mbo’ers, terwijl het
aantal leerlingen daar al jaren daalt. Het is
écht nodig om jongeren warm te maken voor
een technische mbo-opleiding. Maar hoe pak
je die jongeren?” Nick en Roy Veraa vertegenwoordigen aan tafel de jonge generatie en
worden vragend aangekeken. “We luisteren en
leren hier enorm veel”, is hun droge commentaar.
NETWERKEN IS ÓÓK WERK!
Alle heren aan tafel zijn ervan doordrongen
dat vakkennis een belangrijke kant van de
medaille is. Maar de andere kant is minstens
zo belangrijk: laten zien wat je waard bent.
Overdreven gezegd heeft de bedrijfstak - zeker
in de Kempen - last van valse bescheidenheid.
“Dat zit verankerd in de mentaliteit van deze
regio”, vindt Jan Vercoelen. “Het is hier normaal om hard te werken. Veel mensen vinden
hun werk ook heel normaal. Daar ben je wel
trots op, maar dat schreeuw je niet van de
daken.”
“Dat hoeft ook niet”, vindt Peter Smits. “Maar
het besef dat netwerken óók werk is, mag nog
wel groeien. Zelf ben ik actief lid bij Brainport
Industries en het Metaalhuis. Ja, dat kost tijd.
Maar het is beslist geen verloren tijd, omdat je
jezelf de kans en tijd gunt om zakenpartners te
leren kennen waarmee je je bedrijf of positie
kunt versterken. Dat is nou net de enorme
DEELNEMERS
JOHAN SCHELLEKENS
PETER SMITS
ROY EN NICK VERAA
JAN VERCOELEN
Machinefabriek van Werde
Smits Machinefabriek
Veraa Metaal
NTS Finishing
16
HÉT ONDERNEMERSBELANG // EDITIE 03 • 2014
waarde van een netwerk.” Dat geldt overigens
ook voor de eigen bedrijfsvoering. Maar dat is
niet zo eenvoudig, erkennen de ondernemers
ruiterlijk. “Mijn drive om te ondernemen is
dat ik dingen beter wil doen dan een ander”,
zegt Otto Dings. “Dan is het niet zo eenvoudig
om zaken uit handen te geven.” Johan
Schellekens reageert met: “Mij gaat het juist
om het bedenken en aanzetten van dingen. Ik
ben een techneut en dat is mijn sterkte. Maar
ik moet me ook realiseren dat ik zwaktes heb
en dat een manager of compagnon mij daarin
kan aanvullen. Pas als je je zwaktes erkent,
ben je een ervaren ondernemer.”
“Maar dat is wel moeilijk”, vindt Guido
Mollen. “Want je onderneemt vaak vanuit
je gevoel. Je moet dus wel iemand vinden
die hetzelfde DNA en dezelfde drive heeft.”
Dat begrijpt Peter Smits wel: “Je organisatie
is vaak een kopie van jezelf.”
“Maar mensen veranderen en dus ook de
organisaties”, concludeert Jan Vercoelen.
“Er is geen handleiding hoe je je bedrijf moet
runnen. Ik merk zelf dat ik steeds meer
aandacht krijg voor een goede balans in mijn
leven en bedrijf. Dat uit zich ook in mijn
bedrijfsvoering. Zo vind ik het mijn morele
plicht om ook een aantal mensen met een
beperking een werkplek te bieden. Deze
mensen steken op hun eigen niveau en in
hun eigen tempo de handen uit de mouwen.
Het is mooi om te zien dat deze mensen
zoveel waarde ontlenen aan hun werk.”
VOORGOED VERANDERD
Dat werk blijft wel een punt van zorg. Iedereen
is zich ervan bewust dat de crisis de metaal-
“Veel bedrijven
rekenen de ‘blinde’
kosten voor
Oost-Europese
productie niet mee.
Denk maar aan
extra reis- en
vervoerskosten”
en maakindustrie voorgoed veranderd heeft.
De rol van de leverancier is inhoudelijk
veranderd: van uitvoerder naar meedenker.
Dat vergt een intensievere samenwerking met
de klant. Maar tegelijkertijd heb je geen ‘klanten voor het leven’ meer. Inkopers blijven
scherp op de prijzen letten en stellen steeds
verdergaande inkoopvoorwaarden. Dat verhoogt de prestatiedruk bij de leverancier.
De luxe positie uit de gouden tijden - waarbij
je al een jaar van te voren je productiecapaciteit bezet had - komt nooit meer terug. En ook
al is er meer werk, de marges zijn beslist nog
niet optimaal te noemen. Al verwacht Walter
van Grotel dat de prijzen in 2015 10 tot 15 procent zullen stijgen. “Dat mag ook wel”, roept
Jan Vercoelen uit. Peter Smits nuanceert dat
positieve beeld: “Over de hele linie merk je dat
het beter gaat. Maar of dat voor jouw onderneming geldt, is afhankelijk van de plek in de
keten.” Toch zijn alle ondernemers aan tafel
gematigd optimistisch en hopen ze dat de echt
magere jaren voorbij zijn. Dat ze die stuk voor
stuk overleefd hebben, heeft alles te maken
met de mentaliteit die hen - en de Kempische
bedrijven - bindt: niet gaan voor de korte
termijn, maar nu de handen uit de mouwen
steken om de toekomst veilig te stellen.
«
HÉT ONDERNEMERSBELANG // EDITIE 03 • 2014
17