Inleiding op toewijzingsprotocol 2015

Download Report

Transcript Inleiding op toewijzingsprotocol 2015

coördinerend orgaan nascholing en opleiding in de ggz
postbus 19314 3501dh utrecht t 030 760 05 80 f 030 760 05 89
[email protected] www.conoggz.nl
Inleiding op
toewijzingsprotocol 2015
zorgopleidingen gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog
en verpleegkundig specialist ggz
1
Inleiding toewijzingsprotocol 2015
Versie 12 juni 2014
In deze toelichting wordt de bredere context geschetst van het toewijzingsproces
zoals zich dat voltrekt binnen CONO. Er kunnen geen rechten aan deze toelichting
worden ontleend. De officiële regels rondom de toewijzing kunt u nalezen in het
vastgestelde toewijzingsprotocol.
Opleiden van beroepsbeoefenaren
Twintig jaar geleden is de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) in werking getreden. De Wet BIG geldt voor verschillende beroepen en
specialisaties
waarvan
de
volgende
relevant
zijn
voor
CONO:
gezondheidszorgpsycholoog, klinisch psycholoog, psychotherapeut en ggzverpleegkundig specialist. Voor de opleidingen tot deze beroepen/specialisaties zijn
opleidingsplaatsen in het leven geroepen. De opleiding bestaat uit een theoretisch
deel en een praktijkdeel. Het theoretisch deel van de opleiding wordt verzorgd door
opleidingsinstituten (RINO’s en opleidingsinstituut GGZ-VS). Het praktijkdeel van de
opleiding wordt gevolgd bij erkende zorgaanbieders in diverse sectoren als de GGz,
gehandicaptenzorg, verpleging, epilepsie, revalidatie en ziekenhuizen.
Om voor een erkenning als praktijkopleidingsinstelling in aanmerking te (blijven)
komen moeten zorgaanbieders aan verschillende criteria en regels voldoen. Deze
erkenningen worden verleend door hoofdopleiders verbonden aan een
opleidingsinstituut.
Kosten van opleiden: Opleidingsfonds Zorg
Het opleiden van beroepsbeoefenaren kost geld. Naast de reguliere
opleidingskosten hebben opleidelingen begeleiding en supervisie nodig door ervaren
beroepsbeoefenaren en dienen er adequate materiële voorzieningen voorhanden te
zijn.
Bij de invoering van de gereguleerde marktwerking en DBC-tarieven wilde de
overheid voorkomen dat opleidingstrajecten te maken zouden krijgen met
marktverstoring. De overheid heeft daarom per 2007 - 2008 het zogeheten
Opleidingsfonds Zorg opgezet. Dit Opleidingsfonds valt onder het Ministerie van
Volksgezondheid en Welzijn. Tot 2013 is dit fonds gevuld door de genoemde
sectoren te schonen: geldstromen tussen overheid en sectoren werden daartoe
omgebogen en doorgeleid naar het Opleidingsfonds. Vanuit het Opleidingsfonds
werden opleidingssubsidies verstrekt. Inmiddels heeft er een beleidswijziging
plaatsgevonden waarbij de uitvoering is overgeheveld naar de NZa en CVZ. Ook
heeft er een inhoudelijke wijziging plaatsgevonden waardoor het aantal
zorgaanbieders dat in aanmerking komt voor is verhoogd. De gelden die per 2013
verstrekt worden heten beschikbaarheidbijdrage. Met deze beschikbaarheidbijdrage
worden de opleidingsinspanningen van zorgaanbieders (deels) financieel
gecompenseerd. De hoogte ervan varieert per opleiding, wordt elk jaar vastgesteld
door VWS en de gehele opleiding. De beschikbaarheidbijdrage loopt door bij uitloop
en eindigt wanneer een opleideling de opleiding tussentijds stopt.
2
Inleiding toewijzingsprotocol 2015
Versie 12 juni 2014
Discrepantie tussen beschikbaarheidbijdrage en subsidiabele
opleidingsplaatsen
Tot op heden is het aantal opleidingsplaatsen waarvoor VWS een
beschikbaarheidbijdrage (een zogeheten subsidiabele opleidingsplaats) beschikbaar
stelt onvoldoende gebleken om alle erkende opleidingsplaatsen in de diverse
sectoren ook daadwerkelijk te kunnen bekostigen. Dit heeft meerdere oorzaken
waarvan er met name twee hier genoemd moeten worden. Ten eerste is het aantal
erkenningen voor opleidingsplaatsen in praktijkopleidingsinstellingen fors gegroeid
analoog aan de algehele groei van de zorgvraag in het algemeen en in de brede ggz
in het bijzonder. Ten tweede is het zo dat de toekomstige behoefte aan de beroepen
die in CONO verband worden toegewezen (nog) niet bekend is. Dit is anders dan bij
de medische en tandheelkundige beroepsgroepen: daarvoor zijn ramingen
beschikbaar die de toekomstige behoefte aan tandartsen, internisten, cardiologen,
psychiaters et cetera aangeven. De ramingen gebruikt VWS om de aantallen
opleidingsplaatsen te bepalen. Voor de opleidingsplaatsen die onder de toewijzing in
CONO vallen, bestaan dergelijke ramingen dus nog niet.1
Deze en andere ontwikkelingen zorgen voor een discrepantie tussen het aantal
subsidiabele
opleidingsplaatsen
en de behoefte aan subsidiabele
opleidingsplaatsen. Er is dus sprake van schaarste.
Toewijzen: het verdelen van schaarste
Omdat de behoefte aan het aantal subsidiabele opleidingsplaatsen dus groter is dan
de beschikbare beschikbaarheidbijdragen moeten de gelden verdeeld worden.2 Dit
verdeelproces wordt toewijzen genoemd en sinds vier jaar is het CONO door VWS
aangewezen als het toewijzend orgaan. 3 Het CONO krijgt subsidie van VWS om
deze taak uit te voeren.
VWS stelt als eis dat bij de besluitvorming binnen CONO over toewijzing relevante
veldpartijen worden betrokken. Dit betekent dat alle relevante veldpartijen
meedenken en betrokken zijn in besluitvorming over de manier waarop de schaarse
beschikbaarheidbijdrage moet worden verdeeld. 4 Het CONO heeft daarvoor twee
commissies in het leven geroepen: een toewijzingsprotocolcommissie en een
bestuurscommissie.
De toewijzingsprotocolcommissie (twpcie) is opgezet met maar 1 doel: het CONO
adviseren bij het opzetten van een toewijzingsprotocol voor de bedoelde opleidingen.
In een dergelijk protocol worden de regels geschetst op basis waarvan de
11
Momenteel werkt het zogeheten Capaciteitsorgaan ook aan ramingen voor de onderhavige
opleidingen. Deze zijn naar verwachting beschikbaar voor de toewijzingsronde 2015.
2
Ter illustratie: voor de opleiding tot gz-psycholoog is in 2012 voor 769 erkende
opleidingsplaatsen beschikbaarheidbijdrage aangevraagd. Uiteindelijk is voor 476
opleidingsplaatsen een beschikbaarheidbijdrage beschikbaar gesteld door VWS.
3
Ook bij de medische vervolgopleidingen vindt een toewijzingproces plaats. Het toewijzend
orgaan voor de medische vervolgopleidingen, waaronder psychiatrie, heet BOLS.
4
Bij de toewijzing in 2014 zijn de volgende veldpartijen betrokken: ActiZ, CSG, GGZ N, GGZ
VS, Kamer GZ, Kamer PT, Kamer Verpleegkundigen, LOGO, LVE, NFU/NVZ, NIP, NVO,
NVvP, NVP, SEIN, V&VN en VGN.
3
Inleiding toewijzingsprotocol 2015
Versie 12 juni 2014
beschikbaarheidbijdrage wordt verdeeld. Deze regels moeten passen binnen de
kaders die VWS heeft neergelegd in een zogeheten spelregeldocument: dit gaat
onder meer over juridische houdbaarheid van het protocol. De twpcie komt 6-8 keer
per jaar bijeen al naar gelang de noodzaak. De adviezen van de twpcie worden
gebruikt om een concept-toewijzingsprotocol op te stellen dat vervolgens wordt
voorgelegd aan de bestuurscommissie en bestuur CONO. Uiteindelijk is het VWS die
het toewijzingsprotocol toetst. Vervolgens stelt het CONO-bestuur het
toewijzingsprotocol vast.
Het toewijzingsproces
Zodra het toewijzingsprotocol vastgesteld is, kan het daadwerkelijke
toewijzingsproces beginnen. CONO wint daartoe al vanaf november de benodigde
informatie
in
bij
de
opleidingsinstituten
en
vanaf
maart
bij
de
praktijkopleidingsinstellingen.
Aan de opleidingsinstituten worden de gegevens over de opleidingsplaatsen die
doorlopen in 2015 (doorstroom, dit geldt alleen voor de opleiding voor
verpleegkundig specialist ggz) gevraagd en hoeveel opleidingsplaatsen voor 2015
zijn aangevraagd (instroom, dit geldt voor alle opleidingen). Aan de
praktijkopleidingsinstellingen wordt ter controle hetzelfde gevraagd. De gegevens
over instroom en doorstroom van de praktijkopleidingsinstellingen en
opleidingsinstituten zijn in ideale omstandigheden gelijk aan elkaar. De praktijk is
echter anders omdat het gaat om meerjarige opleidingstrajecten waarin allerlei
mutaties kunnen plaatsvinden: opleidelingen kunnen ongeschikt bevonden worden,
vertraging door zwangerschap en/of ziekte et cetera. Zodra het CONO het overzicht
van instroom (en in het geval de opleiding vs-ggz ook doorstroom) compleet heeft
wordt met de rekenregels (ofwel beslisregels) in het toewijzingsprotocol berekend
hoeveel opleidingsplaatsen elke praktijkopleidingsplaats krijgt. Omdat de vraag
groter is dan het aanbod, krijgen praktijkopleidingsinstellingen over het algemeen
niet voor alle aangevraagde opleidingsplaatsen een toewijzing.
Het voornaamste criterium om opleidingplaatsen te verdelen is continuïteit; ofwel, in
termen van het protocol, het historisch opleidingsvolume. Dit vloeit voort uit de
uitgangspunten dat opgedane ervaring bij 'oudere' plekken kwaliteitsbevorderend
kan zijn en dat reeds gedane investeringen in opleidinginfrastructuren- en personeel,
om te kunnen voldoen aan de eisen en regels die gesteld worden, behouden moeten
blijven. Tegelijkertijd moet er ook ruimte zijn voor nieuwe toetreders:
praktijkopleidingsinstellingen die voor het eerst erkend zijn en mogen opleiden. Voor
de precieze rekenregels zij verwezen naar het toewijzingsprotocol.
Toepassing van de rekenregels in het protocol leidt uiteindelijk tot een concepttoewijzingsvoorstel. Zorgaanbieders die het niet eens zijn met dit concept-voorstel
kunnen een zogeheten zienswijze indienen bij CONO. Met inachtneming van de
zienswijzen stelt CONO uiteindelijk het toewijzingsvoorstel op dat medio juli naar
VWS wordt gezonden. VWS maakt vervolgens medio augustus op basis van het
voorstel van CONO het verdeelplan bekend. Nadat de praktijkopleidingsinstellingen
de beschikbaarheidbijdrage bij de NZa daadwerkelijk hebben aangevraagd, kan de
NZa de beschikbaarheidbijdrage vaststellen. Omdat dit officiële beschikkingen zijn,
4
Inleiding toewijzingsprotocol 2015
Versie 12 juni 2014
kunnen praktijkopleidingsinstellingen hiertegen bezwaar aantekenen. CONO speelt
daar geen rol meer in.
Meer lezen?
CONO: www.conoggz.nl
Opleidingsfonds: www.opleidingsfondszorg.nl
NZa: http://www.nza.nl/zorgonderwerpen/dossiers/medische-vervolgopleidingen/
Met speciale dank aan twee leden van de toewijzingsprotocolcommissie 2013 die
deze leeswijzer in 2013 ontwikkeld hebben, Maurice Heck, GGz Nederland en
Marjon Gerts, VGN.
5
Inleiding toewijzingsprotocol 2015
Versie 12 juni 2014