Toelichting commissienotitie armoedebeleid 1. Nibud

Download Report

Transcript Toelichting commissienotitie armoedebeleid 1. Nibud

Toelichting commissienotitie armoedebeleid
1. Nibud-onderzoek
1.2
Inleiding
In 2012 heeft er in Eindhoven door het Nibud een onderzoek plaatsgevonden naar de koopkracht van de
laagste inkomens. Begin 2014 is dit onderzoek door het Nibud geactualiseerd. Daarbij zijn betrokken: de
meest actuele ontwikkelingen (bezuinigingen) in het sociaal domein, de mogelijke stapelingseffecten
daarvan en hoeveel huishoudens worden geconfronteerd met die effecten en in hoeverre cumuleren ze.
Het Nibud heeft de koopkracht onderzocht voor acht typen huishoudens voor drie inkomenssituaties.
Hiervoor zijn begrotingen opgesteld met noodzakelijke uitgaven (basispakket) en minder noodzakelijke
uitgaven (restpakket). Daarin zijn de landelijke en plaatselijke maatregelen verwerkt die effect hebben op de
koopkracht. Ook de z.g. armoedeval wordt duidelijk door die berekeningen te maken voor huishoudens met
een inkomen op het sociaal minimum, op 110% daarvan en 120% daarvan.
Bedacht dient te worden dat het Nibud een beeld geeft van de koopkracht voor een aantal situaties. Er zijn
echter nog veel meer situaties te bedenken die weer andere uitkomsten zullen genereren. Verder kan de
financiële werkelijkheid bij individuele huishoudens er vaak anders uitzien en heel divers zijn. Zo komen
schulden vaak voor bij mensen met een laag inkomen en kan er sprake zijn van onverwachte onvoorziene
uitgaven of wordt onvoldoende gebruik gemaakt van regelingen of voorzieningen waar men recht op heeft.
Uit het rapport kunnen een aantal resultaten en constateringen worden gehaald:
- inkomenseffecten landelijke beleidswijzigingen
- koopkracht minima Eindhoven
- overzicht Eindhovens minimabeleid
- conclusies
Onderstaand een beknopte weergave van bovenstaande onderwerpen. De belangrijkste conclusies staan al
bij de onderwerpen vermeld. Het overzicht van het Eindhovens minimabeleid wordt hieronder niet
weergegeven. Dit betreft ruim drie bladzijden in het rapport, het betreft een feitelijke weergave voor de
regelingen die in de begrotingen zijn meegenomen als inkomen.
1.3
Inkomenseffecten landelijke beleidswijzigingen
Het Nibud maakt jaarlijks koopkrachtplaatsjes. In het rapport wordt inzicht gegeven in de algemene
koopkrachtverandering en de veranderingen voor specifieke groepen. Voor die laatste hebben we ook de
omvang van die groepen in Eindhoven gebaseerd op 2011. Dat zijn de meest actuele cijfers die nu op basis
van CBS-cijfers beschikbaar zijn.
Koopkracht 2013-2014
Voor de meeste voorbeeldsituaties bij verschillende inkomensniveaus is er in 2014 sprake van een lichte
vooruitgang.
Wtcg en CER
De afschaffing van de Wtcg betekent een inkomensachteruitgang die afhankelijk van de indicatie, inkomen,
huishoudsituatie en leeftijd kan variëren van -1,1% tot 3,4%. In 2011 ontvingen 24.710 huishoudens in
Eindhoven een Wtcg-vergoeding, daarvan hadden er 1.725 een WWB uitkering, ongeveer 24% van de WWBpopulatie. In 2012 is een inkomenstoets in de regeling ingebouwd waardoor het aantal Wtcg-gebruikers zal
afnemen. Die cijfers zijn er nog niet maar ingeschat werd dat het met 1/3 deel zou dalen. Voor Eindhoven zou
1
de huidige groep dan 16.473 huishoudens bedragen. Zij verliezen in 2014 de Wtcg vergoeding. Overigens
krijgen ze eind 2014 nog wel een betaling (betreft 2013) omdat de Wtcg een jaar later wordt uitbetaald.
Per 1 januari 2014 is de compensatie wettelijke eigen risico (CER) afgeschaft. Een inkomensverlies van € 99,-,
ongeveer 0,5%. Omdat het om een vast bedrag gaat is het inkomenseffect het grootst voor de laagste
inkomens. In 2011 ontvingen 23.045 huishoudens in Eindhoven de CER, daarvan hadden er 1.685 een WWBuitkering.
De Wtcg-korting eigen bijdrage Wmo vervalt in 2014 voor zorg met verblijf en in 2015 voor zorg zonder
verblijf. Daardoor kan de maximale periodebijdrage stijgen met 6 tot 9 euro per maand. De inkomensdaling is
ongeveer 0,5% voor huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. In 2011 betaalden
6.840 huishoudens een eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp, daarvan hadden er 485 een WWB-uitkering.
De nieuwe Wmo per 2015 kent een onderscheid tussen algemene en maatwerkvoorzieningen. Voor degenen
die nu gebruik maken van een Wmo-voorziening en overgaan naar een algemene voorziening kan dat tot
gevolg hebben dat die meer moet gaan betalen afhankelijk van de tarieven. Deze maatregel is voor de
huishoudelijke hulp verzacht omdat het Rijk een vergoeding wil invoering van € 7,50 tot € 10,-. De eigen
betaling zou voor een alleenstaande met een WWB-uitkering kunnen oplopen tot een
inkomensachteruitgang van zo’n 10%. De inkomensaffecten variëren al naar gelang het zorgverbruik en de
mogelijkheid om van een maatwerkvoorziening gebruik te maken.
Kostendelersnorm
De normen voor de WWB-uitkeringshoogte worden vanaf 1 januari 2015 landelijk vastgesteld. Voor
huishoudens met meerdere meerderjarige personen wordt de kostendelersnorm ingevoerd waarbij het
uitgangspunt is dat kosten gedeeld kunnen worden. Hoe meer inwonende personen hoe lager de
bijstandsuitkering. Ten opzichte van de huidige situatie leidt dat tot een achteruitgang. In tabellen staan de
effecten in bedragen en percentages voor een aantal situaties weergegeven. Deze lopen uiteen van € 68,(3%) tot € 339,- (20%) per maand achteruitgang. De kostendelersnorm voor AOW-gerechtigden is tot 1 juli
2016 uitgesteld.
Kindregelingen
Voor alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering wordt de huidige toeslag van 20% vervangen door het
kindgebonden budget via de fiscus. Deze is lager waardoor zij er per maand op achteruitgaan (bij één kind €
15,- en bij twee € 36,-). Het betreft zo’n 1.200 alleenstaande ouders. Mensen met inkomen op 110 en 120
procent gaan er aanzienlijk op vooruit.
Stapelingseffecten
De hiervoor besproken maatregelen kunnen cumuleren. Zo kan iemand met een bijstandsuitkering door
vervallen van de Wtcg, CER en korting eigen bijdrage er afhankelijk van het soort huishouden er € 43,- tot 5
58,- op achteruitgaan. Moet men dan o.g.v. de nieuwe Wmo gebruik gaan maken van een algemene
voorziening dan de eigen betaling daarvoor stijgen van € 19,- per vier weken tot € 128,-. De
kostendelersnorm en de herziening kindregelingen kunnen de inkomensdaling nog verder versterken.
1.4
Koopkracht minima
Het Nibud maakt gebruik van maandbegrotingen voor verschillende huishoudtypen en inkomensniveaus.
Het inkomen is in iedere begroting een vast gegeven, de uitgaven is ingevuld volgens de methode van een
basispakket en een restpakket. Het eerste zijn de uitgaven die als noodzakelijk worden beschouwd. Het
restpakket betreft de uitgaven voor sociale participatie en de overige uitgaven. In de begrotingen die in de
2
bijlage van het rapport zijn opgenomen staan al die uitgaven voor de verschillende onderdelen
gespecificeerd. Bij de inkomens staan ook de bedragen van landelijke en lokale regelingen.
Uitkomsten
Alle onderzochte huishoudens hebben voldoende inkomsten om de noodzakelijke uitgaven uit het
basispakket te bekostigen. Dit geldt niet voor alle huishoudens als we het restpakket er bij betrekken. De
alleenstaande, het paar zonder kinderen en een paar met twee jonge kinderen komen dan geld tekort. In de
meeste gevallen ook als we daar de Langdurigheidstoeslag bij betrekken. In een vijftal situaties leidt een
stijging van het inkomen tot een achteruitgang, de z.g. armoedeval. Dit bijvoorbeeld door het vervallen
kwijtschelding gemeentelijke belastingen.
Ook bij een stapeling van de inkomenseffecten als gevolg van het afschaffen van de Wtcg, de
kostendelersnorm in de WWB en de hervorming van de kindregelingen, blijft het basispakket voor
(eenouder)gezinnen met kinderen betaalbaar.
In 2011 waren er 300 alleenstaande ouders met tenminste een meerderjarig kind, zij gaan er 17% op
achteruit. Hiermee komen zij voor wat betreft bestedingsruimte uit op een niveau dat iets onder het niveau
van een alleenstaande ouder met 2 minderjarige kinderen. Het basispakket en het restpakket blijven
betaalbaar. Er waren in 2011 ongeveer 100 paren met minstens een meerderjarig kind en een inkomen tot
100 procent van het sociaal minimum. Voor hen is de situatie vergelijkbaar met alleenstaande ouders. Zij
kunnen dan echter niet alle uitgaven uit het restpakket bekostigen nadat de uitgaven uit het basispakket zijn
gedaan.
Huishoudens die voorheen Wtcg ontvingen gaan er in inkomen op achteruit. Voor chronisch zieken is het de
vraag hoe de gemeente dit gaat compenseren. Een logische stap lijkt om een goede zorgverzekering aan te
bieden. Maar ook voor huishoudens met een laag inkomen, die niet chronisch ziek zijn, maar wel de Wtcg
ontvingen, betekent het afschaffen van de Wtcg een inkomensdaling waardoor de uitgaven waarschijnlijk
aangepast zullen moeten worden.
2. Maatwerkondersteuning Chronisch zieken en gehandicapten
2.1
Inleiding
Op 1 januari 2014 zijn een aantal landelijke regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft of
versoberd. Dit omdat deze instrumenten te ongericht zijn en de doelgroep onvoldoende te identificeren valt
aan de hand van criteria. De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de
Compensatie Eigen Risico (CER) komen te vervallen. De huidige fiscale aftrek incl. de tegemoetkoming
specifieke zorgkosten wordt versoberd. Uitgaven waarvoor een voorliggende voorziening bestaat (bv via de
Wmo een woningaanpassing) komen niet meer voor aftrek in aanmerking. De gemeenten kunnen via
maatwerk ondersteuning leveren en krijgen hiervoor budget van het Rijk. Dat is wel lager dan er aan de
landelijke regelingen werd uitgegeven. Daarin ligt een bezuiniging ten grondslag en de opvatting dat langs
de lijn van maatwerk veel gerichter ondersteuning kan worden gegeven wat kosten bespaart. Daarbij ook
rekening houdend met het feit dat gemeenten nu ook al ondersteuning bieden via de bijzondere bijstand en
de Wmo. In het Nibud-onderzoek zijn de effecten van de afschaffing van de regelingen onderzocht.
2.2
Wtcg en CER
De afschaffing van beide regelingen betekent in de praktijk het volgende:
3
-
Gemeenten hebben (op macroniveau) in 2014 € 45 miljoen ter beschikking om chronisch zieken en
gehandicapten te ondersteunen. Dit bedrag loopt op tot € 216 miljoen in 2015, € 266 miljoen in 2016 en €
268 miljoen structureel vanaf 2017. Deze gelden worden ontsloten vanuit het gemeentefonds.
-
In 2014 bestaat voor chronisch zieken en gehandicapten geen recht meer op de compensatie voor het
verplicht eigen risico CER. Deze bedroeg in 2013 € 99.
-
In 2014 ontvangen rechthebbenden voor het laatst een algemene tegemoetkoming op grond van de
Wtcg over tegemoetkomingsjaar 2013. Deze varieert afhankelijk van leeftijd en zorggebruik van € 145 tot
€ 484 en wordt vanaf eind december 2014 uitbetaald door het CAK.
-
De afschaffing van de korting op de eigen bijdrage op AWBZ/intramuraal wordt in 2014 geëffectueerd. De
effecten hiervan worden verzacht door mensen met Wajong en AOW een bedrag bovenop de norm toe te
delen (resp. € 1.700 en € 950 p.j.).
-
De korting op de eigen bijdrage AWBZ extramuraal/Wmo wordt per 1 januari 2015 afgeschaft.
In 2011 ontvingen 24.710 huishoudens in Eindhoven een Wtcg-vergoeding, daarvan hadden er 1.725 een
WWB uitkering, ongeveer 24% van de WWB-populatie. Overigens is er in 2012 is een inkomenstoets in de
regeling ingebouwd waardoor het aantal Wtcg-gebruikers zal afnemen. Die cijfers zijn er nog niet maar
ingeschat werd dat het met 1/3 deel zou dalen. Voor Eindhoven zou de huidige groep dan 16.473
huishoudens bedragen. Zij verliezen in 2014 de Wtcg vergoeding. Overigens krijgen ze eind 2014 nog wel
een betaling (betreft 2013) omdat de Wtcg een jaar later wordt uitbetaald.
In 2011 ontvingen 23.045 huishoudens in Eindhoven de CER, daarvan hadden er 1.685 een WWB-uitkering.
Ook daarvoor geldt vanaf 2012 een inkomenstoets waardoor het aantal CER gebruikers afgenomen zal zijn.
2.3
Gemeentelijke invulling
2.3.1 Huidige instrumenten
Voor medische kosten hebben we het beleid dat als regel medische kosten niet via de bijzondere bijstand
vergoed worden omdat de Zvw en de AWBZ worden aangemerkt als passende en toereikende voorliggende
voorzieningen. Daarop zijn wel uitzonderingen:
- dieetkosten: indien medisch noodzakelijk en duurder dan reguliere voeding;
- zelfzorgmiddelen: bij chronische aandoening;
- kunstgebit: de eigen bijdrage;
- dyslexie: basisscholieren waarvoor de (voorliggende) vergoeding nog niet kan worden verstrekt
en ouderen waarbij het pas op latere leeftijd wordt vestgesteld;
- taxikosten: voor kinderen met psychosociale gedragsproblemen;
- alarmeringskosten: de niet vergoede kosten of meerkosten door de zorgverzekeraar, mits
noodzakelijk. Dat laatste geldt in ieder geval bij 75 jaar of ouder;
- bewassing en kledingslijtage: de meerkosten ten opzichte van algemeen voorkomende kosten bv
door ziekte;
- maaltijdvoorziening: indien noodzakelijk en de voor zover de kosten meer dan € 4,45 bedragen;
- stookkosten : de extra kosten tengevolge van ziekte of handicap.
In bovenstaande zitten al een aantal kosten die verband houden met chronische ziekte of handicap. Verder
kennen we in Eindhoven de Collectieve Zorgverzekering voor personen met een inkomen tot 120% van het
sociaal minimum. Zij krijgen een korting op de premie van de zorgverzekeraar en wij vergoeden per maand
€ 8,- aan premie. Mensen met een inkomen tussen 120 en 130% kunnen ook deelnemen maar dan zonder
premiebijdrage van de gemeente. In die collectieve zorgverzekering zitten al vergoedingen die betrekking
hebben op (extra) kosten die vaak bij chronisch zieken en gehandicapten voor komen. Hieronder een aantal
uit het VGZ-pakket. Zo’n 90% van onze deelnemers zit bij het VGZ.
4
-
Mondzorg: € 700,-;
Eigen bijdrage AWBZ/Wmo/vervoer: € 750,-;
Fysio-/oefentherapie: € 800,-;
Podotherapie/pedicure: € 120,-;
Beweegprogramma: € 50,-;
Hulpmiddelen visueel/auditief: € 295/€ 300,-;
Alarmering: 100%;
Aangepast meubilair: 100%;
Naast de bijzondere bijstand en de collectieve zorgverzekering kennen we ook nog de voorzieningen voor
zorg, welzijn en wonen: aangepaste fiets, rolstoelen, scootmobiel, Taxbus/taxi, vervoersvergoedingen en aanpassingen, gehandicaptenparkeerkaart, gehandicaptenparkeerplaats, woningaanpassing,
woonhulpmiddelen, vergoeding verhuizen naar aangepaste woning en hulp bij het huishouden.
2.3.2. Mogelijkheden
Uitgangspunt bij de wetgever om de regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten te decentraliseren
is een meer gerichte ondersteuning in de vorm van maatwerk. Wij willen daarbij: en hogere administratieve
lasten voor de burger voorkomen en hogere uitvoeringslasten voorkomen of zoveel mogelijk beperken.
Grofweg zijn er langs drie lijnen mogelijk ter ondersteuning: de individuele bijzondere bijstand, de
collectieve zorgverzekering en de Wmo.
De individuele bijzondere bijstand
Via de bijzondere bijstand kunnen we compensatie bieden voor kosten die verband houden met ziekte of
handicap. Dit vergt in alle gevallen een individuele beoordeling. De uitvoeringslasten zullen hierdoor flink
stijgen en voor de burger betekent het bureaucratie. Daarnaast zijn de kosten moeilijk beheersbaar omdat
we weinig zicht hebben op de omvang en hoogte van de aanvragen.
De collectieve zorgverzekering
Via de collectieve zorgverzekering willen een pakket toegesneden op mensen met kosten door chronische
ziekte en handicap. Daarbij willen we ook de mogelijkheid krijgen om het eigen risico te herverzekeren. Deze
optie geen brengt geen extra administratieve lasten voor burgers en gemeenten met zich mee:
claimbeoordeling en afhandeling van declaraties, al dan niet rechtstreeks vanuit de zorgverlener, vindt
immers plaats door de zorgverzekeraar. Als gemeente betalen we een premie voor dat pakket. Hoeveel dat is
weten we nog niet. Zorgverzekeraars CZ en VGZ zijn bezig om een pakket samen te stellen. In september
krijgen we daarover meer duidelijkheid.
WMO
Via de Wmo is het mogelijk om een groep te selecteren die een vergoeding krijgt. Die kan forfaitair of op
basis van feitelijke kosten. Die selectie mag op basis van criteria ten aanzien van ziekte of handicap maar niet
op basis van inkomen of vermogen. De tegemoetkoming zou dan te ongericht kunnen worden voor een
grote doelgroep. Wanneer dan de feitelijke kosten dan ook nog eens beoordeeld worden is dat een last voor
de burger als de gemeente.
Wij opteren voor een maatwerkondersteuning langs de lijn van de collectieve zorgverzekering. Het
vergoeden van meerkosten via die verzekering is feite een maatwerkvoorziening:
• De collectieve verzekering biedt dekking voor de belangrijkste meerkosten van chronisch zieken;
• De verzekerde heeft vooraf duidelijkheid over welke kosten vergoed worden en hoe die vergoed
worden;
• Herverzekeren (gedeeltelijk) eigen risico betekent minder kans op achterstand in betalingen;
5
• De gemeente kan zonder extra uitvoeringskosten meerkosten compenseren via een bijdrage in de
premie;
• De doelgroep includeert zichzelf. De burger sluit een uitgebreide verzekering vanwege ervaren of te
verwachten meerkosten in verband met chronische ziekte of handicap.
De regeling kan pas verder uitgewerkt worden als we de pakketaanbiedingen van de zorgverzekeraars
krijgen. Over de mogelijke meerkosten is al met de zorgverzekeraars gesproken. Daarbij zijn onderzoeken
betrokken van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel) (2013) onder haar
Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten en aangevuld met onderzoeken van RIVM/NPCF (jr. n.b.),
Diabetesvereniging Nederland (2012) en Parkinsonvereniging (2012). Ten aanzien van bovenstaande wordt
nog opgemerkt dat de nieuwe aanvragen (van een nieuwe doelgroep) en daaruit volgend de jaarlijkse
herbeoordelingen wel extra werk met zich meebrengt. Dit is echter aanmerkelijk minder als we alles langs de
lijn van de individuele bijzondere bijstand zouden doen.
Bij de uitwerking moeten we keuzes maken in de premiebijdrage, de omvang van de doelgroep en de wijze
van benaderen. Zoals al eerder gesteld is de collectieve zorgverzekering beschikbaar voor iedereen met een
inkomen tot 130% van het sociaal minimum. Onze premiebijdrage gaat echter niet verder dan 120%. Wellicht
dat we die al dan niet kunnen uitbreiden tot de totale doelgroep, mede afhankelijk van de budgettaire
mogelijkheden. Tevens moeten we ook in beeld brengen wat een ander betekent voor de uitvoering.
De invoering van de nieuwe collectieve zorgverzekering gaat in op 1 januari 2015.
Overgangsjaar
Voor 2014 hebben we al middelen gekregen om te compenseren. Voor de Wtcg-ers speelt dit nog niet omdat
zij op het einde van het jaar nog een vergoeding krijgen, over 2103. Voor mensen die compensatie eigen
risico kregen ligt dat anders. Zij ontvangen niets meer in 2014. We willen bekijken hoe we die doelgroep in
2014 toch kunnen compenseren met hetzelfde bedrag als in 2013, € 99,-. We schatten in dat dit maximaal
zo’n 2.000 mensen zijn met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. De maximale kosten zijn dan
€ 198.000,-. Daarbij speelt wel dat we de impact voor de uitvoering in beeld moeten brengen, het zijn extra
uitvoeringslasten.
3. Van Langdurigheidstoeslag naar Individuele Inkomenstoeslag
3.1
Inleiding
De huidige (categoriale) Langdurigheidstoeslag (LDT) wordt omgevormd tot een individuele
inkomenstoeslag. De doelgroep betreft personen tot de AOW gerechtigde leeftijd die langdurig van een laag
inkomen rond moeten komen en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op verbetering
van het inkomen. Dat laatste betreft de krachten en bekwaamheden van de desbetreffende persoon, alsmede
de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit derde criterium is
nieuw en richt zich met name op een individuele beoordeling.
3.2
Huidige systematiek
In onze huidige verordening hebben we invulling gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen en
hebben we de hoogte voor de verschillende categorieën vastgesteld. Dat zijn de meest relevante bepalingen
uit die verordening.
Langdurig en laag
We hanteren een periode van 60 maanden waarin mensen een inkomen moeten hebben op het voor hen
6
geldende sociaal minimum. Dit op de z.g. peildatum. Die datum is door wetswijziging inmiddels gelijk met de
datum aanvraag. Daardoor is de moegelijkheid weg om met terugwerkende kracht over verschillende jaren
toegekend te krijgen.
Hoogte LDT
We kennen drie categorieën voor personen in de leeftijd van 23 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd.
Wanneer zij aan de voorwaarden voldoen ontvangen ze de onderstaande bedragen per jaar :
- Alleenstaande
€ 490,- Alleenstaande ouder
€ 592,- Gezin
€ 646,Overige aspecten
Dit betreft onderwerpen als: voorwaarden partners, vrijlating inkomsten uit arbeid en inkomstenvrijlating
WWB, uitsluiting i.v.m. studie en detentie.
3.3
De individuele inkomenstoeslag
De verordening
De gewijzigde regelgeving van het Rijk betekent dat de gemeenten een nieuwe verordening moeten maken
om de keuzes daarin vast te leggen. In het Sociaal Domein maken we één kaderverordening waarin de Raad
het noodzakelijkste vaststelt en het College het verder invult. Voor het onderdeel Inkomenstoeslag wordt in
de verordening het volgende geregeld:
- De termijn van de referteperiode (langdurige periode laag inkomen);
- Toepasselijke bijstandsnorm waarbij de kostendelersnorm niet wordt toegepast (laag inkomen);
- Hoogte inkomenstoeslag.
Indien we de huidige criteria voor langdurig en laag inkomen voortzetten blijft de omvang van de doelgroep
op dit onderdeel gelijk. Verruiming/uitbreiding zou in feite een beleidsintensivering betekenen. De
begroting en het Coalitieakkoord bieden hiervoor geen ruimte. De huidige bedragen kunnen in dat verband
ook gecontinueerd worden.
De nadere regelgeving/invulling geen zicht op verbetering inkomen
De toelichting op artikel 36 WWB
Het gaat er hier om dat we invulling geven aan de individuele beoordeling op het criterium: geen zicht
hebben op verbetering van het inkomen. De toelichting op artikel 36 WWB geeft aan welke omstandigheden
de colleges in ieder geval moeten beoordelen: “Het betreft hier de krachten en bekwaamheden van de
desbetreffende persoon, alsmede de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot
inkomensverbetering te komen. Aan de hand van mede deze weging van de individuele omstandigheden,
stelt het college vast of de betreffende persoon naar het oordeel van het college al dan niet zicht op
inkomensverbetering heeft en recht heeft op een individuele inkomenstoeslag”. In feite wordt gesteld dat als
mensen hun inkomen kunnen verhogen er geen recht op een toeslag zou mogen bestaan en andersom
geredeneerd kan die toeslag er alleen zijn voor de niet-kunners.
De gemeente moet dus de inspanningen per individu beoordelen. Hoe we dat concreet beoordelen is aan de
gemeente om daar concreet invulling aan te geven. Ten opzichte van de huidige werkwijze is dit een extra
handeling. Uitgangspunt van de keuze om te beoordelen is dat we het uitvoerbaar houden en toch
individueel beoordelen. Daarbij betrekken we het gegeven dat ver weg het grootste deel van de doelgroep al
bij de gemeente bekend is. Van de 3.904 toekenningen in 2013 hebben er 3.420 een WWB-uitkering, is 88%.
Die kunnen we dus vanuit bekende gegevens beoordelen. Voor wat betreft geen zicht hebben op
7
inkomensverbetering moet het overduidelijk zijn dat mensen dat ook echt niet kunnen. We willen hierbij
kijken naar de inspanningen die mensen hebben gedaan of omgekeerd hebben nagelaten. Voor wat betreft
dat laatste gaat het er om dat duidelijk is dat iemand stelselmatig tekort schiet daarin. Niet als iemand een
keer verzaakt heeft maar verder zijn best doet. We willen hierbij maximaal 12 maanden terugkijken. Als
mensen in die periode een sanctie hebben i.v.m. niet nakomen re-integratieverplichtingen en er is sprake van
recidive dan willen we de inkomenstoeslag voor dat jaar afwijzen.
Voor de overige minima zullen we dat moeten onderzoeken, Daarbij opgemerkt dat voor mensen met een
arbeidsongeschiktheidsuitkering het niet zoveel zin heeft om daar onderzoek te doen, dat geldt min of meer
ook voor mensen die het afgelopen jaar begonnen zijn met te werken en nog onvoldoende inkomen daar uit
hebben. Daarbij komt ook nog dat er mensen bij zijn die niet afhankelijk zijn van een uitkering en geen
sollicitatieplicht hebben. We zullen die beoordeling nog verder moeten uitwerken.
We willen de beoordeling zo eenvoudig mogelijk inrichten. Samengevat komt die er als volgt uit te zien:
- de beoordeling strekt zich uit over een periode van 12 maanden voorafgaand aan de
peil/aanvraagdatum;
- indien blijkt dat men zich onvoldoende ingespannen heeft om tot inkomensverbetering te komen in
die periode wordt de inkomenstoeslag afgewezen;
- bij degenen waarbij de WWB-uitkering in die periode verlaagd is i.v.m. niet nakomen voorwaarden
re-integratie en als er sprake is van recidive is er sprake van onvoldoende inspanning zoals bedoeld
in het vorige lid
- bij de overige minima beoordelen we de inspanningen overeenkomstig de persoonlijke situatie,
hiervoor moeten nog nadere regels geformuleerd worden.
Verder merken we nog op dat we bij mensen die vrijwilligerswerk doen die activiteit buiten beschouwing
willen laten evenals de inkomstenvergoeding daaruit. Dat laatste volgt al impliciet vanuit de hantering van
de toepasselijke bijstandsnorm.
Naast de hierboven beschreven beoordeling moet er in de nadere regelgeving ook nog invulling gegeven
worden aan een aantal aspecten die thans in de huidige verordening zijn opgenomen zoals hierboven onder
het onderdeel huidige systematiek staan beschreven.
4. Koopkrachttegemoetkoming 2014
4.1
Algemeen
Het kabinet heeft in de begroting 2014 een bedrag van € 70 miljoen gereserveerd voor een eenmalige
koopkrachttegemoetkoming voor de laagste inkomensgroepen. Deze is bedoeld voor zelfstandige
huishoudens waarvan de belanghebbende 21 jaar of ouder is, en een inkomen heeft tot ten hoogste 110%
van het sociaal minimum, ongeacht de bron van het inkomen. Voor de gemeenten is € 66 miljoen
beschikbaar. Het betreft een (ongedeeld) bedrag voor zowel de te verstrekken
koopkrachttegemoetkomingen als de uitvoeringskosten.
Oorspronkelijk zou de tegemoetkoming een recht betekenen voor bijstandsgerechtigden en een
bevoegdheid voor gemeenten om huishoudens met een inkomen tot ten hoogste 110% van het sociaal
minimum een koopkrachttegemoetkoming te verstrekken. Door een amendement is dat laatste komen te
vervallen. Iedereen met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum heeft er recht op. Dit betekent dat
de gemeente geen beleidsruimte heeft en de regeling dient uit te voeren. Voor mensen met een onvolledige
AOW die een aanvulling krijgen, de aanvullende inkomensondersteuning ouderen (Aio) zal de SVB de
uitvoering ter hand nemen. Op 8 juli heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel aangenomen.
8
4.2
Doelgroep
Uitgangspunt is de kring van rechthebbenden op bijstand, zoals omschreven in paragraaf 2 van de Wet werk
en bijstand (WWB). De relatie die bestaat met de kring van rechthebbenden op bijstand, betekent
bijvoorbeeld dat studenten niet in aanmerking komen voor een eenmalige koopkrachttegemoetkoming
2014. Daarnaast hebben huishoudens met een inkomen tot ten hoogste 110% van het sociaal minimum
recht op een eenmalige koopkrachttegemoetkoming 2014.
Aan de huishoudens met een WWB-, Aio-, IOAW- of IOAZ-uitkering kan de uitkering ambtshalve worden
toegekend. Voor de overige huishoudens met een inkomen tot 110% kunnen gemeenten lokaal beleid
maken over of en hoe deze groep in aanmerking komt voor een koopkrachttegemoetkoming.
4.3
Overige aspecten/uitvoering
De koopkrachttegemoetkoming heeft geen gevolgen voor het recht op en de hoogte van de bijstand,
alsmede dat de koopkrachttegemoetkoming niet vatbaar is voor beslag. De koopkrachttegemoetkoming
2014 zal belastingvrij worden verstrekt. Binnen het beschikbare budget van € 70 miljoen is € 10 miljoen
gereserveerd voor de uitvoeringskosten. De tegemoetkoming bedraagt voor alleenstaanden 70,-, voor
alleenstaand ouders 90,- en voor gehuwden 100,-.
4.4
Nadere regelgeving
Het Rijk heeft in een AMvB nadere regels gesteld m.b.t. de uitvoering van de regeling. De meest relevante
bepalingen zijn:
- peildatum 1 september voor het recht, met name leeftijd en huishoudsituatie;
- voor de hoogte van het inkomen geldt september 2014 als peilmaand;
- de koopkrachttegemoetkoming moet in 2014 worden verstrekt;
- het College maakt de regels bekend over de aanvragen die niet ambtshalve worden verstrekt.
4.5
Uitvoering
Het gaat om de keuzes m.b.t. het moment van uitbetalen en hoe we het recht bepalen voor de overige
minima. Voor het eerste willen we kiezen voor betaling begin december. De bij ons bekende minima willen
we actief benaderen. Omdat de grens bepaald is op 110% en die voor onze minimaregelingen op 120% ligt
kunnen we niet een één op één match maken m.b.t. het recht. . Wij willen de hele doelgroep
Meedoenbijdrage aanschrijven met een verklaringsbrief waarin zij verklaren meer of minder dan bedrag X
(=110% grens) te ontvangen per maand. Vervolgens verstrekken we het bedrag aan de degenen die
verklaren minder dan 110% inkomen te hebben. Voor degenen die we niet kennen maar wel recht hebben
willen we een eenvoudige aanvraagprocedure maken. De hele uitvoering is er op gericht om het zo
eenvoudig mogelijk te houden.
5. Draagkrachtreparatie/inkomensgrens minimaregelingen
5.1
Inleiding
Door invoering van de kostendelersnorm in de WWB per 1 januari 2015 kan er een onbedoeld effect ontstaan
voor de doelgroep overige minima. Het kan er toe leiden dat mensen die nu onder de doelgroep voor het
armoedebeleid vallen er buiten gaan vallen als er huisgenoten zijn. Dit omdat we een vergelijking maken
tussen het inkomen en de theoretische bijstandsnorm. Als die laatste daalt dan wordt ook 120% daarvan
lager en loop je de kans buiten de armoederegelingen te vallen terwijl het inkomen hetzelfde blijft. In het
Coalitieakkoord is het volgende hierover opgenomen: “aandacht voor onbedoelde effecten van de invoering
van de kostendelersnorm”.
9
5.2
Impact onbedoeld effect
Om de impact helder te maken hebben we een drietal situaties genomen van huishoudens met meerdere
meerderjarige inwonende personen. Er zijn natuurlijk nog veel meer situaties mogelijk maar deze drie
voorbeelden laten zien wat de gevolgen kunnen zijn in verschillende gevallen. Tevens hebben we daarbij
betrokken de gevolgen van de herziening van de Kindregelingen. Voor de WWB betekent dit dat de
alleenstaande ouder toeslag wordt afgeschaft en vervangen door het kindgebonden budget (via de fiscus). In
de eerste tabel laten we de impact van de kostendelersnorm/kindregelingen zien per 1 januari 2015. In de
tweede tabel de gevolgen voor de inkomensgrenzen die daarvan zijn afgeleid.
De volgende voorbeeldsituaties zijn in onderstaande tabellen opgenomen:
1. Een alleenstaande die bij een ouder woont;
2. Een alleenstaande ouder (met kind van 16) en twee inwonende meerderjarige kinderen;
3. Een gezin met twee inwonende meerderjarige kinderen.
Impact kostendelersnorm/kindregelingen versus huidige WWB-uitkering
Situatie
Huidig
Nieuw
Verschil
%
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
Alleenstaande
55
747,72
50
679,75
5
67,97
Alleenstaande ouder
84
1141,97 43,3
588,66 40,7 553,31*
Gezin
94
1277,92
80
1087,59
14
190,33
* via de fiscus ontvangt men daar boven op nog het kindgebonden budget ong. € 233,Inkomensgrenzen 120% (x bedragen huidig/nieuw tabel 1)
Situatie
Huidig
Nieuw Verschil
Alleenstaande
897,26
815,69
81,57
Alleenstaande ouder
1370,37
706,39
663,97
Gezin
1533,50
1305,11
228,39
We zien dus dat de inkomensgrenzen in alle drie de situaties lager worden. In sommige kunnen de verschillen
zelfs bijzonder groot zijn. Dit kan tot gevolg hebben dat men niet langer meer in aanmerking komt voor
minimaregelingen als: de Meedoenbijdrage, de Collectieve Zorgverzekering, de Langdurigheidstoeslag en de
Individuele Bijzondere Bijstand. Dit verschilt per situatie afhankelijk van het inkomen uit werk, uitkering en
overig of een combinatie daar van. In de hierboven geschetste situaties is de impact het grootst bij het gezin
en de alleenstaande ouder. De voorbeelden tonen aan dat er door de Kostendelersnorm een onbedoeld
effect ontstaat. Onbedoeld, omdat de wetgever nergens in het wettelijk traject dit effect benoemd heeft als
uitkomst van beleid. Doe je als gemeente ten opzichte van je huidig beleid niets dan moet je vaststellen dat
de huidige doelgroep minimabeleid beperkter wordt.
Opgemerkt wordt nog dat in de huidige Meedoenbijdrageregeling er geen toepassing wordt gegeven aan de
Toeslagen/verlagingen verordening. Daarin wordt dus geen rekening gehouden met eventuele huisgenoten.
Dit gebeurt wel bij de bijzondere bijstand en de Langdurigheidstoeslag. In feite passen we twee systemen
toe en kan het dus voorkomen dat iemand wel een Meedoenbijdrage krijgt en geen collectieve
zorgverzekering.
5.3
Oplossingsrichting
Uitgangspunt is om de huidige doelgroep onder de nieuwe regelgeving ook te handhaven. Daarbij een zo
eenvoudige mogelijke uitvoering realiseren. Het is niet mogelijk om de oude situatie onder de nieuwe
regelgeving te laten bestaan. De huidige toeslagen en verlaging verordening komt van rechtswege te
10
vervallen. Daarbij moeten we bij de overige minima dan ook onderzoeken wat precies de situatie op het
adres is als er meerdere personen wonen. Dat zouden we ook eenvoudiger kunnen maken. Daarbij kunnen
we dan de huidige systematiek van inkomensgrenzen overnemen zoals die in de Meedoenbijdrage gelden.
Die was/is er al op gebaseerd om een eenvoudige uitvoering mogelijk te maken. De aanpassing betreft dan
de beleidsregels draagkracht voor de bijzondere bijstand en de aanpassing van de regeling voor de
individuele inkomenstoeslag (de huidige Langdurigheidstoeslag). Daarmee hanteren we dan één systeem
voor alle minimaregelingen.
Voor de inkomensgrenzen nemen we dan de bedragen voor een gezin en alleenstaande volgens drie
categorieën: jonger dan 21, tussen 21 en AOW-leeftijd en AOW-leeftijd en hoger. De beoordeling is dan: wat
is de leeftijd, indien meer dan één persoon op het adres is er sprake van huwelijk/samenwoning. Is dat niet
het geval dan is men alleenstaande. De grenzen op basis van de huidige bedragen staan in onderstaande
tabel.
Inkomensgrenzen
Situatie
Alleenstaande
Gezin
Gezin, <21+>21
< 21
Norm
234,88
469.76
914,63
> 20-AOW
> AOW
120% Norm
120% Norm
120%
281,86
951,65 1.141,98
1044,01
1252,81
563,71
1359,49
1631,39
1437,02
1724,42
1097,56
5.4
De wijzigingen
We kennen in Eindhoven vier regelingen voor de (overige) minima. In onderstaand schema staan de
wijzigingen per regeling beknopt weergegeven.
Tabel 4: overzicht wijzigingen per regelingen
Regeling
Wijziging
Meedoenbijdrage
- aanpassing begripsomschrijvingen in diverse artikelen: WWB vervangen
door Participatiewet;
- verwijzing naar de artikelen 20 t/m 22 van de Participatiewet, daarmee
toepassing kostendelersnorm uitsluiten.
Bijzondere bijstand
Toepassing kostendelersnorm uitsluiten, behalve waar de bijzondere
bijstand het karakter heeft van een periodieke aanvulling op het inkomen
voor levensonderhoud .
Collectieve Zorgverzekering
Is onderdeel van de bijzondere bijstand, geen separate aanpassingen
nodig.
Langdurigheidstoeslag
Onder het begrip toepasselijke bijstandsnorm wordt de toepassing van de
Individuele Inkomenstoeslag
kostendelersnorm uitgesloten.
5.5
Financieel
Voor de Meedoenbijdrage maakt het geen verschil, daar blijft de systematiek identiek. Voor de overige drie
minimaregelingen betekent het voor mensen die voorheen door de toepassing van de toeslagen en
verlagingen verordening buiten de boot vielen nu mogelijk wel recht krijgen. Daarmee wordt de doelgroep
iets ruimer. We hebben hierover geen data/ervaringsgegevens maar schatten in dat effect betrekkelijk gering
is. Immers het grootste deel van de minimapopulatie heeft een inkomen op bijstandniveau of net iets
daarboven. Het ministerie van SZW heeft in de toelichting op het wetsvoorstel voor de Kostendelersnorm
aangegeven dat ingeschat wordt dat zo’n 10% van de minimapopulatie te maken krijgt met de
kostendelersnorm. Voor de overige minima zal dit niet afwijken. Voor wat betreft het effect van de nieuwe
11
systematiek gaat het om degenen met een laag inkomen die door toepassing van de verordening toeslagen
en verlagingen op een theoretische bijstandsnorm uitkomen die na vermenigvuldiging met 1,2 (120%) hoger
is dan het feitelijke inkomen. Een voorbeeld van een meerderjarige die bij zijn moeder inwoont om de
verschillen tussen 2014 en 2015 aan te geven. Er zijn nog veel meer situaties mogelijk waarbij de verschillen
telkens anders zijn.
Verschil 2014-2015 voor alleenstaande m.b.t. kostendelersnorm
Normopbouw %
Bedrag
120% grens
Huidig Norm+Toeslag 64
€ 870,08
€ 1.044,97
Nieuw KD-norm
50
€ 679,75
€ 815,70
Geen KD
70
€ 951,65
€ 1.141,98
Stel dat de meerderjarige een inkomen heeft tussen € 1.044,97 en € 1.141,98 dan bestaat er in 2014 geen
recht op een minimaregeling en in 2015 wel. We hebben geen gegevens over aantallen mensen die voor al
de verschillende situaties een inkomen hebben dat ligt tussen de huidige 120% grens en die voor 2015 en
voldoen aan de criteria voor de verschillende regelingen en daarop aanspraak (gaan) maken en een
huishouding vormen met twee of meer personen zoals bedoeld voor de kostendelersnorm. We weten wel dat
naarmate het inkomen hoger wordt het beroep op regelingen minder. Gelet op al die factoren gaan we uit
van een mogelijke stijging van 1% van de overige minimagroep. Onderstaand een berekening per regeling.
Toename kosten door nieuwe systematiek
Regeling Overige minima Toename
LDT
484
1%
CZG
3040
1%
Bijz. bijstand
800
1%
Totaal
Gem. bedrag/kosten
€ 535,30
€ 96,00
€ 699,30
Totaal
€ 2.590,852
€ 2.918,4
€ 5. 594,42
€ 11.103,67
We zien dat de kosten met zo’n € 11.000,- toenemen. Stel dat de toename 5 x zo groot is dan is dat zijn de
kosten (€ 55.000,-) nog steeds betrekkelijk gering als we dat afzetten tegen de begroting (0,11% resp. 0,55%).
Daarbij moeten we ook betrekken dat we op deze wijze geen extra uitvoeringslasten hebben omdat we de
situatie m.b.t. de toepassing van de kostendelersnorm niet hoeven onderzoeken. De keuze voor deze
oplossing veroorzaakt geen substantiële stijging van de kosten.
5.6
Resultaat
De keuzes zoals hierboven beschreven leveren het volgende op:
- Inzichtelijker en duidelijker voor de burgers omdat we de inkomensgrenzen duidelijker kunnen
communiceren, het bevordert een beter gebruik;
- Voor instanties en uitvoerders (ook de WIJ-generalist) makkelijker te beoordelen of iemand al dan
niet recht op een regeling heeft;
- We voorkomen dat mensen in 2015 meerdere regelingen (stapeling) kwijtraken zonder dat hun
inkomen wijzigt;
- Harmonisatie, we kennen één systeem om de draagkracht/inkomensgrens te bepalen;
- Een eenduidige en eenvoudige toepassing voorkomt extra uitvoeringslasten;
- Er wordt uitvoering gegeven aan het Coalitieakkoord: “aandacht voor onbedoelde effecten van de
invoering van de kostendelersnorm”.
12
6. Jeugdregelingen
6.1
Inleiding
De afgelopen jaren is er in toenemende mate aandacht gevraagd voor armoede onder kinderen. In een brief
van de staatssecretaris d.d. 3 juli 2013 vraagt ze extra aandacht voor armoede onder kinderen en
vroegsignalering van schulden. Daarbij wordt verwezen naar een advies van de Kinderombudsman aan de
gemeenten om een kindpakket samen te stellen waarvan de onderdelen rechtstreeks ten goede komen aan
de kinderen zelf. Verder staat in de brief aangegeven wat bedoeld wordt met intensivering van het beleid.
In 2013 werd door het Rijk een begin gemaakt met extra geld voor gemeenten, zo’n 20 miljoen. Een deel daar
van ging naar Vereniging Leergeld Nederland. In de commissie M&C van 24 september 2013 zijn er door de
PVDA vragen gesteld over dit onderwerp, met name of dit aanleiding is tot beleidsintensivering. Wethouder
Scholten heeft aangegeven dat Eindhoven al behoorlijk wat mogelijkheden heeft voor gezinnen met
kinderen en dat er geen aanleiding is om voor het jaar 2013 al met nieuwe maatregelen te komen. In het
Regeerakkoord zijn extra middelen voor armoedebeleid vrijgemaakt € 80 miljoen voor 2014 en € 100 miljoen
vanaf 2015, structureel. Het grootste gedeelte van deze middelen is voor gemeenten bestemd. Deze extra
middelen worden ook wel de Klijnsma-middelen genoemd. In Eindhoven zijn deze opgenomen in de
begroting voor het armoedebeleid waarmee de begroting sluitend werd gemaakt. Voor 2104 bedroeg de
toevoeging 1,272 mln en 2015 en volgende jaren 1,5895 mln.
Zowel de Staatssecretaris als de Kinderombudsman roepen gemeenten op om meer aandacht aan kinderen
in armoede te besteden. Ook in het Coalitieakkoord worden kinderen expliciet benoemd als groep die
aandacht nodig heeft in het kader van het armoedebeleid. Hieronder geven we een overzicht in datgene wat
al gerealiseerd is en gaan vervolgens in op de samenwerking in de gemeente tussen diverse partijen die zich
richten op gezinnen met kinderen.
6.2
Huidige regelingen/voorzieningen voor (gezinnen met) kinderen
We kennen de Meedoenbijdrage, gratis sporten, gratis openbaar vervoer en zwemdiploma-A, korting
bibliotheekpas, als gemeentelijke regelingen/ondersteuning. Een breed pallet van ondersteuning waarmee
er in Eindhoven ook sprake is van een kindpakket zoals aanbevolen door de Kinderombudsman. De
doelgroep is 120% van het sociaal minimum.
De Meedoenbijdrage kent tegemoetkomingen voor participatie van kinderen. Onderstaand de bedragen per
kind per gezin:
- 0 tot 4 jaar:
€ 186,-;
- 4 tot 12 jaar:
€ 254,-;
- 12 tot18 jaar:
€ 483,-:
Verder subsidiëren we het Jeugdcultuurfonds (JCF), het Jeugdsportfonds (JSF) en de Stichting Leergeld
Eindhoven (SLE). De subsidiebedragen:
Overzicht subsidies
2014 (verstrekt)
JSF
101.000,- (50.000,- eenmalig)
JCF
51.000,SLE
32.000,Totaal
184.000,-
2015
51.000,51.000,32.000,134.000,-
13
2016
51.000
51.000,32.000,134.000,-
2017
51.000,51.000,32.000,134.000,-
6.3
Nibud-onderzoek
In het Nibud-onderzoek zijn er vier huishoudtypen onderzocht waarbij kinderen deel uit maken van dat
gezin. In onderstaande tabel staan de uitkomsten. Voor de verschillende situaties waarin er kinderen zijn
staan er bij de verschillende inkomenshoogten de bedragen die beschikbaar zijn na aftrek basisuitgaven en
restuitgaven. Opgemerkt wordt dat het hier gaat om een theoretische benadering van een aantal
huishoudtypen, het geeft daar mee een beeld. Er zijn natuurlijk nog veel meer situaties te bedenken en de
uitkomsten staan los van de feitelijke situatie. Daar kunnen omstandigheden als schulden, onvoorziene
uitgaven etc. behoorlijk van invloed zijn.
Voorbeeldsituaties met kinderen en besteedbaar inkomen
Inkomen
100%
Basis
Rest
Alleenstaande Ouder (kinderen 3 en 5)
255
132
Alleenstaande Ouder (kinderen 16 en 22)
519
390
Echtpaar (kinderen 3 en 5)
70
-89
Echtpaar (kinderen 16 en 22)
359
193
Basis
274
614
138
498
110%
Rest
81
414
-87
261
Basis
368
697
203
427
120%
Rest
174
473
-28
190
In drie van de vier situaties zien we een positieve uitkomst, alleen bij het echtpaar met kinderen van 3 en 5 is
er bij het restpakket een negatieve uitkomst. Dat speelt ook op landelijk niveau, dat heeft het Nibud al eerder
dit jaar vastgesteld.
6.4
Samenwerking
Met de drie stichtingen, het JCF, JSF en het SLE, vinden als (gedeeltelijk) gesubsidieerde instellingen geregeld
gesprekken plaats. In 2014 heeft dit er toe geleid om te komen tot een meer en intensievere samenwerking
met de gemeente en WIJEindhoven. De drie stichtingen hebben als basis hiervoor de nota “Meedoen
mogelijk maken” geschreven. Deze is bijgevoegd. De lijn en richting van de nota kunnen we onderschrijven.
We willen bevorderen dat de fondsen met WIJEindhoven en andere organisaties in de stad in toenemende
mate met elkaar gaan samenwerken om de armoede te bestrijden. In dat verband zijn al stappen gezet.
Overigens werken de fondsen onderling ook al intensief samen. We willen bereiken dat gezinnen niet alleen
geholpen worden met de ondersteuning van het kind maar dat ook signalering van problemen plaatsvindt
en dat mensen geholpen worden om hun situatie te verbeteren. We willen naar een integrale aanpak zoals
ook is voorgesteld in de hierboven aangehaalde nota. Andersom kan bijvoorbeeld de WIJ-generalist in
voorkomende situaties de hulp van een van de fondsen inroepen.
In de nota wordt ook aandacht gevraagd voor het zwemonderricht. Voor ons aanleiding om met de afdeling
Sport en het SLE in gesprek te gaan om te kijken of de huidige mogelijkheden voldoende toereikend zijn of
dat we aanpassingen moeten doorvoeren.
6.5
Beroep op fondsen en Meedoenbijdrage
Uit de nota blijkt dat het beroep op de fondsen ieder jaar groeit, er is een toename van 2195 naar 3004
gehonoreerde aanvragen in vier jaar tijd. De fondsen voorzien een verdere groei van 5 tot 10% per jaar. Zij
hebben ook vastgesteld dat zo’n 85% van de kinderen die geholpen worden ook gebruik maken van de
Meedoenbijdrage. Daarbij stellen zij vast dat die bedragen niet alle gevallen voldoende zijn om de kosten te
dekken en dat niet altijd het geld voor de Meedoenbijdrage voor het kind wordt benut. We zijn met de
fondsen in gesprek om de uitvoering van de Meedoenbijdrage en de fondsen beter op elkaar af te stemmen.
Enerzijds door voorlichting in de correspondentie en anderzijds in die gevallen waarin geconstateerd wordt
dat extra ondersteuning door een fonds nodig is omdat de Meedoenbijdrage niet juist is besteed. In die
14
laatste situatie kijken we naar omstandigheden en oplossingen die daarvoor nodig zijn. Hier werken de
fondsen samen met WIJEindhoven.
6.6
Subsidie
De Fondsen vragen een structurele ophoging van de subsidie. We hebben nu € 134.000,- op de begroting
staan. Zij willen naar een bedrag van € 307.625,- in 2019. Daarin willen ze dat de subsidie is gebaseerd op
50% van de gehonoreerde aanvragen en dat er een substantieel bedrag van € 70.000,- beschikbaar is voor de
backoffice.
Wij verwachten de komende jaren ook nog een verdere groei m.b.t. het beroep op de fondsen. Niet alleen
vanwege de crisis/conjuncturele situatie maar ook vanuit de beweging WIJEindhoven. We willen de subsidie
daarin mee laten groeien met als uitgangspunt de subsidie voor 2014. Verder willen het zo inrichten dat we
één subsidiebedrag op de begroting hebben voor de drie fondsen. Daarbij krijgen ze ook de mogelijkheid om
elkaar te steunen, dat gebeurt nu ook al. Het is wel van belang dat de drie fondsen hun eigen entiteit
behouden vanwege hun relatie met de landelijke fondsen en donateurs. Ook gaan we er van uit dat de
fondsen zich maximaal blijven inspannen om eigen donaties te vergaren. We willen echter geen openeinde
regeling maar een groei op basis van een te verwachte stijging. We gaan daarbij uit van 10% voor 2015 en
2016 en dan van 5% voor 2017 en 2018. De subsidie voor de komende jaren zou er dan als volgt uit zien.
Subsidie jeugdregelingen op basis van verwachte groei
2014
2015 (+10%)
Huidige Begroting
134.000,134.000,Structureel toe te voegen
50.000,50.000,Totaal
184.000,184.000,Stijging %
N.v.t.
18.400,Uitgave
184.000,202.400,Te dekken
N.v.t.
68.400,-
2016 (+10%)
134.000,50.000,184.000,20.240
222.640
88.640
2017 (+5%)
134.000,50.000,184.000,11.132,233.772
99.772,-
2018 (+5%)
134.000,50.000,184.000,11.689,245.461,111.461,-
Voor wat betreft de dekking hebben wij nog geen concrete voorstellen, we zullen de mogelijkheden hiervoor
nog moeten onderzoeken.
7. Studietoeslag
Op basis van een amendement is in de Participatiewet een artikel toegevoegd, om jongeren met een
arbeidsbeperking die studeren, extra ondersteuning te geven. Iets dergelijks is ook in de huidige Wajong
opgenomen.
Wajong
In de Wajong (instroom vanaf 2010) is sprake van een studieregeling. Deze blijft bestaan voor het zittend
bestand van de Wajong. De jongehandicapte krijgt naast studiefinanciering op basis van de Wajong een
(extra) inkomen van 25% van het minimumloon. Daarnaast mag 25% van het minimumloon bijverdiend
worden zonder gevolgen voor de Wajong-regeling.
Participatiewet
Aan jongeren met arbeidsvermogen die na 1 januari 2015 onder de Participatiewet vallen, kan de gemeente
ook een studietoeslag verstrekken. De gemeente is hiertoe echter niet verplicht. Indien de gemeente wel
gebruik wil maken van deze bevoegdheid dan zal zij in elk geval de hoogte en frequentie van de
studietoeslag in een verordening moeten vastleggen. Er is in de wet een artikel 36b ingevoegd: de
individuele studietoeslag als onderdeel van de bijzondere bijstand.
15
Die studietoeslag is bedoeld voor mensen:
■ die recht hebben op studiefinanciering of op een tegemoetkoming op grond van de Wet
Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) en
■ minimaal 18 jaar oud zijn en
■ geen vermogen hebben en met voltijdse arbeid niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te
verdienen.
Voor deze regeling wordt in 2015 landelijk 6 miljoen euro beschikbaar gesteld, oplopend tot 35 miljoen euro
structureel.
Wij willen de mogelijkheid om deze jonggehandicapten een studietoelage te verlenen benutten. De concrete
invulling daarvan moet in een verordening plaatsvinden. Dit vindt in Eindhoven plaats in de verordening
Sociaal Domein. Het onderdeel studietoelage is daar onderdeel van. De verordening wordt langs een
separaat traject aan de gemeenteraad voorgelegd.
8. Bewindvoering
8.1
Inleiding
De bijzondere bijstand vergoedt kosten voor bewindvoering indien de persoon over onvoldoende
draagkracht beschikt. In veel gevallen is dat het geval. De afgelopen jaren zijn de uitgaven daarvoor flink
gestegen. Dit is een landelijke trend. Ook in het Coalitieakkoord is in dit verband een passage opgenomen:
“we zetten een beweging in naar meer budgetbegeleiding in plaats van bewindvoering. Een voorinvestering
in budgetbegeleiding leidt tot lagere kosten voor bewindvoering op termijn”.
8.2
De bijzondere bijstand
De kantonrechter kan bewind instellen over één of meerdere goederen die iemand toebehoren of zullen
toebehoren als de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke
belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van (artikel 1:431 lid 1 BW):
a.
b.
zijn lichamelijke of geestelijke toestand; of
verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Bij het instellen van bewindvoering wijst de kantonrechter een bewindvoerder aan. De daaruit
voortkomende kosten moeten door de gemeente vergoed worden indien er onvoldoende draagkracht is.
Vaak is dat het geval.
8.3
Ontwikkeling kosten
De kosten voor bijzondere bijstand voor bewindvoering zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Onderstaande
tabel geeft hier inzicht in.
Ontwikkeling kosten bewindvoering
Periode
Kosten
2011
€ 927.000,2012
€ 1.257.000,2013
€ 1.667.000,2014, tot 1 juni
€ 804.000,-
Stijging t.o.v. voorgaande jaar
€ 330.000,- (36%)
€ 410.000,- (33%)
16
In de periode 2011 t/m 2013 zien we een flinke groei van 36 en 33% groei. Als we de cijfers over de eerste vijf
maanden van 2014 extrapoleren dan zouden we op 1,9 mln uitkomen. Nog steeds een stijging maar die vlakt
wel af, die komt op 24% uit.
8.4
Landelijke ontwikkelingen
Zoals al aangegeven zijn de stijgende kosten een landelijke trend. Reden voor Staatsecretaris Klijnsma en
Staatssecretaris Teeven om een onderzoek in te stellen naar de kwantitatieve ontwikkelingen
beschermingsbewind. Eindhoven heeft daaraan deelgenomen. Dit onderzoek is door Stimulansz uitgevoerd.
De Tweede Kamer is per brief (1 juli 2014) over de uitkomsten geïnformeerd. Over de periode 2010 t/m 2013
zijn de kosten met 66% gestegen. Over de periode 2011-2013 is het gemiddeld aantal huishoudens met
bijzondere bijstand voor beschermingsbewind gestegen van 0,5% naar 1,1%. Oorzaken die genoemd werden
in het onderzoek zijn: economische crisis, de vergrijzing, de stijgende schuldenproblematiek, de toenemende
complexiteit van de samenleving, de strengere selectie aan de poort bij de gemeentelijke
schuldhulpverlening en actieve doorverwijzing naar beschermingsbewind door ketenpartners. Ook leert het
onderzoek dat verschillende betrokken partijen in beperkte mate contact hebben. Betere samenwerking en
afstemming is wenselijk. Daarbij is maatwerk uitgangspunt. Dat laatste vraagt om meer inzicht in de groep.
Wie komt in aanmerking en wat zijn de redenen voor onder bewindstelling om zo meer zicht te krijgen op de
ondersteuningsbehoefte van de doelgroep. Zo kan voor zover beschermingsbewind niet de meest passende
maatregel is gekeken worden naar alternatieven. Het onderzoek voorziet niet in de beantwoording van die
laatste vragen. Daar is vervolgonderzoek naar nodig dat in de tweede helft van 2014 start. Verder worden
nog andere vervolgstappen gezet zoals:
- het organiseren van een bijeenkomst voor brancheorganisaties;
- gemeenten voor te lichten over mogelijkheden zoals contact met lokale rechtbanken en
praktijkvoorbeelden;
- het bevorderen van registratie van gegevens op centraal en decentraal niveau;
- een vervolgmeting van de ontwikkelingen van zowel kosten als onder bewindgestelden.
Het onderzoek leidt er naar verwachting niet toe dat op korte termijn beleid of regelgeving wordt aangepast.
Ook mag niet verwacht worden dat de kosten voor bewindvoering snel gaan dalen n.a.v. dit onderzoek,
wellicht dat het vervolgonderzoek of de vervolgstappen meer gaan opleveren.
8.5
Lokaal
De kosten voor bewindvoering hebben in de meeste gevallen een relatie met de schuldenproblematiek. In
Eindhoven zijn we bezig om langs de lijn van WIJEindhoven de schulden eerder en beter in beeld te brengen
en acties in gang te zetten. Dit proces is ontwikkeling. De uitvraag bij de schulddienstverlening wordt
overgeheveld naar de WIJ-generalist. Daarnaast hebben we het instrument budgetbeheer. Dat is de
afgelopen jaren afgebouwd. In het licht van de interventie van de WIJ-generalist willen we bezien of we de
functie van budgetbeheer kunnen benutten en of we de omgeving kunnen inschakelen en zo meer maatwerk
te leveren.
9. Financieel Kader
Vanuit het Regeerakkoord zijn er extra middelen beschikbaar gekomen voor armoedebeleid, de z.g.
Kleinsma-gelden. In 2014 is dit een bedrag van € 1.042.457,- en 2015 en volgende jaren € 1.340.302
structureel. Deze bedragen zijn verwerkt in de meerjarenbegroting armoedebeleid. Dit om de stijging van de
lopende uitgaven op te vangen. Voor 2014 verwachten we desondanks een tekort van zo’n 8 ton. Dit willen
we grotendeels oplossen met de reservering uit het jaarresultaat 2013 en met een verwacht overschot uit de
eenmalige koopkrachttoeslag. In de bijlage van het Coalitieakkoord, het financieel meerjarenbeeld, is een
bezuinigingstaakstelling opgenomen die verder uitgewerkt is in een scala van maatregelen. Per onderdeel
17
staan bedragen genoemd die veranderingen zijn ten opzichte van de huidige begroting. Zo ook op het
onderdeel armoede. Vanaf 2015 wordt daar 2,9 mln op de begrote bedragen in mindering gebracht. Daar
staat tegenover dat de reservering voor het Sociaal Domein, 2,5 mln met ingang van 2015 komt te vervallen.
De afgelopen jaren is het beroep op regelingen uit het armoedebeleid toegenomen. Dit is toe te schrijven
aan een aantal oorzaken: de economische crisis, een beter gebruik en uitbreiding van de doelgroep tot 120%
van het sociaal minimum. Hierdoor zien we in 2014 een tekort op de begrote middelen. We verwachten op
korte termijn geen afname waardoor we ook in 2015 een tekort verwachten in de orde van grootte van 2014.
Hierbij is rekening gehouden met de correctie van 2,9 mln. Hiervoor dient nog een oplossing te worden
gevonden. Voor het onderdeel Chronisch Zieken en Gehandicapten ontvangen we in 2014 € 654.000,- en de
volgende jaren zo’n 3 mln per jaar. We weten nog niet welke uitgaven hier tegenover komen te staan omdat
we nog moeten vaststellen welke beleidsmaatregelen we gaan nemen.
18