aanleg-en-beheersmethoden-van

Download Report

Transcript aanleg-en-beheersmethoden-van

r
•
*
• * *
rijksdienst voor de ijsseimeerpolders
ministerie van verkeer en waterstaat
BIB
R1JKSC
M886L.MC
e-K
OOR OB
. -RS
werkdocument
i
Aanleg- en beheersmethoden van
rietoevers
door
ir.
J.T.M.
Sessink
1983-245 Abw
r
^5
3540
155
Ii 1
1 l/l35135Vo
ft
postbus 600
8200 AP lelystad
smedinghuis
zuiderwagenplein 2
tel. (03200) 99111
telex 40115
INHOUD
biz.
1. INLEIDING
5
2. AANLEG VAN RIET EN KOSTEN
6
3. BEHEER VAN RIET
8
4. ANDERE PLANTESOORTEN,
9
5. GLOBAAL ADVIES VOOR EEN AANLEGMETHODE T.B.V. DE
NOORDERPLASSEN
10
b. LITERATUUR
14
BIJLAGE: PLANTEN VAN RIET DOOR MIDDEL VAN STEKKEN
3827/12.10.1983/hk
19.12.83.mz
1. INLEIDING
Ten behoeve van de Werkgroep Oeverbescherming is dit overzicht geschreven. Als basis is bestaande en ter beschikking zijnde literatuur genomen,
alsmede telefonische navraag bij instanties, die recent riet hebben toegepast bij oeverbeschermingsconstructies (Waterschap "Het Lange Rond"
met projekt aan het Alkmaardermeer). Een L.H.-doctoraal verslag over
rietbeheer is in voorbereiding (M. Ross).
Het literatuuronderzoek richt zich slechts op riet. Andprp plantesoorten
zijn buiten beschouwing gelaten, hoewel deze toegepast zouden kunnen
worden.
2. AANLEG VAN RIET EN KOSTEN
Bij de R.IJ.P. is er veel kennis over en ervaring met riet. Dat betreft
echter voornamelijk de inzaai van niet bij het droogvallen van de polder, het beheer van riet in natuurgebieden en het bestrijden van riet
tijdens de ontginningslandbouw. Bij dit laatste bleken de knoppen van
80 cm diepte voorkomende wortelstokken bij beschadiging van de wortelstok nog uit te lopen. De wortelstokken bleven blijkbaar jarenlang vitaal zonder bovengrondse delen te vormen. De R.IJ.P. heeft geen ervaringen met riet als oeverbescherming. Wat we daarvan weten berust op literatuuronderzoek en mondelinge mededelingen van vooral waterschappen.
Van riet op oevers zijn de volgende aanlegmethoden bekend:
1. Het planten van levenskrachtige wortelstokken met eenjarige spruiten
en een kort stuk Stengel. Aantal 10-12 stuks/m2.
2. Stekken: jonge 40 cm lange halmen evt. met enkele wortels. Onder water afsnijden in mei en de stekken schuin in de richting van de oever
inplanten in groepjes van 2 5 3 stuks, Aantal 4-9 groepjes/m2.
3« Rietzoden: gestoken zoden van ca. 20x20x25 cm, bestaande uit wortelstokken, netjes inplanten met ca. 4 stuks/m2.
4. Baggerspecie met rietrhizomen willekeurig in een matig dikke laag uitstorten.
5. Het aanplanten van, in bakken uit zaad gekweekte rietplanten in een
dichtheid van ca. 5 stuks/m2 met een leeftijd van 6-8 weken.
6. Rietzaad ter plaatse zaaien.
De methoden 1 t/m 5 hebben het bezwaar dat het verzamelen van voldoende
materiaal moeilijk en vrij kostbaar is. Het transport is duur (volumineus en zwaar materiaal). Met het verzamelen kunnen ongewenste kruiden
meegenomen worden.
Methode 6 kent een geringe slagingskans, omdat aan de kiemings- en
groeivoorwaarden van rietzaad en jonge plantjes vrijwel niet voldaan kan
worden.
Swart (1981) komt bij zijn kostenberekening voor rietstekken of rietwortelstokken op / 4,-/m2. Wortelstokken zijn in maart/april, wortelstok
met spruit in mei/juni voldoende voorhanden.
De winning van de stekken moet volgens Bittman (1965) geschieden in de
periode 1 mei tot 15 juni, waarbij men slechts jonge bladarme sterke
halmen aan de landzijde (boven de waterlijn) steekt. Dat steken gebeurt
dan in de bodem. Bij het transport dient men uitdrogen van het stekmateriaal te voorkomen.
Het gebruik van rietzaden of zgn. kluitaanplant is mogelijk, maar de
kans op beschadigingen van de jonge halmtoppen is groot. De kluit heeft
een doorsnede van maximaal 30 cm en deze moet iets onder het gemiddeld
zomerpeil in het talud aangebracht worden. De maximale afstand tussen
kluiten is 50 cm (minimaal 4 stuks/m2). De planttijd is vanaf begin maart
tot half april.
Van methode 4 is weinig bekend.
In Bernisse koos men voor de eigen kweek van rietplanten in potjes. In
totaal 150.000 planten in 2 jaar tijd voor 31.000 m2.
De rietplantjes gekweekt in potjes worden na 6-8 weken afgehard. De keus
van goed zaad heeft men zelf in de hand. Gelet dient te worden o.a. op
de stengeldikte en stengellengte van het moedermateriaal (middeldik en
middellang gaf het beste resultaat in Bernisse). Oevers met drassige of
plasvormige plasbermen minimaal met 4 plantjes/m2 inplanten. Het zaad
kan het beste uit verschillende streken gewonnen worden. De kiemkracht
wisselt dan. Tijdelijke droogstand is gunstig voor de groei van de wortels. Een droogstaande plasberm wordt door recreanten sneller doorlopen
(mededeling Waterschap 't Lange Rond). Voor de juiste opkweekmethode verwi jzen we naar Tutein Nolthenius en Vroom (1979). De kosten kwamen globaal op / 4,-/m2.
Volgens Hagemeijer en Sessink (1982) is voor de vestiging van jonge kiemplanten een waterig voedselrijk milieu gewenst tot ca. 20 cm diep. Bij
planten op een gemiddelde waterdiepte van ca. 10 cm, mag de variatie in
de waterspiegel 20 cm boven of 20 cm onder het maaiveld zijn. In het najaarsseizoen mag dit laatste gedurende 14 dagen, maar in het voorjaarsseizoen mag de kiemplant niet langer dan een week droogstaan. In het
tweede groeiseizoen is de waterstandsfluctuatie van minder belang. Deze
mag dan varieren van 2.0 m boven tot 0.5 m onder het maaiveld. (Koridon,
1973). De plant kan zich vegetatief uitbreiden van de oeverrand tot in
het diepere water (ca. 60 cm). De oever mag dan niet te steil zijn.
3. BEHEER VAN RIET
De aanplant dient de eerste jaren beschermd te worden tegen golfaanval.
Men moet niet te lichtzinnig reageren met "het zal wel lukken". Uit literatuur blijkt menige frustratie in die zin. De aanplant aan het Alkmaardermeer blijkt ondanks een lichte bescherming achter die bescherming
over een breedte van 2-3 meter geen stand te houden. Hergroei vindt
langzaam aan plaats vanuit de ondiepe oeverstrook langs het talud (mondelinge mededeling Hr. Baart, 1983).
Indien het riet geschikt moet zijn voor de verkoop worden hogere eisen
aan de kwaliteit gesteld. Er mag geen (on)kruid in voorkomen. De afnemer eist meestal een bepaalde dikteklasse voor de Stengels. De diameter
van de stengelbasis blijft gedurende de levensduur van ca. 7 maanden gelijk. De lengte, groeisnelheid en aantal bladeren van de rietplant is
gecorreleerd met de diameter. Een goed beheerder kan dus aan de groeipunt de kwalitatieve mogelijkheden van het riet bepalen aan het begin
van het groeiseizoen.
Beschadigingen kunnen het gevolg zijn van te laat in het voorjaar branden, nachtvorst, insekten en veevraat. Afval, betreding e.d. zijn mechanische effecten, die schade veroorzaken.
Als bij beschadiging van de Stengel de groeipunt wordt gedood, wordt
zijn rol door nieuwe knoppen overgenomen. De vervangende Stengels zijn
steeds dunner en groter in aantal. Bij een beschadiging vroeg in het
voorjaar ontstaan nieuwe Stengels op het rhizoom. Bij hoge stengeldichtheden is er duidelijk een lagere biomassaontwikkeling (gemiddeld plantgewicht), dus een negatief verband. In de loop van het seizoen treedt er
een zelfdunning bij riet op. Als de planten een bepaalde grootte hebben
bereikt, vermindert de dichtheid door het afsterven van de kleinste
planten. De grotere planten blijven dan doorgroeien. De totale biomassa
per oppervlakte eenheid neemt toe. De concurrentie om licht is de bepalende factor. Bij een hoog voedingsniveau van de bodem blijven er minder
planten over met samen een grotere biomassa (Mook, 1982). Riet met veel
blad en een hoge stengeldichtheid heeft een grotere concurrentiekracht
tegenover andere plantesoorten.
Als het beheer op riet is ingesteld worden andere plantesoorten vaak als
"onkruid" beschouwd. Dit betekent dat het beheer gericht is op de vorming van veel blad en een hoge stengeldichtheid.
Ook blijkt een verlaagde opbrengst in de zomer door te werken in de
conditie van de wortelstokken in de erop volgende herfst. In het volgende voorjaar zijn de Stengels dunner, maar is de dichtheid groter en de
groei is slechter (Mook, 1983).
Wat de insekten betreft tast de rietstengelboorder niet de wortels aan
en is daardoor minder van invloed op de hergroeimogelijkheden in het
volgende jaar. Aantasting door de rietstengelboorder stimuleert de rietplant tot een hogere stengeldichtheid. De rietwortelboorder tast echter
de wortels van de rietplant aan en kan daarbij de plant doden. Andere
plantesoorten krijgen dan een kans. De rietwortelboorder leeft vooral in
riet, dat vrij droog staat, dus op het talud groeit. Branden of maaien
als beheersmaatregelen worden beschreven in Hagemeijer en Sessink
(1982).
De rietkraag aan de Pishoek in de Wieringermeer (Sessink en Hagemeijer,
1982) vertoonde een variabele kwaliteit van het riet vanaf het water tot
op de droge oever. In de eerste 2 meter rietkraag vanaf het water was de
stengeldichtheid 150-200/m2 en de gemiddelde stengeldikte 5 a 6 mm.
4. ANDERE PLANTESOORTEN
De groeimogelijkheden van andere plantesoorten dan riet in afhankelijkheid van de waterdiepte is weergegeven in tabel 1. De fonteinkruidzone
bevindt zich daar, waar de oever voortdurend met water bedekt blijft.
De rietzone daar, waar de oever minstens een half jaar lang onder water
staat. De zachthoutzone bevindt zich in de oeverzone, die slechts enige
weken buiten het groeiseizoen onder water staat. De hardhoutzone verdraagt slechts enkele dagen of uren een overstroming. Figuur 1 toont
een uiL u_Luuiuugpunl gezien ideaai oevertype met mogelijkheden voor
verschillende plantesoorten (Hagemeijer en Sessink, 1982).
5. GLOBAAL ADVIES VOOR EEN AANLEGMETHODE T.B.V. DE NOORDERPLASSEN
Er zijn geen detail-opnamen inzake de terreinomstandigheden beschikbaar.
Derhalve is volstaan met een algemeen advies met globale criteria ter
beoordeling van het terrein om te komen tot een verantwoorde keuze van
een aanlegmethode.
Er zijn 6 aanlegmethoden genoemd en bovendien kan men besluiten plaatselijk niets te doen.
De methoden 3, 5 en 6 zijn in het geval van de Noorderplassen minder
bruikbaar. Het steken van rietzoden (methode 3) is te arbeidsintensief
en betekent ook een aanzienlijk transport van materiaal. Het kweken van
rietplanten uit zaad (methode 5) is moeilijk te organiseren en vereist
een hoge deskundigheid van de kweker. Methode 6 (het uitzaaien van rietzaad ter plaatse van de oever) is toepasbaar als gezorgd kan worden voor
een goed kiemings- en ontwikkelingsmilieu. De oever biedt met een in het
begin onzekere waterhuishouding onvoldoende garanties voor een over een
breed oppervlak aanwezig zijn van een geschikt kiemingsmilieu.
De volgende methoden blijven dan als bruikbaar over:
a. Na het vormgeven van het talud niets doen.
b. Het planten van levenskrachtige wortelstokken met spruiten en een
stuk Stengel.
c. Het steken van halmen.
d. Een laag baggerspecie met rietrhizomen aanbrengen op het talud.
Het niets doen leidt alleen tot de gewenste rietontwikkeling op plaatsen
waar voldoende (minimaal 25 stuks/m2) vitale wortelstokken aanwezig zijn
in de bovenste 40 cm van de taludbodem. Vitale wortelstokken zijn dikke
wortelstokken met minstens 2 knopen. Uit de knopen groeien nieuwe rietscheuten. De bodem dient geaereerd te zijn met het gemiddeld zomerpeil
op 30 a 40 cm beneden het maaiveld. Er zijn geen gevallen bekend van
uitgroei van wortelstokken op een onderwaterstaand terrein. De wortelstokken van andere rietkragen ontvangen zuurstof door het restant van
Stengels en stoppels in winter en voorjaar.
Het planten van levenskrachtige wortelstokken kan geschieden met horizontaal groeiende wortelstokken met minstens 2 knopen. De aanhangende
grond moet er af worden geschud. De wortelstokken zijn ongesorteerd in
een te graven greppel van 20 a 30 cm diep te leggen en deze greppels zijn
weer op te vullen met bodemmateriaal en eventueel grind. Het gemiddelde
zomerpeil dient te liggen op het niveau van de onderkant van de greppels.
De planttijd is maart/april. Deze methode is vooral geschikt voor rustig
water.
Bij het stekken van halmen zijn de halmen eenvoudig te steken(zie bijlage 1). Tijdens het transport moeten ze beschermd worden tegen uitdrogen. De halmen worden dan 10 a 20 cm diep in fijn korrelig substraat en
30 cm diep in grofkorrelig substraat geplant. Van de halmtop moeten 3 a
4 bladeren zichtbaar blijven. De waterdiepte mag 10 a 20 cm bedragen.
Bij het poten is handig gebruik te maken van een pootstok.
Een laag baggerspecie met rietrhizomen erin wordt in literatuur wel aangegeven als een aanplantmethode, maar resultaten zijn daarvan niet bekend. Mijns inziens zal deze methode het meeste succes opleveren begin
maart, als de knopen van de wortelstokken nog niet zijn uitgelopen.
10
Jonge scheuten beschadigen gemakkelijk bij het verwerken van de specie
en nieuwe uitlopers zijn zwakker door de verminderde vitaliteit van de
wortelstokken. Een ander gevaar bij het toepassen van baggerspecie is
de gemakkelijke erodeerbaarheid van de specie o.i.v. golfwerking en
waterstroming. De wortelstokken gaan drijven en verspoelen naar rustiger
water.
11
cm-WS
Nu,mr.riO.«oi odoCX
rjljmprioitia.
- WltWeiu,
pa.Uft.~V - islaj Crist' rrt. u-UMi
p
rJuyVio-r UU.eurw • t y V p U i f
Utr;c_U>Aia vulgcu-- - _ l - - ^ ^ ~ r u - l
1
Hycl'-odnc-rt-
p
r*it>r_u_ - r o u i W - -k^ctotgt p
l_a»vr^-. -tr-Sudc-a - aKAyrikrwo
L«r»ncX
rVMAor- . k l _ r , Wr_4
SpirooLela-
»°olj-jrtvao..\jj^u(r-{^rj-»
LE
P
* ' S c c r p u S laCM-4-f-- • rv\_r.T^bto
Spov—yx^iur^i -re<_x_rv\ - t^rni- <yU>uj|"fVion S
TijpUcx.
Or^gustalfoU-cx lcj_»_ Usc__„ "Priory
T^pWc
I x r X r - f o l i a c\nri_ tC^cUL-
Ali'_r>xc- p l c y n t o g o - o i q u a t x c a .
"• But_»*ri—_
Pki'a.
-•*—•—Uo>.tu3 • -I—-—h—i»». TVion
Rcu-.uriCu.Uts
Co/ie*
B,o»iS
U n g i — - • ty-cfc j y t e ^ a y PUon
r i . p a . r i a . - oejrwxu{C{C
*• P K r t - g r v i i t e s cxu ,trcxl-S - r i e t
M e n t h a , cxcv-oO-Cc- • W_krmnri.t
£_^>*>csetwvi f l i ^ u i c - t i i e -Wo\
_T__
Rurv>_x h ^ c l r t o l c L p a i ^ i A u j v i -WM5V
^gg^
pKia
R o r i p p a . cxrvipWlloicx-qd_ waterW*
Ti\i'a
—•Ijjr-griO. rv.ovx.irvicx. . | q „ ^ r t u
"PmCl
M i j O - O t i S -<—>•-pi-Coles
rYtoOXJjVgniad'-rrl'v
T r f . to_e_.e_».c->«-w-» - QfM-• l _
S(?le>i~urvi (AULC—U^ICXAOL- b i H e r ^ r t T
S t f t ^ - S
p O ^ l - t - S t r i - S - iVVrUa^CV./vcL-.>»0
felaOjOriurvi p-VipUibiurvi f p . t e r r e ' r K _cn.r_x ou^.tc_
5c»V*p-- ~ ^ f \ -
Cowfojc ve£\co.ri.&~
LytrirurVN
,
a
- — .
. - .— -
$a.lu.i,r-
hlr^__yy_.
MC
Sc-Uccu-cc-- C ^ - * ^ W W n a i i —
_
a-a-a,
povsMjsXre. iy_pr„Wft|j,i-riJ
PVvxLocriS C r - u n d i r M - x c g c - TuJ-qt»A "PU'ia.
? Lj,su~ioi>_rUO>. 'r'uJLOja/vLs - ty—o-—- •*-_^W. R
fcpiloVu/vi
h_%*u£u/ri -Hang -JtijUto&ijt, 1\
_^jne__5 p o J ^ c ^ S i ^ - r v » ^ | ( i j V & . > _ « l
.Soli*
spejz-
WiWo __*4_v
?• Vcxle-'icurvx officilnocir-s -VciWi-i ft.
_tj(_>pu_ e_tropc>.eu5-ubt^poot
Tabel 1. P l a n t e n en de w a t e r d i e p t e waarop ze voorkomen (naar Van D o n s e l a a r Ten Bokkel Huinink (1961) u i t Hagemeijer en Sessink (1982))
12
X
m
-Jf
ii
t
Figuur 1. Het ideale oevertype. Glijvlakoever
13
LITERATUUR
Hagemeijer, M.L. en J.T.M Sessink
De invloed van golfwerking op oevervegetatie. Werkdocument R.IJ.P.
1982-288 Abw, Lelystad, 1982
Mook, J.H.
Populatie-ecologisch onderzoek aan
riet (1982). Vakblad voor biologen,
62 (20) : 400-402, 1982
Swart, B.
Bijgesteld voorstel voor inrichting
en beheer van twee oevers van de centrale plas in Almere. Werkdocument
R.IJ.P., 1981-211 Abw, Lelystad 1981
Tutein Nolthenius, C. en
S.J. Vroom (1979)
Het aanleggen van rietoevers met uit
zaad gekweekte planten. Polytechnisch
tijdschrift (bouwkunde, weg- en waterbouw 34, nr. 10)
14
B i j l a g e 1: P l a n t e n van ri_et door middel van stekken
(naar Ernst Bittman - 1965)
•-*._
Planttijd
t mei
IS apnl
101
lot
IJ juni
50 juni
Winnun van stekken
..Tit! if A J* '»'• '.* •'• '•
-t-it 1
i f e t u i JVM*
«__T I
U
-'.•..
rj*d_n*ic. U«U
Kahncn
- 1 - P i n * U * d i _ M iMU-udf acme-
! ;.-V".V'-"I l
i
Cl
tot
'•^••"•-^*;"
0 . a _ — — H a r d , and— da bodca, a f i K . a a
w w i oulf
hlr_,iijk«. i « i U f K._i-<)i
n*o_i _ u tie -ittnrijxfe
'
nor.1 bo*ca d . rodem afauuuca
,*_***_?
Stapelen
,Ji>-^-~-
Alleen wanneer
h e t echt nodig i s
m_» 34 g r t n . H I W | _ _ t t r en *
«_• K * I - , ' _ - •
h*f' _ - t Hei water f »
p dr i• «-
Transport
i I
in bVtakiljCA o f « t « (•ve'Jc-ie
--fe-
me I •»>! f*f> t f *» «*!••* »i vr, cM-.uf,cn