01-Brief DS herijking krimp en

Download Report

Transcript 01-Brief DS herijking krimp en

provinsje fryslân
provincie fryslân
postbus 20120
8900 hm leeuwarden
tweebaksmarkt 52
telefoon: (058) 292 59 25
telefax: (058) 292 51 25
www.fryslan.nl
[email protected]
www.twitter.com/provfryslan
Provinciale Staten van de Provincie Fryslân
Postbus 201 20
8900 HM LEEUWARDEN
Leeuwarden, 1juli 2014
Verzonden, 02 JJL! 2014
Ons kenmerk
Afdeling
Behandeld door
Uw kenmerk
Bijlage(n)
: 01144329
: Stêd en Plattelân
: Karin Wierda 1(06) 52 45 16 92 of [email protected]
Onderwerp
: herijking krimp en anticipeergebieden
: 4
Geachte Statenleden,
Op 12juni j.l. ontvingen wij van het ministerie van BZK een gespreksnotitie over de herijking
van krimp en anticipeergebieden. Deze gespreksnotitie is als bijlage bijgevoegd. Op dit mo
ment vindt een herijking plaats van het rijksbeleid en wordt naar aanleiding van “Motie de
Vries’ en voorstellen uit de “Initiatief nota de Vries” de kwantificering om gebieden aan te wij
zen nader ingevuld. Op basis hiervan wordt een aanpassing voorgesteld van de gebiedsin
deling.
Naast de twee huidige Friese anticipeerregio’s Noordoost en Noordwest Fyslân wordt op
basis van de criteria voorgesteld om ook de regio’s de Wadden en Zuidoost aan te wijzen.
Ons is gevraagd om voor 1 juli te komen met een reactie, die is afgestemd met de betreffen
de regio’s. Op 1 juli is de reactie behandeld in onze vergadering van Gedeputeerde Staten.
Met deze brief informeren wij u.
Vergelijking prognoses
Eens per 2 a 3 jaar brengen wij als provincie een actuele Bevolkings- en huishoudensprog
nose uit. In 2013 is “Prognoase Fryslân 2013” uitgebracht. De herijking van het landelijke
beleid gaat uit van Primos cijfers in verband met gelijke behandeling van de regio’s. Ter ver
gelijking zijn de Primos prognoses naast onze provinciale cijfers gelegd. Als derde vergelij
king is de Pearl 2013-prognose van het Planbureau voor de Leefomgeving i.s.m. het CBS
weergegeven.
-1/4
Ons kenmerk: 01144329
provinsje frys1n
provincie frys1n
De 3 prognoses op een rij geeft het volgende beeld voor Fryslân voor 2040:
Prognose Fryslân 2013
Primos 2013
Pearl 2013
Inwoners
641.209
611.254
639.700
1 1
Huishoudens
299.637
288.594
304.300
Indien we de criteria van het ministerie van BZK voor de aanwijzing van gebieden zou toet
sen aan onze eigen prognose van 2013, dan zou Zuidoost geen anticipeer-status verkrijgen,
net als de regio Zuidwest.
Oost- en Weststellingwerf voldoen in onze prognose wel aan de criteria (in 2040 minstens
2,5% minder inwoners dan nu), maar voor de andere 3 gemeenten zijn de verwachtingen
positiever dan Primos.
De verwachting is dat de volgende provinciale prognose voor de gehele provincie lager uit
zal vallen dan onze prognose van 2013. Uitsplitsing per gebied laat zien dat het grootste
verschil tussen de primos en de provinciale prognoses zijn te herleiden in de regio Zuidoost.
De Primoscijfers geven een duidelijk signaal voor de ontwikkelingen in Zuidoost Fryslân.
Provinciaal beleid:
Provincie Fryslân maakt in haar beleid op het gebied van demografische ontwikkelingen
geen onderscheid in regio’s. Wij gaan uit van een proces van demografische transitie in de
gehele provincie. Op regionaal en gemeentelijk niveau komt dit nog niet altijd even pregnant
tot uiting in bevolkingskrimp op korte termijn, maar op lokaal niveau hebben eigenlijk alle
gemeenten wel te maken met dorpen die qua inwoners (en huishoudens) structureel achter
uit gaan en waar sprake is van ontgroening en vergrijzing. Dit komt mede door de kernenstructuur van Fryslan met de vele kleine kernen (veel met minder dan 500 inwoners).
Bevolkingskrimp is alleen de afname van het aantal inwoners, de vergrijzing en ontgroening
zijn demografische ontwikkelingen die vragen om een regionale aanpak. De aanpak vraagt
om regionale differentiatie en maatwerk per regio. Deze aanpak vindt grotendeels plaats via
de streekagenda’s. De gemeenten, provincie en maatschappelijke organisaties werken sa
men aan de specifieke opgave per gebied.
Hieronder treft u de reactie van ons College in antwoord op de vragen van het ministe
rie van BZK:
1. Bent u het eens met de gevolgde redeneerlijn, de analyse en de voorgestelde criteria?
Het beleid van de provincie gaat zelf niet uit van aanwijzing van gebieden. De provincie vindt
het logisch dat van Rijkswege gekwantificeerd wordt om tot een onderbouwde aanwijzing op
landelijk niveau te komen. Wij gaan ervan uit dat de genoemde parameters van bevolkings
daling en/of huishoudensdaling een goede indicatie geven voor de integrale problematiek
van demografische ontwikkelingen en dat deze criteria op landelijk niveau leiden tot de juiste
aanwijzing van gebieden.
In de toetsing van de nieuwe criteria aan de Friese gebieden wordt ons beeld bevestigt dat
Noordoost en Noordwest (exclusief Leeuwarden) de status van anticipeerregio behouden.
Voor wat betreft de Friese Waddeneilanden was het in de provinciale prognoses bekend dat
deze regio te maken heeft met een flinke demografische transitie.
Ons kenmerk: 01144329
provinsje fryslân
provincie fryslân
Voor de regio Zuidoost zijn onze cijfers positiever, de twee zuidelijke gemeenten Oost- en
Weststellingwerf hebben relatief negatieve prognoses, voor Smallingerland en Heerenveen
was nog groei verwacht. We zien de landelijke Primos cijfers als een signaal dat de trends
negatiever uitpakken dan de huidige cijfers.
II. Willen de betrokken provincies expliciet aangeven of de drie nieuwe gebieden die op
grond van het criteria van 2,5% bevolkingsdaling tot 2040 wel of niet de status van Antici
peerregio willen krijgen; Dit zijn de volgende regio’s: de Friese Waddeneilanden, Zuidoost
Fryslân en de Westhoek van West-Brabant (dit laatste als alternatief in geval wordt besloten
de (grote) regio West Brabant te splitsen)?
De regio’s die op grond van de voorgestelde criteria de status van anticipeerregio kunnen
krijgen zijn gevraagd om een reactie. Hieronder de korte samenvatting van hun reactie. In de
bijlage zijn de reacties van de regio’s Noordoost, Noordwest en de Wadden bijgevoegd
De twee anticipeerregio’s die de status behouden:
Noordoost Fryslân: De regio Noordoost Fryslân heeft een trekkersrol vervuld in de samen
werking tussen de huidige 16 anticipeerregio’s in Nederland. De anticipeerregio’s hadden
behoefte aan meer slagkracht richting Rijk en Rijksbeleid. Inmiddels is er een structuur ont
wikkeld waarbij de anticipeerregio’s elkaar treffen en twee jaarlijks overleg hebben met Minis
ter Blok. De huidige anticipeerregio’s hebben een gezamenlijk standpunt geformuleerd wat is
bijgevoegd in de bijlage. De anticipeerregio’s noemen in hun reactie dat de transitie ‘urgent”
op de agenda zou moeten komen van het Rijk en dat de definitie waaronder gebieden al dan
niet worden aangewezen niet primair de discussie is, maar het oplossen van de thematische
opgaven. Voor de regio Noordoost geldt dat de urgentie met name zit in de voorzienin
gen/sloop opgave.
Noordwest Fryslân: In Noordwest Fryslân is het beeld dat de opgave goed in kaart is ge
bracht in de Streekagenda, zij willen graag de status van anticipeerregio behouden en de
opgave in partnership met het rijk uitvoeren.
De Friese Waddeneilanden: De Friese Waddeneilanden zijn actief aan de slag met het the
ma demografie. Er is door Partoer onderzoek uitgevoerd om de specifieke opgaven per ei
land in kaart te brengen. Door de geïsoleerde ligging zijn er andere mechanismen dan op de
vaste wal. Er zal dus ook maatwerk nodig zijn om oplossingen te zoeken voor onder anderen
de woondiscussie, het in stand houden van voorzieningen en zorg. Het ambtelijk advies is
dan ook om in te stemmen met de status van anticipeerregio om gebruik te maken van de
faciliterende rol van het ministerie. Het kunnen afwijken van knellende wet- en regelgeving
zou specifieke oplossingen op de Waddeneilanden verder kunnen helpen.
Zuidoost Fryslân: Omdat de aanwijzing voor Zuidoost Fryslân een nieuw fenomeen is, is er
meer tijd nodig om te komen tot een gedragen regionaal standpunt. Afgesproken is om in
september te komen met een reactie uit de regio Zuidoost.
Provinciale reactie op de aanwijzing:
Als provincie Fryslân beschouwen we de gehele provincie als gebied wat te maken heeft met
de demografische transitie.
-3/4
Ons kenmerk: 01144329
provinsje fryslân
provincie fryslân b
1
•
r
III. Kan nog expliciet worden aangegeven op welke wijze en met welke ondersteuning het
actieve partnership tussen de anticipeerregio’s en het rijk bij voorkeur nog verder ingevuld
kan worden?
Ten eerste wordt de huidige ondersteuning vanuit het ministerie aan de beide bestaande
anticipeerregio’s positief ervaren. Graag willen we de huidige ondersteuning voortzetten.
De huidige ondersteuning houdt in dat:
er proces ondersteuning is in de regio’s;
dat er de mogelijkheid is om deel te nemen aan landelijke experimentenprogramma’s;
dat er de mogelijkheid is om af te wijken van knellende wet- en regelgeving.
-
-
-
In de afgelopen periode is nog veel tijde besteed aan onderzoek en bewustwording. Ver
wacht wordt dat de komende periode meer in het teken zal staan van de uitvoering. Er zullen
nieuwe oplossingen gezocht worden voor de opgaven.
verwacht wordt dat hierbij vaker een beroep zal worden gedaan op het afwijken van knellende Wet- en regelgeving.
De procesondersteuning verloopt in Fryslân met name via de gerelateerde opgaven in de
streekagenda. We zouden graag zien dat het Rijk in partnership participeert in deze aanpak.
Ten slotte willen we bij het Rijk het signaal afgeven dat we ons zorgen maken om de nijpen
de financiële situatie van de gemeenten in relatie tot de enorme opgaven die voortvloeien uit
de demografische transitie.
We vertrouwen erop u zo voldoende te hebben geïnformeerd.
Staten van Fryslân,
van den Berg, secretaris
-4)4
Ons kenmerk: 01144329
Netwerk Noordoost
Is twn&
Bijlage 1:
juni
De afgelopen tijd heeft Netwerk Noordoost een sterke trekkersrol gehad binnen het
Nationaal netwerk Bevolkingsdaling binnen de werkgroep anticipeerregios.
Reden voor de trekkersrol was dat, gelet op het grote regionale belang in de nationale
discussies rondom demografische ontwikkeling, bestuurlijk de behoefte bestond om meer
slagkracht te krijgen in de discussies. In dat kader wilde NO graag een bestuurlijke
kennismaking tussen de 16 regio’s om zo slagvaardiger te kunnen zijn richting het Rijk en
Rijksbeleid. De krimpregio’s hadden een dergelijk platform wel maar voor anticipeerregio’s
ontbrak dit.
Centrale insteek als reactie op het voorstel van BZK “d.d. 4juni 2014 Gespreksnotitie
Herijking Krimp-en Anticipeerregio’s”voor NOF is om niet alleen naar de “cijfers” (zie ook
weer de grote verschillen in sommige regio’s ten opzicht van prognoses 4 jaar geleden en
verschillen cijfers Rijk en Provincie) te kijken, maar vooral thematisch naar de opgave die in
de verschillende regio’s is. Elke regio binnen zijn eigen context, eigen dynamiek en fasering.
Hierbij zouden ook arbeidsmarkt en economie een issue moeten zijn. Het blijkt ook dat een
aantal regio’s veel actiever is dan anderen op dit dossier. Laat de minder actieve regio’s niet
het tempo bepalen.
NOF sluit hierbij aan bij de inhoudelijke reactie die ook vanuit het anticipeernetwerk (NNB) is
gegeven.
De “benaming” van de regio (krimp, anticipeer, transitie,..)in het kader van Rijksbeleid is
secundair. Primair gaat het om de agendering van de urgente regionale vraagstukken binnen
de diverse beleidsterreinen binnen provincie en rijk.
Wanneer we naar thematische insteek kijken die voorgesteld is (zie brief NNB) verwacht
Noordoost Fryslân onder andere primaire aansluiting bij de thema’s
“sloopfonds//financiering transitie voorzieningspreidingen plan” en “economie en
arbeidsmarkt”.
Daarnaast is de integraliteit van demografische ontwikkeling/transitie essentieel. De sociale
sector wordt in toenemende mate belangrijk, o.a. door de 3 decentralisaties.
Van belang is ook een goede provinciale afstemming. De lobby inzet van regio Noordoost
Fryslân (Friese regio’s) en provincie Fryslân op het dossier demografische ontwikkeling en
transitie dient versterkend aan elkaar te zijn.De wijze waarop de provincie omgaat met de
andere regio’s is in dit kader voor de NO lobby richting o.a. het Rijk van belang. Derhalve is
afstemming tussen regionale inzet en provinciaal beleid (vooraf) wenselijk.
Daarnaast doet de regio nogmaals de oproep om het schaarse geld wat beschikbaar is voor
de transitieopgave zoveel mogelijk ook in de regio, ten behoeve van die opgave, te
besteden. En het schaarse geld hiermee ook vooral vanuit de vraagen behoefte van de
regio’s “wegzetten”.
Om als regio’s en ministerie goed met elkaar in gesprek te zijn op dit ontwerp wordt
samenwerking met het Rijk als randvoorwaarde gezien.
Ter informatie is hierbij gevoegd de reactie van de gezamenlijke anticipeerregio’s:
Geachte heren Van Dam, Segers en mevrouw Gerbrandy,
In uw mal/bericht van 12 juni 2014 verzoekt u ons uiterlijk 1juli2014 op uw gespreksnotitie
te reageren. Op 18 juni 2014 echter heeft een overleg met een aantal bestuurders van
Anticipeerregio’s plaatsgevonden, waarvan de uitkomst heeft geleidt tot het volgende
standpunt:
u zult begrijpen dat het onmogelijk is om op zo’n korte termijn uitgebreid met al de
bestuurlijke part-ners van de 16 anticipeerregio’s over/eg te voeren. Vandaar dat wij op dit
moment volstaan met een eerste snelle reactie. Op korte termijn zul/en wij ons standpunt in
een kort koersdocument nader uit-werken en agenderen voor het overleg met minister Blok,
dat in september/ oktober 2014 is voorzien.
U vraagt of wij het eens zijn met de gevolgde redeneerlijn, de analyse en de voorgestelde
criteria.
In de notitie wordt correct opgemerkt dat de focus gedurende het verloop van het
Actieprogramma Bevolkingsdaling (2009) verruimd is van “krimp” naar “demografische
transitie”. Krimp betekent meer-voudige demografische veranderingen. Naast afname van de
bevolking en aantal huishoudens wordt in de notitie terecht gewezen op daling van het
aantal leerlingen, afname in snel tempo van de be-roepsbevolking, en forse stijging van het
aandeel 65+ers en 75+ers. De gevolgen van deze meervou-dige transitie worden zichtbaar op
het terrein van wonen, voorzieningen en economie, aldus de notitie.
Tegen deze achtergrond zou verwacht mogen worden dat bij de herijking van de criteria voor
krimp- en anticipeerregio’s aansluiting wordt gezocht bij dit meervoudige karakter van de
transitie. Tot onze teleurstelling moeten wij constateren dat dat niet het geval is. De focus
blijft vooral en primair gericht op de cijfermatige aspecten van bevolkings- en
huishoudensdaling. Wat ons betreft wordt hiermee geen recht gedaan aan de in de
gespreksnotie terecht beschreven bredere focus op krimp. Het meer-voudige karakter van de
transitie komt hierdoor onvoldoende uit de verf.
Ook op basis van eigen ervaringen van de afgelopen jaren kan zonder meer gesteld worden
dat het onderscheid op basis van cijfers en (huishoudens)prognoses voorbij gaat aan
regionale verschillen aan diversiteit en regiospecifieke kenmerken. Juist omdat regio’s sterk
van elkaar verschillen niet alleen in de mate waarin ze krimpen is maatwerk nodig.
Landelijk beleid uit Den Haag heeft immers in de regio’s verschillende effecten en kan
cum uleren in bepaalde regio’s.
-,
-
Daarom zijn wij van mening dat krimp- en anticipeerregio’s het beste gekoppeld kunnen
worden aan één of meerdere regiospecifieke thema’s en opgaven, waaraan in wisselende
allianties gewerkt kan worden. Een dergelijke thematische benadering sluit veel beter aan bij
het meervoudige karakter van de transitie. Wij zullen deze thematische benadering de
komende tijd in genoemd koersdocument samen met u uitwerken en agenderen voor het
overleg met de minister na het zomerreces.
Vanaf 2011 is een tijdelijke krimpmaatstaf in het gemeentefonds geïntroduceerd. In
aanmerking daar-voor komen de gemeenten waarvan het inwonertal in het uitkeringsjaar
meer dan 1% lager ligt dan het inwonertal zeven jaar eerder én die gelegen zijn in de
provincies Groningen, Zeeland of Limburg. Deze krimpmaatstaf loopt tot en met 2015. Begin
2015 wordt besloten over het al dan niet continueren ervan. De minister heeft een evaluatie
van de huidige maatstaf aangekondigd.
Naar onze mening zou de door ons bepleite regiospecifieke benadering in de overwegingen
betrokken moeten worden. Een thematische benadering van de opgaven en een daarop
gebaseerde clustering en samenwerkingsallianties van de anticipeerregio’s zou onzes
inziens met zich brengen dat regiospecifieke uitvoeringsprojecten in de vorm van gerichte
programma- of projectbijdragen op rjkssteun zouden moeten kunnen rekenen. Langs deze
weg zou bewerkstelligd kunnen worden dat ook deze maatstaf meer in overeenstemming
wordt gebracht met het meervoudige karakter van krimp. Met het oog daarop verzoeken wij
u ons actief te betrekken bij de komende evaluatie van de krimpmaatstaf.
—
-
U vraagt ons verder expliciet aan te geven op welke wijze en met welke ondersteuning het
actieve partnership tussen de anticipeerregio’s en het rijk bij voorkeur nog verder ingevuld
kan worden. Aller-eerst willen wij benadrukken dat de inzet van BZK in de afgelopen jaren
positief wordt gewaardeerd. Zoals hierboven in opgemerkt zullen de anticipeerregio’s de
thematische benadering de komende tijd verder uitwerken. Uw vraag over de invulling van
het actieve partnership zullen wij betrekken bij de voorbereiding van dit aangekondigde
koersdocument.
Het spreekt voor zich dat wij BZK op de hoogte zullen houden.
Met vriendelijke groeten,
Paul Vermeulen,
Voorzitter werkgroep anticipeerregio ‘s, tevens
Programmam anager ruimtelijke ontwikkeling, wonen en leefbaarheid Regio West-Brabant.
S
r
,
t
-‘
-
—
t:t
0
t.
—
-
---:
-
1
-‘-
t—
-
—‘
.
t-)
4
::-h
:
“
4”
•
t
---t-.
-:‘
c
--
S
4’
-
t
“
-“‘
‘
ci
—
t
-
-
-—
-
..
—
-
‘
‘
t.
*-
-
c
t’.;
c:
-:
‘
n’
‘.-:“r
.
t.
;;z
‘4
w-tZ
4.
-
-
t.’
L
n
.4
-
-.
;‘
t-t
—
“
‘
‘—
it-,
-
—
2
n
t-
‘r
t-
-‘
tr
!:
—
*j
—.4
-
4.
rl
._J
‘
“
t
t
4”
-
1.
3
t;
t
‘.
t
t,
“t
.ç
t’
—
;‘4
—-,.‘.
Q”t’.-:
‘t.
‘4’:
-—_t’t.
—
tiÇ
‘-t-
4”‘
£.4
—
tt.4çtt.
:‘Ç3
m
‘
4
et
-‘.-_
)‘
‘
-
.-
t-
,
t
2
-‘4’-
..
-t:
-
7
t-
t-”’
‘?
.,
-
.r”
-
crr
2
‘2
t)’
;:—i-’
-,.‘
i.
t
‘•
;
tt
-‘
(t
p’
t-4,_.
-t
-
t
9
cÂ-’
;‘t-
--4’’.
ist1rt-,r
.
t’’’.t,,’t
t—
.4’
4’
4”4’
—
CJ ,‘c t.j 6
0
k:t-’’
’
t’
-
._r_tTZ_1’Ié
..‘
t
Ç’1’
—
-
t-
t
-‘
‘
3’
-‘
‘t-
—‘
“44’
‘
4’
.-
S
lE’—
t;
t-
-
r
‘‘4
‘‘
—
“[Ft-
.‘
t
‘Dl-.
-4’&%1
tZ
£-‘-:-_-_--
-
4..
-.
-.
t.
t-’-t’4t
-
—
“t-
--t.-’y,
?t’,,cC
—
-w
1
.C4ç’Ç
“
:
..;
-
,.
:
:7’
-.
‘
—
t’?
“—
t
‘t’
‘
.-.‘
‘3
.t
rj
-
t’—
‘7
-S--
.Z
ç
-
-
-‘
-:-
:
Fc”’4
.
-‘.-
::-
:?
t-.’
b’
Z’
-t
r’
t
-
“I’’t’
—‘
t.
‘t-’
‘‘
——
r
4
t’;;
t;
‘
‘t
.n
t
‘4’
-
1E
“
?
—
.4
“cl.
:t
t-
“
-.
É’
-.
t-
(‘
.—
,
‘t’
—t4*’
4
‘-
—
—
t-
.
-
“,
—
1”-
—
t7
î;-.»t’’
—
-
—
t-
-
.
t
..,
t
,..
:
‘.
t-.
t-.
t;”--
-%
t...’
j+.’G’’
.-t’
t-.
.1
?_
t-—
t
-r24’ç
-‘
)
S.
4’-
‘-t
‘1
[t,
-4
-.
t
t-
Ç
Bijlage 2: Reactie Noordwest Fryslân op herijking krimp en anticipeergebieden:
1.
Behoud de status van anticipeer regio.
De status van anticipeerregio wil de regio graag behouden gezien de voordelen (in de toekomst)
voor afwijken van beleid en regelgeving, experimenteermogelijkheden voor best practises en het
uitvoeren van de opgaven uit de streekagenda, de wens is om dit te doen vanuit de streek met het
ministerie in partnership. De fase van bewustwording is afgerond, de regio heeft de opgaven in beeld
en bij de uitvoering is het een voordeel om van wet- en regelgeving te kunnen afwijken.
2.
De uitdagingen waar we voor staan zijn verwoord en geborgd in de streekagenda.
Bevolkingstransitie in de regio is daarin benoemd als trend en uitdaging.
Er is door gemeenten en maatschappelijke leden gezamenlijk een Streekagenda 2014-2020
opgesteld. De regio Noordwest heeft de relevante opgaven goed geborgd in de streekagenda en
gaat hiermee aan de slag. Bij de realisatie ziet de regio BZK als partner.
3.
Economie en arbeidsmarkt als pijler.
Leg de nadruk binnen het landelijke programma op de pijler werkgelegenheid/economie omdat deze
van groot belang wordt geacht voor de langere termijn.
4.
Financiën en verdelingsmaatstaven provincie/gemeentefonds.
Voorgesteld wordt dat het Rijk kijkt naar de verdelingsmaatstaven van provincie- en gemeentefonds.
In hoeverre houden die rekening met de effecten van de bevolkingstransitie. Bijvoorbeeld de opgave
die er ligt om de woningvoorraad in de regio op een kwalitatief en toekomstbestendig peil te houden
vraagt forse investeringen, terwijl de inverdiencapaciteit er niet meer is. Het gaat nu om sloop en
vervangende nieuwbouw.
Het beeld is dat de gemeenten ‘de randen van hun mogelijkheden naderen’. Maatschappelijke
opgaven kunnen niet meer of nog moeizaam gefinancierd worden.
5. Versterk de communicatie tussen Rijk en de regio.
Versterk de lobby (vanuit de regio) richting landelijke politiek. Er is een structureel overleg tussen de
anticipeerregio’s en minister Blok. Het is van belang om hier actief in te participeren en om de
huidige lijnen vanuit de regio te versterken. De regio kan op deze manier tijdens de nieuwe
beleidsperiode het Rijk voeden.
Bijlage 3: Reactie van de Friese Waddeneilanden
Introductie demografische ontwikkelingen op de Wadden
De Friese CMO: Partoer heeft de afgelopen periode voor elk eiland een zogenaamd
‘Fluchskrift” gemaakt waarin de demografische ontwikkelingen wordt beschreven. Hieruit
blijkt dat er op elk eiland een opgave is voor de ontgroening, vergrijzing en terugloop van het
aantal bewoners. De opgave is specifiek en de mechanismen zijn anders dan aan de vaste
wal door de geïsoleerde ligging. Het onderzoek van Partoer naar de “best practises van de
Duitse en Deense Waddeneilanden”, laat zien hoe andere eilanden omgaan met vergelijkba
re problematiek.
Op Schiermonnikoog is het proces “SchiermonnikOOG op morgen” gestart om samen met
de bewoners en betrokkenen in te spelen op de demografische ontwikkelingen.
De expert-meeting “woondiscussie Schiermonnikoog” was hier een onderdeel van.
Het onderzoek naar de jong volwassenen op de Waddeneilanden geeft een goed beeld van
de wensen en randvoorwaarden voor jongeren om te kunnen blijven wonen op de Wadden
eilanden. Ook in de Streekagenda Wadden heeft de opgave een plek gekregen.
Status van Anticipeerregio:
De opgave voor de demografische transitie op de Waddeneilanden is specifiek en vraagt om
nieuwe oplossingen. De aanwijzing tot anticipeerregio wordt vooral als een kans gezien om
af te kunnen wijken van knellende wet- en regelgeving om de nieuwe specifieke oplossingen
in de praktijk te kunnen brengen.
Voorbeelden zijn de zorg voor ouderen op een eiland en de problematiek van het wonen.
Jonge gezinnen komen moeilijk op de woningmarkt. De voorzieningen zijn echter wel mede
afhankelijk van de economisch gebonden bewoners.
Daarnaast wordt als voordeel gezien dat het ministerie van BZK “dichter” op de specifieke
vraagstukken komt te zitten. Het geluid van de Friese Waddeneilanden kan zo op voorhand
worden meegenomen bij de ontwikkeling van nieuwe wet- en regelgeving.
Conclusie:
Positief advies voor het verkrijgen van de status “Anticipeerregio krimp”;
Inzet van BZK continueren voor wat betreft procesondersteuning, deelname aan ex
perimentenprogramma’s en afwijken van knellende wet- en regelgeving;
Uitnodiging aan het ministerie van BZK om actief te participeren in de aanpak op de
Friese Waddeneilanden om zo meer beeld te verkrijgen bij de specifieke opgave en
dit geluid mee te nemen naar Den Haag.
-
-
-
Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties
Directoraat-Generaal WB
Directie Woon- en
Leefomgeving
Contactper500n
Joop van Dam
T +31655764734
Datum
4juni 2014
rTi e rïi j
Gespreksnotitie Herijking Krimp-en Anticipeerregio’s
Vooraf
Om een beeld te krijgen van bevolkingskrimp in de Nederlandse gemeenten is in
het Actieplan Bevolkingsdaling 2009 gekeken naar zowel de Primos- als Peari
prognoses. Als criterium voor de selectie van krimpregio’s in 2009 werd genomen
dat sprake moet zijn van een substantiële en structurele daling van de bevolking
en huishoudens in een regio (met inliggende, samenwerkende gemeenten). De
begrippen substantieel en structureel zijn niet nader geduid. Relevant is dat bij de
selectie van krimpregio’s gebruik is gemaakt van het prognosemodel Primos. Pri
mos werd door VROM/WWI gehanteerd om beleidseffecten van demografische
ontwikkelingen te duiden, mede omdat wonen toen centraal stond.
De anticipeerregio’s zijn vervolgens in 2011 geselecteerd op basis van het criteri
um dat in de periode 20 10—2020 en/of de periode 2020-2040 volgens Primos
sprake moet zijn van bevolkingsdaling en/of huishoudensdaling (TK 2010-2011,
31 757, nr. 31). De desbetreffende provincies waarin de anticipeerregio’s liggen
hebben met deze keuze ingestemd. In 2011 zijn ook drie extra krimpregio’s gese
lecteerd: De Marne, Maastricht-Mergelland en Westelijke Mijnstreek. Dit sloot voor
Zuid-Limburg aan op aanbevelingen van de commissie Deetman.
In de communicatie naar de Tweede Kamer en naar de betrokken lokale, regionale
en provinciale partijen is het onderscheid tussen krimpregio’s en anticipeerregio’s
mede onderbouwd op basis van zich ontwikkelende bevolkingskrimp. In
krimpregio’s was dit al manifest en dienden daarom belangrijke bestuurlijke
programma’s te worden ontwikkeld, zoals een omvangrijk sloopprogramma (zie
later ook de relatie met de heffingsvermindering). In anticipeerregio’s treedt pas
later bevolkingsdaling in, dan wel is de bevolkingsdaling van bescheidener omvang
dan in de krimpregio’s en kan op de gevolgen hiervan worden geanticipeerd. In
een aantal krimpregio’s is bovendien nu al sprake van huishoudensdaling. Daarin
verschilt in essentie een krimp- van een anticipeerregio.
Gedurende het verloop van het Actieprogramma Bevolkingsdaling (2009) is de
focus verruimd van ‘krimp’ naar ‘demografische transitie’. Dit om reden van het
feit dat krimp meervoudige demografische veranderingen inhoudt. Niet enkel ne
men de bevolking en het aantal huishoudens af, daar komt bij dat het aantal leer
lingen flink daalt, de beroepsbevolking in snel tempo afneemt en het aandeel
65+ers en 75+ers fors stijgt. De gevolgen van deze meervoudige transitie worden
zichtbaar op het terrein van wonen, voorzieningen en economie.
Pagina 1 van 4
Naar een ciekwantificeerd criterium
De reactie op de motie De Vries en de voorstellen in de Initiatiefnota De Vries
vereisen een nadere concretisering van de criteria voor krimpregio’s en
anticipeerregio’s en dus een kwantificering van de begrippen ‘substantieel’ en
‘structureel’ uit 2009
Uitgangspunt voor de herijking van de criteria voor krimpregio’s is het
demografisch patroon van de huidige topkrimpregio’s. Uitgaande van dit
demografisch patroon is vervolgens het harde criterium van 12,5 %
bevolkingsdaling en 5% huishoudensdaling tot 2040 bepaald.
De motivatie om de huidige topkrimpregio’s als uitgangspunt te nemen ligt in het
feit dat die regio’s nu al de gevolgen ondervinden van bevolkingsdaling en ten dele
huishoudensdaling. Vandaar dat die regio’s ook een sloopprogramma konden
presenteren, voor 2014-2017, om gebruik te maken van de vermindering van de
verhuurdersheffing. Daarvoor was in Eemsdelta en Parkstad al een omvangrijk
sloopprogramma gerealiseerd.
Een tweede uitgangspunt is dat zowel ABF als PBL spreken van ‘matige
bevolkingskrimp’ in geval van een geprognosticeerde daling van de bevolking met
ten minste 2,5%
De nadere concretisering is als volgt ingevuld:
Krimpregio ‘s
>
Er is in 2014 sprake van een gerealiseerde bevolkingsdaling ten opzichte
van eerdere jaren.
De geprognosticeerde bevolkingsdaling in de periode 2014-2040 bedraagt
ten minste 12,5%
De geprognosticeerde huishoudensdaling in de periode 2014-2040 be
draagt ten minste 5%.
Anticipeerregio ‘S
>
De geprognosticeerde bevolkingsdaling en/of huishoudensdaling in de pe
riode 2014-2040 bedraagt ten minste 2,5%.
Gezien het belang van het voortzetten van een lange termijnaanpak (waar
de meeste anticipeergebieden een begin mee hebben gemaakt), wordt
een specifiek criterium geïntroduceerd voor bestaande anticipeergebieden
die niet aan het criterium van 2,5% daling voldoen. Dit specifieke criteri
Pagina 2 van 4
um houdt in dat sprake is van een bovengemiddelde ontgroening, vergrij
zing of daling van de potentiële beroepsbevolking. Dit sluit aan bij de ont
wikkeling die sinds 2009 zichtbaar is, waarbij blijkt dat in veel anticipeer
gebieden de noodzaak om op regionale schaal tot een aanpak voor bor
ging van de leefbaarheid te komen juist vanwege de effecten van de drie
genoemde transities onderkend wordt. Het voorstel is dat deze antici
peergebieden op verzoek anticipeerregio kunnen blijven
Voor beide soorten regio’s worden de prognoses alleen gebaseerd op Primos. De
nadere concretisering van de criteria voor krimp- en anticipeerregio’s vereist
namelijk een eenduidige bron ter vermijding van ongelijke behandeling van
regio’s. (dat is een verscherping ten opzichte van de afbakening van 2011, toen
bevolkingsdaling aangetoond in eigen provinciale prognoses ook als een
kwalificatiecriterium voor anticipeergebieden werd aanvaard).
Het voorstel voor krimpregio’s is dit percentage te verhogen met lO%, zodat er
sprake moet zijn een robuuste bevolkingsdaling van ten minste l2,5% en een
huishoudensdaling van ten minste 5%. De bovengenoemde criteria voor krimp- en
anticipeerregio’s maken een helder onderscheid tussen de ontwikkelingen in beide
gebieden en geven daarmee tevens invulling aan het begrip ‘substantieel’ (het
verschil in percentages) en ‘structureel’ (tot 2040).
Wat betekent dit voor de huidige indeling?
De huidige krimjjregio’s voldoen aan de hiervoor genoemde criteria. Op basis van
dit criterium komen er geen nieuwe krimpregio’s bij, noch vallen er regio’s af. De
regio’s Achterhoek, Noordoost Fryslân en Oost- Drenthe voldoen niet aan de crite
ria en worden daarmee g krimpregio.
De eerder aangewezen anticieerreciio’s zouden, vanwege oa continuïteit in
partnership, deze status op eigen verzoek behouden, indien er ook sprake is van
een bovengemiddelde ontgroening, vergrijzing of daling van de potentiële
beroepsbevolking.
Van de vijf regio’s die anticipeergebieden kunnen blijven zijn er twee
(Ablasserwaard/Vijfheerenland, West-Brabant) die tot 2040 bevolkingsgroei
kennen, één waarvan de bevolking in omvang gelijk blijft (Voorne-Putten) en twee
(Twente en Goeree-Overflakkee) met een bevolkingsdaling kleiner dan 2,5%. Deze
vijf gebieden hebben wel een bovengemiddelde ontgroening en daling van de
beroepsbevolking. Alle vijf gebieden hebben een bovengemiddelde vergrijzing
(inclusief Rijnstreek; alleen Alblasserwaard/Vijfheerenland heeft het Nederlands
Pagina 3 van 4
gemiddelde). Rijnstreek heeft continuering van deelname aan het programma in
beraad.
Op basis van de opgestelde criteria kunnen
na overleg met de desbetreffende
provincie en regio’s 3 nieuwe anticieerregio’s aan de lijst worden toegevoegd:
de Friese Waddeneilanden, Zuidoost Fryslân en de Westhoek van West-Brabant
(dit laatste als alternatief in geval wordt besloten de (grote) regio West Brabant te
splitsen).
-
-
In bijlage 1 is een tabel opgenomen waarin de ‘score’ van de krimp- en
anticipeerregio’s is weergegeven.
Pagina 4 van 4